Besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende delegatie van de bevoegdheid tot het vaststellen van (onder)delen van het omgevingsplan aan burgemeester en wethouders en vaststelling van uitzonderingen op het adviesrecht van de raad

 

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2021;

 

gelet op artikel 2.8 van de Omgevingswet (Stb. 2016, 156) en op de artikelen 16.15a en 16.55 van de Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172);

 

besluit:

 

  • 1.

    de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan, voor zover het betreft de (onder)delen zoals opgenomen in bijlage 1, te delegeren aan het college van B&W;

  • 2.

    te bepalen dat advies met instemming van de raad is vereist indien het college voornemens is een positief besluit te nemen over een aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, behalve in de gevallen genoemd in bijlage 2;

  • 3.

    te bepalen dat participatie en overleg met derden door een initiatiefnemer verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden ingediend;

  • 4.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 5.

    te bepalen dat een jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet een evaluatie van dit raadsbesluit plaatsvindt.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

gehouden op 27 oktober 2021.

 

De griffier,

J.T.M. Zwetsloot

 

De voorzitter,

mr. F.D. van Heijningen

 

 

Bijlage 1 Lijst delegatie vaststellen delen Omgevingsplan aan college

o.g.v. artikel 2.8 Omgevingswet

 

De bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan, voor zover het betreft de hieronder genoemde (onder)delen, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders:

 

  • 1.

    het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met een omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 4.17 van de Omgevingswet;

     

  • 2.

    die delen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen die een wijzigingsbevoegdheid en/of een uitwerkingsplicht (artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening) bevatten, met inachtneming van hieraan gestelde voorwaarden;

     

  • 3.

    het wijzigen van het omgevingsplan met regels die in overeenstemming zijn met een door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota of ander concreet kader;

     

  • 4.

    het beleids- en/of regelneutraal overzetten van regels uit het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Bruidsschat Omgevingsplan);naar het omgevingsplan ;

     

  • 5.

    het beleids- en/of regelneutraal overzetten van lokale verordeningen;

     

  • 6.

    overige geringe aanpassingen:

    • a.

      juridisch-technische en redactionele aanpassingen (o.a. veranderde artikelen en/of wetgeving);

    • b.

      correcties van omissies van het omgevingsplan;

    • c.

      het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met nieuwe werkelijkheden en verdwenen waarden (o.a. aanpassing BGT, archeologie, bomen, oevers, etc.),

  • allen met geen of geringe invloed op de fysieke leefomgeving.

 

 

Algemene toelichting

 

De lijst bevat met name gevallen die er, door de delegatie ervan aan het college, voor zorgen dat er op een effectieve en efficiënte manier gewerkt kan worden aan het Omgevingsplan. Het gaat hierbij vaak om zaken waar de raad al eens een besluit over heeft genomen, zoals een wijzigingsbevoegdheid, verleende omgevingsvergunning met afwijking van het Omgevingsplan of een beleidsregel of -nota. Daarnaast gaat het ook om geringe aanpassingen die juridisch-technisch of redactioneel van aard zijn of waar sprake is van een correctie die weinig invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

 

 

Toelichting per punt

 

  • 1.

    verwerken omgevingsvergunning

 

De Omgevingswet bepaalt dat verleende omgevingsvergunningen binnen vijf jaar verwerkt moeten worden in het omgevingsplan. Het gaat hierbij alleen over buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Naar verwachting zal die verplichting pas gelden vanaf het einde van de transitieperiode, dus na 2029, maar dat is afhankelijk van het koninklijk besluit (art. 22.5 Ow). Als na besluitvorming op de omgevingsvergunning nogmaals een besluit genomen moet worden over het nieuwe omgevingsplan is er sprake van een dubbele besluitvorming over hetzelfde onderwerp. Om dat te voorkomen is dit onderdeel alvast aan de lijst toegevoegd.

