Gemeenteblad van Gorinchem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gorinchem | Gemeenteblad 2024, 398811 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gorinchem | Gemeenteblad 2024, 398811 | beleidsregel |
Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gorinchem 2024
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van handhaving
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college van B&W de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, start het college van B&W in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en)
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Stap 1: aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang
Het college van B&W van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.48d tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt: dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang
Het college van B&W kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college van B&W onder andere in de volgende gevallen:
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang .
Er zijn verschillende gronden waarop het college van B&W, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het register:
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het landelijk register kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 Wet kinderopvang).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gorinchem is neergelegd op welke wijze het college van B&W invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Dit artikel spreekt voor zich.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelmaatregel is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder kinderopvang gebruikte modelrapporten.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar Algemene toelichting, hoofdstuk 2 Herstellend traject.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang verwijderd. Dit, omdat uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen worden geregistreerd en geëxploiteerd mogen worden. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college van B&W. Dit betekent dat het college van B&W een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college van B&W altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college van B&W bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college van B&W daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen legt het college van B&W altijd een boete op.
Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van een overtreding met een hoge prioriteit maakt het college van B&W gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in het artikel 1.47 Wet kinderopvang; de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; het exploiteren van een kinderopvangvoorziening in strijd met artikel 1.45 Wet kinderopvang; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 1.65 Wet kinderopvang en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van laatstgenoemde wet. Als er sprake is van dergelijke ‘overige overtredingen’ maakt het college van B&W eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college van B&W heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van het bepalen van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college van B&W de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 Wet kinderopvang is er sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college van B&W op grond van artikel 5:46 lid 2 Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college van B&W zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college van B&W heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college van B&W de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Als uitgangspunt voor dit Toezicht- & Handhavingsbeleid Kinderopvang is het afwegingsmodel van de VNG gebruikt. Dit is een model afwegingsmodel opgesteld voor handhaving sancties die nodig zijn wanneer een kinderopvangvoorziening niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving. Het model is gebaseerd op het negatieve effect dat zich voor kan doen bij een overtreding. Dit model is aangepast aan de lokale wensen en werkwijzen en vertaald in dit beleid. In het beleid zijn de algemene stappen opgenomen die het college van B&W hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen. Handhaving is maatwerk en wordt daarom in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is.
De bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom laat onverlet dat het college van B&W van Burgemeester & Wethouders gehouden is de hoogte van de dwangsom af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college van B&W zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Er kan hier sprake zijn van verzachtende en verzwarende omstandigheden, waardoor er gebruik gemaakt wordt van maatwerk.
In dit afwegingsoverzicht worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete in geval van een overtreding. De ernst van het negatieve effect wordt bepaald door beoordelingsfactoren die afgezet worden tegen de kwaliteitseisen die de Wko en onderliggende regelgeving stelt. Hieraan wordt een prioriteit toegekend: laag, gemiddeld of hoog.
Bij de vaststelling van de hoogte van de last onder dwangsom is aansluiting gezocht bij de boetebedragen in het afwegingsmodel. De boetebedragen zijn gebaseerd op de landelijke richtlijn waarbij gekeken is naar de ernst van het feit en dat kun je gelijkstellen aan het geschonden belang dat als maatstaf bij de dwangsom geldt. Voor het bepalen van de hoogte van de last onder dwangsom, wordt het boetebedrag vermenigvuldigd met 1,5. De som is dan het boetebedrag x 1,5.
Afwegingsoverzicht kinderdagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
(boete 4e categorie1) |
|
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. |
||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. |
||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.48d tweede en derde lid en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko |
||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang |
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma |
|
||
Binnen 6 maanden na de registratie in het LRK heeft de houder het reglement oudercommissie vastgesteld, tenzij er op grond van artikel 1.58 lid 2 geen oudercommissie is ingesteld. |
||
Toezicht- & Handhavingsbeleid Kinderopvang 2024 Gemeente Gorinchem
Overzicht van gebruikte afkortingen
De vereniging voor publieke gezondheid en veiligheid in Nederland |
|
Kenniscentrum Handhaving en Naleving /Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
|
De ontwikkeling van kinderen is de basis voor de rest van hun leven. Goede verantwoorde kinderopvang kan hier aan bijdragen. Het is daarom belangrijk dat in de gemeente Gorinchem kwalitatief verantwoorde kinderopvang wordt aangeboden, waarbij het welzijn en de stimulans in de ontwikkeling van het kind, in een veilige en gezonde omgeving voorop staat.
Aan de kinderopvang worden wettelijke kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen zijn in de Wet kinderopvang (Wko) en in enkele daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen. Doordat het ministerie de afgelopen jaren bezig is geweest met de ontwikkeling van het ‘Nieuwe toezicht op de kinderopvang’, is met ingang van 1 januari 2018 de Wko gewijzigd en uitgebreid met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK). Doelstelling is om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren en ruimte te maken voor maatwerk binnen de kinderopvang. Daarnaast is met de hierboven genoemde ingangsdatum ook de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in werking getreden. Peuterspeelzalen zijn daarom omgevormd tot kinderdagverblijf of opgeheven. De voorschoolse educatie valt onder de Wet Primair Onderwijs.
Exploitanten van een kinderopvanglocatie zijn zelf verantwoordelijk om aan deze kwaliteitseisen te voldoen. Gemeenten zijn op grond van de Wko verantwoordelijk voor de controle op de basiskwaliteit van de kinderopvanglocaties die in haar gemeenten gevestigd zijn. Het college van Burgemeester & Wethouders ( college van B&W ) ziet toe op de naleving van de kwaliteit en is op grond van de wet verplicht om de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in te zetten als toezichthouder. Voor de gemeente Gorinchem is de regionale GGD, de Dienst Gezondheid Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J) aangesteld om de toezichtstaak uit te voeren. Het college van B&W is eindverantwoordelijke en wordt op haar beurt beoordeeld door de gemeenteraad. Jaarlijks dient het college van B&W verslag te doen aan de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) over de uitvoering van de wettelijke taken rondom kinderopvang en of dit functioneert conform de eisen van rechtmatigheid en doeltreffendheid.
In dit beleid wordt uiteengezet op welke transparante en eenduidige wijze de gemeente Gorinchem binnen de landelijke kaders het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels en tevens het handhaven en sanctioneren bij het niet naleven daarvan vorm geeft. In 2019 heeft het college een akkoord gegeven op het Toezicht- & Handhavingsbeleid Kinderopvang 2019, dit beleidsstuk heeft in 2024 een update gekregen naar nieuw beleid.
Gezien de vele ontwikkelingen van de afgelopen periode en de aanzienlijke wijzigingen in de wet- en regelgeving komt het handhavingsbeleid uit 2013 te vervallen, met de inwerkingtreding van het nieuwe handhavingsbeleid kinderopvang 2019.
