Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Hilvarenbeek 2024

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilvarenbeek

 

gelet op het bepaalde in artikelen 1:3, vierde lid en het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wetbestuursrecht;

gelet op de Participatiewet, overwegende dat in het kader van artikel 35 van deze wet het wenselijk is de beleidsregels met betrekking tot bijzondere bijstand in een afzonderlijke richtlijn bijeen te brengen;

besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Hilvarenbeek 2024

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek;

    • b.

      wet: de Participatiewet (Pw);

    • c.

      belanghebbende: de persoon die in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand;

    • d.

      inkomen: het inkomen volgens artikel 31 van de wet;

    • e.

      vermogen: het vermogen volgens artikel 34, eerste lid, sub a en b van de wet, tenzij expliciet anders wordt aangegeven;

    • f.

      bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet;

    • g.

      incidentele bijzondere bijstand: bijzondere bijstand die eenmalig wordt verstrekt;

    • h.

      periodieke bijzondere bijstand: bijzondere bijstand die gedurende een bepaalde periode periodiek (meestal maandelijks) wordt verstrekt;

    • i.

      bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, inclusief vakantiegeldreservering;

    • j.

      jongerentoeslag: periodieke aanvulling vanuit de bijzondere bijstand op de jongerennorm;

    • k.

      voorliggende voorziening: elke voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet;

    • l.

      inkomensgrens: het maximale inkomen om voor bijzondere bijstand en minimaregelingen in aanmerking te kunnen komen.

    • m.

      draagkracht: de ruimte in het inkomen en vermogen om zelf de kosten te dragen.

    • n.

      woonkostentoeslag: Tijdelijke financiële ondersteuning in de woonlasten.

    • o.

      CZM: de gemeentelijke collectieve zorgverzekering voor de minima, bedoeld in artikel 35 lid 3 van de wet;

    • p.

      gezamenlijke huishouding: een woonsituatie als bedoeld in artikel 3 lid 3 en lid 4 van de wet;

    • q.

      partner: degene waarmee de belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert.

    • r.

      zorginstelling: een instelling waar een patiënt zijn (tijdelijke) verblijf heeft en daar zorg en/of verpleging ontvangt.

artikel 2. Aard van de bijzondere bijstand

Het gaat bij het verstrekken van bijzondere bijstand om een financiële vergoeding of tegemoetkoming die wordt verstrekt als bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot, voor het individu, noodzakelijke kosten, waarin het inkomen niet voorziet, en die niet gedekt kunnen worden door een voorliggende voorziening en niet uit de draagkracht kunnen worden voldaan.

artikel 3. Algemene bepalingen

  • 1.

    De kosten in deze beleidsregels kunnen worden gezien als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die naar het oordeel van het college voor bijstandsverlening in aanmerking komen.

  • 2.

    De bijzondere bijstand moet volledig worden uitgegeven aan het doel waarvoor het verstrekt is.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing. Hierbij worden in het geval van duurzame gebruiksgoederen ook de mogelijkheden betrokken die er bestaan om tweedehands goederen te verkrijgen zoals in kringloopwinkels, marktplaats of goederen die gratis ter beschikking zijn gesteld.

  • 4.

    Op het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten worden kosten, die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.

  • 5.

    De inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet is onverkort van toepassing.

artikel 4. De aanvraag

  • 1.

    Voor het aanvragen van bijzondere bijstand wordt een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier gebruikt, het internetformulier op de gemeentelijke website of kan men gebruik maken van de mogelijkheid een aanvraag via BerekenuwrechtPlus in te dienen.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden die gegevens en bewijsstukken overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend en ter beoordeling worden voorgelegd vóórdat de kosten daadwerkelijk door de belanghebbende zijn gemaakt.

  • 4.

    Van het bepaalde in het derde lid kan, met de periode van drie maanden, worden afgeweken indien dit op individuele omstandigheden vereist is en er daarnaast geen twijfel bestaat over de noodzaak van de kosten en het inkomen op het moment dat de kosten werden gemaakt. Dit geldt in ieder geval voor de eigen bijdrage advocaatkosten en bewindvoerderskosten. Bij duurzame gebruiksgoederen, medische behandelingen en hulpmiddelen is achteraf vaststellen niet mogelijk. Het is bij toepassing van dit lid niet relevant of de kosten al voldaan zijn.

  • 5.

    In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan advies worden ingewonnen bij een adviseur zoals bedoeld in afdeling 3.3 van de Awb.

artikel 5. Aanvragen periodieke bijzondere bijstand

  • 1.

    Periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend en verstrekt tot het einde van de draagkrachtperiode, doch voor een periode van maximaal 12 maanden.

  • 2.

    Bij een voortdurende behoefte moet vóór het aflopen van deze draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag worden ingediend.

artikel 6. Tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid

Bijzondere bijstand kan worden geweigerd wanneer de belanghebbende een tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid heeft getoond en de behoefte aan de bijzondere bijstand hieraan is toe te schrijven. Onder een tekortschietend besef wordt in ieder geval gerekend:

  • a.

    Beschikbare middelen niet benutten voor de gevraagde kosten, terwijl de belanghebbende kon voorzien dat deze kosten zouden komen.

  • b.

    Geen of onvoldoende gebruik maken van een voorliggende voorziening.

HOOFDSTUK 2. DRAAGKRACHTBEPALINGEN

artikel 7. Algemene bepalingen draagkracht

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en degene waarmee hij een gezamenlijke huishouding voert voor wat het inkomen betreft, voor de draagkracht uit het vermogen worden ook de vermogensbestanddelen van ten laste komende kinderen meegeteld.

  • 2.

    Een belanghebbende die een wettelijke schuldsanering volgt of een minnelijke schuldregeling in overeenstemming met de richtlijnen van de NVVK, waarbij daadwerkelijke aflossingen plaatsvinden, wordt geacht geen draagkracht te hebben.

  • 3.

    Een belanghebbende met een actuele uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ of Bbz wordt geacht geen draagkracht te hebben.

artikel 8. Inkomensgrens: Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    De inkomensgrens wordt gesteld op 120% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, tenzij voor een specifieke regeling een andere inkomensgrens wordt gesteld.

  • 2.

    De draagkracht uit inkomen bestaat uit al het meerdere inkomen boven de inkomensgrens.

artikel 9. Vermogensgrens: Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    De vermogensgrens wordt gesteld op de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet, tenzij voor een specifieke regeling een andere vermogensgrens wordt gesteld.

  • 2.

    De draagkracht uit vermogen wordt gesteld op al het meerdere van het totaal aan vermogensbestanddelen boven de vermogensgrens.

artikel 10. Berekening van de draagkracht uit inkomen

  • 1.

    De draagkracht uit inkomen wordt vastgesteld op basis van het inkomen inclusief het vakantiegeld voorafgaande aan de maand van de aanvraag of voorafgaande aan de maand waarin de kosten werden gemaakt door:

    • a.

      bij een vast inkomen uit te gaan van het inkomen in de voorafgaande maand;

    • b.

      bij een onregelmatig inkomen uit te gaan van het gemiddelde inkomen over de drie voorafgaande maanden.

  • 2.

    Het vakantiegeld wordt berekend volgens rekentabellen bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14 van de Regeling Participatiewet enz.

  • 3.

    Tot het inkomen wordt gerekend alle bestanddelen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de wet. De vigerende beleidsregels Inkomen en Vermogen Hilvarenbeek zijn van toepassing.

  • 4.

    De Individuele Inkomenstoeslag wordt niet tot de middelen gerekend.

  • 5.

    Voor de bepaling van het inkomen worden alle inkomensbestanddelen van belanghebbende en eventuele partner bij elkaar opgeteld

  • 6.

    De kostendelersnorm is van toepassing bij een aanvraag voor kosten ten behoeve van goederen of diensten, die ten goede kunnen komen van de gehele huishouding, zoals huur, hypotheek, duurzame gebruiksgoederen en kosten nutsvoorzieningen.

  • 7.

    Bij een inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep wordt uitgegaan van het inkomen over het kalenderjaar voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van – primair – de meest recente (voorlopige) belastingaanslag over dat jaar, of – secundair – de belastingaangifte over het voorgaande boekjaar. Wanneer deze ontbreken wordt de aanvraag beoordeeld op individuele omstandigheden, in samenspraak met klantmanager Bbz.

artikel 11. Berekening van de draagkracht uit vermogen

  • 1.

    De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op basis van het totaal aan vermogensbestanddelen op het moment van aanvraag.

  • 2.

    Voor de vaststelling van het vermogen wordt de rekenwijze gehanteerd als beschreven in artikel 4 van de Beleidsregels Inkomen en Vermogen Hilvarenbeek 2024.

  • 3.

    Tot de vermogensbestanddelen worden gerekend alle bestanddelen bedoeld in artikel 34 van de wet. De vigerende beleidsregels Inkomen en Vermogen Hilvarenbeek zijn van toepassing

  • 4.

    In afwijking van lid 3 worden middelen (zoals spaargeld) die zijn opgebouwd tijdens de periode waarin periodieke bijzondere bijstand is ontvangen, wel als vermogen in aanmerking genomen.

  • 5.

    De waarde van auto’s, motoren en andere gemotoriseerde voertuigen, en caravans, wordt bepaald volgens de koerslijsten van de ANWB. Indien de koerslijsten geen uitsluitsel geven, kunnen andere bronnen of methoden worden gebruikt, waarbij er sprake moet zijn van een objectieve waardebepaling.

  • 6.

    Voor de auto die de belanghebbende in algemeen gebruik heeft, wordt een bedrag van maximaal € 4.500,- buiten beschouwing gelaten. Voor een elektrische auto is dit bedrag € 7.000,-.

  • 7.

    Voor de belanghebbende die een auto nodig heeft vanwege een beperking of voor de zorg voor een ander wordt een bedrag van maximaal € 10.000,- buiten beschouwing gelaten. Voor een elektrische auto is dit bedrag € 15.000,-.

  • 8.

    In afwijking van artikel 7 kan de gehele waarde van een auto buiten beschouwing worden gelaten, wanneer het een aangepaste auto betreft en waar een (medische) indicatie voor is gegeven.

  • 9.

    De waarde van elke auto of ander voertuig naast de auto in algemeen gebruik wordt volledig meegerekend als vermogensbestanddeel.

  • 10.

    Woningeigenaren kunnen voor incidentele bijzondere bijstand om niet in aanmerking komen indien:

    • a.

      het vermogen, gebonden in de woning met bijbehorend erf, en die zij zelf bewonen, lager is vastgesteld dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de wet;

    • b.

      het vermogen gebonden in de woning, met bijbehorend erf en die zij zelf bewonen, hoger is vastgesteld dan het vermogen bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet en de bijzondere bijstand over het kalenderjaar naar verwachting minder bedraagt dan de hoogte van de norm echtpaar (inclusief vakantiegeld) per maand.

  • 11.

    Woningeigenaren met een vermogen dat hoger is vastgesteld dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de wet, komen niet in aanmerking voor periodieke bijzondere bijstand.

artikel 12. Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt voor een periode van 12 maanden vastgesteld. Deze draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand van de aanvraag, voor zover er nog geen draagkrachtperiode is bepaald.

  • 2.

    De draagkracht wordt binnen de draagkrachtperiode herzien als een wijzing van de omstandigheden daarvoor aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld bij elke (vervolg)aanvraag.

artikel 13. Inzet draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt verrekend met het toegekende bedrag van de bijzondere bijstand, waarbij in geval van samenloop van incidentele en periodieke kosten, de draagkracht eerst wordt verrekend met de incidentele en daarna met de periodieke kosten.

  • 2.

    Bij incidentele bijzondere bijstand wordt alle draagkracht, over de gehele draagkrachtperiode, ineens verrekend met het recht op bijzondere bijstand.

  • 3.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht evenredig gespreid over de maanden van bijstandsverlening en evenredig verrekend met de kosten.

HOOFDSTUK 3. VORM VAN DE BIJSTAND

artikel 14. Wijze van het verstrekken

  • 1.

    In beginsel wordt de bijzondere bijstand verstrekt zonder terugbetalingsverplichting.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt als:

    • a.

      Op korte termijn middelen ter beschikking komen om in de kosten te voorzien artikel 48 lid 2 sub a PW,

    • b.

      Als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor kosten voorkomen hadden kunnen worden, wordt in principe geen bijzondere bijstand verleend. Als toch besloten wordt in het individuele geval bijzondere bijstand te verstrekken wordt dit verleend in de vorm van leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 sub b PW,

    • c.