 

  • 2.

    wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht

 

Het gaat om de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten die opgenomen zijn in de huidige bestemmingsplannen. De systematiek van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten verdwijnen waarschijnlijk met de komst van de Omgevingswet. Met deze bevoegdheden en plichten wordt o.a. vaak een woningbouwlocatie uitgewerkt, vervolgfuncties bij agrarische bedrijven mogelijk gemaakt en de ruimte-voor-ruimte regeling toegepast. De bevoegdheid voor het vaststellen van deze plannen ligt bij het college, waardoor de besluitvorming vaak sneller kan. Hierdoor zijn deze bevoegdheden en plichten een effectieve manier om de kaders door de raad te laten vaststellen en de uitwerking aan het college over te laten. Om deze werkwijze in stand te houden wordt het wijzigen van het Omgevingsplan op basis van de bestaande wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten aan het college gedelegeerd. De in de bevoegdheden en plichten opgenomen voorwaarden blijven van toepassing. Het college kan deze onderdelen alleen toepassen als een initiatief aan deze voorwaarden voldoet. .

 

  • 3.

    vastgesteld beleid

 

Bij dit punt gaat het om het verwerken van door de raad vastgestelde beleidsnota’s of een ander concreet kader in zowel de toelichting als de regels van het omgevingsplan. Het kan daarbij ook gaan om door de raad in de Omgevingsvisie aangebrachte wijzigingen van beleidsmatige aard. Tevens kan worden gedacht aan een ontwikkeling waarvoor de raad al een concreet stedenbouwkundig en/of ruimtelijk kader dan wel (rand)voorwaarden heeft vastgesteld.

 

  • 4.

    neutraal overzetten van Bruidsschat (Rijksregels)

 

Het Rijk heeft een standaard set regels gemaakt die automatisch van toepassing zijn op het tijdelijk deel van het gemeentelijk omgevingsplan. Het is mogelijk dat sommige van deze regels afwijken van het huidige gemeentelijke beleid of verordeningen. Daarbij kan het voorkomen dat de Bruidsschatregels ruimer of juist meer beperkend zijn. Waar gewenst kan de gemeente die Bruidsschatregels aanpassen. Dit onderdeel op de lijst biedt de mogelijkheid aan het college om Bruidsschatsregel neutraal over te hevelen naar het omgevingsplan of aan te passen aan het geldend lokaal beleid of regelgeving.   

 

  • 5.

    neutraal overzetten lokale verordeningen

 

Een aantal verordeningen zullen toekomstig in het Omgevingsplan moeten worden verwerkt. Die verordeningen kunnen niet meer apart (naast het Omgevingsplan) bestaan. Dit onderdeel maakt het mogelijk om de regels van de geldende verordening inhoudelijk neutraal over te hevelen naar het Omgevingsplan.   

 

  • 6.

    Overige geringe aanpassingen

 

Bij dit subonderdeel gaat het om het wijzigen van zaken, zoals nummering, verwijzingen naar artikelen of wetten, definities en digitale koppelingen. Daarnaast kan het gaan om zaken zoals het herstellen van regels en kennelijke verschrijvingen, typefouten en toevoegen van verduidelijkende teksten. Dergelijke aanpassingen zullen zich in het omgevingsplan vaker voordoen dan nu, omdat er sprake zal zijn van één plan met een set aan regels voor de gehele gemeente. Het omgevingsplan functioneert hierdoor meer als een verordening. Daarnaast kan het omgevingsplan worden aangepast aan nieuwe werkelijkheden en verdwenen waarden, zoals aanpassingen in de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), erfgrenzen, bomen, archeologische, etc.. Dit is het geval omdat het omgevingsplan meer actuele en sneller wijzigende aspecten zal bevatten. Wel geldt dat bij alle aanpassingen dat deze geen of slechts geringe invloed op de fysieke leefomgeving mogen hebben.

 

Bijlage 2 Lijst adviesrecht raad o.g.v. artikel 16.15a Omgevingswet

 

Advies met instemming van de raad is vereist indien het college voornemens is een positief besluit te nemen over een aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, behalve in hieronder genoemde gevallen:

 

Kruimelgevallen

 

  • 1.

    een bijbehorende bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 4.

    een dakterras, balkon, of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

     

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

     

  • 6.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

     

  • 7.

    het binnen de bebouwde kom gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein;

     

  • 8.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 7, voor een termijn van ten hoogste tien jaar, met dien verstande dat dit onderdeel niet van toepassing is indien het college, mede op basis van de uitkomsten van het participatieproces, de inschatting maakt dat sprake is van een plan met een aanzienlijke impact op de omgeving.