Het is belangrijk dat er in de gemeente Gorinchem kwalitatief verantwoorde kinderopvang wordt aangeboden. Om hier vooraf richting aan te geven wordt er eerst een omschrijving gegeven van de missie, het doel van het beleid, de visie en de gehanteerde strategie.
Het streven naar kwalitatief verantwoorde kinderopvang, waarbij het welzijn en de stimulans in de ontwikkeling van het kind, in een veilige en gezonde omgeving voorop staat.
Samen met de kinderdagverblijven, buitenschoolse opvangen, gastouderbureaus en gastouders wil de gemeente Gorinchem de kwaliteit van de voorzieningen waarborgen. Dit zodat er kwalitatief hoogwaardige kinderopvang geboden kan worden, waarbij kinderen spelenderwijs gestimuleerd worden in hun algehele ontwikkeling. Toezicht en handhaving zullen als gemeentelijke instrumenten worden ingezet. Met als doel om onafhankelijk te sturen op de kwaliteit en de naleving van de voorschriften uit de Wko en onderliggende regelgeving van de kinderopvang.
Het doel van dit beleid is om de beschikbare informatie te bundelen en hiermee de gemeente Gorinchem te ondersteunen in de uitvoering van haar taken met betrekking tot toezicht en handhaving op de kinderopvang. Tevens dient het als een transparant, eenduidig en uniform beleid, waarin een duidelijk beeld wordt gegeven van de overtredingen die er zijn en de sancties die opgelegd kunnen worden. Echter bevindt zich in dit beleid wel ruimte voor het professioneel oordelen van de toezichthouder.
Binnen de visie van de gemeente Gorinchem staat de ontwikkeling van het kind centraal. Veilige, gezonde en kwalitatief goede kinderopvang betekent een investering, zowel vanuit de gemeente als vanuit kinderopvangvoorzieningen. De gehanteerde definitie van handhaving is: “Alles wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de wet- en regelgeving op het terrein van kinderopvang wordt nageleefd.” Handhaving betreft echter meer dan het uitoefenen van toezicht op de naleving en het zo nodig toepassen van handhavingsmiddelen. Handhaving kent zowel een preventieve als een repressieve toepassingsmogelijkheid. Preventief handhaven behelst bijvoorbeeld goede voorlichting en vroegtijdig informeren. Daarnaast vormt het beleid, de communicatie en de samenwerking een belangrijk onderdeel van handhaving. In de praktijk betekent dit dat voor toezicht en handhaving waar mogelijk interne en externe verbindingen moeten worden gezocht om een dergelijke samenwerking aan te gaan.
De strategie die de gemeente zal toepassen berust zich op de slagzin: ”Milder waar mogelijk, strenger waar nodig”. De keuze van toezicht en handhaving is op basis van vertrouwen en vermijdt daarmee in grote lijnen de bestraffende lijn. Er wordt uitgegaan van vertrouwen in de kennis en kunde van de kinderopvangvoorzieningen en de goede wil van de exploitanten om overtredingen te voorkomen en/of snel ongedaan te maken. Alleen wanneer noodzakelijk, kan en zal het college van B&W gebruik maken van de mogelijkheid om strenger te handhaven en/of een bestuurlijke boete op te leggen. Het nieuwe afwegingsmodel zal met haar uniforme en eenduidige kaders als handhavingsbasis worden gebruikt. Desalniettemin zal er maatwerk worden ingezet. Achter vergelijkbare overtredingen van exploitanten in de kinderopvang kunnen namelijk andere oorzaken en gedragingen liggen. In elke situatie worden de verzwarende en verzachtende omstandigheden afgewogen om te bezien of en in hoeverre toepassing van een bepaalde handhavingsmaatregel proportioneel is.
3. Aanvraag en registratie tot voorziening kinderopvang
In de Wko en in het Besluit landelijk register kinderopvang staat beschreven dat toekomstige exploitanten een aanvraag moeten indienen bij het college van B&W van de gemeente waar zij deze voorziening voor kinderopvang in exploitatie willen nemen. Nadat het college van B&W in een besluit toestemming tot exploitatie verleent en een voorziening voor kinderopvang registreert in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK), mag een voorziening voor kinderopvang van start gaan.
3.1 Procedure aanvraag tot exploiteren voorziening kinderopvang
Een toekomstige exploitant voor een voorziening kinderopvang dient een aanvraag in bij de gemeente Gorinchem. Deze aanvraag kan een drietal redenen betreffen:
De gemeente Gorinchem beoordeelt of de aanvraag tot exploitatie juist ingevuld is en of alle verplichte documenten zijn meegestuurd. Indien de aanvraag incorrect is ingevuld of er ontbreken documenten, dan zal de gemeente verzoeken om de aanvraag juist en volledig verder aan te vullen met een hersteltermijn van 14 dagen. Wanneer de aanvraag compleet is, zal het college van B&W de GGD de opdracht geven tot het uitvoeren van een onderzoek voor registratie. Afhankelijk van de soort redenering tot exploitatie zal de intensiteit van het onderzoek bepaald worden. Een toezichthouder van de GGD voert dit onderzoek voor registratie uit. Dit onderzoek kan uit de volgende onderdelen bestaan:
In het geval van een voorziening voor gastouderopvang dient het gastouderbureau een aanvraag in namens de gastouder. Voorafgaand aan de inspectie controleert de gemeente of de aanvraag volledig en correct is. Een inspectie start bij een gastoudervang met een documentenonderzoek, waarbij de GGD controleert of de gastouder beschikt over de vereiste papieren. Als hier niet aan wordt voldaan, kan de GGD besluiten geen onderzoek op locatie uit te voeren. Als wel wordt voldaan, vindt er altijd een onderzoek op locatie plaats, ook als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Dit betekent dat bij een nieuwe aanvraag voor toestemming tot exploitatie en opname in het LRK een inspectie wordt uitgevoerd op wat toetsbaar is vóór de start van de opvang. In paragraaf 4.6 zal dit nog nader worden toegelicht.
De GGD neemt de bevindingen van dit onderzoek op locatie op in een inspectierapport en adviseert het college van B&W op basis van deze bevindingen. De toezichthouder van de GGD maakt een inschatting of de exploitant van een voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Wko en aanverwante wet,- en regelgeving en of er verantwoordelijke kinderopvang aangeboden kan worden. Op basis van het inspectierapport van de GGD neemt het college van B&W een besluit over de aanvraag door middel van het opstellen van een beschikking en als gevolg hiervan tevens om de voorziening al dan niet te registreren in het LRK. Het college van B&W is verplicht om binnen tien weken te beslissen en heeft de bevoegdheid om af te wijken van het advies van de DG&J. Echter als er aanvullende informatie is opgevraagd door de gemeente, dan kan het besluit langer op zich laten wachten (opschorting termijn van maximaal 14 dagen).