      Als waarborgsom zoals vermeld in artikel 48 lid 2 sub d PW,

    • d.

      Als bijzondere bijstand wordt verstrekt voor schulden artikel 48 lid 2 sub c PW.

  • 3.

    Op basis van artikel 55 van de Participatiewet kan een bestedingsverplichting worden opgelegd, waarin wordt bepaald aan welk doel de verstrekte bijzondere bijstand moet worden besteed. Bij incidentele kosten is de termijn waarbinnen de besteding plaats moet hebben gevonden drie maanden. Als het periodieke kosten betreft kan het college verantwoording achteraf over een periode vragen. Dit is ook het geval bij incidentele kosten wanneer de betaling van de bijzondere bijstand voor de besteding heeft plaatsgevonden.

artikel 15. Uitbetaling

Betaling van de bijzondere bijstand vindt plaats na de toekenning hiervan. In de toekenningsbeschikking wordt opgenomen wanneer en welke wijze de betaling plaatsvindt.

artikel 16. Intrekking en terugvordering

  • 1.

    Als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, wordt altijd overgegaan tot herziening, intrekking en terugvordering.

  • 2.

    Als uit onderzoek is gebleken dat de bijzondere bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt of niet is uitgegeven aan het doel waarvoor het verstrekt is, wordt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering gebruik gemaakt.

  • 3.

    De vigerende beleidsregels ten aanzien van terugvordering en verhaal van de gemeente Hilvarenbeek zijn van toepassing.

artikel 17. Aflossingsregels leningen

  • 1.

    De vigerende beleidsregels inzake terugvordering en verhaal van de gemeente Hilvarenbeek zijn van toepassing.

  • 2.

    Voor belanghebbenden met een lopende uitkering (in deze of een andere gemeente) wordt het maandelijkse aflossingsbedrag voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    Voor belanghebbenden zonder lopende uitkering (in deze noch een andere uitkering) wordt het maandelijkse aflossingsbedrag berekend op basis van zijn draagkracht.

  • 4.

    De belanghebbende kan schriftelijk een verzoek doen tot aanpassing van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting onder bijvoeging van een inlichtingenformulier en alle benodigde bewijsstukken betreffende zijn persoonlijke en financiële situatie.

HOOFDSTUK 4. KOSTEN IN VERBAND MET WONEN

artikel 18. Verhuis-, (her-)inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met een verhuizing en/of (her)inrichting, in beginsel uit zijn inkomen te voldoen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijstand verstrekt.

  • 2.

    Er wordt geen bijstand verleend aan belanghebbenden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Het bepaalde in het eerste lid is ook hier van toepassing.

  • 3.

    Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan worden afgeweken wanneer:

    • a.

      sprake is van een medische noodzaak of sociale noodzaak en;

    • b.

      het afsluiten van een lening bij een commerciële bank of de Kredietbank Nederland niet mogelijk is en;

    • c.

      de belanghebbende aantoonbaar niet heeft kunnen reserveren en er geen andere voorziening ter betaling van de kosten voorhanden is.

  • 4.

    Indien er sprake is van een situatie waarop het derde lid onder b en c van toepassing is en er sprake is van dubbele woonlasten vanwege een onvoorziene noodzakelijke verhuizing, kan tijdelijk bijzondere bijstand verstrekt worden voor een deel van de woonlasten.

  • 5.

    Als de noodzaak als bedoeld in het derde lid onder a aanwezig is, wordt de bijzondere bijstand voor zover het de kosten van duurzame gebruiksgoederen betreft verleend in de vorm van een geldlening. Hiervan kan worden afgeweken indien dit op individuele omstandigheden vereist is.

  • 6.

    De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens artikel 3 van deze beleidsregels en afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende, doch tot maximaal de bedragen genoemd in de prijslijst van het NIBUD.

    • a.

      Hierbij wordt ook de mogelijkheid van overname van in de woning aanwezige stoffering en gebruiksgoederen betrokken.

    • b.

      Bij de afstemming van individuele situatie wordt ook de mogelijkheid van verkrijging van gratis gebruiksgoederen via Vluchtelingenwerk, ContourdeTwern, de Kringloop andere vergelijkbare bron betrokken.

  • 7.

    Bij toekenning van een vergoeding voor een volledige woninginrichting, zoals beschreven in lid 5, wordt de bijzondere bijstand voor de besteding in twee helften betaald. Op basis van de Participatiewet wordt er een bestedingsverplichting opgelegd. Na betaling van de eerste helft volgt een controle door middel van de rekeningen, na betaling van de tweede helft kan een huisbezoek volgen ter controle van de besteding. Bij bijzondere bijstand voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de goedkoopst adequaat mogelijke oplossing.

artikel 19. Inrichtingskosten statushouders eerste huisvesting

  • 1.

    Voor de kosten van noodzakelijke woninginrichting verstrekt het college leenbijstand aan statushouders. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens artikel 3 van deze beleidsregels en afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende, doch tot maximaal de bedragen genoemd in de prijslijst van het NIBUD.

  • 2.

    Voor de eerste maand huur en administratiekosten verstrekt het college eveneens leenbijstand. Deze wordt rechtstreeks doorbetaald aan de verhuurder.

  • 3.

    Deze bijzondere bijstand kan in beginsel slechts eenmalig worden toegekend. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor inrichtingskosten na een verhuizing en er al eerder bijzondere bijstand voor inrichtingskosten is verstrekt.

  • 4.

    De belanghebbende kan een tweede maal voor deze bijzondere bijstand in aanmerking komen in geval van

    • a.

      Een verhuizing naar aanleiding van een gezinshereniging: de belanghebbende kan extra bijzondere bijstand krijgen tot het normbedrag voor een echtpaar of gezin, al naar gelang zijn individuele situatie;

    • b.

      Een verhuizing van een tijdelijke opvanglocatie naar een reguliere, definitieve woning.

  • 5.

    In de gevallen onder a en b van het vierde lid wordt de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand bepaald op het bedrag als bedoeld in het eerste lid minus eventueel reeds verstrekte bijzondere bijstand.

  • 6.

    De aflossing van de geldlening vindt plaats in 36 termijnen.

  • 7.

    De terugbetaling loopt via inhouding op de bijstand, voor zover de belanghebbende een bijstandsuitkering van Hilvarenbeek ontvangt. In de overige gevallen is artikel 17 van toepassing.

  • 8.

    Indien het leenbedrag groter is dan wat een statushouder op basis van de aflossingscapaciteit in 36 maanden kan terugbetalen, wordt het overige deel eenmalig aan bijzondere bijstand ‘om niet’ verstrekt.

artikel 20. Woonkostentoeslag

  • 1.

    In geval van bewoning van een huurwoning, woonwagen of woonschip geldt:

    • a.

      Als een belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor de toekenning van huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel huurtoeslag ontvangt of redelijkerwijs had kunnen ontvangen.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag voor deze woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2.

    In geval van bewoning van een eigen woning geldt:

    • a.

      Als een belanghebbende woont in een woning die hij in eigendom heeft en waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een huurtoeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag voor deze woonkosten per maand zou ontvangen.

    • c.

      Er wordt slechts voor één woning woonkostentoeslag verstrekt, namelijk voor de woning die de belanghebbende ook daadwerkelijk bewoont. Er wordt geen woonkostentoeslag verstrekt voor woningen of andere panden die niet door de belanghebbende feitelijk worden bewoond.

  • 3.

    In afwijking van artikel 7 geldt voor de woonkostentoeslag geldt een inkomensgrens van 100%.

  • 4.

    In geval van woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geldt:

    • a.

      Wanneer belanghebbende een woning huurt of woont in een woning waarvan hij de eigenaar is, wordt een toeslag verstrekt welke in overeenstemming met lid 1 onder b van deze beleidsregel wordt berekend. Als de woonkosten uitkomen boven de maximale rekenhuur komen deze volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking.

    • b.

      De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag of, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal 12 maanden.

  • 5.

    Bij een bijstandsverlening zoals beschreven in het vierde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden dat belanghebbende

    • a.

      binnen 12 maanden na de datum van de toekenningsbeschikking verhuist naar een goedkopere woning, en

    • b.

      als het een eigen woning betreft, de woning binnen 6 maanden na de datum van de toekenningsbeschikking te koop aanbiedt.

  • 6.

    De verplichting bedoeld in het vijfde lid omvat in ieder geval, dat de belanghebbende alles in het werk stelt om binnen de gestelde termijnen aan de verplichting te voldoen.

  • 7.

    Gedurende de toekenningsperiode kan getoetst worden of de belanghebbende de verplichtingen bedoeld in het vijfde lid naar behoren naleeft. Als blijkt dat belanghebbende deze verplichtingen niet naar behoren naleeft, kan de bijstandsverlening direct worden beëindigd.

  • 8.

    De verhuisplicht als bedoeld in het vijfde lid wordt niet opgelegd aan belanghebbenden met een beperking, als de hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de beperking(en).

  • 9.

    Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft te voldoen aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, maar dit niet gelukt is, dan kan de woonkostentoeslag worden verlengd met maximaal 3 x 6 maanden.

artikel 21. Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een zorginstelling

Als de belanghebbende de intentie heeft om terug te keren naar de eigen woning en hier ook een reële verwachting voor is, kan bijzondere bijstand om niet voor de duur van het verblijf met een maximum van 12 maanden worden verleend voor de woonkosten, zoals de verschuldigde huur (of hypotheek en zakelijke lasten), het voorschotbedrag van de nutsvoorzieningen en de premie van de inboedelverzekering.

artikel 22. Doorbetaling vaste lasten verblijf penitentiaire inrichting

  • 1.

    Als hoofdregel geldt dat aan een persoon wiens recht op vrijheid is ontnomen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, sub a van de wet, geen bijzondere bijstand voor doorbetaling van vaste lasten wordt verstrekt.

  • 2.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken als sprake is van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de wet voor de periode zoals die in het individuele geval als noodzakelijk wordt beoordeeld. De belanghebbende dient hierbij in ieder geval zijn woonstede als bedoeld in artikel 10 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek te behouden.

HOOFDSTUK 5. MEDISCHE KOSTEN

artikel 23. Collectieve Zorgverzekering voor Minima en collectiviteitskorting

  • 1.

    Het college stelt een Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM) beschikbaar aan alle inwoners van Hilvarenbeek met een inkomen tot maximaal 130% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Deelnemers aan de collectieve zorgverzekering met een inkomen tot maximaal 120% van de bijstandsnorm krijgen een financiële tegemoetkoming van de gemeente Hilvarenbeek in de kosten van de aanvullende verzekering:

    • a.

      voor deelnemers met de minimale aanvullende verzekeringen bedraagt de tegemoetkoming € 15 per maand;

    • b.

      voor deelnemers aan de meer uitgebreide aanvullende verzekeringen bedraagt de tegemoetkoming € 30,- per maand.

  • 2.

    Elk jaar wordt het recht op deelname opnieuw beoordeeld.

  • 3.

    De deelname aan de collectieve zorgverzekering eindigt wanneer de deelnemer in de loop van het kalenderjaar een inkomen hoger dan 130% van de bijstandsnorm heeft (verkregen) of op eigen verzoek van de deelnemer. De deelname stopt per 1 januari van het volgende kalenderjaar of eerder als de deelnemer daarom vraagt.

  • 4.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid eindigt vanaf de maand volgend op de maand waarin de deelnemer een inkomen hoger dan 120% van de bijstandsnorm heeft (verkregen).

  • 5.

    Bij detentie, fraude of een betalingsachterstand van de premie van zes maanden of meer wordt de collectieve aanvullende zorgverzekering beëindigd.

  • 6.

    De gemeente stelt de zorgverzekeraar in kennis van een beëindiging.

artikel 24. Ziektekosten en de Participatiewet

  • 1.

    Voor alle medische en paramedische kosten gelden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen.

  • 2.

    Eigen bijdragen van medische kosten, die slechts ten dele door de Zvw worden vergoed, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 3.

    Het eigen risico, zowel verplicht als vrijwillig, komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 4.

    Cosmetische ingrepen worden niet beschouwd als medisch noodzakelijke ingrepen en komen daarom niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 5.

    In afwijking van het bovenstaande kan bijzondere bijstand voor medische kosten worden verstrekt, indien er sprake is van (zeer) dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1 van de wet.

  • 6.

