Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025

Intitulé

Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en de daarvoor benodigde personele en materiële middelen;

  • b.

    bestemmingsreserve: een reserve waaraan een concrete bestemming is verbonden;

  • c.

    budgetsubsidie: een vooraf bepaalde en vaststaande subsidie die beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van eveneens vooraf bepaalde activiteiten en resultaten, zonder koppeling aan afzonderlijke kostenplaatsen binnen die prestaties;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;

  • e.

    eenmalige subsidie: een subsidie ten behoeve van een in tijd begrensde activiteit;

  • f.

    egalisatiereserve: een reserve die is bedoeld voor het dekken van exploitatierisico’s;

  • g.

    eigen middelen: bijvoorbeeld deelnemersbijdragen, donaties, erfstellingen, niet uitgekeerde winsten, legaten;

  • h.

    gemeentebegroting: de begroting van de gemeente Leeuwarden zoals bedoeld in artikel 189 Gemeentewet, inclusief de daarbij behorende bijlagen van een bepaald jaar;

  • i.

    het Verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • j.

    instelling: een rechtspersoon met al dan niet volledige rechtsbevoegdheid;

  • k.

    jaarlijkse subsidie: een subsidie, voor voortdurende activiteiten die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling wordt verstrekt;

  • l.

    jaarstukken: jaarverslag en de jaarrekening;

  • m.

    kostensubsidie: de subsidiebijdrage in de werkelijke of genormeerde kosten van een subsidiabel project of subsidiabele activiteit;

  • n.

    overschot: het verschil tussen het verleende subsidiebedrag en het niet uitgegeven deel van het verleende subsidiebedrag, terwijl de vooraf bepaalde prestaties door de subsidieontvanger wel gerealiseerd zijn;

  • o.

    prestatiesubsidie: een subsidiebijdrage waarbij aangegeven wordt welke de bepalende prestaties zijn die voor de subsidie geleverd moeten worden en waarbij een subsidiebedrag per eenheid product wordt genoemd;

  • p.

    programma: een samenhangend geheel van activiteiten van de gemeentebegroting, dat onderdeel van de programmabegroting is;

  • q.

    project: samenhangend geheel van bepaalde activiteiten voor een bepaalde periode;

  • r.

    raad: de gemeenteraad van de gemeente Leeuwarden;

  • s.

    staatssteun: staatssteun zoals bedoeld in artikel 107 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • t.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • u.

    subsidieontvanger: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid;

  • v.

    subsidieplafond: het totaalbedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • w.

    tendersysteem: een bepaalde, bij nadere regel vastgestelde verdelingswijze van een subsidieplafond waarbij de aanvragen voor een door het college vooraf vastgestelde datum moeten zijn ingediend, waarna op grond van door het college vastgestelde kwalitatieve criteria een rangorde kan worden bepaald;

  • x.

    voorziening: een voorziening voor toekomstige verplichtingen;

  • y.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht (afgekort Awb).

 

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college.

 

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college is bevoegd tot het besluiten over het verstrekken van subsidies voor zover daar door de raad bij de vaststelling van de begroting budgetten voor zijn vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

 

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 2.

    Als een subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt door het college bij nadere regeling bepaald, hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3.

    Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 4.

    Als het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor eerder ingediende aanvragen.

  • 5.

    Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

  • 6.

    Het derde of vierde lid is niet van toepassing, indien:

  • a.

    de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld, ingevolge deze verordening of daarop gebaseerde nadere regel moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, en;

  • b.

    de wijze van verdeling is gebaseerd op een tendersysteem, en;

  • c.

    het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting, en;

  • d.

    bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

 

Artikel 5 Begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2.

    Deze voorwaarde vervalt, indien het college daar niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op heeft gedaan.

 

Artikel 6 Bijzondere verplichtingen voor subsidieontvangers

  • 1.

    Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat in zwaarwegende omstandigheden, de gesubsidieerde instelling (een deel van) haar statutaire of feitelijke bevoegdheden overdraagt aan één of meer door het college aan te wijzen toezichthouders. Van zwaarwegende omstandigheden is sprake indien er:

  • a.

    naar het oordeel van het college door de instelling gehandeld wordt in strijd met een wettelijke plicht, of;

  • b.

    structureel verplichtingen die aan de subsidieverlening verbonden zijn niet nagekomen worden, of;

  • c.

    een onaanvaardbaar risico bestaat dat de instelling de uitvoering van de aan de gesubsidieerde taken niet of in onvoldoende mate uit zal voeren, en;

  • d.

    geen andere mogelijkheden bestaan om correcte uitvoering te bewerkstelligen.