Door middel van de nieuwe werkwijze “Streng aan de poort” kan de gemeente strenge, maar zeer rechtvaardige besluiten nemen. “Streng aan de poort” is een preventief instrument voor het aanvragen van een houderwisseling, een verhuizing van een kindercentrum of aanvraag tot exploitatie in de vorm van een nieuw kinderdagverblijf. “Streng aan de poort” dient als landelijke werkwijze. Met deze werkwijze wordt er toezicht gehouden op de houder of men verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt.
De toetsing die bij deze werkwijze hoort is van groot belang, omdat een toezichthouder bij een nieuwe aanvraag tot exploitatie intensief onderzoek doet naar alle eisen uit de Wko en aanverwante wet,- en regelgeving, die in dat stadium beoordeeld kunnen worden. Een houder moet dan aannemelijk maken dat vanaf het moment van registratie in het LRK verantwoorde kinderopvang wordt aangeboden. Als uit het onderzoek blijkt dat een houder niet direct vanaf de start redelijkerwijs aan de eisen kan voldoen, dan geeft de toezichthouder een negatief advies op basis van de bevindingen die zijn opgedaan. Het college van B&W zal dan besluiten de locatie niet te registreren, waardoor de locatie niet van start kan gaan. Als de toezichthouder positief advies geeft dan kan er geëxploiteerd worden in kinderopvang.
De gemeente Gorinchem heeft ook een rol binnen deze landelijke werkwijze. De gemeente stelt de exploitant op de hoogte van de benodigde vergunningen. En toetst vervolgens aan de gemeentelijke regelgeving die van toepassing is op de kinderopvang, bijvoorbeeld toetsing aan de omgevingsvergunning, het bestemmingsplan en vergunning voor brandveiligheid. In het geval dat de exploitant niet alle benodigde toestemmingen heeft verkregen of niet correct in orde heeft, zal er geen sprake zijn van redelijkerwijs te verwachten verantwoorde kinderopvang.
Wanneer de gemeente positief beschikt op de aanvraag tot kinderopvang, wordt de voorziening geregistreerd in het LRK en mag er gestart worden met het aanbieden van kinderopvang of mag de nieuwe houder de opvang voortzetten. Binnen drie maanden na registratie in het LRK onderzoekt de GGD opnieuw de voorziening. Hier onderzoekt de toezichthouder of er daadwerkelijk aan alle kwaliteitseisen uit de Wko en aanverwante wet- en regelgeving wordt voldaan. Zowel de eerder beoordeelde kwaliteitseisen als de praktijk komen aan bod bij dit onderzoek. Na dit onderzoek krijgt de voorziening jaarlijks een onderzoek. Wanneer de kwaliteitseisen niet of onvoldoende worden nageleefd, adviseert de GGD de gemeente (waar nodig) om over te gaan tot handhaving.
Op grond van de voorschriften uit de Wko en onderliggende regelgeving is een voorziening voor kinderopvang zelf verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang en daarmee te voldoen aan de basisvoorwaarden voor kinderopvang en voorschoolse educatie (VE). Het college van B&W van een gemeente is verantwoordelijk voor de registratie van de voorzieningen in het LRK en voor toezicht- en handhaving op deze kinderopvangvoorzieningen. Hier zijn gemeenten eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van het toezicht. Vanuit deze regierol dient het college van B&W ervoor te zorgen dat er aan de GGD een duidelijke en afgebakende opdracht wordt gegeven tot het houden van toezicht door het uitvoeren van onderzoeken. Ieder jaar wordt er door de gemeente Gorinchem en de GGDafspraken gemaakt over de inspecties van de kinderopvangvoorzieningen.
4.1 Landelijk Register Kinderopvang (LRK)
In eerste instantie vormt de registratie in het LRK de basis voor toezicht en handhaving op de naleving van de Wko en onderliggende regelgeving. In dit register worden de gegevens verwerkt met betrekking tot registratie na het verlenen van toestemming tot exploitatie, wijziging van de geregistreerde gegevens en verwijdering na het intrekken van de verleende toestemming tot exploitatie. Het i college van B&W is verantwoordelijk voor de inhoud zodat deze juist, actueel en volledig is, zoals artikel (art.) 4 lid 4 Besluit landelijk register kinderopvang.
Het doel van het register is meerledig en de inhoud is van belang voor ouders, GGD, gemeente en de Belastingdienst. Het register voor kinderopvang werkt met een registratienummer op basis waarvan ouders kinderopvang-toeslag kunnen aanvragen. Dit registratienummer wordt bij registratie aan de houder kenbaar gemaakt, art.1.47b lid 3 Wko. Ouders kunnen hierdoor onder andere het LRK raadplegen bij een keuze voor een kinderopvangvoorziening. Het houden van toezicht wordt namelijk inzichtelijk gemaakt door de publicatie van inspectierapporten. In deze inspectierapporten is te lezen of er al dan niet wordt voldaan aan de voorschriften uit de Wko en onderliggende regelgeving en dat het college van B&W handhaaft door publicatie van onherroepelijke handhavingsbesluiten.
4.2 Gemeenschappelijke inspectieruimte (GIR)
GIR is een applicatie, gekoppeld aan het LRK. GGD ’en kunnen gebruik maken van GIR inspecteren en de planningsmodule bij de uitvoering van de onderzoeken. Gemeenten kunnen gebruik maken van GIR handhaven bij het afhandelen van de gemeentelijke taken met betrekking tot registratie en handhaving. Het gebruik van de applicatie GIR Handhaven is niet verplicht, al wordt dit wel aangedragen door de vereniging voor publieke gezondheid en veiligheid in Nederland (GGD GHOR Nederland). Aan het gebruik van deze applicatie zijn geen kosten verbonden en wordt overigens onderhouden door de Rijksoverheid.
De GGD beschikt over een tool, de zogeheten planningsmodule die in GIR inspecteren is opgenomen. De toezichthouder gebruikt deze module voor het inplannen van de onderzoeken. De gemeente kan deze module raadplegen. Het biedt een overzicht met praktische informatie zoals ingeplande, lopende en afgeronde onderzoeken. Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van een rekenoverzicht dat aangeeft welke financiële ruimte er nog is voor in te plannen onderzoeken. Het gebruik van dit rekenoverzicht is op basis van afspraken tussen de gemeente en de GGD. Ook kan in deze module ingezien worden of er al een risicoprofiel is bepaald, zo ja welk profiel dit is en het bijbehorende formulier op basis waarvan het profiel is bepaald.3
4.3 Personenregister kinderopvang (PRK)
Op 1 maart 2013 is het Besluit continue screening kinderopvang in werking getreden. Vanaf 1 maart 2018 is dit besluit aangevuld met het personen register. Iedereen (zowel vast als tijdelijk) die werkt of woont moet zich inschrijven in het PRK. Dit besluit regelt de continue screening in samenhang met het personenregister van verklaringen omtrent het gedrag (VOG) . De continue screening is van toepassing op alle personen geregistreerd in dit register, art.1.48d Wko.