 

Aanvulling

 

  • 9.

    ontwikkelingen die in een door de gemeenteraad genomen besluit als ontwikkeling zijn aangewezen of bedoeld en objectief kunnen worden getoetst, zoals een stedenbouwkundig plan of ander (ruimtelijk) kader of actie-/uitvoeringsplan;

 

Bijzondere bepalingen

 

De bovengenoemde categorieën 1 t/m 9 zijn niet van toepassing op:

 

  • 10.

    gevallen waarbij sprake is van monumenten en cultuurhistorische panden, zoals opgenomen in het Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie, tenzij de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

  • 11.

    Bij de toepassing van de bovenstaande onderdelen 1 t/m 8 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:

    • a.

      onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

    • b.

      onderdeel 7 en 8.

 

 

Algemene toelichting

 

De in deze lijst opgenomen categorieën van gevallen zijn grotendeels gebaseerd op de ‘kruimelgevallenlijst’, zoals opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, waarvoor het college tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet het bevoegde gezag is. Het uitgangspunt van bovenstaande lijst is namelijk dat we de huidige verdeling van bevoegdheden bij aanvragen die afwijken van het omgevingsplan in stand houden. Dit betekent dat de raad advies geeft over alle aanvragen die afwijken van het Omgevingsplan, tenzij een ontwikkeling op deze advieslijst (voormalige kruimelregeling) voorkomt, want in dat geval mag het college een beslissing nemen. Advies van de raad is alleen nodig als het college voornemens is een positief besluit op de aanvraag te nemen, het weigeren van een aanvraag is altijd voorbehouden aan het college.

 

Bij de beoordeling van aanvragen voor gevallen die op deze lijst staan, wordt de werkwijze, vaste jurisprudentie en andere uitspraken met betrekking tot de ‘kruimelgevallenlijst’ uit het Besluit omgevingsrecht betrokken. Dit houdt onder andere in dat op basis van jurisprudentie wordt beoordeeld of en in hoeverre sprake mag zijn van een uitbreiding van een bijbehorende bouwwerk en/of hoofdgebouw, zoals opgenomen onder punt 1 van de lijst. Tevens worden de gemeentelijke ‘Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR’ betrokken. Hierin zijn voor enkele onderdelen nadere voorwaarden bepaald of is bepaald wanneer altijd medewerking wordt verleend – dit is met name het geval bij bijbehorende bouwwerken bij woningen – of wanneer juist niet. Tevens is hierin een begrippenlijst opgenomen, welke ook bij bovenstaande lijst wordt toegepast.

 

Verder is één categorie toegevoegd. Daarbij gaat het om ontwikkelingen en/of activiteiten die bijvoorbeeld concreet zijn opgenomen in een door de raad vastgestelde beleidsnota, stedenbouwkundig plan of ander (ruimtelijk) kader of actie-/uitvoeringsplan. Net als in het Besluit omgevingsrecht is in deze lijst ook opgenomen dat wijzigingen en aanpassingen aan monumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden moeten worden voorgelegd aan de raad (behalve als duidelijk is dat er geen waarden worden aangetast) en is opgenomen in welke gevallen wel of geen woningen mogen worden toegevoegd.

 

Tot slot wordt opgemerkt dat de lijst alleen bepaald op welk moment advies van de raad verplicht is. Deze lijst zegt niets over het wel of niet meewerken aan het initiatief. Alle initiateven zullen inhoudelijk beoordeeld worden aan de hand van de vastgestelde kaders en de resultaten uit participatietrajecten.

 

 

Toelichting per categorie

 

Hierna volgt per categorie een korte toelichting.

 

  • 1.

    uitbreiding bijbehorend bouwwerk of deel hoofdgebouw

     

    Er bestaat veel jurisprudentie over de reikwijdte van dit onderdeel. Globaal houdt het in dat er niet sprake mag zijn van een toename van de planologische bouwmogelijkheden voor wat betreft het hoofdgebouw van meer dan 50%. Het gaat hier om bijvoorbeeld:

    • het bouwen van bijbehorende bouwwerken (aanbouw, berging, praktijkruimte, garage etc.) bij een woning, bedrijf of kantoor, waarbij die buiten de bebouwde kom niet hoger mogen zijn dan 5 meter en niet groter dan 150m²;

    • het uitbreiden van een hoofdgebouw, zoals woning, bedrijf of kantoorgebouw, met ten hoogste 50% van de bouwhoogte binnen het bouwvlak of 50% van het toegestane bouwvolume buiten het bouwvlak;

    • het bouwen van een kas in het buitengebied tot 150 m² met een hoogte van 8 of 10 meter hoog.