  • 2.

    Indien het college besluit tot toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 1, bepaalt zij daarbij tevens de termijn gedurende welke uitvoering gegeven wordt aan genoemde bevoegdheid.

  • 3.

    Indien de gesubsidieerde instelling geen medewerking verleent aan het bepaalde in lid 1, is het college bevoegd de verleende subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken of te wijzigen.

 

Artikel 7 Egalisatiereserve

  • 1.

    Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een jaarlijkse subsidie een egalisatiereserve als bedoeld in 4:72 Awb vormt.

  • 2.

    De ontvanger van een subsidie kan het college verzoeken om een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 Awb van toepassing.

  • 3.

    In het geval er sprake is van een egalisatiereserve, die is gevormd en/of gevoed met gemeentelijke middelen ten behoeve van gesubsidieerde activiteiten, kan het college besluiten deze middelen in mindering te brengen op de te verlenen subsidie voor een volgend tijdvak.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van de bevoegdheid genoemd in lid 1.

 

Artikel 8 Bestemmingsreserve en voorzieningen

  • 1.

    Een aanvrager die subsidie ontvangt en met deze subsidie een bestemmingsreserve (niet zijnde een egalisatiereserve) of een voorziening wil vormen, dient hiervoor schriftelijk toestemming te vragen aan het college.

  • 2.

    Een verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening dient vergezeld te gaan van:

  • a.

    het doel van de bestemmingsreserve of de voorziening;

  • b.

    een bestedingsplan.

 

Artikel 9 Verrekening

Het college is met toepassing van artikel 4:93 Awb bevoegd de op basis van deze verordening te betalen (voorschotten op) verleende subsidies en na de vaststelling na te betalen bedragen te verrekenen met opeisbare vorderingen die de gemeente Leeuwarden op de aanvrager heeft.

 

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

 

 

Artikel 10 De aanvraag

  • 1.

    Bij een aanvraag om een subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

  • a.

    een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie voor wordt aangevraagd;

  • b.

    het bedrag dat gevraagd wordt als subsidie;

  • c.

    een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en benodigde uitgaven, voorzien van een toelichting;

  • d.

    een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd en een opgave van de bestuurssamenstelling, als de aanvraag wordt ingediend door een privaatrechtelijk rechtspersoon indien voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie werd aangevraagd.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat aanvragen worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld (digitaal) formulier.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een jaarlijkse subsidie overlegt de aanvrager in aanvulling op hetgeen in lid 1 genoemd tevens de volgende gegevens:

  • a.

    de doelstelling en resultaten, die met de activiteit(en) worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

  • b.

    een door het bestuur van de aanvrager vastgestelde of geaccordeerde exploitatiebegroting met een toelichting op de begroting bij een aanzienlijke afwijking ten opzichte van de begroting van het jaar ervoor;

  • c.

    een balans en een staat van inkomsten en uitgaven met een toelichting daarop van het jaar voorafgaand van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan;

  • d.

    een dekkingsplan van kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • e.

    voor zover van toepassing, een opgave van toegestane reserves als bedoeld in artikel 7 en 8;

  • f.

    het bankrekeningnummer van de aanvrager;

  • g.

    een afschrift van de statuten van de aanvrager;

  • h.

    een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat.

  • 4.

    De in lid 2 onder f, g en h genoemde bescheiden dienen alleen bij de eerste aanvraag voor subsidie overgelegd te worden. Bij de daarop volgende aanvragen, is het aangeven van wijzigingen in deze bescheiden voldoende.

  • 5.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens te verlangen.

  • 6.

    Indien de aanvrager in hetzelfde jaar meerdere subsidies aanvraagt, kan bij de tweede en volgende aanvraag worden volstaan met een verwijzing naar de eerste aanvraag, voor zover daar dezelfde gegevens zijn ingediend.

 

Artikel 11 De aanvraagtermijn

  • 1.

    Een subsidie wordt minimaal acht weken voordat de activiteit plaatsvindt aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking op lid 1 wordt een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft ingediend.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag.