    De draagkracht wordt bepaald conform hoofdstuk 2 in deze beleidsregels.

artikel 25. Buitenwettelijk beleid medische kosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor medische kosten kan worden verstrekt wanneer de belanghebbende voor dergelijke kosten komt te staan, ondanks dat hij voldoende is verzekerd en ook volledig gebruik maakt van deze verzekering en ondanks dat hij volledig gebruik maakt van een voorliggende voorziening.

  • 2.

    In ieder geval komen de volgende (para)medische noodzakelijke kosten, of kosten die uit een handicap of aandoening voortkomen, in aanmerking voor bijzondere bijstand:

    • a.

      de meerkosten van het wassen en de slijtage van kleding en beddengoed als gevolg van een handicap of ziekte;

    • b.

      de meerkosten van verwarming als gevolg van een handicap of ziekte;

    • c.

      de jaarlijkse eigen bijdrage voor ziekenvervoer;

    • d.

      de eigen bijdrage voor orthopedisch schoeisel. Van de eigen bijdrage worden de kosten van gewone schoenen afgetrokken;

    • e.

      de kosten van een vervangende garderobe. indien iemand in een korte periode vanwege ziekte of medicatie aanzienlijk is aangekomen of afgevallen;

    • f.

      de kosten van pedicure, als sprake is van diabetes mellitus of een andere medische reden die een pedicure noodzakelijk maakt en de uitgebreid aanvullende zorgvergoeding niet voorziet in een vergoeding die een pedicurebehandeling een keer per zes weken mogelijk maakt.

  • 3.

    In onderstaande gevallen is sprake van ‘onvoldoende verzekerd’ zijn en komt men niet in aanmerking voor bijzondere bijstand op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan:

    • a.

      Men beschikt niet over een basisverzekering. Het college heeft de mogelijkheid om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken, onder voorwaarde dat men zich binnen 4 weken na de aanvraag alsnog (aanvullend) verzekert. De Gemeentepolis wordt sterk aanbevolen.

    • b.

      Men heeft geen aanvullende verzekering afgesloten. Ook hierbij geldt dat het college de mogelijkheid heeft om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken, onder voorwaarde dat men zich binnen 4 weken na de aanvraag alsnog (aanvullend) verzekert. De Gemeentepolis wordt sterk aanbevolen.

    • c.

      Men de keuze heeft gemaakt voor een aanvullende verzekering waarin bepaalde, om ethische of levensbeschouwelijke redenen, controversiële prestaties buiten de dekking blijven (een zgn. 'vermagerde' polis). Belanghebbende komt dan geen bijzondere bijstand toe voor de kosten die buiten deze aanvullende dekking zijn gelaten.

    • d.

      Men wordt door de zorgverzekeraar geweigerd voor een aanvullende verzekering. Meestal is er sprake van achterstand in premiebetalingen. De gemeente doet hier eerst onderzoek naar en bekijkt vervolgens of betrokkene mogelijkheden heeft om zich aanvullend te laten verzekeren. Indien er sprake is van ‘zeer dringende redenen in het individuele geval’ m.b.t. de kosten, dan is bijstand in principe mogelijk en wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op de Gemeentepolis.

  • 2.

    Voor vermijdbare (meer)kosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Hiervan is sprake als via de aanvullende verzekering de kosten volledig worden gedekt en men nalaat daarvan gebruik te maken. Daardoor ontstaan kosten voor eigen rekening. Indien men vervolgens hiervoor een beroep op bijzondere bijstand doet dan wordt dit aangemerkt als ‘vermijdbare kosten’. Deze kosten zijn niet noodzakelijk en kunnen niet op bijstand worden afgewenteld.

  • 3.

    Een medische indicatie is van toepassing voor specifieke kosten ten gevolge van gebreken of ziekte van belanghebbende. Belanghebbende is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de medische noodzaak aan te tonen. Deze kan blijken uit een gedeeltelijke vergoeding via de zorgverzekering, vanuit de Wet langdurige zorg of een medische indicatie van de huisarts of een specialist.

artikel 26. Brillen en contactlenzen

  • 1.

    De zorgverzekering voorziet via de aanvullende verzekering in een vergoeding voor een bril of lenzen (op sterkte). Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 2.

    Indien er sprake is van een dringende reden bedoeld in artikel 16 van de wet, waardoor bijstandsverlening aan de orde is, dan geldt:

    • a.

      bij een aanvraag van verzekerden buiten de Gemeentepolis gelden dezelfde regels als voor verzekerden via de Gemeentepolis, en

    • b.

      wordt altijd de mogelijke vergoeding via de aanvullende verzekering in mindering gebracht op de te verstrekken bijstand, ongeacht of dit bedrag is ontvangen;

  • 3.

    Varilux- en dunne glazen worden als niet ‘medisch noodzakelijk’ beschouwd en wordt daarvoor geen bijstand verstrekt.

artikel 27. Tandheelkundige hulp

  • 1.

    Bij kosten van tandheelkundige hulp wordt ervan uitgegaan, dat ook de kosten, die niet worden vergoed op basis van het Besluit zorgverzekering en/of aanvullende verzekering noodzakelijk kunnen zijn. In een individueel geval kan bijzondere bijstand voor deze niet vergoede kosten worden verstrekt.

  • 2.

    Behandelingen die cosmetisch, onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig zijn, zoals beugels bij volwassenen, kronen en bruggen, frameprotheses, implantaten, opbeetplaten, gebitsanering en orthodontische en paradontologische behandelingen, worden als niet noodzakelijk beschouwd waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.

  • 3.

    Op grond van het eigen verantwoordelijkheidsbeginsel mag worden verwacht dat belanghebbende voorafgaand aan de behandeling een kostenopgave vraagt aan zijn tandarts en bij zijn verzekeraar nagaat welke vergoeding wordt verstrekt, en zo nodig het toestemmingsverzoek bij de zorgverzekeraar indient en daarnaar handelt.

  • 4.

    Wanneer de belanghebbende geen aanvullende tandartsverzekering heeft dan kan, indien de tandartskosten noodzakelijk zijn, een eventuele bijzondere bijstand enkel als lening worden verstrekt.

  • 5.

    Wanneer iemand is geweigerd door zijn zorgverzekeraar voor een aanvullende verzekering en er is sprake van ‘zeer dringende redenen in het individuele geval’ dan is bijstand om niet in principe mogelijk. In dat geval wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op de Gemeentepolis.

HOOFDSTUK 6. KOSTEN IN VERBAND MET KINDEREN

artikel 28. Kosten van een babyuitzet

  • 1.

    De stichting Babyspullen geldt als voorliggende voorziening voor kleding, luiers en ander textiel.

  • 2.

    Het pakket van de stichting Babyspullen kan vanuit de bijzondere bijstand worden aangevuld met verstrekkingen uitsluitend ten behoeve van meubilair en andere duurzame goederen voor een baby, zoals een ledikant, een kinderwagen, en dergelijke, waarbij geldt:

    • a.

      Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van een babyuitzet. Dit is alleen mogelijk als de gelegenheid tot reserveren heeft ontbroken. Er is dan sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

    • b.

      Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kleding, luiers, beddengoed en ander textiel.

    • c.

      De bijzondere bijstand wordt bepaald op maximaal en eenmalig € 450,-.

    • d.

      Een belanghebbende die minder dan 3 jaar geleden eerder bijzondere bijstand voor een babyuitzet heeft ontvangen wordt geacht nog over – in ieder geval de duurzame – artikelen te beschikken. De bijzondere bijstand voor de nieuwe aanvraag kan dan op een lager bedrag worden bepaald of deels als leenbijstand worden verstrekt onder toepassing van artikel 13 lid 2 sub b.

    • e.

      De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de goedkoopst adequate oplossing.

    • f.

      Ten aanzien van de kosten voor duurzame gebruiksgoederen is het bepaalde in artikel 18 van deze beleidsregels van toepassing.

artikel 29. Ouderbijdrage peuterspeelzaal

Voor de kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal wordt bijzondere bijstand verstrekt indien uit onderzoek blijkt, dat deelname van het kind aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om achterstand op taal, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen.

artikel 30. Kosten voor kinderopvang in het kader van re-integratie of inburgering

Wanneer de noodzaak voor kinderopvang voortkomt uit een (verplicht) re-integratietraject of inburgeringstraject, dan komen deze kosten ten laste van het budget voor respectievelijk re-integratie of inburgering. Bijzondere bijstand in dan niet aan de orde.

artikel 31. Tegemoetkoming kinderopvangkosten bij sociaal medische indicatie

  • 1.

    Een belanghebbende kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang als sprake is van een sociaal medische indicatie van de ouder en/of het kind. Wanneer er een indicatie voor het kind is, wordt eerst bekeken of een vergoeding ingevolge een andere regeling als voorliggende voorziening kan gelden.

  • 2.

    Er is sprake van een sociaal medische indicatie als:

    • a.

      de belanghebbende en/of het kind behoort tot de categorie personen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking en dat uit onderzoek blijkt dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of als

    • b.

      blijkt dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind noodzakelijk is.

  • 3.

    De toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang gebeurt op basis van een offerte of contract van het kindercentrum of de gastouderopvang.

  • 4.

    Bijzondere bijstand wordt voor de duur van maximaal 12 maanden toegekend.

  • 5.

    De hoogte van de tegemoetkoming wordt verleend op basis van de kosten van de noodzakelijk geachte omvang van de kinderopvang.

HOOFDSTUK 7. REISKOSTEN

artikel 32. Algemene bepaling over reiskosten

  • 1.

    Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan en komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Voor enkele, in dit hoofdstuk benoemde reiskosten kan wel bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2.

    Bij toekenning van bijzondere bijstand geldt voor alle reiskosten, dat

    • a.

      reiskosten vanaf 12 kilometer voor vergoeding in aanmerking komen;

    • b.

      maximaal het tarief van het openbaar vervoer, tweede klas wordt vergoed, of als men per auto reist € 0,22 per km op basis van de ANWB routeplanner kortste route.

  • 3.

    Als gebruik gemaakt wordt van vraagafhankelijk vervoer worden de werkelijk gemaakte kosten vergoed.

artikel 33. Bezoek aan een persoon in een zorginstelling

  • 1.

    Reiskosten voor bezoek aan een persoon die langdurig in een zorginstelling verblijft worden vergoed voor personen die behoren tot de familie in de eerste, tweede of derde graad van de persoon in kwestie.

  • 2.

    In beginsel worden de reiskosten vergoed tot maximaal 3 bezoeken per persoon per week.

artikel 34. Bezoek aan een medisch specialist

Reiskosten voor bezoek aan een medisch specialist worden vergoed indien de bezoeken op een meer dan incidentele basis plaatsvinden en voor zover er geen vergoedingen beschikbaar zijn vanuit bijvoorbeeld de zorgverzekering.

artikel 35. Bezoek aan een persoon in detentie

  • 1.

    Reiskosten voor bezoek aan een persoon die in detentie verblijft worden vergoed voor personen die behoren tot het gezin van de gedetineerde, zijnde de partner en (stief- of pleeg)kinderen, die voorafgaand aan de detentie reeds tot het gezin van de gedetineerde behoorden.

  • 2.

    De reiskosten worden vergoed tot maximaal 1 bezoek per persoon per week.

  • 3.

    De reiskosten worden niet vergoed wanneer de gedetineerde de mogelijkheid van verlof heeft.

artikel 36. Reiskosten in verband met re-integratie, arbeidstoeleiding of inburgering

  • 1.

    Reiskosten in verband met re-integratie en/of arbeidstoeleiding worden in beginsel vergoed vanuit de re-integratiemiddelen.

  • 2.

    Bij het ontbreken van een vergoeding vanuit de re-integratiemiddelen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten naar school, opleiding of training naar een locatie van meer dan 12 kilometer enkele reis, als tenminste dichterbij geen vergelijkbaar onderwijs aangeboden wordt.

  • 3.

    Reiskosten in verband met inburgering worden in beginsel vergoed vanuit de inburgeringsmiddelen.

  • 4.

    Bij het ontbreken van een vergoeding vanuit de inburgeringsmiddelen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten inburgering naar een locatie van meer dan 12 kilometer. Voor nieuwe inburgeraars geldt geen minimale afstand. De eerste drie maanden dat zij in de gemeente Hilvarenbeek woonachtig zijn, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten naar verplichte of door de klantmanager inburgering geadviseerde activiteiten.

  • 5.

