Gemeenschappelijke regeling financiele grondslag Stichting Regionaal Bureau voor Toerisme Arnhem Nijmegen Veluwe

De colleges van Burgemeester en Wethouders van de Gemeenten Beuningen, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen Ubbergen en Wijchen, ieder voor zover zij bevoegd zijn;

 

overwegende dat,

 

  • de Stichting Regio VVV Rijk van Nijmegen per 30 december 2005 is gesplitst in de Stichting Regionaal Bureau voor Toerisme KAN en de Stichting Recreatie Rijk van Nijmegen;

  • de Stichting Regionaal Bureau voor Toerisme KAN per 1 januari 2006 alle informatie, promotie- en marketingactiviteiten heeft overgenomen van de Stichting Streek VVV Rijk van Nijmegen;

  • inmiddels de informatie, promotie- en marketingactiviteiten worden uitgevoegd door de stichting regionaal bureau voor toerisme Arnhem Nijmegen Veluwe (hierna te noemen: “stichting”);

  • het gewenst is de financiële grondslag van de stichting nader te regelen;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

BESLUITEN

  • I.

    De ‘Gemeenschappelijke regeling financiële grondslag Stichting Streek VVV Rijk van Nijmegen 1987’ op te heffen;

  • II.

    Aan te gaan de volgende Gemeenschappelijke regeling:

 

ALGEMENE BEPALING

Artikel 1  

Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder:

 

deelnemende gemeenten:

de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeente

centrumgemeente:

de gemeente Nijmegen

stichting:

stichting regionaal bureau voor toerisme Arnhem Nijmegen Veluwe

Doel

Artikel 2  

De gemeenschappelijke regeling heeft ten doel het realiseren van een financiële grondslag voor het functioneren van de stichting door middel van het vastleggen van de uitgangspunten voor de financiële bijdragen, welke jaarlijks door de deelnemende gemeenten worden verleend aan de stichting, alsmede van de voorwaarden waaronder deze bijdragen worden verleend.

Financiële bijdragen

Artikel 3  

  • 1.

    De deelnemende gemeenten verplichten zich om:

    • a.

      met ingang van 2006 jaarlijks een financiële bijdrage aan de stichting te verlenen van € 1,13 per inwoner;

    • b.

      het bovengenoemde bedrag per inwoner jaarlijks aan te passen met het gemiddelde percentage van het prijsindexcijfer CBS-norm.

  • 2.

    Maatstaf voor de in het vorige lid bedoelde bijdragen is het aantal inwoners van de betrokken gemeenten op 1 januari van het jaar waarvoor de bijdragen worden verleend.

  • 3.

    Indien een gemeentebestuur wenst af te wijken van de hoogte van de bijdrage, zoals aangegeven in de vorige leden van dit artikel, maakt dit bestuur dit kenbaar aan de overige gemeentebesturen alsmede aan het bestuur van de stichting vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de betreffende bijdrage verleend wordt. In dat geval vindt overleg plaats tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten onderling en met het bestuur van de stichting, teneinde tot vaststelling van de voorlopige bijdragen te komen.

  • 4.

    Indien voor 1 juli van enig jaar geen enkele gemeente te kennen heeft gegeven voor het komende jaar te willen afwijken van de hoogte van de bijdrage, zoals aangegeven in het eerst en het tweede lid, worden de voorlopige bijdragen geacht conform het bepaalde in deze leden te zijn vastgesteld.

  • 5.

    Ingeval van uittreding als bedoeld in artikel 8 is de gemeente verplicht de vastgestelde financiële bijdrage te verlenen tot één jaar na het besluit tot uittreding, volgende op het lopende begrotingsjaar. Het begrotingsjaar loopt van 1 januari t/m 31 december.

Artikel 4  

  • 1.

    De deelnemende gemeenten verstrekken op de door hen te verlenen bijdragen jaarlijks de nodige voorschotten.

  • 2.

    Deze voorschotten worden telkens aan het begin van ieder kalenderkwartaal tot een vierde van de te berekenen jaarbijdrage, rechtstreeks aan de stichting betaalbaar gesteld.

Voorwaarden voor verlening van de financiële bijdragen

Artikel 5  

  • 1.

    Teneinde voor de in artikel 3 genoemde financiële bijdragen in aanmerking te komen, dient het bestuur van de stichting jaarlijks voor 15 oktober aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten te doen toekomen:

    • a.

      een exemplaar van de begroting van inkomsten en uitgaven voor het komende boekjaar;

    • b.

      een exemplaar van het activiteitenprogramma voor de hiervoor genoemde periode.

  • 2.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kunnen binnen twee maanden na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde stukken hun opvattingen daaromtrent schriftelijk ter kennis brengen van het bestuur van de stichting. Een afschrift zenden zij aan burgemeester en wethouders van de centrumgemeente.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde stukken worden voor wat betreft de gemeentelijke bijdragen geacht te zijn goedbevonden, tenzij de meerderheid van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten binnen de in het tweede lid genoemde termijn hebben kenbaar gemaakt hiertegen bezwaar te hebben. Burgemeester en wethouders van de centrumgemeente stellen het bestuur van de stichting en de colleges van burgemeester en wethouders van de overige deelnemende gemeenten in kennis van de onthouding van de goedbevinding.