  • 4.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen aanvragen die na de van toepassing zijnde indieningstermijn gedaan worden alsnog in behandeling nemen.

 

Artikel 12 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een subsidie binnen 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. Indien het college hiertoe nadere regels heeft opgesteld beslist het college op een aanvraag binnen 8 weken gerekend vanaf de uiterste indieningstermijn voor de aanvragen van de subsidie. Het college kan deze termijn eenmalig met 8 weken verlengen.

  • 2.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de aanvraag daarvan, volgt dat voor de beslissing op de verlening van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 3.

    Het college beslist uiterlijk vóór 31 december op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie voorafgaand aan het jaar waarvoor de aanvraag is ingediend. Het college kan in uitzonderlijke gevallen hiervan afwijken.

  • 4.

    De beslistermijn wordt opgeschort in de in artikel 4:15 van de wet genoemde gevallen.

  • 5.

    Indien naar het oordeel van het college de subsidieverlening als staatssteun kan worden aangemerkt dan wel het risico met zich meebrengt dat de subsidieverlening als staatssteun kan worden aangemerkt, is de beslistermijn op de aanvraag maximaal drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag ten behoeve van onderzoek naar de geoorloofdheid van de steun.

  • 6.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen. Binnen vier weken na het oordeel van de Europese Commissie beslist het college definitief op de aanvraag.

 

Artikel 13 Weigering subsidie

  • 1.

    Het college kan naast de weigeringsgronden van artikel 4:25 en 4:35 Awb een aanvraag voor subsidie weigeren indien de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen.

  • 2.

    De subsidieverlening kan voorts worden geweigerd, indien:

  • a.

    de activiteiten naar het oordeel van het college tot doel hebben de godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke identiteit van de instelling in stand te houden of te versterken, of;

  • b.

    het activiteiten betreft waarvan de uitvoering naar het oordeel van het college tot de taak van de gemeente zelf behoort;

  • c.

    de aanvrager naar het oordeel van het college redelijkerwijs uit eigen middelen of middelen van derden zelf in de kosten kan voorzien. Daarvan is in ieder geval sprake als artikel 6 lid 2 van toepassing is en de gevraagde subsidie lager is dan het bedrag boven de aanvaardbare algemene reserve;

  • d.

    indien de aanvraag dan wel de aanvrager niet voldoet aan de overige in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 3.

    De subsidieverlening kan voorts worden geweigerd indien de activiteiten naar het oordeel van het college het karakter van een feest, receptie of jubileum hebben.

  • 4.

    De subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    geen nadere regel als bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening van toepassing is, en;

  • b.

    geen post met beoogd subsidieontvanger in de programmabegroting is vermeld, en;

  • c.

    in de programmabegroting geen budget beschikbaar is gesteld voor vastgesteld beleid.

  • 5.

    De subsidieverlening wordt geweigerd of deels geweigerd, indien door de verlening een subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 6.

    Indien de aanvrager voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen bij het college heeft ingediend, kan het college besluiten slechts op één aanvraag een subsidie te verlenen, mits die aanvraag voldoet aan hetgeen in deze verordening of bij nadere regels, genoemd in artikel 2 van de verordening, is vastgesteld.

  • 7.

    De subsidieverlening kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het college de subsidieverlening als ongeoorloofde staatssteun kan worden aangemerkt dan wel het risico met zich meebrengt dat de subsidieverlening als staatssteun kan worden aangemerkt.

  • 8.

    Onverminderd de artikelen 4:25 lid 2 en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie in ieder geval:

  • a.

    als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

  • b.

    als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 9.

    Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

 

Artikel 14 Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies binnen de door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

Artikel 15 Verlening subsidie

  • 1.

    Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2.

    Indien van toepassing, worden in de subsidiebeschikking tevens vermeld:

  • a.

    de verplichtingen met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie;

  • b.

    de bepalingen in deze verordening waarvan ontheffing wordt verleend, en;

  • c.

    bijzondere verplichtingen, die daaraan zijn verbonden en hun eventuele toetsingscriteria.

 

Artikel 16 Vorm van de te verlenen subsidie

  • 1.

    De gemeente kent alleen de in artikel 1 genoemde subsidievormen.

  • 2.