    Voor schoolgaande jongeren tussen 12 en 18 jaar geldt dat er vanuit gegaan wordt dat zij gebruikmaken van het jeugdabonnement in het openbaar vervoer indien de afstand meer dan 12 km enkele reis bedraagt.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE KOSTEN

artikel 37. Jongerentoeslag

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een jongerentoeslag voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 20 van de wet) en er voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn, óf

    • b.

      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten aanzien van zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht ten aanzien van zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als hij voorafgaand aan de bijstandsverlening in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst.

  • 3.

    De jongerentoeslag wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt:

    • a.

      voor een alleenstaande van 18 tot 21 jaar: maximaal de HBO-norm voor levensonderhoud voor een uitwonende studerende op grond van de WSF 2000, zoals dat wordt genoemd in artikel 33, tweede lid, sub b van de wet;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar: de hoogte van de geldende bijstandsnorm inclusief toeslag, zoals die zou gelden voor een persoon van 21 jaar.

  • 4.

    Voor de jongere van 18, 19 of 20 jaar in een inrichting verblijvend, die aan het genoemde onder lid 1 sub a en b en lid 2 voldoet, wordt bijzondere bijstand verstrekt overeenkomstig de norm in een inrichting zoals genoemd in artikel 23 van de wet.

artikel 38. Kosten bewindvoerder/beschermingsbewind/curatele

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt alleen verleend voor de kosten van professionele bewindvoerders, die zijn aangesloten bij een brancheorganisatie, zoals BPBI, Horus of NBBI.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in eerste instantie bepaald door de in het vonnis vermelde bedrag.

  • 3.

    De belanghebbende, toegelaten tot een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP, heeft geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een WSNP bewindvoerder. Deze kosten worden uit de eigen boedel betaald.

  • 4.

    Bij beschermingsbewind of curatele kan bijzondere bijstand verstrekt worden voor kosten die door de rechter afwijkend zijn vastgesteld van de hoofdregel van 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen.

  • 5.

    Bijzondere bijstand voor beloning van de curator kan worden verstrekt overeenkomstig het door de rechter vastgestelde bedrag in het eerste jaar.

  • 6.

    Als de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleent voor mediation, komt de eigen bijdrage hiervoor in aanmerking voor bijzondere bijstand.

artikel 39. Niet-aangesloten bewindvoerders

Indien een bewindvoerder niet is aangesloten bij een erkende brancheorganisatie, dan wordt de bijzondere bijstand pro forma toegekend onder de voorwaarde ingevolge artikel 55 van de wet dat de bewindvoerder binnen 6 maanden na datum van de pro forma beschikking is aangesloten bij een erkende brancheorganisatie.

 

Uitbetaling van de bijzondere bijstand zal eerst plaatsvinden nadat de bewindvoerder daadwerkelijk is aangesloten bij een erkende brancheorganisatie.

artikel 40. Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Belanghebbenden die door persoonlijke of medische omstandigheden:

    • a.

      niet in staat zijn een eigen hoofdmaaltijd te bereiden, en

    • b.

      gebruik maken van een maaltijdvoorziening van een erkende instelling, waaronder begrepen de zogenaamde "eetpunten”;

    komen in aanmerking voor (periodieke) bijzondere bijstand.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt enkel verstrekt voor de hoofdmaaltijd (warme maaltijd), niet voor ontbijt, lunch of tussendoortjes.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de hoogte van de meerkosten, zijnde de kosten boven de gebruikelijke kosten, gebaseerd op de geldende Nibudprijs voor een warme maaltijd, tot een maximum van € 6,50 per maaltijd.

  • 4.

    Het bedrag wordt uitgekeerd na het overleggen van een of meer nota’s.

artikel 41. Inkomensafhankelijke bijdrage rechtshulp

  • 1.

    Een inkomensafhankelijke bijdrage rechtshulp komt voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking als de belanghebbende een toevoegingsbeschikking van de Raad voor Rechtsbijstand overhandigt. Hieruit blijkt dat de gewenste rechtsbijstand noodzakelijk is

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op de hoogte van de eigen bijdrage minus de korting op grond van een diagnosedocument van het Juridisch Loket, ongeacht of de belanghebbende een diagnosedocument wel of niet kan overleggen.

  • 3.

    Er wordt geen korting in mindering gebracht bij zaken, waar geen korting voor van toepassing is.

  • 4.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken in geval de belanghebbende de verplichting ingevolge de Participatiewet heeft gekregen om een procedure te starten.

  • 5.

    Van het eerste lid kan eveneens worden afgeweken in geval van een cumulatie van inkomensafhankelijke bijdragen.

artikel 42. Inzet integrale aanpak

Op verzoek en in samenspraak met het Samenzorgteam kan een financiële ondersteuning worden geleverd, wanneer deze ondersteuning bijdraagt aan de oplossing van de (multi)probleemsituatie van de betreffende belanghebbende. In deze gevallen zijn de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden, beperkingen en vereisten niet van toepassing. Er geldt enkel de voorwaarde dat de belanghebbende inwoner van Hilvarenbeek moet zijn. De ondersteuning wordt in beginsel om niet verstrekt, maar kan, indien terugbetaling niet bezwaarlijk is, ook als lening worden verstrekt.

HOOFDSTUK 9. ONDERSTEUNENDE REGELINGEN

artikel 43. Computerregeling

  • 1.

    Voor een schoolgaand kind vanaf groep 7 tot 18 jaar kan eens per vijf jaar een bijdrage voor een laptop of computer worden verstrekt tot een maximaal bedrag van € 500,00. Deze bijdrage kan ook worden benut voor randapparatuur, zoals een printer, of voor software of alle andere gerelateerde kosten.

  • 2.

    Naast de bijdrage bedoeld onder het eerste lid kan eens per vijf jaar een bijdrage voor een computer of laptop per huishouden worden toegekend tot een maximaal bedrag van € 500,00. Hierbij inbegrepen een printer, software en alle andere bijkomende kosten.

  • 3.

    Voor installatie- of reparatiekosten van de computer of laptop wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

artikel 44. Witgoedregeling

  • 1.

    De bijdrage ingevolge deze regeling bedraagt niet meer dan € 500,- en kan eens per 3 jaar (36 maanden) worden verstrekt.

    • a.

      men ten minste 3 jaar (36 maanden) is aangewezen op een inkomen dat niet hoger was dan 120% van de bijstandsnorm;

    • b.

      het vermogen niet hoger is dan de vermogensgrens bedoeld in art. 34 lid 3 van de wet;

    • c.

      er sprake is van vervanging van het apparaat;

    • d.

      men de kosten kan aantonen met een factuur, een aankoopnota of een betalingsbewijs.

  • 2.

    Witgoed wordt nieuw aangeschaft. Dit in verband met de kwaliteit en de garantie.

  • 3.

    Er wordt geen bijdrage verstrekt wanneer de belanghebbende in de voorgaande 36 maanden een apparaat heeft verkregen vanuit een andere regeling, met name vanuit de witgoedregeling in verband met de energietransitie.

artikel 45. Fiets

  • 1.

    Voor volwassenen kan een bijdrage voor een fiets tot een maximaal bedrag van € 250,00 worden toegekend.

  • 2.

    Reparatiekosten van de fiets behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten waarvoor geen bijzondere bijstand mogelijk is.

  • 3.

    Voor fietsen voor kinderen van 4 tot 18 jaar kan een beroep worden gedaan op Stichting leergeld.

  • 4.

    Voor fietsen die bedoeld zijn voor arbeidsparticipatie of inburgering dient de bijdrage te worden verstrekt vanuit het re-integratiebudget respectievelijk het inburgeringsbudget.

artikel 46. Ouderbijdrage en overige schoolkosten

Voor de kosten van de verplichte of vrijwillige ouderbijdrage en overige schoolkosten in verband met een schoolgaand kind kan een beroep gedaan worden op Stichting Leergeld.

artikel 47. Bijdrage sociale activiteiten

  • 1.

    De bijdrage voor sociale activiteiten bedraagt voor kinderen tussen 4 en 18 jaar maximaal € 250,00. Om hiervoor in aanmerking te komen moet duidelijk worden aangegeven aan welke sociale activiteit het kind deel zal gaan nemen. De betaling wordt in principe rechtstreeks aan het vooraf aangegeven doel overgemaakt. Dit wordt in samenhang met de andere mogelijkheden van het kindpakket door Stichting Leergeld Hilvarenbeek uitgevoerd.

  • 2.

    Voor kinderen jonger dan vier jaar kan uitsluitend een bijdrage worden verstrekt als deze aantoonbaar aan het kind wordt besteed. Dit kan o.a. met peuterzwemmen, een abonnement op de speelotheek of bibliotheek zijn. Dit is geen limitatieve opsomming. Hiervoor worden de feitelijk gemaakte kosten tot een maximum van € 200,00 per kind per kalenderjaar vergoed.

  • 3.

    Personen boven 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd kunnen per kalenderjaar een bedrag van € 200,00 ontvangen als aangetoond wordt dat zij voor tenminste € 45,00 kosten in dat kalenderjaar hebben die als sociale activiteit aangemerkt kunnen worden.

  • 4.

    Belanghebbenden boven de pensioengerechtigde leeftijd kunnen per kalenderjaar een bedrag van € 250,00 ontvangen, als aangetoond wordt dat zij in dat kalenderjaar voor tenminste € 45,00 kosten voor sociale activiteiten hebben.

  • 5.

    Onder sociale activiteiten voor volwassenen wordt alles verstaan waardoor iemand deel kan nemen aan het sociale verkeer. Bijvoorbeeld door een lidmaatschap van een sportclub, een hobby- of vrijetijdsclub, een belangen- of patiëntenvereniging, bibliotheekabonnement, door culturele activiteiten of door een telefoonkosten of internetabonnement. Dit is geen limitatieve opsomming.

  • 6.

    De aanvraag voor een bijdrage in een bepaald kalenderjaar moet in datzelfde kalenderjaar worden gedaan met een uitloop van drie maanden in het jaar daaropvolgend.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

artikel 48. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden of als het individueel maatwerk in de weg zou staan.

artikel 49. Overgangsregeling

  • 1.

    Ontvangers van periodieke bijzondere bijstand, die vanwege deze beleidsregels geen recht meer gaan hebben op een verstrekking, of tot een lager bedrag, blijven,

    • a.

      Indien in de toekenningsbeschikking de bijzondere bijstand voor een bepaalde periode is toegekend, de reeds toegekende bijzondere bijstand behouden voor deze in de toekenningsbeschikking vermelde periode.

    • b.

      Indien in de toekenningsbeschikking geen periode is vermeld of voor onbepaalde tijd is toegekend, de reeds toegekende bijzondere bijstand tot 6 maanden na in werking treding van deze beleidsregels behouden.

artikel 50. In werking treding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking vanaf de eerste dag na publicatie.

  • 2.

    Deze beleidsregels komen in de plaats van Beleidsregels bijzondere bijstand 2018

TOELICHTING

Algemeen

De bijzondere bijstand is een voorziening vanuit de Participatiewet (artikel 35), waarmee het college een middel heeft om een vergoeding te verstrekken voor bijzondere en noodzakelijke kosten.

Het is een open regeling, wat wil zeggen, dat er in beginsel geen beperkingen zijn in de doelen waarvoor deze bijzondere bijstand kan worden aangewend.

 

De grondregels zijn:

  • 1.

    Het moeten bijzondere kosten zijn

  • 2.

    Het moeten noodzakelijke kosten zijn

  • 3.

    De belanghebbende kan deze kosten niet zelf betalen

  • 4.

    Het moeten daadwerkelijke kosten zijn

Ad 1)

“Bijzonder” kan het best worden opgevat als het tegenovergestelde van “algemeen”.

Algemene kosten zijn kosten die iedereen – redelijkerwijs – maakt. Te denken is aan boodschappen, kleding, woonlasten, telefoon, alledaagse reiskosten, enz. De algemene bijstand wordt geacht voldoende te zijn om deze kosten te betalen, of in ieder geval tot een bepaalde grens.

In principe zijn dan alle andere kosten bijzonder.

Het moet gaan om kosten, die deze persoon heeft vanwege zijn unieke omstandigheden.

 

Ad 2)

Het moet gaan om kosten die praktisch onvermijdelijk zijn. Bijvoorbeeld reiskosten om een gezinslid in een ziekenhuis te bezoeken zijn noodzakelijk, maar reiskosten om op visite te gaan bij een familielid niet (hier is de bijdrage voor sociale activiteiten te gebruiken).