  • 4.

    Indien de in het eerste lid bedoelde stukken niet zijn goedbevonden bevorderen burgemeester en wethouders van de centrumgemeente overleg tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en het bestuur van de stichting.

  • 5.

    Indien het in het vierde lid bedoelde overleg daartoe aanleiding geeft, kunnen bij schriftelijke besluiten van de meerderheid van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten de voorlopige bijdragen voor het desbetreffende jaar op een lager niveau worden gesteld dan was bepaald krachtens artikel 3. Burgemeester en wethouders van de centrumgemeente stellen het bestuur van de stichting hiervan in kennis.

Artikel 6  

  • 1.

    Om voor de in artikel 3 genoemde financiële bijdragen in aanmerking te komen, dient het bestuur van de stichting jaarlijks voor 1 mei aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten te doen toekomen:

    • a.

      een exemplaar van de exploitatierekening, de rekening van de kapitaalinkomsten en – uitgaven over het afgelopen boekjaar, alsmede de balans naar de toestand op het eind van dat boekjaar, voorzien van een toelichting en van een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door een door het bestuur van de stichting aan te wijzen accountantsdienst;

    • b.

      een verslag over het afgelopen boekjaar.

  • 2.

    Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde stukken is artikel 5 tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Indien de in het eerste lid bedoelde stukken zijn goedgekeurd worden de financiële bijdragen definitief vastgesteld overeenkomstig de voorlopige bijdragen zoals bepaald krachtens artikel 3 respectievelijk artikel 5, vijfde lid.

  • 4.

    Indien aan de in het eerste lid bedoelde stukken goedkeuring is onthouden, bevorderen burgemeester en wethouders van de centrumgemeente overleg tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en het bestuur van de stichting. Bij schriftelijke besluiten van de meerderheid van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kan, ingeval van onthouding van de goedkeuring, de definitieve bijdrage voor het desbetreffende jaar op een lager niveau worden vastgesteld dan was bepaald krachtens artikel 3. Burgemeester en wethouders van de centrumgemeente stellen het bestuur van de stichting hiervan in kennis.

Artikel 7  

Om voor de in artikel 3 genoemde financiële bijdragen in aanmerking te komen, dient het bestuur van de stichting alle door één of meer colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten gevraagde inlichtingen zonder voorbehoud en naar waarheid – desgevraagd schriftelijk – te verstrekken, voor zover dit in verband met de toepassing van artikelen 5 en 6 noodzakelijk is.

Artikel 7a  

Ingezetenen en ondernemers kunnen in verband met de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid inspreken bij de raden van de deelnemende gemeenten.

Slotbepalingen

Artikel 8  

  • 1.

    Een gemeente kan toetreden tot respectievelijk uittreden uit deze regeling krachtens daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen.

  • 2.

    De toetreding respectievelijk uittreding gaat in tenminste een half jaar na de in het eerste lid bedoelde besluitvorming en wel per 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 3.

    Het college van de centrumgemeente kan, met instemming van de meerderheid van de colleges van de deelnemende gemeenten, richtlijnen vaststellen voor de uittreding en kan voorwaarden verbinden aan de uittreding.

  • 4.

    De in het derde lid genoemde richtlijnen worden niet eerder vastgesteld dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld om hierover zienswijzen naar voren te brengen.

  • 5.

    De financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties van de uitreding worden door het college van de centrumgemeente in kaart gebracht. Bij het in kaart brengen van deze consequenties is een onafhankelijke deskundige betrokken.

  • 6.

    Het college van de centrumgemeente neemt, met instemming van de meerderheid van de colleges van de deelnemende gemeenten, een besluit over de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties.

  • 7.

    De deelnemende gemeenten doen redelijkerwijs al het mogelijke om de kosten voor de uittredende gemeente zo laag mogelijk te houden.

  • 8.

    Bij een gemeentelijke herindeling van één of meerdere deelnemende gemeenten zoals bedoeld in de Wet algemene regels herindeling kan het college van de centrumgemeente besluiten om een termijn vast te stellen die afwijkt van de in lid 2 genoemde termijn. Rechten en verplichtingen van de uittredende gemeente - voor herindeling - jegens het samenwerkingsverband, blijven gelden voor de toetredende gemeente na herindeling.

Artikel 9  

  • 1.

    De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin vaststaat dat de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten hebben besloten tot vaststelling en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Ingaande deze dag is de ‘Gemeenschappelijke regeling financiële grondslag Streek VVV Rijk van Nijmegen 1987’ vervallen.

  • 2.

    De regeling kan worden gewijzigd of opgeheven bij daartoe strekkende besluit van de besturen van ten minste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten.

Artikel 10  

Het college van de gemeente Nijmegen draagt zorg voor de in artikel 26, eerste lid van de wet voorgeschreven bekendmaking.

Naar boven