    Het college bepaalt de vorm waarin de subsidie wordt verleend. Daarbij geeft het college aan op welke wijze het subsidiebedrag wordt bepaald en op welk bedrag de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

 

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de subsidieontvanger

 

 

Artikel 17 Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, hoger dan € 75.000,-, die verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

 

Artikel 18 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

 

Artikel 19 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over;

  • a.

    besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

  • b.

    relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

  • c.

    ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

  • d.

    wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon

  • 2.

    Als de subsidieontvanger een redelijk vermoeden heeft dat de van de gemeente ontvangen subsidie als ongeoorloofde staatssteun aangemerkt kan worden, stelt zij het college onmiddellijk van dit risico in kennis.

 

Artikel 20 Social Return en duurzaamheid

  • 1.

    Het college kan verplichten dat een nader te bepalen deel van de subsidie zal worden aangewend voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten door mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college kan verplichten dat de gesubsidieerde activiteiten op een duurzame wijze worden uitgevoerd. Indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, kunnen concrete aanvullende doelstellingen aan de subsidieverlening worden verbonden met het oog op een duurzame uitvoering van de gesubsidieerde activiteit.

 

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

 

 

Artikel 21 Verantwoording subsidies tot € 75.000,-

  • 1.

    Subsidies tot € 75.000,- kunnen door het college direct worden vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan binnen vijf jaren na afronding van de activiteiten een controle uitvoeren. De aanvrager is verplicht de bewijzen van de gesubsidieerde activiteiten voor minimaal die periode te bewaren.

  • 3.

    Het college kan op grond van artikel 4:49 van de wet de subsidie intrekken of wijzigen.

  • 4.

    Voor zover de subsidie niet volgens hetgeen in lid 1 is omschreven wordt afgedaan en minder bedraagt dan € 75.000,- dient de subsidieontvanger uiterlijk 12 weken na het verrichten van de activiteit(en) een aanvraag tot vaststelling in bij het college.

  • 5.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 6.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden worden overgelegd die voor de vaststelling van belang zijn.

 

Artikel 22 Verantwoording subsidies vanaf € 75.000,-

  • 1.

    Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 75.000,-, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

  • a.

    bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 12 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

  • b.

    bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk vóór 1 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 3 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend;

  • c.

    het college kan bij nadere regeling en in bijzondere gevallen afwijken van sub a en b van lid 1.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

  • b.

    een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop, en;

  • d.

    de jaarstukken met een gewaarmerkte controleverklaring door een onafhankelijk accountant.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

 

Artikel 23 Vaststelling

  • 1.

    Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast. Het college kan deze termijn eenmaal 8 weken verlengen.

  • 2.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3.

    Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor de in artikel 22 lid 1 genoemde tijdstippen is ontvangen, gaat het college na de in een eenmalige rappel genoemde indieningstermijn over tot ambtshalve vaststelling.

  • 5.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld in de gevallen genoemd in artikel 4:46 van de wet.

 

Artikel 24 Overschotten

  • 1.

    Overschotten, respectievelijk tekorten ten opzichte van de verleende kosten-, prestatie- of budgetsubsidie komen, met inachtneming van het tweede lid, ten gunste, respectievelijk ten laste van de subsidieontvanger. Overschotten die het gevolg zijn van het niet realiseren van de vooraf bepaalde prestaties vloeien terug naar het college.

  • 2.

    Het is de subsidieontvanger toegestaan de overschotten bedoeld in lid 1 van dit artikel, die niet naar het college terugvloeien, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7 en 8, te reserveren.

 

Hoofdstuk 5 Intrekking en wijziging

 

 

Artikel 25 Intrekking en wijziging

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de verleende subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de in artikel 4:48 van de wet genoemde gevallen.

  • 2.

    Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de in artikel 4:49 van de wet genoemde gevallen.

  • 3.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de verleende subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de in artikel 4:50 van de wet genoemde gevallen.

  • 4.

    Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak volgens hetgeen in artikel 4:51 van de wet is geregeld.

 

Artikel 26 Staatssteun

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

 

Hoofdstuk 6 Betaling, voorschotten en terugvordering

 

 

Artikel 27 Betaling

  • 1.

    Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de vaststellingbeschikking anders is vermeld.

 

Artikel 28 Voorschotten

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen op een nog vast te stellen subsidiebedrag dan wel op grond van een in behandeling genomen subsidieaanvraag van een subsidieontvanger die drie achtereenvolgende jaren dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten heeft verricht.

  • 2.