 

Ad 3)

Uitgangspunt is, dat iedereen zijn eigen kosten betaalt. Zelfs met een bijstandsuitkering wordt men geacht een reservering te kunnen maken (dus te sparen) om incidentele uitgaven te kunnen betalen. Maar dit is in de praktijk niet altijd te doen. Daarom wordt gekeken naar de draagkracht, ofwel de financiële mogelijkheden die men heeft of geacht wordt te hebben om de kosten zelf te betalen.

 

Ad 4)

Bijzondere bijstand is niet bedoeld voor kosten die men denkt te gaan maken, of die men mogelijk zou kunnen gaan maken. De bijzondere bijstand is niet bedoeld “voor het geval dat”.

Het kan wel gaan men kosten die men – binnen afzienbare termijn – zeker gaat maken.

 

Waarom deze beleidsregels

Met deze grondregels komen veel kosten in aanmerking voor bijzondere bijstand. Maar bepaalde kosten of uitgaven komen regelmatig voor. Daarom wordt voor deze kostensoorten een algemene lijn bepaald, op basis waarvan aanvragen worden beoordeeld.

Dit betekent uiteraard niet, dat kosten die niet in deze beleidsregels zijn opgenomen, “dus” ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Aanvragen voor dergelijke kosten worden individueel beoordeeld op de 4 grondregels (en de Algemene wet bestuursrecht als het gaat om de formele beoordeling).

 

Een tweede reden is, om een eenduidige handelswijze vast te stellen over de beoordeling van de draagkracht van de belanghebbende. Deze beleidsregels maken duidelijk hoe wordt omgegaan met inkomen en vermogen en met bepaalde inkomens- en vermogens bestanddelen. Hierbij zijn de beleidsregels inkomen en vermogen eveneens van toepassing.

 

Maatwerk

De bijzondere bijstand is vanuit zijn aard reeds een maatwerkvoorziening, maar wordt wel begrensd door de grondregels. Daarbij worden, via deze beleidsregels, kaders en grenzen gesteld voor de reikwijdte van de bijzondere bijstand: voor wie en voor welke doelen is de bijzondere bijstand beschikbaar.

 

Maar in individuele gevallen kan het voorkomen, dat een financiële hulp een bijdrage kan leveren in de oplossing van een breder probleem. In de eerste plaats is dan te denken aan inwoners of gezinnen, waar meerdere problemen aanwezig zijn en waar een financiële bijdrage kan helpen om oplossingen mogelijk te maken of om de ergste nood te ledigen.

Hier is dan het maatwerk voor bedoeld. Voor dergelijke situaties is het dan niet belangrijk hoe hoog het inkomen is, of hoe verifieerbaar de omstandigheden zijn, of wat dan ook. Er kan dan voorbij worden gegaan aan de hier beschreven beleidsregels of zelfs de grondregels.

 

Minimaregelingen

Naast de bijzondere bijstand kent Hilvarenbeek tegemoetkomingen voor inwoners met een laag inkomen ten behoeve van maatschappelijke participatie, om mee te kunnen doen. Het gaat hier niet om uitgaven die noodzakelijk zijn, maar die wel zeer wenselijk worden geacht om te voorkomen dat inwoners maatschappelijk worden buitengesloten.

Het college is volledig vrij om hier regels voor te stellen. Daarom worden deze regels in deze beleidsregels meegenomen.

 

Artikelsgewijs

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

 

artikel 1. Begripsbepalingen

Mag voor zich spreken.

 

artikel 2. Aard van de bijzondere bijstand

Mag voor zich spreken.

 

artikel 3. Algemene bepalingen

De bijzondere bijstand is geen wensput. De belanghebbende kan krijgen wat hij nodig heeft, niet wat hij graag zou willen hebben. Voor b.v. een babyuitzet is de vergoeding afgestemd op de noodzakelijke spullen, en niet voor de duurste of mooiste spullen of allerlei extra’s.

 

Het drempelbedrag van € 50,- is bedoeld voor de doelmatigheid van de uitvoering. Een belanghebbende wordt geacht dit bedrag zelf te kunnen betalen vanuit de algemene bijstand. Met het hanteren van een drempelbedrag kan het college een aanvraag zonder nader onderzoek afwijzen, op grond van de beschikbare draagkracht.

 

artikel 4. De aanvraag

De bijzondere bijstand is een voorziening vanuit de Participatiewet, waarmee ook de rechten en plichten van de Participatiewet van toepassing zijn op de bijzondere bijstand.

Dit betekent dus, dat de inlichtingenplicht ook voor de bijzondere bijstand geldt.

 

artikel 5. Aanvragen periodieke bijzondere bijstand

Periodieke bijzondere bijstand wordt steeds tot het einde van de draagkrachtperiode toegekend, om bij een nieuwe aanvraag rekening te kunnen houden met eventuele gewijzigde omstandigheden.

Omdat de draagkrachtperiode steeds voor 12 maanden wordt vastgesteld, kan een toekenning (of verstrekking) van periodieke bijzondere bijstand ook nooit langer dan 12 maanden duren.

Als er al een draagkrachtperiode van kracht is, wordt de periodieke bijzondere bijstand tot het einde van die periode toegekend, ook al is dat maar 1 of 2 maanden.

Uit praktische overwegingen kan echter worden besloten om in dergelijke gevallen een nieuwe draagkrachtperiode vast te stellen. Met name wanneer duidelijk is dat er geen wijzigingen in het inkomen of vermogen te verwachten zijn.

 

artikel 6. Tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid

In beginsel behoort de belanghebbende zelf de kosten te betalen. Pas wanneer hij niet over de middelen beschikt, kan bijzondere bijstand een mogelijkheid zijn. Dit betekent ook, dat de belanghebbende ook zelf verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid van eigen middelen.

 

Wanneer een belanghebbende zelf over voldoende middelen beschikt, behoort hij dit te gebruiken voor de gevraagde kosten.

Wanneer de belanghebbende (recent) de beschikking had over voldoende middelen, dan moet worden beoordeeld of hij had kunnen voorzien dat de gevraagde kosten zich zouden gaan voordoen en hij zijn middelen hiervoor had kunnen en moeten aanwenden. De vraag is dan vooral, waar de belanghebbende deze middelen aan heeft besteed (is het een verantwoorde besteding), waardoor hij nu niet meer daarover beschikt.

Als het een legitieme, aanvaardbare besteding is, dan kan bijzondere bijstand (om niet) worden toegekend. Er is dan namelijk geen sprake van een onverantwoorde besteding en dus ook geen tekortschietend besef. Zo niet, dan kan de bijzondere bijstand worden geweigerd of hooguit als lening worden verstrekt.

Wanneer de belanghebbende over middelen had kunnen beschikken, maar daar – kennelijk – geen gebruik van heeft gemaakt, moet worden onderzocht waarom dit zo is. Ook hier geldt, dat als er een legitieme, aanvaardbare reden is, dan is bijzondere bijstand om niet mogelijk, en anders een weigering of een lening.

 

Wat als een legitieme, aanvaardbare besteding kan worden beschouwd is per geval te beoordelen. Als leidraad kan worden aangehouden, dat het een noodzakelijke of onvermijdelijke besteding is of wanneer er ernstige consequenties zouden zijn wanneer bij het niet besteden aan dat doel.

Een niet legitieme besteding kan b.v. zijn een uitgave aan iets wat de belanghebbende (al heel lang) heeft gewenst, b.v. een droomvakantie. Of aan iets wat de belanghebbende zelf belangrijk vindt, maar wat objectief gezien niet is.

 

Een aanvaardbare reden om geen gebruik te maken van een mogelijkheid om over middelen te beschikken kan b.v. zijn dat er ernstige consequenties kunnen ontstaan die niet opwegen tegen het verkrijgen van de middelen.

Een niet legitieme reden is .b.v. dat de belanghebbende het een (te) grote moeite vindt. Een juridische procedure is geen legitieme reden. Overigens kan wel bijzondere bijstand als lening worden toegekend, wanneer de belanghebbende al een juridische procedure is gestart.

 

De belanghebbende behoort gebruik te maken van de voorliggende voorzieningen. Het is niet de bedoeling dat de belanghebbende gaat “shoppen” bij de regeling of instantie van zijn voorkeur.

 

HOOFDSTUK 2. DRAAGKRACHTBEPALINGEN

 

artikel 7. Algemene bepalingen draagkracht

Voor de bepaling van de draagkracht wordt aangesloten op bepalingen ten aanzien van de middelen in § 3.4 van de Participatiewet.

 

Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor belanghebbenden die een minnelijke of wettelijke schuldregeling volgen. Omdat de belanghebbende elk beschikbaar middel moet aanwenden voor de aflossing van de schulden, is zijn feitelijke beschikbare inkomen lager dan de bijstandsnorm.

Bij de beoordeling van de aanvraag moet wel rekening worden gehouden met deze schuldregeling. Bijzondere bijstand kan enkel worden verstrekt wanneer deze vergoeding ook voor het gevraagde doel kan worden aangewend en niet in de boedel gaat vallen.

Artikel 3 lid 2 is hier van toepassing.

 

Wanneer een loonbeslag is gelegd op het inkomen van de belanghebbende, dan is dat geen reden om te stellen dat er geen draagkracht is. Een loonbeslag is het gevolg van het niet nakomen van een betalingsverplichting of -afspraak. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Het kan niet zo zijn, dat een belanghebbende zijn betalingsverplichtingen veronachtzaamt, leidend tot een loonbeslag en dat daaruit een recht op bijzondere bijstand zou ontstaan.

In de voorkomende gevallen kan wel, onder toepassing van de hardheidsclausule, bijzondere bijstand worden verleend, maar in beginsel moet het dan gaan om een dringende reden of een multiproblematiek, en kan een verplichting tot medewerking aan schuldhulpverlening aan de verlening worden gekoppeld.

 

Bij de berekening van de draagkracht wordt dus geen rekening gehouden met een loonbeslag. De gebruikelijke beoordeling van de draagkracht wordt toegepast. Dus bij een inkomen onder de inkomensgrens van 120% is er gewoon draagkracht, ook al ligt er een loonbeslag. En bij een hoger inkomen wordt draagkracht verondersteld. Immers, als er geen draagkracht wordt gesteld, dan wordt met de verstrekking indirect een stukje schuld afgelost.

 

artikel 8. Inkomensgrens: draagkracht uit inkomen

Volgend uit de grondregel dat de belanghebbende de kosten niet zelf kan betalen, wordt gesteld dat een belanghebbende met een inkomen lager dan 120% van de bijstandsnorm niet over het inkomen beschikt om de kosten zelf te betalen.

Gemeenten mogen zelf de grens bepalen, maar 120% is wel de meest gehanteerde grens onder de gemeenten.

 

Al het (meerdere) inkomen boven de 120% wordt beschouwd als draagkracht, wat wil zeggen dat de belanghebbende dit meerdere inkomen volledig moet aanwenden voor de betreffende kosten.

Een inkomen van meer dan 120% levert al voldoende draagkracht op. Een inkomen van 120% betekent immers een bedrag van circa € 250,- per maand meer dan een bijstandsuitkering (voor een alleenstaande), is € 3.000,- op jaarbasis. De bijstand voor een alleenstaande op jaarbasis is, afgerond, € 15.000,-, dus de draagkrachtgrens ligt op een netto inkomen van circa € 18.000,-. Dus pas wanneer een belanghebbende een inkomen heeft van meer dan € 18.000,- wordt hij geacht over draagkracht te beschikken.

Het vrijlaten van 50% van de draagkracht is een coulance die we niet meer te verantwoorden achten vanuit het oogpunt van de bijstandsverlening.

 

artikel 9. Vermogensgrens: draagkracht uit vermogen

In artikel 34 van de wet wordt aangegeven welke middelen tot het vermogen worden gerekend.

In artikel 34 lid 3 van de wet wordt een bedrag gesteld dat als grens wordt gehanteerd voor het recht op algemene bijstand. Deze grens wordt ook toegepast voor het recht op bijzondere bijstand.

 

artikel 10. Berekening van de draagkracht uit inkomen

De bestanddelen die meetellen voor het inkomen zijn overeenkomstig de wet. De vigerende beleidsregels Inkomen en Vermogen Hilvarenbeek zijn hier van toepassing.

Ook het vakantiegeld wordt tot het inkomen gerekend (artikel 10 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ). Het vakantiegeld wordt berekend volgens de rekentabellen in de artikelen 11 tot en met 14 van deze Regeling.