Door middel van de continue screening kunnen mensen na afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG), zich niet onopmerkelijk schuldig maken aan een strafbaar feit en daardoor een bedreiging vormen voor de veiligheid van de kinderen. Dit systeem geldt totdat iemand zich uitschrijft. Inschrijving in het PRK geldt voor de volgende personen:
Iedereen die woont op een opvanglocatie of er structureel aanwezig4 is tijdens opvanguren.
Toezicht gebeurt door middel van toezicht op het LRK en een inspectie van de GGD op basis van een toetsingskader. De toezichthouders van de GGD komen op de opvanglocaties en ervaren de dagelijkse praktijk van de kinderopvang. De toezichthouders werken met toetsingskaders waarin de kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt. Voor iedere vorm (dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang) is er een apart toetsingskader. Aan de hand van een selectieformulier bepaalt de toezichthouder of er sprake is van kinderopvang of gastouderopvang in de zin van de Wko. Middels het selectieformulier staat vast aan welke eisen de instelling moet voldoen en welk toetsingskader van toepassing is. De toezichthouder kan afhankelijk van de situatie de opdracht krijgen om een bepaald type inspectie uit te voeren. De inspecties vinden zoveel mogelijk onaangekondigd plaats. Dit geeft namelijk een meer realistisch beeld van de feitelijke gang van zaken.
Er zijn vijf soorten inspectieonderzoeken. In het kader van toezicht is er onderzoek voor registratie, onderzoek na registratie, jaarlijks onderzoek, nader onderzoek en incidenteel onderzoek. In het kader van handhaving is er een nader onderzoek en een incidenteel onderzoek. Voor vroeg- en voorschoolse educatie en voor gastouderopvang zijn er naast de reguliere wijze nog specifieke aandachtspunten. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6 en 4.7.
4.4.1 Onderzoek voor registratie
Degene die voornemens is een kinderopvangvoorziening te gaan exploiteren dient hiertoe een aanvraag in. De gemeente heeft deze aanvraag beoordeeld op volledigheid en vervolgens doorgestuurd naar de GGD voor de inhoudelijke toets. Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouders worden voorafgaand aan de registratie in het LRK bezocht. Bij een gastouderbureau kan ervoor gekozen worden om de houder naar de GGD te laten komen. Bij dit type onderzoek wordt beoordeeld of de wijze waarop de houder de opvang gaat vormgeven redelijkerwijs in overeenstemming is met de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wko. De GGD onderzoekt hiertoe de documenten die de houder heeft aangeleverd en de beoogde voorziening voor kinderopvang. In de werkwijze ‘Streng aan de Poort’ in paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op dit onderzoek. De toezichthouder neemt in het rapport een advies aan de gemeente op over het al dan niet toekennen van de aanvraag tot exploitatie. Indien van toepassing geeft de GGD ook aan of de gegevens op de aanvraag tot exploitatie in overeenstemming zijn met de praktijk.
4.4.2 Vervolgonderzoek na registratie
Zodra een kinderopvangvoorziening in het LRK is geregistreerd, moet de houder aan de voorschriften uit de Wko en onderliggende regelgeving voldoen. Een voorziening voor kinderopvang, uitgezonderd een voorziening voor gastouderopvang, wordt binnen drie maanden na registratie wederom bezocht door de GGD. Bij een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang ligt tijdens dit onderzoek het accent op het handelen in de praktijk waaronder de pedagogische observatie. Daarnaast beoordeeld de GGD kwaliteitseisen die tijdens het onderzoek voor registratie nog niet beoordeeld konden worden. In dit onderzoek worden de voorschriften voor het instellen van een oudercommissie en het oudercommissiereglement nog niet meegenomen. De houder hoeft hier pas zes maanden na de registratie aan te voldoen.
Een voorziening voor gastouderopvang wordt na registratie in principe niet ieder jaar bezocht maar opgenomen in het bestand voor de jaarlijkse steekproeven. Bij een gastouderbureau wordt de wijze beoordeeld waarop bijvoorbeeld de risico inventarisatie en de koppelingsgesprekken worden (uit)gevoerd en vastgelegd.
4.4.3 Jaarlijks onderzoek op basis van risico gestuurd toezicht
Het jaarlijks onderzoek werd voorheen ook wel het reguliere onderzoek genoemd. Er wordt op basis van risico gestuurd toezicht, toezicht gehouden. Een kinderopvangvoorziening, uitgezonderd de voorziening voor gastouderopvang, wordt minimaal één keer per jaar bezocht door de GGD. De intensiteit, aard en inhoud van het onderzoek verschilt per type voorziening. Dit is op basis van het risicoprofiel, signalen en de situatie die ter plekke wordt aangetroffen. Dit risicoprofiel is gebaseerd op een door GGD GHOR Nederland landelijk geïntroduceerde tool (opgenomen in GIR). Het risicoprofiel wordt gebaseerd op inspectiehistorie, externe informatie, nalevingbereidheid en interne factoren. De uitkomst van dit profiel kan gebruikt worden als input voor het bepalen van de onderzoeksactiviteiten voor het daarop volgende kalenderjaar.
Bij de risicoprofielen wordt er een indicatie gegeven met een kleur voor de zorg (of het niet hebben van zorg) die de GGD heeft over de mate waarin de houder de Wko naleeft.
De GGD kan hierdoor per voorziening aan de gemeente een advies uitbrengen over de benodigde inspectietijd om in een kalenderjaar de onderzoeken goed vorm te kunnen geven, waarbij geldt: minder waar mogelijk, meer waar nodig.
In dit nader onderzoek onderzoekt de toezichthouder kinderopvang alleen de overtreding die in het handhavingsbesluit is opgenomen. De toezichthouder beoordeelt of de houder de te nemen maatregel, beschreven in het handhavingsbesluit, heeft genomen en of dit heeft geleid tot het herstel of de beëindiging van de eerder geconstateerde overtreding van een wettelijk voorschrift.
Tijdens dit onderzoek kan de toezichthouder geen herstelaanbod5 doen. De houder is al in overtreding doordat hij een voorschrift niet naleeft en hij dient deze overtreding te herstellen binnen de begunstigingstermijn.
Een incidenteel onderzoek vindt plaats doordat er bijvoorbeeld een signaal/klacht over een kinderopvangvoorziening is binnengekomen of doordat er verzocht wordt om een wijziging in de registratie van een kinderopvangvoorziening. De gemeente en de GGD overleggen in deze situaties of een onderzoek op zijn plaats is en welk voorschrift meegenomen worden in het onderzoek.
Van ieder onderzoek stelt de toezichthouder kinderopvang een rapport op. De toezichthouder stuurt de houder een conceptrapport. De houder wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om feitelijke onjuistheden in het rapport aan te geven (hoor en wederhoor). Dit kan hij schriftelijk of telefonisch doen. Een feitelijke onjuistheid kan voor de toezichthouder kinderopvang aanleiding zijn om het inspectierapport aan te passen.