    Het voorschot, dat in gedeelten kan worden uitbetaald, bedraagt een percentage van het verleende subsidiebedrag. Subsidiebedragen lager dan € 75.000,- kunnen volledig worden bevoorschot.

  • 3.

    Indien besloten wordt tot bevoorschotting van een subsidie, worden in het besluit tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 4.

    Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

 

Artikel 29 Opschorting betalingen en voorschotten

  • 1.

    De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden, dat er grond bestaat om toepassing te geven aan de artikelen 25 en 26 tot en met de dag, waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt.

  • 2.

    Artikel 4:57 van de wet is hierop van toepassing.

 

Artikel 30 Onverschuldigde betalingen en voorschotten

  • 1.

    Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 25 lid 2 en 3 en de artikelen 27 en 28, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid van dit artikel kan het college onverschuldigd betaalde subsidiebedragen aanmerken als voorschot op de subsidie voor nieuwe activiteiten of voor een volgend tijdvak.

 

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

 

 

Artikel 31 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Een aanvrager die een subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend, doet zo spoedig mogelijk melding aan het college van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel van belang voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 32 Tegengaan vervreemdingen

  • 1.

    Het is een subsidie ontvangende aanvrager, behoudens vooraf verkregen toestemming van het college, niet toegestaan om jaarlijks bedragen van meer dan € 500,- aan derden ter beschikking te stellen.

  • 2.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

 

Artikel 33 Levering van goederen en diensten aan derden

  • 1.

    Een subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 2.

    Het college kan andere gevallen aanwijzen waarin het in het eerste lid gestelde niet geldt.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

 

 

Artikel 34 Bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Indien geen nadere regel van kracht is, of indien er naar het oordeel van het college bijzondere omstandigheden zijn, kunnen ontheffingen van de bepalingen van deze verordening worden verleend, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, 4 en 14.

  • 2.

    Indien geen nadere regel van kracht is, of indien er naar het oordeel van het college bijzondere omstandigheden zijn, kunnen er naast de bepalingen van deze verordening bijzondere verplichtingen aan het verlenen van een subsidie worden verbonden.

 

Artikel 35 Zaken waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college met kennisgeving aan de raad.

 

Artikel 36 Citeertitel, inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als de ‘Algemene subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025’ (afgekort ASV 2025).

  • 2.

    De verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 3.

    De Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 wordt met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken.

 

Artikel 37 Overgangsrecht

  • 1.

    De Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025 geldt voor alle subsidieaanvragen die ontvangen zijn in 2024 en die betrekking hebben op activiteiten die worden verricht in 2025.

  • 2.

    Vanaf 1 januari 2025 geldt de Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025 voor alle subsidieaanvragen betreffende activiteiten in de gemeente Leeuwarden. De Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 komt te vervallen, behoudens alle subsidies die zijn verleend op grond van Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 en die nog moeten worden vastgesteld.

 

Toelichting

 

 

Inleiding

Het doel van de Toelichting Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2025 (hierna: ASV 2025) is, na een korte algemene inleiding een artikelsgewijze uitleg te geven zonder daarbij aanvullende normen te stellen.

 

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2025 beschikt de gemeente Leeuwarden weer over een actuele verordening, die op alle subsidies die namens of door het college worden verleend, van toepassing is. Bij de actualisatie is ook gekeken naar de modelverordening van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten).

Bij het opstellen van de ASV 2025 is uitgegaan van het wettelijk systeem in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het wettelijk systeem gaat uit van de drie rechtsmomenten: subsidieverlening, subsidievaststelling en betaling. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn op enkele plaatsen verwijzingen uit de Awb in de verordening opgenomen, zodat duidelijk is dat deze verordening een nadere specifieke regel is van de wet. Daar waar de verordening specifiek naar een bepaling in de Awb verwijst, wordt dit artikel in deze toelichting opgenomen.

De verordening is overwegend van procedurele aard. De bevoegdheid tot subsidieregelgeving op detailniveau wordt aan het college toegedeeld. De raad is via het budgetrecht verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de middelen en geeft sturing via de begroting.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Ten opzichte van de Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 (hierna: ASV 2018) is de begrippenlijst uitgebreid met een omschrijving van de raad. Ook is het begrip algemene reserve aangepast naar egalisatiereserve, om duidelijk te maken dat wordt aangesloten bij de Awb.