       

  • 2.

    nuts-/infrastructureel gebouw

     

    Bijvoorbeeld een transformatorhuisje in het groen, langs de weg of het spoor of een gemaal bij een watergang. Hierbij zal sprake moeten zijn van een bepaalde nut en/of noodzaak.

     

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde

     

    Dit betreffen bouwwerken zonder een dak of die niet voor mensen toegankelijk zijn en geen hoofd- en/of bijgebouwen. Denk hierbij o.a. aan hekwerken, steigers, tuinmeubilair (pergola), speelvoorzieningen, lantaarnpalen, etc.

     

  • 4.

    kleine buitenruimte of uitbreidingen woning

     

    Het betreft kleine ruimtes of bouwwerken in, aan of bij een gebouw, zoals dakkapellen, een dakopbouw, een dakterras of een schoorsteen.

     

  • 5.

    antenne-installatie

     

    Het gaat hier om zowel antenne-installaties bij gebouwen als solitaire installaties.

     

  • 6.

    herinrichting van openbaar gebied

     

    Hierbij kan worden gedacht aan het wijzigen van het gebruik van parkeerplaatsen in groen of vice versa of een ondergeschikte aanpassing aan de weg.

     

  • 7.

    ander gebruik (bestaande) bouwwerken

     

    Het gaat hier om het wijzigen van het toegestane gebruik van bestaande bouwwerken. Hiermee is het mogelijk om bijvoorbeeld een kantoor of winkel te wijzigen in een appartementencomplex of een winkel naar horeca. Dit onderdeel ziet alleen op het gebruik, maar mag – zo blijkt uit jurisprudentie – ook worden gecombineerd met punt 1 (bouwen) waarbij dan wel beperkingen gelden.

     

  • 8.

    tijdelijk gebruik  

     

    Dit onderdeel geeft de mogelijkheid om voor bovenstaande gevallen een tijdelijke vergunning te verlenen. Incidenteel is sprake van een tijdelijke behoefte aan ander gebruik of een extra bouwwerk, bijvoorbeeld een supermarkt, extra klaslokalen of een losse woonunit in de tuin tijdens bouwwerkzaamheden. Deze plannen hebben over het algemeen een geringe impact op de omgeving. Er kan ook sprake zijn van plannen die een grotere impact hebben op de omgeving. Op het moment dat hiervan sprake lijkt te zijn, bijvoorbeeld op basis van de uitkomsten van het participatieproces, is dit onderdeel niet van toepassing. Dan zal de aanvraag alsnog voor advies aan de gemeenteraad worden voorgelegd.   

     

  • 9.

    ontwikkelingen in/door gemeenteraad

     

    Zoals bij de algemene toelichting al aangegeven gaat het hier om ontwikkelingen en/of activiteiten die bijvoorbeeld concreet zijn opgenomen in een door de raad vastgestelde beleidsnota, stedenbouwkundig plan of ander (ruimtelijk) kader of actie-/uitvoeringsplan. Voorbeelden hiervan zijn een ontwikkeling in het centrum van Bodegraven, die als project of ontwikkeling concreet in de uitvoeringsagenda is opgenomen, en een bouwplan waarvoor door de raad al eerder een stedenbouwkundig plan is vastgesteld.

     

  • 10.

    monumenten en cultuurhistorische panden

     

    Wanneer sprake is van het wijzigen of aanpassen van een monument of cultuurhistorisch waardevol pand is advies van de raad nodig. Dit geldt niet als duidelijk is dat er geen waarden worden aangetast. Daarbij blijft een advies van de Erfgoedcommissie nodig.

     

  • 11.

    Geen toename aantal woningen

     

    Als er sprake is van het bouwen van nieuwe woningen moet het plan voor advies aan de raad worden voorgelegd. Dit geldt niet als sprake is van de transformatie van een bestaand gebouw (kantoor, winkel etc.) naar woningen, wanneer het gaat om een tijdelijke situatie (maximaal 10 jaar) en wanneer sprake is van een mantelzorgwoning.

 

Naar boven