4.5.1 Zienswijze op het inspectierapport
In art.1.63 lid 3 Wko staat de procedure beschreven met betrekking tot de afronding van het inspectierapport. Tijdens het onderzoek vindt hoor en wederhoor plaats door de GGD met de houder. Vervolgens wordt de houder in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het inspectierapport een zienswijze te geven. De toezichthouder kinderopvang reageert niet op de zienswijze, ook vinden er geen aanpassingen meer plaats op basis van de zienswijze.
4.5.2 Termijnen inspectierapport
De termijn waarbinnen een rapport in concept aan de houder gestuurd wordt, de termijn voor hoor-wederhoor, het indienen van een zienswijze en het definitief versturen van het rapport aan de houder en aan het college van B&W zijn vastgelegd in art.1.63 van de Wko en in de Beleidsregels werkwijze toezichthouder. In art.1.63 lid 5 van de Wko is opgenomen dat de GGD het inspectierapport openbaar maakt.
4.5.3 Inspectierapport nader onderzoek
Van een nader onderzoek wordt direct een definitief rapport opgesteld. De houder wordt geen mogelijkheid geboden tot een reactie (hoor en wederhoor) en een zienswijze. Het inspectierapport wordt openbaar gemaakt (zoals hierboven beschreven).
In het inspectierapport ‘nader onderzoek’ wordt beschreven waaruit blijkt dat het voorschrift al dan niet wordt nageleefd: welke inspanningen zijn hiertoe verricht of nagelaten. Deze beschrijvingen zijn van belang voor:
Op basis van deze constateringen adviseert de toezichthouder het college van B&W de handhaving te beëindigen of de handhaving voort te zetten.
4.6 Toezicht op gastouderopvang
Ten aanzien van de inspecties op gastouders geldt er een landelijke eis. Er geldt namelijk een steekproef die volstaat van minimaal 5% per gemeente. De gemeente Gorinchem heeft besloten om deze steekproef te verhogen naar een percentage van 20%. De GGD houdt rekening met het risicoprofiel van de gastouders en met eventuele signalen. In de Wko is in art 1.47 bepaald, dat een exploitant van een gastouderbureau onmiddellijk mededeling moet doen van wijzigingen in de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt. In overleg met de GGD wordt bepaald, of deze wijzigingen aanleiding geven tot inspectie. In hoofdstuk 3 is dit nader toegelicht.
4.6.2 Gastouderopvang ten aanzien van het LRK
Gastouderbureaus hebben een belangrijke rol bij de inhoudelijke, pedagogische en administratieve begeleiding van gastouders. Gastouderbureaus hebben ook een belangrijke administratieve rol ten aanzien van het LRK. Gastouderbureaus zijn verantwoordelijk voor de registratie van de bij hen aangesloten gastouders. Daarnaast zijn zij ook verantwoordelijk voor het tijdig afmelden van gastouders die niet meer actief zijn.
Gastouderopvang is niet in exploitatie, indien op de geregistreerde voorziening 3 maanden geen kinderen (meer) worden opgevangen. Op grond van Art. 8, lid 1a van het Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang zal de voorziening in het LRK dan worden uitgeschreven. Aan een uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf. De gastouder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen op de voorgenomen uitschrijving. Wanneer sprake is van tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder), waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.
4.6.3 Verzoek tot uitschrijving zonder handtekening
Wijzigingsformulieren met het verzoek tot uitschrijving uit het LRK die namens de gastouder worden ingediend door het gastouderbureau, zijn voorzien van een handtekening van die gastouder. Als een wijzigingsformulier met verzoek tot uitschrijving uit het LRK wordt ingediend zonder handtekening, wordt eerst aan het gastouderbureau gevraagd om dit alsnog van een handtekening te voorzien. De behandeling van het verzoek tot wijziging wordt dan maximaal twee weken opgeschort. Is het gastouderbureau niet in staat de handtekening te verkrijgen, dan moet als aanvullende informatie in dit geval een kopie van het bewijsstuk opgestuurd worden waaruit blijkt, dat de bemiddelingsrelatie tussen het gastouderbureau en de gastouder is opgezegd. Het college stuurt ook in dit geval voorafgaand aan de uitschrijving uit het register, aan de gastouder een voornemen tot uitschrijving. De gastouder heeft twee weken om te reageren op het voornemen middels een zienswijze.
De aanbieders van gastouderopvangvoorzieningen worden continu gescreend in het PRK. Bij gastouderopvang wordt er in het LRK gecontroleerd of de gastouder beschikt over een VOG en juist is gekoppeld in het PRK. Naast de gastouder dienen ook de personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de houder hun hoofdverblijf hebben of er structureel tijdens opvanguren verblijven én eventueel daar werkende vrijwilligers of stagiaires in het bezit te zijn van een geldig VOG. Ook wordt dan gekeken of zij in het PRK zijn ingeschreven en gekoppeld zijn aan het gastouderbureau.
4.7 Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
Nadere eisen voor de voor- en vroegschoolse educatie liggen vast in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en worden door de GGD getoetst binnen het kader van toezicht en handhaving Wko. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.
Verder voert de gemeente in dit beleidskader ook zelf een proces uit, om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren en de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren. Dit is in augustus 2010 met de Wet Ontwikkelingskansen (wet OKE) ingevoerd. Met de invoering van deze wet krijgen gemeenten de verplichting om een goed voorschools aanbod te doen. Sinds 2010 voert de CED-Groep jaarlijks voor de gemeente Gorinchem een onderwijsmonitor uit. Deze monitor brengt voor- en vroegschoolse educatie (vve) in Gorinchem in kaart en wordt gebruikt als input voor het vve- proces met de samenwerkingspartners. Samen met de samenwerkingspartners vinden er gesprekken plaats over de aantallen- , de indicering-, en het bereik van de vve kinderen. Daarnaast zijn er resultaatafspraken opgesteld. Jaarlijks worden deze resultaatafspraken aangepast en groeien daardoor mee in de ontwikkelingen van de vve.
Het herstelaanbod is een werkwijze gericht op maatwerk die de toezichthouder van de GGD kan inzetten, waarmee tijdens het onderzoek de naleving van een voorschrift in gang wordt gezet. Met het herstelaanbod wordt op een informele wijze en zonder gebruikmaking van handhaving een overtreding hersteld of beëindigd. In de praktijk komt het erop neer dat wanneer de toezichthouder bij onderzoeken voor registratie en jaarlijkse onderzoeken de houder tijdens de inspectie een aanbod doet om een overtreding te herstellen. Het herstelaanbod kan worden toegepast bij een jaarlijks onderzoek, incidenteel onderzoek en het onderzoek na registratie. Het herstelaanbod geldt bij alle risicoprofielen en voorschriften, maar de overtredingen waarvoor de toezichthouder het herstelaanbod op toepast, moeten uiteraard van dien aard zijn dat deze zich lenen voor dit aanbod. Een toezichthouder bepaald uiteindelijk zelf om wel of geen herstelaanbod aan te bieden en moet in staat zijn om professioneel maatwerk te kunnen leveren.