Daarnaast is het begrip ‘activiteit’ niet langer gedefinieerd om aan te kunnen sluiten bij de bedoeling van de Awb.

Een subsidie is altijd of eenmalig, of jaarlijks. Binnen deze twee mogelijkheden kan een subsidie gekwalificeerd worden als een kostensubsidie, een prestatiesubsidie of een budgetsubsidie. Het is aan het college om te bepalen welke soort subsidie wordt verleend (kosten-, prestatie-, of budgetsubsidie).

Met de begrippen egalisatiereserve, bestemmingsreserve, voorziening, eigen middelen, overschot en gelieerde instelling kan het college bij de subsidieverlening rekening houden met de eigen middelen, reserves van de te subsidiëren instelling.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Het college krijgt de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV 2025 van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, dus ook subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

 

Artikel 3 Bevoegdheid college

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels de te subsidiëren activiteiten te bepalen, ook wel subsidieregelingen genoemd.

Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van de ASV 2025 worden bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om een subsidieregeling vast te stellen is subsidieverstrekking door het college ingevolge de Awb slechts mogelijk:

a. in spoedeisende situaties (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

b. op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

c. op incidentele basis (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend).

 

Artikel 4 Subsidieplafond

Een subsidieplafond wordt vastgesteld om enerzijds de door de raad ter beschikking gestelde budgetten niet te overschrijden, anderzijds om door een vooraf bepaald en bekendgemaakt verdeelcriterium rechtszekerheid voor subsidieontvangers te creëren. Overschrijding van de budgetten die de raad maximaal voor een werksoort ter beschikking stelt, zijn op zichzelf geen reden om subsidieaanvragen af te wijzen. Artikel 4, lid 5, sub a en sub c ziet op de situatie, dat pas na de vaststelling van de begroting door de raad een subsidieplafond bekend kan worden gemaakt maar terug werkt naar het eerder in de tijd gelegen tijdstip van indiening van de aanvraag. Anderzijds heeft jurisprudentie bepaald, dat ver voor de aanvraagtermijn ingediende aanvragen niet de werking van het (later vastgestelde) subsidieplafond kunnen voorkomen.

Artikel 4:25 Awb

1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.

2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

3. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

 

Artikel 5 Begrotingsvoorbehoud

Dit artikel ziet op het stellen van een ontbindende voorwaarde aan de verlening indien de begroting nog niet is vastgesteld of niet is goedgekeurd.

Artikel 4:34 Awb

1. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

2. De voorwaarde kan niet worden gesteld, voor zover zulks voortvloeit uit het wettelijk voorschrift waarop de subsidie berust.

3. De voorwaarde vervalt, indien het bestuursorgaan daarop niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

4. Het beroep op de voorwaarde geschiedt bij een subsidie voor een activiteit die door het bestuursorgaan ook in het voorafgaande begrotingsjaar werd gesubsidieerd door een intrekking wegens veranderde omstandigheden overeenkomstig artikel 4:50.

5. In andere gevallen geschiedt het beroep op de voorwaarde door een intrekking overeenkomstig artikel 4:48, eerste lid.

 

Artikel 6 Bijzondere verplichtingen voor subsidieontvangers

Dit artikel maakt het mogelijk dat het college een of meer toezichthouders kan benoemen bij die instellingen, die door middel van de subsidie, een activiteit voor de gemeente uitvoeren waarbij duidelijk is dat de betreffende instelling zijn taken en verplichtingen niet nakomt en er ook geen andere mogelijkheid is om een correcte uitvoering te bewerkstelligen. Het zal hierbij met name gaan om de instellingen die jaarlijks een subsidie van een zekere omvang ontvangen. De beoogde activiteiten dienen een redelijk noodzakelijk karakter te hebben. Het artikel dient met terughoudendheid toegepast te worden, waarbij het uitgangspunt is dat het een uiterste redmiddel dient te zijn. In lid 3 wordt aangegeven dat het college tevens een termijn stelt voor het toezicht. Hierbij kan gedacht worden aan een periode van maximaal 1 jaar. Binnen deze termijn zou het mogelijk moeten zijn het ontstane probleem op te lossen. Indien gekozen wordt voor een langere termijn zal dit goed gemotiveerd dienen te worden.