 

artikel 11. Berekening van de draagkracht uit vermogen

Ook hier wordt uitgegaan van de vermogensbestanddelen overeenkomstig de wet en zijn de vigerende beleidsregels Inkomen en Vermogen Hilvarenbeek van toepassing. Tevens wordt van enkele specifieke vermogensbestanddelen, zoals auto’s, aangegeven hoe met de waarde hiervan wordt omgegaan. De beleidsregels Inkomen en Vermogen zijn ook hier van toepassing.

 

artikel 12. Draagkrachtperiode

Omdat inkomens en vermogens kunnen veranderen, is een vastgestelde draagkracht voor een periode van 12 maanden geldig. Wanneer een belanghebbende binnen een periode van deze 12 maanden weer een aanvraag indient, dan hoeft niet weer opnieuw zijn draagkracht te worden beoordeeld. Na deze 12 maanden dient de belanghebbende weer wel bewijsstukken van zijn inkomen en vermogen te leveren bij een aanvraag.

 

Tussentijds kan de draagkrachtperiode opnieuw worden vastgesteld, wanneer de belanghebbende b.v. een beduidend hoger of lager inkomen is gaan krijgen (meestal vanwege het verkrijgen (ander) werk of uitkering, of beëindiging daarvan).

Wanneer de gewijzigde omstandigheid tot een beduidend ander besluit zou leiden, zoals toekenning van een beduidend ander bedrag, dan is een nieuwe vaststelling van de draagkrachtperiode op zijn plaats.

 

artikel 13. Inzet draagkracht

Wanneer een belanghebbende over draagkracht beschikt, dan behoort hij deze draagkracht eerst te benutten. Omdat de draagkracht voor 12 maanden wordt vastgesteld, behoort de draagkracht over deze periode beschikbaar te zijn.

Als zijn draagkracht b.v. € 150,- is, en hij krijgt een toekenning van bijzondere bijstand van € 200,-, dan komt € 150,- voor zijn eigen rekening, en krijgt hij nog € 50,- uitgekeerd.

Wanneer deze belanghebbende b.v. eerst bijzondere bijstand ad € 100,- krijgt toegekend, dan ontvangt hij feitelijk niets. Als hij enkele maanden later nog eens € 100,- krijgt toegekend, dan ontvangt hij nog € 50,-. En als hij daarna nog eens € 100,- krijgt toegekend, dan ontvangt hij ook € 100,-.

 

HOOFDSTUK 3. VORM VAN DE BIJSTAND

 

artikel 14. Wijze van verstrekken

Bijzondere bijstand is in beginsel een verstrekking “om niet”, dus het hoeft niet te worden terugbetaald.

De Participatiewet geeft wel enkele omstandigheden aan waaronder de bijzondere bijstand als lening wordt verstrekt. Deze worden hier expliciet benoemd. Het gaat dan vooral om de verwijtbaarheid van de noodzaak en als er rekening kan worden gehouden met eigen middelen of een voorliggende voorziening.

 

artikel 15. Uitbetaling

Omdat de bijzondere bijstand voor een specifiek doel wordt toegekend, moet het ook aan dat doel worden besteed.

Wanneer dit niet gebeurd, dan kan de bijzondere bijstand worden teruggevorderd.

 

artikel 16. Intrekking en terugvordering

De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om zelf te bepalen hoe om te gaan met terugvorderingen. Dit is een bevoegdheid van het college. Hilvarenbeek maakt gebruik van deze bevoegdheid en gaat ook over tot terugvordering wanneer de (bijzondere) bijstand ten onrechte is verstrekt.

De vigerende beleidsregels Terugvordering en Verhaal Hilvarenbeek zijn van toepassing.

 

artikel 17. Aflossingsregels leningen

Als een bijzondere bijstand als lening wordt verstrekt, dan moet deze ook worden terugbetaald. Dit artikel bepaalt op welke wijze dit behoort te gebeuren. In de vigerende beleidsregels Terugvordering en Verhaal Hilvarenbeek worden deze verder uitgewerkt, onder meer ook de bepalingen voor kwijtschelding van (restant) vorderingen.

 

HOOFDSTUK 4. KOSTEN IN VERBAND MET WONEN

 

artikel 18. Verhuis-, (her-)inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

De inrichting van een woning behoort tot de algemene middelen. Iedereen heeft dergelijke spullen. Daarom worden artikelen die behoren bij een gebruikelijke woninginrichting (meubels, witgoed, stoffering, enz.) niet tot het vermogen gerekend.

Dit heeft ook als consequentie, dat men geacht wordt deze goederen uit de algemene bijstand te betalen. Men wordt geacht hiervoor te reserveren. Men kan ook (bij de Kredietbank) leningen afsluiten.

 

Verhuizingen komen zelden plotseling en onverwacht. Bovendien is het redelijk om ervan uit te gaan, dat men de goederen uit de vorige woning meeneemt.

Het voor het eerst zelfstandig gaan wonen is een gebruikelijke gebeurtenis in een bepaalde levensfase die men ruim vooraf al plant. Ook hier geldt dat men hiervoor kan reserveren.

 

Alleen in gevallen waarin duidelijk is dat reserveren (redelijkerwijs) niet mogelijk is, kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt. Met name gaat het dan om nieuw gevestigde statushouders, die rechtstreeks vanuit het AZC komen en dus niet het inkomen hadden om te reserveren, en in crisissituaties, waar men wel plotseling en onverwacht met een verhuizing te maken krijgt.

 

Het Nibud houdt bij welke prijzen gangbaar/acceptabel zijn voor diverse huishoudelijke artikelen, meubels, enzovoort. Hiermee verschaft het Nibud een objectieve maatstaf om de kosten van woninginrichting in te schatten.

Overigens wordt de belanghebbende wel geacht om zo prijsbewust zaken aan te schaffen, en ook om zoveel mogelijk gebruik te maken van tweedehands goederen via de kringloopwinkels.

 

artikel 19. Inrichting statushouders eerste huisvesting

Ook voor statushouders geldt, dat de inrichting van een woning tot de algemene kosten behoren. Bijzondere bijstand om niet is daarom ook voor statushouders niet mogelijk.

Een statushouder, die aan de gemeente is gekoppeld en in het kader van de taakstelling in de gemeente wordt gehuisvest, kan leenbijstand krijgen voor de kosten van de inrichting van zijn woonruimte.

 

In deze gevallen wordt ervan uitgegaan dat de belanghebbende niet de mogelijkheid heeft (gehad) om voor deze kosten te reserveren.

 

Vanuit de bijstandsverlening heeft hij echter wel de mogelijkheid om achteraf de kosten te betalen. Daarom is er geen (dringende) reden om de bijstand om niet te verstrekken.

 

De toekenning is eenmalig. Dat betekent, dat wanneer de statushouder later verhuist naar een andere woning, er geen aanspraak meer is op een nieuwe bijzondere bijstand. Ook niet wanneer de statushouder naar een andere (grotere) woning verhuist vanwege een gezinshereniging of een verhuizing van een tijdelijke ruimte (b.v. in het kader van een HAR) naar een “echte” woning.

De statushouder wordt geacht reeds te weten dat zijn gezin zal nareizen of dat de tijdelijke opvang nog niet zijn definitieve woning is en behoort hier rekening mee te houden.

 

De statushouder hoeft de toegekende bijstand dan ook niet ineens te besteden. Hij kan de bijzondere bijstand, of een deel, bij wijze van spreken, reserveren om daar later, bij een verhuizing, gebruik van te maken.

 

Hij kan er ook voor kiezen om de bijzondere bijstand pas aan te vragen, wanneer hij verhuist naar een (min of meer) definitieve woning. Hier kan sprake van zijn wanneer b.v. zijn gezin is overgekomen en hij van een eenpersoons-ruimte naar een gezinswoning verhuisd.

In veel gevallen worden statushouders eerst in een tijdelijke locatie opgevangen, bijvoorbeeld in het een HAR-locatie (=Hotel Accommodatie Regeling). Hiermee is de statushouder formeel gehuisvest in de gemeente (hij is in de BRP ingeschreven en telt mee voor de taakstelling), en zou dus te beschouwen zijn als de eerste huisvesting. Maar de verwachting en de bedoeling is, dat hij op termijn een echte woning zal gaan betrekken. Pas dan zullen er ook inrichtingskosten ontstaan.

 

Hij kan er ook voor kiezen om slechts een deel van de toegekende bijzondere bijstand te gebruiken. Het kan zijn dat hij enkele artikelen nu al nodig heeft, en de rest pas bij definitieve huisvesting.

Feitelijk is er geen begrenzing in de termijn waarbinnen de bijzondere bijstand moet zijn besteed.

 

artikel 20. Woonkostentoeslag

De woonkostentoeslag is een vorm van huurtoeslag via de bijzondere bijstand, wanneer de belanghebbende geen aanspraak kan maken op de huurtoeslag. De wijze van het berekenen van de hoogte van de woonkostentoeslag is identiek aan die van de huurtoeslag.

Het kan voorkomen, dat een belanghebbende een eigen woning bezit of een huurwoning bewoont met (zeer) hoge woonlasten. B.v. als een WW-recht afloopt of na een echtscheiding en hij een beroep op de bijstand moet doen.

 

De bijzondere bijstand, en zo ook de woonkostentoeslag, is bedoeld als voorziening in de noodzakelijke kosten. Het is niet bedoeld om een bepaald welstandsniveau in stand te houden. Het is daaruitvolgend niet de bedoeling dat bijzondere bijstand wordt verstrekt om een inwoner zijn dure huis te laten behouden (“omdat het anders zo sneu zou zijn als hij zijn mooie huis zou moeten verkopen”).

Vanwege deze bijzondere aard van deze bijzondere bijstand is de inkomensgrens hier op 100% gesteld, hetgeen betekent dat al het inkomen boven de bijstandsnorm voor de woonlasten moet worden aangewend.

 

Wanneer de belanghebbende redelijkerwijs de hoge woonlasten niet had kunnen vermijden, dan kan een woonkostentoeslag worden verstrekt. Deze woonkostentoeslag is echter niet eeuwig durend. De belanghebbende krijgt een verhuisplicht, en moet dus zo snel mogelijk een andere woning betrekken met acceptabele woonlasten (d.w.z. dat hij in aanmerking komt voor huurtoeslag).

 

De belanghebbende moet alles in het werk stellen om aan de verhuisplicht te voldoen. Dit betekent, dat hij alle mogelijkheden ten volle moet benutten. Als de belanghebbende b.v. de eigen woning moet verkopen, dan moet de woning op alle mogelijke wijzen te koop worden aangeboden en moet een makelaar worden ingeschakeld. Het is niet acceptabel als de belanghebbende een hogere verkoopprijs wil bedingen. Feitelijk heeft hij niet de mogelijkheid om een bod af te wijzen, wanneer het een ook maar enigszins redelijk bod is: als er een bod is gedaan behoort hij deze te accepteren, ook al is dit bod lager dan de prijs die de belanghebbende had gewenst.

 

In tijden van woningschaarste is het niet vanzelfsprekend dat men ook binnen een afzienbare termijn een goedkopere woning kan krijgen. Niettemin behoort de verhuisverplichting wel te worden opgelegd. De belanghebbende kan zich slechts in zeer beperkte mate een kieskeurigheid veroorloven ten aanzien van b.v. de grootte van de woning of de buurt.

Het is ook niet vanzelfsprekend, dat de belanghebbende enkel in deze gemeente een woning zoekt.

 

artikel 21. Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een zorginstelling

Opname in een zorginstelling (ziekenhuis, verpleeghuis, psychiatrische instelling) gebeurt vrijwel nooit vrijwillig. Hoewel de belanghebbende niet meer zijn feitelijke verblijf in zijn eigen woning heeft, blijven de lasten voor deze woning wel doorlopen.

Er moet wel sprake zijn van een tijdelijk verblijf, waarbij de belanghebbende zijn woonstede (art. 11 van het Burgerlijk Wetboek) op zijn adres behoudt. Het is dus zijn bedoeling om naar zijn woning terug te keren.

Er moet ook reële prognose zijn dat de belanghebbende überhaupt naar zijn woning kan terugkeren. De doorbetaling is niet bedoeld “voor het geval dat”.

 

artikel 22. Doorbetaling vaste lasten verblijf penitentiaire inrichting

Een verblijf in een penitentiaire inrichting is per definitie verwijtbaar. Het is het onvermijdelijke gevolg van een verwijtbare daad.

Daarom is bijzondere bijstand niet mogelijk, tenzij er zeer dringende redenen zijn.

Het risico dat de belanghebbende zijn woning kwijtraakt is geen dringende reden.