Het Herstelaanbod heeft een aantal beoogde positieve effecten:
De houder is niet verplicht om gebruik te maken van het herstelaanbod, dit blijft een vrije keuze. Maakt de houder gebruik van het herstelaanbod dan wordt door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd wat er van de houder verwacht wordt om de overtreding op te lossen en op welke termijn. De hersteltermijn bedraagt maximaal 4 weken (afhankelijk van de overtreding).
Voordat het inspectierapport wordt opgemaakt beoordeelt de toezichthouder of de geconstateerde overtreding is opgeheven. De geconstateerde overtreding, het herstelaanbod, de maatregel en het resultaat worden in het inspectierapport beschreven. Als de overtreding naar aanleiding van het herstelaanbod is hersteld, dan zal het college van B&W niet handhavend optreden. Het college van B&W gaat uit van vertrouwen en het herstelaanbod is daarop gericht. Indien de overtreding niet of niet volledig is beëindigd na het herstelaanbod, dan zal het college van B&W – in beginsel – als een verzwarende omstandigheid beschouwen. In bijlage 1 wordt er een schematische weergave gegeven van het herstelaanbod.
4.9 Werkwijze Samen observeren
Samen observeren is een instrument dat kan worden ingezet vanuit de GGD om observaties gezamenlijk met houder en toezichthouder uit te voeren. De positieve insteek is dat men met samen observeren invulling kan geven aan de dialoog. Het biedt de gelegenheid om inhoudelijk met elkaar in gesprek te gaan over de kwaliteit van de pedagogische praktijk. Daarnaast biedt deze hantering de ruimte om maatwerk te leveren en dialoog aan te gaan over grijze gebieden6. De GGD en de gemeente Gorinchem bepalen in overeenstemming voorafgaand van elk kalenderjaar, de uitvoering, de toepassing en de frequentie. De GGD en de daarbij horende gespecialiseerde toezichthouders selecteren vooraf zorgvuldig de locaties7.
Indien een locatie op eigen initiatief zelf gebruik wil maken van de werkwijze Samen observeren, dan is dit alleen mogelijk in overeenstemming met de GGD. Deze mogelijkheid geldt overigens ook alleen wanneer hier nog ruimte voor is binnen de frequentie van het kalenderjaar.
Voorafgaand wordt een exploitant ingelicht met een brief waarin wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om gezamenlijk te observeren op de desbetreffende locatie. De gezamenlijke observatie kan uitgevoerd worden door de houder zelf, maar ook door een locatieverantwoordelijke, pedagogisch beleidsmedewerker, pedagogisch coach, etc. Het proces wijzigt zich vanzelf in samenspraak met de GGD.
Handhaving is elke (re)actie die erop gericht is de naleving van het bij of krachtens wet- en regelgeving geldende recht te bevorderen en te bewerkstelligen, zo nodig met het opleggen van bestuurlijke sancties, het geven van een aanwijzing of het opleggen van een exploitatieverbod. Bij het woord handhaving wordt al snel gedacht aan toezicht, controle, boetes en het proces-verbaal. Handhaving betreft echter meer dan het uitoefenen van toezicht op de naleving en het zo nodig toepassen van handhavingsmiddelen. Handhaving kent zowel een preventieve als een repressieve toepassingsmogelijkheid. Preventief handhaven behelst bijvoorbeeld goede voorlichting en vroegtijdig informeren. Daarnaast vormt beleid, communicatie en samenwerking een belangrijk onderdeel van handhaving8.
Als uitgangspunt voor dit Toezicht- & Handhavingsbeleid Kinderopvang is het afwegingsmodel van de VNG gebruikt. Dit is een model afwegingsmodel opgesteld voor handhaving sancties die nodig zijn wanneer een kinderopvangvoorziening niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving. Het afwegingsmodel bevindt zich in bijlage 4.
5.1 Handhavings- en sanctiemogelijkheden
De kwaliteitseisen waaraan de exploitant van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang moet voldoen, worden geregeld in de Wko en onderliggende wetgeving. Als de houder niet voldoet aan één of meerdere kwaliteitseisen, begint na ontvangst van het inspectierapport van de GGD het gemeentelijke handhavingstraject. In dit rapport beschrijft de GGD welke overtreding is begaan met hieraan gekoppeld een handhavingsadvies.
Als blijkt dat de Wko niet wordt nageleefd moet het mogelijk zijn om sancties op te leggen. De wet voorziet in ruime mate in deze mogelijkheid. Er kunnen twee typen sancties worden onderscheiden, te weten:
Deze typen sancties bestaan naast elkaar, maar kunnen ook tegelijkertijd worden opgelegd. De herstellende sancties zijn gericht op het herstellen van de overtreding en moet herhaling van de overtreding in de toekomst voorkomen. De bestraffende sanctie bestraft de overtreding die reeds is begaan. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Hieronder wordt in het kort beschreven welke sancties opgelegd kunnen worden en waar ze hun wettelijke basis vinden. In figuur 2 bevindt zich een schematische weergave van alle herstellende en bestraffende sancties.
Figuur 2: Schematische weergave van alle herstellende en bestraffende sancties
Het college van B&W van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens art. 1.47 lid 1 en 1.48d tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing. niet of in onvoldoende mate naleeft, kan aan de houder een schriftelijke aanwijzing geven. In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden. Een aanwijzing is een beschikking in de zin van de Awb.
Bij een aanwijzing wordt aan de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een her inspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden gezet.
Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit tijdens de inspectie dusdanig tekort schiet dat het nemen van maatregelen geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven (is hiertoe bevoegd). Een bevel is een beschikking in de zin van de Awb en heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college van B&W kan die geldigheidsduur verlengen. Het is redelijkerwijs te verwachten dat de toezichthouder de gemeente op de hoogte stelt en indien mogelijk overlegt alvorens tot een bevel over te gaan. Een schriftelijk bevel kan per direct worden toegepast waarna een rapport wordt opgemaakt of nadat een rapport is opgemaakt. Bij de eerste situatie is er sprake van acuut veiligheidsgevaar, bijvoorbeeld als er in de groep geen begeleiding aanwezig is. De tweede situatie duldt geen uitstel omdat de ondernemer geen risico-inventarisatie heeft gemaakt.
De volgende sancties worden ingezet als de voorgaande maatregelen geen resultaat hebben bereikt. De onderstaande reacties worden meestal voorafgegaan met een aankondiging, waarop de houder vervolgens nog zijn zienswijze kan indienen.