 

Artikel 7 Egalisatiereserve

In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze reserve onnodig groot wordt. Om dit te voorkomen is de behoefte er om per situatie een redelijk percentage te bepalen. Daarom kan in de beschikking worden vastgesteld dat deze reserve een maximaal percentage van de totale exploitatielasten of toegekende subsidie van de aanvrager mag bedragen. Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

In de Awb wordt de term egalisatiereserve gehanteerd.

Artikel 4:72 Awb

Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.

Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

 

Artikel 8 Bestemmingsreserves en voorzieningen

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een aanvrager om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan het college te worden gevraagd. Het verlenen van toestemming betekent ook dat de instelling verplicht is die reserve en/of voorziening te vullen op de voorgenomen wijze.

 

Artikel 9 Verrekening

Op basis van de regels voor bestuurlijke geldschulden in de Awb is verrekening van uit te betalen subsidies met (bijvoorbeeld) terugvorderingen wegens lager vastgestelde subsidies uit een eerdere periode slechts mogelijk als daarvoor een wettelijke grondslag is. Deze bepaling beoogt die grondslag te geven. Overigens blijft verrekening een bevoegdheid en geen verplichting.

Artikel 4:93 Awb

Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.

Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.

De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.

 

Artikel 10 De aanvraag voor subsidie

De minimale vereisten voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie staan hier vermeld. Het college kan op grond van lid 4 aanvullende gegevens vragen, al dan niet neergelegd in een nadere regeling. Het college kan echter voor een bepaalde aanvraag ook minder gegevens verlangen. Ook behoeven bepaalde gegevens alleen bij de eerste aanvraag voor een subsidie te worden overgelegd, waarna kan worden volstaan met het doorgeven van wijzigingen. Om het behandelen van subsidieaanvragen doeltreffend te kunnen laten verlopen heeft het college een digitaal aanvraagportaal ter beschikking gesteld. Op die manier kan doelgericht gevraagd worden naar de aard van een aangediende activiteit en het maatschappelijke effect daarvan. Bovendien kan het aanvraagproces efficiënt worden doorlopen. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt een aanvraag buiten dit systeem om nog in behandeling genomen.

Bij de aanvraag dient de bestuurssamenstelling te worden aangeleverd. Dit heeft als doel om te kunnen vaststellen dat het bevoegd gezag een aanvraag indient of de ge(vol)machtigde rechtsgeldig een aanvraag kan indienen. In dat laatste geval dient uiteraard ook de machtiging te worden overgelegd. Tevens kan een uittreksel van de Kamer van Koophandel bij de aanvraag worden ingediend. Uit dit uittreksel blijkt namelijk ook de bestuurssamenstelling.

Indien naar het oordeel van het college de subsidieverlening als staatssteun kan worden aangemerkt dan wel het risico met zich meebrengt dat de subsidie als staatssteun kan worden aangemerkt, kunnen aanvullende gegevens worden verlangd. Hieruit blijkt welke andere overheidsbijdragen de subsidieaanvrager ontvangt. Indien deze gegevens niet voorhanden zijn, kan het college ook om een “verklaring” vragen waarin de aanvrager verklaart geen andere overheidsbijdragen te ontvangen. Dit is met name van belang bij de de-minimissteun, waarbij de overheidsbijdragen zijn vrijgesteld onder een bepaald drempelbedrag.

 

Artikel 11 Aanvraagtermijn

Van belang is de bepaling dat het college in haar subsidieregelgeving kan afwijken van de indieningsdatum of –termijn genoemd in de ASV 2025. Het college kan in het geval van moeilijke of ingewikkelde subsidieaanvragen ook bepalen dat het een langere termijn nodig heeft dan 2 maal 8 weken. Dan zal het in een regeling moeten worden vastgelegd. Een dergelijke regeling dient te zijn voorzien van een deugdelijke motivering. Zie ook toelichting volgende artikel.

 

Artikel 12 Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van 8 tot 12 weken redelijk geacht. Indien deskundigen of een commissie moet worden geraadpleegd over de kwaliteit van de subsidieaanvragen, wordt deze beslistermijn verlengd. Het college vermeldt dan binnen welke termijn zij dan een besluit neemt. Over het algemeen wordt een termijn van 12 weken als redelijk beschouwd.