 

HOOFDSTUK 5. MEDISCHE KOSTEN

 

artikel 23. Collectieve Zorgverzekering voor Minima en collectiviteitskorting

Bij wijze van categoriale bijzondere bijstand wordt een tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van de zorgverzekering. Hiervoor heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering (een “gemeentepolis”) afgesloten met de zorgverzekeraars CZ en VGZ.

De inkomensgrens voor deelname aan deze gemeentepolis is gesteld op 130% van de bijstandsnorm.

Men krijgt dan een collectiviteitskorting op de premie en men kan gebruik maken van een regeling voor het eigen risico.

En er zijn enkele extra vergoedingen, zoals een dekking voor de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen.

 

De deelnemers met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm krijgen bovendien nog een tegemoetkoming in de premie voor de aanvullende verzekering.

 

Wanneer een deelnemer in de loop van het kalenderjaar (verzekeringsjaar) een inkomen hoger dan 130% van de bijstandsnorm gaat krijgen, dan eindigt het recht op deelname.

Deze deelname eindigt per 1 januari eerstvolgend; de deelname loopt dus nog het gehele jaar door.

De reden hiervoor is, dat men gedurende het jaar enkel van polis kan wisselen binnen dezelfde verzekeraar. Iemand die bij CZ resp. VGZ collectief was verzekerd, kan dan alleen bij CZ resp. VGZ zijn verzekering voortzetten.

Dit beperkt de keuze voor de deelnemer. Waarbij het ook niet vanzelfsprekend is, dat deze verzekering het meest geschikt is. Mogelijk is een verzekering bij een andere verzekeraar meer passend of goedkoper.

 

Wanneer het inkomen in de loop van het jaar boven de 120% komt, dan eindigt de tegemoetkoming per de volgende maand. Deze tegemoetkoming is een verstrekking van bijzondere bijstand en is daarom afhankelijk van het inkomen.

 

artikel 24. Ziektekosten en de Participatiewet

De Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vergoeden of voorzien in alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandelingen. Deze regelingen samen gelden in het kader van artikel 15 van de wet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten.

Indien op grond van een noodzakelijkheidsoordeel de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de Pw zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet namelijk worden aangenomen dat in het kader van de Zvw en de Wlz een bewuste beslissing is genomen over de omvang van de genees- en heelkundige hulp.

 

In die gevallen dat het Rijk van mening is dat bepaalde kosten voor rekening van de burgers zelf dienen te komen, in de vorm van een eigen bijdrage, staat het de gemeente niet vrij om daarvoor in alle gevallen bijzondere bijstand te verstrekken

 

Het criterium ‘zeer dringende redenen’ moet zeer terughoudend worden geïnterpreteerd. Het kan alleen worden toegepast bij acute noodsituaties, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

 

artikel 25. Buitenwettelijk beleid medische kosten

De basisverzekering biedt dekking voor de meeste medische kosten, in ieder geval de meer voorkomende kosten en kosten voor behandelingen die het Rijk noodzakelijk acht.

Hiermee is er sprake van een voorliggende voorziening en is bijzondere bijstand niet meer mogelijk.

 

De praktijk wijst echter uit, dat er buiten de basisverzekering nog diverse medische kosten zijn, die vanuit hun aard wel als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.

In dat geval kan wel bijzondere bijstand worden verstrekt, maar er is dan sprake van buitenwettelijk beleid. Want de wet (in dit geval de Zvw) stelt dat deze behandelingen (en dus de kosten) niet noodzakelijk zijn.

 

Het primaire uitgangspunt is, dat men zelf verantwoordelijk is voor een goede verzekering, en in ieder geval de verplichte basisverzekering moet benutten.

Men is ook gehouden om gebruik te maken van gecontracteerde zorgaanbieders. Dit is in de regel onderdeel van de polisvoorwaarden. In veel gevallen kan een belanghebbende nog wel naar een andere, niet-gecontracteerde zorgaanbieder toe, maar er wordt dan wel vaak een (hogere) eigen bijdrage toegepast of een lagere dekking. Deze extra kosten zijn het gevolg van een keuze van de belanghebbende en kunnen daarom niet via de bijzondere bijstand worden vergoed.

 

artikel 26. Brillen en contactlenzen

De Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering zijn voor de kosten van brillenglazen en contactlenzen in beginsel aan te merken als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen.

Er is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen en contactlenzen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstand niet aan de orde is.

 

Zorgverzekeraars bieden aanvullende verzekeringspakketten aan waarin kosten worden opgenomen die niet binnen de basisverzekering vallen. Iedereen kan zich dus verzekeren voor kosten die buiten de basisverzekering vallen, zoals brillen en contactlenzen op sterkte.

Bovendien is de noodzaak van een bril geen incidentele toestand, die zich onaangekondigd voordoet.

Een belangrijk uitgangspunt van het gemeentelijk buitenwettelijk beleid is de eigen verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat men zich aanvullend verzekerd voor medische kosten en een beroep doet op de aanvullende zorgverzekering voor de kosten van een bril of contactlenzen.

 

artikel 27. Tandheelkundige hulp

De Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering zijn voor de kosten van tandheelkundige hulp in beginsel aan te merken als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Er is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van tandartskosten.

Binnen de basisverzekering is ruimte gelaten om in bijzondere gevallen medisch noodzakelijke tandartskostenvolledig te vergoeden. Hiervoor is altijd eerst afstemming nodig door de klant met de zorgverzekeraar.

 

Zorgverzekeraars vangen de overige tandartskosten op via de aanvullende verzekeringen. Iedereen kan zich dus verzekeren voor tandartskosten die buiten de basisverzekering vallen. Een belangrijk uitgangspunt van het gemeentelijk buitenwettelijk beleid is de eigen verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat men zich aanvullend verzekerd, inclusief tandartskosten en voor deze kosten een beroep doet op de aanvullende zorgverzekering. Men wordt dus verondersteld voldoende verzekerd te zijn voor tandheelkundige behandelingen. Als er geenaanvullende verzekering voor tandartskosten is afgesloten dan is dat voor eigen risico.

 

Als kosten boven de aanvullende verzekering uitstijgen en men daarvoor een beroep op bijstand wil doen dan moet de gemeente de noodzaak kunnen vaststellen. Zonder toestemming vooraf van de gemeente wordt de aanvraag afgewezen. De noodzaak van de behandeling kan na afloop niet meer worden vastgesteld. Bij twijfel zal de gemeente medisch advies inwinnen. Men moet een aanvraag indienen voordat kosten opkomen. Als kosten boven de aanvullende verzekering uitstijgen door zorg af te nemen van een ‘niet gecontracteerdezorgaanbieder’ dan wordt hiervoor geen bijstand verstrekt.

 

HOOFDSTUK 6. KOSTEN IN VERBAND MET KINDEREN

 

artikel 28. Kosten van een babyuitzet

De komst van een baby komt zelden onverwacht. Een belanghebbende wordt daarom geacht voldoende tijd te hebben om hiervoor te reserveren.

Het is ook tamelijk gebruikelijk, dat een belanghebbende allerlei spullen krijgt van familie en andere personen uit zijn omgeving.

Wanneer de belanghebbende redelijk kan maken dat reserveren niet mogelijk was, kan bijzondere bijstand wordt verstrekt.

 

De bijzondere bijstand wordt bepaald op maximaal € 450,-. Uitgaande van de Nibud-prijzen zijn hiermee de (meest) noodzakelijke spullen aan te schaffen, al dan niet tweedehands.

Deze bijzondere bijstand wordt eenmalig verstrekt, wat wil zeggen, dat dit bedrag voor één kind beschikbaar is.

Voor een volgend kind kan wederom bijzondere bijstand worden verstrekt, maar dan wordt wel gekeken naar eerdere verstrekkingen. Het kan voorkomen, dat de belanghebbende eerder al bijzondere bijstand hiervoor heeft gehad, bij de geboorte van een eerder kind. Het wordt redelijk geacht dat een belanghebbende de duurzame spullen nog in bezit heeft, zoals een wieg, een wagentje, meubels, enz.

Wanneer de belanghebbende baby spullen heeft weggegeven, verkocht of vernietigd, dan is dit aan te merken als een tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid.

Er kan zeker geen rekening worden gehouden met de wens van de belanghebbende om alle spullen nieuw aan te willen schaffen.

 

De stichting Babyspullen verstrekt, op aanvraag, een pakket met kleding, beddengoed en andere artikelen (hoofdzakelijk textiel). De stichting hanteert een inkomensgrens van 130%. Dit betekent, dat een (aanstaande) ouder wel een pakket van de stichting kan krijgen, maar geen bijzondere bijstand voor meubilair en dergelijke. Een (bij de stichting geregistreerde) partij kan voor de ouder een pakket bij de stichting aanvragen. Wanneer een belanghebbende bijzondere bijstand voor een baby uitzet vraagt, en voor het overige aan de criteria voldoet, dan blijft de bijzondere bijstand beperkt tot de duurzame artikelen.

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kleding, textiel, en andere “zachte” spullen die door de stichting kunnen worden geleverd. Wij kunnen, indien de belanghebbende dit wenst, voor hem een pakket aanvragen bij de stichting ter aanvulling op de bijzondere bijstand.

 

artikel 29. Ouderbijdrage peuterspeelzaal

Bij een aanvraag kan een onderzoek worden aangevraagd, maar in de regel kan er altijd wel sprake zijn van een “voorkomen” van een achterstand.

Deze bepaling heeft vooral betrekking op gevallen, waar er sprake is van een kind dat al een bepaalde achterstand heeft of een groter risico loopt op een achterstand.

 

artikel 30. Kosten voor kinderopvang in het kader van re-integratie of inburgering

Een belanghebbende met arbeidsverplichtingen is verplicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening bedoeld in art. 9 lid 1 onder b en onder c van de wet. Hieruit kan volgen, dat een noodzaak voor kinderopvang ontstaat.

 

Een belanghebbende die inburgeringsplichtig is ingevolge de Wet Inburgering 2021 behoort een traject te volgen die is vastgelegd in zijn Persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP). Ook uit dit traject kan een noodzaak voor kinderopvang ontstaan.

 

In beide gevallen kunnen de kosten voor de kinderopvang worden vergoed vanuit de middelen voor re-integratie respectievelijk inburgering.

 

artikel 31. Tegemoetkoming kinderopvangkosten bij sociaal medische indicatie

Er moet in ieder geval een indicatie zijn. In deze gevallen is er een noodzaak voor de kinderopvang, omdat de ouder niet in staat is om voldoende zorg te bieden aan het kind, hetzij vanwege onvoldoende capaciteit bij de ouder hetzij vanwege een extra zorgbehoefte bij het kind.

 

HOOFDSTUK 7. REISKOSTEN

 

artikel 32. Algemene bepalingen over reiskosten

Iedereen die reist maakt reiskosten. Daarom worden deze kosten aangemerkt als algemene kosten, waar geen bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Maar voor de gevallen waar dit toch kan, wordt aansluiting gezocht bij de belastingwetgeving als het gaat om de minimale reisafstand en de kosten per kilometer.

 

artikel 33. Bezoek aan een persoon in een zorginstelling

Het gaat hier om bezoeken aan een persoon die langdurig, maar wel tijdelijk verblijft in een zorginstelling. Bij een dergelijk verblijf kan er sprake zijn van een ernstige medische situatie, waarbij familiebezoek zeer gewenst is. Vanwege deze aard van een dergelijk verblijf is het redelijk om meer frequente bezoeken te vergoeden en om de vergoedingen voor een bredere familiekring beschikbaar te maken.

Wanneer iemand permanent in een zorginstelling verblijft, dan is er meestal geen sprake van een dringende, kritieke situatie.

 

artikel 34. Bezoek aan een medisch specialist

Een enkel bezoek aan een specialist behoort de belanghebbende zelf te kunnen dragen. Pas wanneer er sprake is van meerdere bezoeken, bijvoorbeeld als er sprake is van een bepaalde therapie, dan is bijzondere bijstand mogelijk. Bij veel zorgverzekeringen zijn deze reiskosten gedekt.

 

artikel 35. Bezoek aan een persoon in detentie

Een verblijf in detentie is in de regel het gevolg van een verwijtbare gedraging, maar dit geldt voor de gedetineerde zelf, niet voor de personen in zijn directe omgeving. Daarom kunnen gezinsleden (partner en kinderen) wel een bezoek brengen. Omdat er geen sprake is van een dringende, kritieke situatie worden frequente bezoeken niet noodzakelijk geacht.