Het gemeentebestuur kan op grond van art. 125 lid 2 Gemeentewet en art. 5:32 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) bestuursdwang toepassen. Van die bevoegdheid kan het college van B&W gebruik maken om de regels te handhaven die het gemeentebestuur uitvoert, zoals in het geval van de Wko. Nadat de aanwijzing of het bevel niet ten uitvoer is gelegd, kan het college van B&W besluiten ter handhaving bestuursdwang aan te zeggen. De last onder bestuursdwang is geregeld in de Awb (afdeling 5.3.1) de last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting om te dulden dat het college van B&W de last door feitelijk handelen ten uitvoer legt, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld bij onveilige speeltoestellen buiten kan de gemeente besluiten dit speeltoestel op kosten van de houder te laten weghalen, indien de ondernemer dit niet na een aanwijzing doet). Niet alle overtredingen zijn geschikt om met bestuursdwang op te lossen en kan beter een last onder dwangsom worden opgelegd9.
In plaats van bestuursdwang kan het college van B&W besluiten om een last onder dwangsom (Awb afdeling art. 5:32) op te leggen aan de overtreder zelf. Een last onder dwangsom kan worden opgelegd als een exploitant de overtreding moet beëindigen of als de beëindiging van de overtreding behouden moet worden. Een last onder dwangsom is (net als het aanzeggen van bestuursdwang) een herstelsanctie: de overtreding moet ‘hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig, dan moet door de houder een geldsom aan de gemeente worden betaald. Elke keer als de toezichthouder inspecteert en de overtreding is er nog, dan zal een dwangsom worden opgelegd. Er zijn verschillende manieren om een last onder dwangsom op te leggen:
Het bedrag dient te allen tijde in verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging (art.5.32b, derde lid). De hoogte van het bedrag moet dus wel redelijk zijn, maar de dwangsom moet wel een prikkel zijn om de overtreding te herstellen. De dwangsom wordt opgelegd met als last aan het gegeven bevel of de gegeven aanwijzing te voldoen10.
Bij de vaststelling van de hoogte van de last onder dwangsom is aansluiting gezocht bij de boetebedragen. De boetebedragen zijn gebaseerd op de landelijke richtlijn waarbij gekeken is naar de ernst van het feit en dat kun je gelijkstellen aan het geschonden belang dat als maatstaf bij de dwangsom geldt. Voor het bepalen van de hoogte van de last onder dwangsom, wordt het boetebedrag11 uit het afwegingsmodel vermenigvuldigd met 1,5. De som is dan het boetebedrag x 1,5.
Het college van B&W kan op grond van art. 1.66, lid 1 en 2.24 lid 1 Wko de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. De situatie is meestal dan al zo dringend dat een feitelijk handelen door het bestuursorgaan in de vorm van bestuursdwang deze situatie niet meer kan oplossen (bijvoorbeeld als de veiligheid van de kinderen in gevaar is doordat er te weinig leidsters zijn ingezet). Deze maatregel kan in de praktijk alleen worden toegepast als de houder na herhaalde controle en waarschuwingen (bevelen of aanwijzingen) geen aanpassingen heeft aangebracht. Het geven van een verbod tot exploitatie is een beschikking in de zin van de Awb.
Verbod om in exploitatie te gaan:
Het college van B&W kan op grond van art. 1.66, lid 2 en 2.24 lid 1 Wko de houder verbieden een kinderopvangvoorziening in exploitatie te nemen als blijkt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de kwaliteit en als daarbij duidelijk is dat de houder niet in staat zal zijn deze tekortkomingen te verhelpen voordat hij de exploitatie wil aanvangen (bijvoorbeeld omdat de locatie niet geschikt is om daarin kinderen op te vangen).
Vanaf het moment dat een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten. Doordat een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.
Verloop herstellend handhavingstraject
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college van B&W gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.
In art.5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen. Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan apart, maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus
Op grond van art.1.72 Wko is het college van B&W bevoegd ter zake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college van B&W in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
De in dit handhavingsbeleid genoemde boetebedragen in het afwegingsmodel zijn richtlijnen. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college van B&W stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college van B&W houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Het college van B&W kan en mag rechtmatig afwijken van haar eigen Toezicht- & Handhavingsbeleid Kinderopvang. Om precedentwerking en rechtsongelijkheid te voorkomen dient te worden gemotiveerd waarom wordt afgeweken en wat die afwijking is. Om onterecht beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ook kan het college van B&W in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het DG&J-advies.
Goed handhaven betekent ook: oog hebben voor de specifieke situatie, gezond verstand gebruiken en praktijkervaring benutten. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet opleggen van een maatregel. Niet alle situaties zijn onderling vergelijkbaar en soms schieten regels en richtlijnen tekort. Alles overziend volgt er wel of geen actie bij een bepaalde overtreding.
Voordat uit de wet- en regelgeving voortvloeiende handhavingsinstrumenten worden ingezet, bestaat de mogelijkheid om het herstelaanbod in te zetten. Dit houdt in dat de toezichthouder van de GGD een aanbod doet aan de exploitant om één of meerdere geconstateerde overtredingen daadwerkelijk vroegtijdig te verhelpen. Het doel is dus om op een ‘informele’ manier te proberen al in een vroeg stadium een overtreding op te lossen. Hiermee kan handhaving door de gemeente worden voorkomen. Het is in eerste instantie aan de toezichthouder van de GGD om in een concrete situatie te bepalen of overleg en overreding een oplossing kan bieden. De tekortkoming waarvoor het herstelaanbod wordt toegepast moet uiteraard wel van dien aard zijn.
Het college van B&W kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de omstandigheden waarin de overtreder verkeert, boeteoplegging volgens dit Afwegingsmodel onevenredig is. Daarvan kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van dit Afwegingsmodel niet is voorzien.
Voordat de gemeente een bestuurlijke boete kan opleggen, moet het college van B&W de houder van dit voornemen op de hoogte stellen en de gronden waarop dit besluit berust, meedelen. Daarbij moet het inspectierapport worden overgelegd. In het boetebesluit kan naar het inspectierapport worden verwezen. Het college van B&W moet ook de houder in de gelegenheid stellen zijn/haar zienswijze op het voornemen naar voren te brengen. Dit kan mondeling of schriftelijk gebeuren.
Volgens de Wko moeten kinderopvangvoorzieningen een regeling voor klachten hebben die door een onafhankelijke klachtencommissie moet worden behandeld. Het is de verantwoordelijkheid van de houder om hiervoor te zorgen, zodat ouders hun klachten dan bij deze commissie kunnen indienen. Het kan hier gaan om klachten over te grote groepen, te weinig leidsters of een slechte hygiëne maar ook over het niet ter inzage leggen van de inspectierapportage of uitplaatsing van een kind vanwege bijvoorbeeld gedragsproblemen.
Klachten kunnen overigens ook door de gemeente of GGD worden ontvangen. Vaak komen deze klachten dan terecht bij de desbetreffende ambtenaar kinderopvang. Door de ambtenaar kinderopvang kan worden doorverwezen naar de GGD en aan hen de ‘opdracht’ worden gegeven een inspectie uit te voeren. Het moet in dat geval wel duidelijk gaan om een klacht die gerelateerd is aan de kwaliteitseisen zoals in de Wko of onderliggende regelgeving. Omdat er bij ouders onduidelijkheid bestaat over de rol van de GGD bij klachten, is de standaardprocedure klachtenbehandeling GGD beschreven.
Het eerste uitgangspunt bij deze procedure is dat de inspectie (GGD) geen klachten in behandeling neemt maar verwijst naar de betreffende organisaties. Argument hiervoor is dat kindercentra volgens de wet een klachtenprocedure moeten hebben. Als dit niet haalbaar is, bijvoorbeeld omdat een conflict tussen ouders en organisatie te groot is geworden, moet een ouder de mogelijkheid hebben de klacht bij de inspectie in te dienen.
Het tweede uitgangspunt is dat klachten een relatie moeten hebben met de eisen uit de Wko en onderliggende regelgeving. De inspectie kan dan onderzoeken of de klacht betrekking heeft op de kwaliteitseisen door contact op te nemen met de betreffende kinderopvangvoorziening en de klacht te verifiëren. Afhankelijk van de aard en de ernst van de klacht kan de toezichthouder deze ook als een signaal opvatten en onderzoek doen zonder vooroverleg met de houder. Dit alles vindt in overleg plaats met de betreffende ouder en de gemeente Gorinchem. De gemeente Gorinchem wordt na het indienen van de klacht, als eindverantwoordelijke instantie voor de kwaliteitseisen uit de Wko, altijd op de hoogte gebracht. Wanneer blijkt dat bemiddeling en de verdere klachtenafhandeling niet afdoende is om het conflict uit de wereld te helpen, dan kan de ouder besluiten de klacht in te dienen bij de externe klachtencommissie van de kinderopvangvoorziening. Als dit niets oplevert, kan men het geschil inbrengen via de juridische weg. Op grond van de bevindingen van het onderzoek op signaal door de toezichthouder kan handhaving volgen. Hieronder staan de mogelijk stappen beschreven die gehanteerd worden. Het is een raamwerk waarop maatwerk mogelijk is. Iedere situatie is toch weer anders en niet altijd te vangen in strakke regels.
Door het organiseren van regiobijeenkomsten wordt de gelegenheid gecreëerd om relevante ontwikkelingen te bespreken tussen de GGD en aanhangende gemeenten in de regio. Dergelijke bijeenkomsten kunnen de onderlinge relatie versterken en vormen een middel voor samenwerking tussen de gemeenten en de GGD. Zo kunnen gemeenten de bijeenkomsten ook gebruiken om onderling zaken af te stemmen, zoals het handhavingsbeleid en de afspraken met de GGD. Indien gewenst en waardevol kunnen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), KCHN/VNG en/of GGD GHOR Nederland aanwezig zijn voor nadere uitleg - toelichting en/of ondersteuning. Bijvoorbeeld om een en ander toe te lichten aan de hand van een thema, bij nieuwe ontwikkelingen en aanpassing van wetgeving of om een bepaalde werkwijze uit een andere regio onder de aandacht te brengen.
6.2 Communicatie met betrokken partijen
De gemeente Gorinchem is op grond van de Wet kinderopvang verplicht om communicatie uit te dragen naar nieuwe wet,- en regelgeving, ontwikkelingen en toezicht,- en handhavingsbesluiten. Dit zal actief, helder en transparant worden gecommuniceerd naar alle exploitanten van kinderopvangvoorzieningen. Indien blijkt dat het voor andere belanghebbenden relevant is, zal dit ook naar hen gecommuniceerd worden. Onder belanghebbenden worden bijvoorbeeld ouders en samenwerkingspartners verstaan en andere belanghebbenden indien dit relevant blijkt.
6.2.1 Communicatie & samenwerking
De gemeente Gorinchem streeft naar het aangaan van verbindingen om tot effectieve samenwerkingsverbanden te komen omtrent kinderopvang. Actieve communicatie met directe lijnen naar de samenwerkingspartners is van groot belang. De gemeente Gorinchem wilt graag dichter betrokken raken bij de kinderopvangvoorzieningen. Een houder kan daarom altijd een gesprek aanvragen met de desbetreffende beleidsmedewerker. De gemeente Gorinchem biedt overigens ook de mogelijkheid om hoofdkantoorgesprekken te organiseren. Dit is in een driehoeksverhouding met de desbetreffende beleidsmedewerker kinderopvang, de GGD en de houder zelf. Hier wordt er ruimte gemaakt voor maatwerk. Dit biedt de mogelijkheid om samen met elkaar een dialoog aan te gaan, definitie te geven aan bepaalde grijze gebieden12, samen doelgericht te werk te gaan en uiteindelijk noodzakelijke acties uit te voeren.
Daarnaast wilt de gemeente Gorinchem de samenwerking bevorderen door in te zetten op preventie. Dit in de vorm van voorlichtingsbijeenkomsten13 of samenkomsten om de kennis en kunde met elkaar te delen. Afhankelijk van nieuwe wet- en regelgeving, ontwikkelingen en de relevantie zal bepaald worden hoeveel en wat voor bijeenkomsten er worden georganiseerd door de gemeente Gorinchem. De belanghebbenden zullen hier tijdig van op de hoogte worden gesteld.
6.2.2 Communicatie naar nieuw beleid
Zodra het Toezicht- en Handhavingsbeleid Kinderopvang door het college van B&W is vastgesteld, zal het zes weken ter inzage liggen. Ook zal het beleid actief gecommuniceerd worden naar alle exploitanten van kinderopvangvoorzieningen en samenwerkingspartners omtrent dit vakgebied.
6.2.3 Publicatie handhavingsbesluiten
Voorheen werden de rapporten van de inspecties al geopenbaard in het LRK. Vanaf 1 januari 2016 is de gemeente Gorinchem ook wettelijk verplicht om opgelegde sanctie(s) te publiceren in het LRK. Dit gebeurt op het moment dat het besluit tot het opleggen van sanctie(s) onherroepelijk is en blijft tot drie jaar na datum van handeling en publicatie voor een ieder zichtbaar.
Voorafgaand van elk kalenderjaar worden er financiële afspraken gemaakt tussen de GGD en de gemeente Gorinchem. De gemeente dient zich aan als de opdrachtgever en de GGD als de opdrachtnemer. De afspraken betreffen in eerste instantie het aantal te besteden onderzoeken, de te beoordelen voorschriften per risicoprofiel, de administratie uren per onderzoek en de wijze van bekostiging. De taken van GGD worden door de gemeente Gorinchem separaat ingekocht op basis van bijvoorbeeld een dienstverleningsovereenkomst. Dit worden ‘plustaken’ genoemd, omdat de dienstverlening aanvullend is op het basispakket van de GGD. Ieder kalenderjaar wordt er een offertebedrag opgesteld dat bestaat uit de prognose kosten van de jaarlijkse onderzoeken, de nieuwe exploitatie aanvragen en de maatwerk afspraken, waaronder de kosten voor gezamenlijke observatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-398811.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.