 

In bepaalde gevallen kan de gedetineerde gebruik maken van een verlofregeling. In dat geval zijn bezoeken van gezinsleden niet nodig. Daarom kan bijzondere bijstand alleen wanneer er geen verlofregeling is.

 

artikel 36. Reiskosten in verband met re-integratie, arbeidstoeleiding of inburgering

De Participatiewet kent een afzonderlijk budget voor kosten die te maken hebben met re-integratie en arbeidstoeleiding. Daarom komen reiskosten die hiermee in verband staan ten laste van dit re-integratiebudget.

Ook voor inburgering is een afzonderlijk budget, dat bedoeld is voor dergelijke kosten.

Maar het kan zijn dat een belanghebbende reiskosten maakt die weliswaar hiermee verband houden, maar die om welke reden dan ook niet vanuit het aangewezen budget kunnen worden vergoed. In dat geval kan bijzondere bijstand worden overwogen.

 

HOOFDSTUK 8. OVERIGE KOSTEN

 

artikel 37. Jongerentoeslag

De Participatiewet kent een afzonderlijke norm voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar. Deze norm is aanzienlijk lager, vanwege het uitgangspunt dat de ouders van deze jongere nog een bijdrage behoren te leveren ingevolge hun onderhoudsplicht volgens het Burgerlijk Wetboek. Wettelijk heeft een ouder een onderhoudsplicht tegenover hun kind tot het kind 21 jaar is.

Maar het kan zijn dat een ouder niet op deze onderhoudsplicht kan worden aangesproken. Er kan b.v. sprake zijn van een verstoorde relatie, of de ouders zijn gewoon niet in staat om aan de verplichting te voldoen.

In dergelijke gevallen kan de jongerennorm met een toeslag via de bijzondere bijstand worden aangevuld.

 

Deze bijzondere bijstand is verhaalbaar op de ouders. De nadere bepalingen hierover zijn opgenomen in de beleidsregels Terugvordering en Verhaal.

 

artikel 38. Kosten bewindvoerder/beschermingsbewind/curatele

Bijzondere bijstand kan worden toegekend voor de kosten van bewind, beschermingsbewind of mentorschap. Deze voorzieningen zijn door de rechter toegewezen. Dit wordt telkens voor de duur van 12 maanden toegekend. Elke drie jaar wordt een onderzoek naar de noodzaak van deze kosten gedaan, of eerder als blijkt dat de belanghebbende in staat is om eigen belangen te behartigen en de financiën en administratie te beheren.

Bewindvoerder is geen beroep of activiteit waar bepaalde diploma’s of voorwaarden voor gelden. Het is een vrij beroep. Daarom kan feitelijk iedereen bewindvoerder zijn.

In de praktijk gebeurt dat ook. In het merendeel van de gevallen is een familielid de bewindvoerder.

 

Een onder bewind gestelde moet kunnen vertrouwen op zijn bewindvoerder. Omdat het een vrij beroep is, is er een risico dat de bewindvoerder niet naar behoren in staat is om de verantwoordelijkheden te dragen. Er is ook een risico op een malafide bewindvoerder.

Daarom wordt de eis gesteld, dat de bewindvoerder moet zijn aangesloten bij een branche organisatie. Een dergelijke aansluiting houdt in, dat de bewindvoerder aan diverse kwaliteitseisen moet voldoen en zich regelmatig moet laten auditen. Daarom geeft een aansluiting een zekere garantie voor de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de bewindvoerder. Met deze bepaling wordt ook beoogd, dat belanghebbenden worden bewogen om uitsluitend van erkende bewindvoerders gebruik te maken.

 

Dit betekent ook, dat een familielid geen bijzondere bijstand kan ontvangen. Hierbij wordt overwogen, dat een familielid voornamelijk enkel de vaste betalingen regelt en hier geen groot aantal uren per week mee bezig zal zijn. Evenmin wordt verondersteld, dat het familielid speciaal hiervoor kantoorkosten en dergelijke heeft.

 

artikel 39. Niet-aangesloten bewindvoerders

Een onder bewind gestelde kan, om wat voor reden dan ook, een voorkeur hebben voor een bepaalde (professionele) bewindvoerder. Wanneer deze niet bij een branche vereniging is aangesloten, wordt hij geacht dit alsnog te doen.

Er wordt geen rekening gehouden met eventuele bezwaren of belemmeringen bij de bewindvoerder om niet aangesloten te zijn.

 

artikel 40. Maaltijdvoorziening

De vergoeding betreft enkel de hoofdmaaltijd (warme maaltijd), niet het ontbijt, lunch en tussendoortjes.

Een belanghebbende die niet in staat is om zelf een warme maaltijd te bereiden, maar verder wel zelfstandig kan wonen, kan gebruik maken van een maaltijdvoorziening, waarbij een warme maaltijd aan huis wordt gebracht.

 

Omdat een maaltijd tot de algemene kosten behoort, kan bijzondere bijstand enkel worden verstrekt voor de meerkosten. De Nibud-prijzen voor een warme maaltijd worden gevolgd voor de bepaling van de gebruikelijke kosten. Deze kunnen afwijken van de daadwerkelijke voedselprijzen in de supermarkt. Deze prijzen kunnen vrijwel dagelijks verschillen en kunnen er ook aanzienlijke verschillen zijn tussen supermarkten, versmarkten, aanbiedingen, enz. De Nibud-prijzen zijn een prijsbewust gemiddelde en blijven stabiel gedurende langere periodes.

 

Vooralsnog wordt uitgegaan van een Nibud-bedrag van € 3,00 voor een hoofdmaaltijd. De Nibud-prijzen variëren tussen de circa € 2,50 en € 2,80. Leveranciers van maaltijdvoorzieningen hanteren prijzen tussen de circa € 7,- en 10,-.

 

artikel 41. Inkomensafhankelijke bijdrage rechtshulp

De toevoeging dient om de noodzaak van de juridische procedure te bepalen. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om vooraf advies te halen bij het Juridisch Loket. En positief advies leidt 1) altijd tot een toevoeging en 2) levert een korting op procedurekosten.

Voor de vaststelling van de noodzaak volstaat de toevoeging. Maar de belanghebbende wordt geacht om, bij wijze van voorliggende voorziening, gebruik te maken van het Juridisch Loket.

 

Een belanghebbende kan ook een verplichting krijgen om een procedure te beginnen. Het gaat dan vaak om het eisen van onderhoudsbijdragen van een ex-partner of om een recht te gelde te maken.

 

Er zijn diverse inkomensafhankelijke bijdragen. Het kan dan voorkomen dat een belanghebbende op grond van een bepaalde draagkracht meerdere eigen bijdragen moet betalen, wat ertoe kan leiden dat hij in totaal meer moet bijdragen dan hij feitelijk kan dragen.

 

artikel 42. Inzet integrale aanpak

In Hilvarenbeek draagt het Samenzorgteam de zorg voor de zwaardere, multiproblem gevallen in de gemeente. Hier kunnen ook financiële problemen een rol bij spelen, en kan zo’n financieel probleem een belemmering vormen om effectieve hulp te leveren.

Het Samenzorgteam kan dan met een beroep op deze bepaling een financiële bijdrage vragen. Hiervoor kan worden voorbijgegaan aan deze beleidsregels. Dit kan dan inhouden, dat er geen rekening wordt gehouden met het inkomen of vermogen, er geldt geen draagkracht en evenmin hoeven de uitgaven te worden geverifieerd (geen bonnetjes). De vraag van het Samenzorgteam is voldoende om het recht en de noodzaak aan te nemen.

 

In beginsel wordt de bijdrage om niet verstrekt, maar het is wel mogelijk om de bijdrage als lening te verstrekken. Bijvoorbeeld wanneer de belanghebbende binnen afzienbare termijn over middelen zal gaan beschikken (b.v. uitbetaling van een verzekering). Maar de belangrijkste voorwaarde is dat dit de ondersteuning niet belemmert en er een reëel zicht is op terugbetaling zonder dat dit voor (verdere) problemen zorgt.

 

HOOFDSTUK 9. ONDERSTEUNENDE REGELINGEN

 

artikel 43. Computerregeling

De regeling is met name bedoeld voor schoolgaande kinderen. Het is een bijdrage in de kosten, bedoeld voor een laptop die aan de minimale eisen (voor schoolgebruik) voldoet. Het is zeker niet bedoeld voor een high end gaming laptop

 

Voor volwassenen is de bijdrage beschikbaar wanneer er een noodzaak is.

 

Wanneer een laptop nodig is in het kader van een re-integratie- of inburgeringstraject, dan is de bijdrage uit deze regelingen te verstrekken.

 

artikel 44. Witgoedregeling

Witgoed (wasmachine, koelkast, e.d.) behoort tot de algemene boedel en behoort daarom vanuit de algemene bijstand te worden betaald.

Het zijn echter kostbare zaken, en doet de noodzaak van vervanging zich vaak plotseling voor (een apparaat gaat niet “aangekondigd” kapot).

Daarom kan met deze bepaling een bijdrage voor de vervanging van witgoed worden verstrekt.

 

In de gemeente is ook een regeling in het kader van de energietransitie gaande. Hierbij kan een nieuw apparaat worden verstrekt wanneer de belanghebbende niet over een energiezuinig apparaat beschikt. Bij een aanvraag van bijzondere bijstand moet met deze regeling rekening worden gehouden.

 

artikel 45. Fiets

In de overwegingen ten aanzien van vervoer is een uitgangspunt, dat men tot een bepaalde afstand gebruik kan maken van een fiets. Daarom kunnen volwassenen een bijdrage krijgen voor een fiets.

 

In Hilvarenbeek is een afdeling van de stichting Leergeld actief, die een voorziening biedt voor fietsen aan kinderen. Daarom behoren kinderen gebruik te maken van de st. Leergeld.

 

artikel 46. Ouderbijdrage en overige schoolkosten

Evenals voor de kosten van een fiets biedt de stichting Leergeld ook voorzieningen voor deze kosten.

 

artikel 47. Bijdrage sociale activiteiten

Om het voor inwoners met een laag inkomen toch mogelijk te maken om mee te doen aan sociale activiteiten, is er een bijdrage voor dergelijke uitgaven.

Sociale activiteiten zeer breed worden opgevat. Het meest voor de liggend zijn het lidmaatschap van een (sport)club, maar het kan ook gaan om een dagje uit, het bezoeken van een pretpark, van een concert of van een sportwedstrijd, enzovoort. Het gaat erom dat de belanghebbende niet wordt buitengesloten van een sociaal leven.

 

Ook hier levert de stichting Leergeld een bijdrage, dat in combinatie met deze regeling kan worden gebruikt.

 

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

 

artikel 48. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Deze beleidsregels hebben niet de intentie om alle omstandigheden te omvatten. Er kunnen altijd gevallen zijn die uniek zijn, of waar omstandigheden aanwezig zijn die een individuele beoordeling noodzakelijk maken. Dit is feitelijk ook de kern van de bijzondere bijstand: een individuele beoordeling van de noodzaak van de kosten. Daarom kan, ondanks alles wat in deze beleidsregels bepaald, altijd op basis van individuele afwegingen worden afgeweken van deze beleidsregels.

 

artikel 49. Overgangsregeling

Vanwege het rechtzekerheidsbeginsel kan reeds toegekende bijzondere bijstand niet ineens worden ingetrokken of verlaagd. De bijstand is via een beschikking toegekend en daaruit volgt het recht daarop. Via een overgangsregeling wordt dit recht afgebouwd.

Het gaat dan vooral om periodieke bijzondere bijstand, zoals bewindvoering, woonkostentoeslag, maaltijdvoorziening, enz.

Deze bijstand wordt voor een bepaalde periode toegekend, en wordt als zodanig vermeld in de toekenningsbeschikking. Om deze reden blijft het recht voortduren tot de periode is verlopen. Indien de belanghebbende daarna een nieuwe of vervolgaanvraag indient, zal deze worden beoordeeld volgens de nieuwe beleidsregels.

De mogelijkheid bestaat, dat er geen periode is genoemd of dat de bijstand voor onbepaalde tijd is toegekend. In dat geval zou de bijstandsverlening pas kunnen stoppen als de belanghebbende aangeeft het niet meer nodig te hebben of bij b.v. verhuizing of overlijden. Daarom is voor deze gevallen een termijn van 6 maanden bepaald, waarna het oude recht wordt vervangen door het nieuwe recht.

 

Naar boven