Nu de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (de huidige artikelen 4:17 tot en met 4:20 van de Awb en artikel 8:55b tot en met artikel 8:55e van de Awb) per 1 oktober 2009 in werking is getreden, bestaat het risico dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. In gevallen waarin de behandeling van aanvragen (denk aan complexe, omvangrijke subsidies, zoals voor het bouwen van een gebouw en dergelijke) zeker meer tijd zal vergen dan de hiervoor genoemde termijnen, kan het college besluiten dat voor een zorgvuldige behandeling van de aanvraag meer tijd nodig is (lid 2). Dit volgt uit de aard van de subsidie of blijkt uit de aanvraag. De termijnen kunnen worden opgeschort, omdat er nog aanvullende gegevens ingediend moeten worden om tot een goede beoordeling van de subsidieaanvraag te komen. Pas bij het ontvangen van de gegevens of het ongebruikt verstrijken van de indieningstermijn loopt de beslistermijn verder.

De beslistermijnen worden verlengd wanneer een nader onderzoek naar staatssteun moet worden gedaan. Binnen deze verlengde termijnen wordt aanvullend onderzoek gedaan naar eventuele aanwezigheid van staatssteun. Hieronder kan ook het melden of ter goedkeuring aanbieden van de subsidieverlening aan de Europese Commissie worden verstaan. De beslistermijn wordt dan ook opgeschort wanneer er melding van de verlening moet worden gedaan of wanneer de verlening ter goedkeuring aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd.

 

Artikel 13 Weigering subsidie

De artikelen 4:25 en 4:35 Awb bevatten dwingend recht waarvan niet bij verordening kan worden afgeweken. Wel is het mogelijk deze weigeringsgronden aan te vullen. Hiervan wordt in dit artikel gebruik gemaakt. Het betreft hier een limitatieve opsomming, zodat andere weigeringsgronden niet kunnen worden toegepast.

Bij artikel 13, lid 2, 3, 6 en 7 heeft het college beleidsvrijheid en moet een belangenafweging worden gemaakt. De beoordelingsvrijheid om de feiten vast te stellen en te kwalificeren, blijkt uit de frase ‘naar het oordeel van het college’ en is dus met uitsluiting van anderen, voorbehouden aan het college. De weigeringsgronden genoemd in de overige leden bieden geen enkele ruimte. Artikel 13, lid 4 ziet op de weigering op grond van het ontbreken van de wettelijke vereisten (artikel 23, lid 1 en lid 3, sub c en d Awb) voor subsidiëring.

Bij ontbreken daarvan kan het college niet worden verplicht subsidies te verlenen. Artikel 13, lid 5 spreekt voor zich en heeft een relatie met artikel 4 ASV 2025.

Lid 6 beoogt ongewenste cumulatie van subsidie voor dezelfde activiteiten tegen te gaan. Dit artikel beoogt overigens niet eventuele aanvullende subsidieaanvragen voor activiteiten waar reeds een subsidie voor is verleend, tegen te gaan. Dit artikel beoogt overigens ook niet dat per definitie één van de aanvragen zal worden gehonoreerd. De aanvraag zal altijd inhoudelijk aan deze verordening of een subsidieregeling (een nadere regel, zoals genoemd in artikel 2 van de verordening) worden getoetst. De leden 7 tot en met 9 raken het Europeesrechtelijke begrip ‘staatssteun’ (art. 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Met deze leden wordt aangegeven hoe het college handelt in het geval staatssteun zich voordoet bij een subsidieverlening. In dat geval wordt de subsidie geweigerd of teruggevorderd.

Artikel 4:25 Awb

De integrale tekst van artikel 4:25 Awb is te vinden bij de toelichting op artikel 3.

Artikel 4:35 Awb

1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of;

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

 

Artikel 14 Wet Bibob

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 14. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bevorderingen integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, hierna te noemen Wet Bibob, niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.

De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zie artikel 6, derde lid, van de Wet Bibob.

 

Artikel 15 Verlening subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat het degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat het college de subsidieontvanger verplichtingen kan opleggen met betrekking tot het aanwenden van de subsidie, gelet op de artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb. Deze verplichtingen dienen uitdrukkelijk in de beschikking vermeld te worden.

 

Artikel 16 Vorm van de te verlenen subsidie

De gemeente kent alleen de in artikel 1 genoemde subsidievormen. Het is aan het college om te bepalen wat voor soort subsidie er wordt verleend of dat een prestatie-, een kosten- of een budgetsubsidie moet zijn. Op deze wijze kan het college beter sturen op de te realiseren output van de te verstrekken subsidies en tegelijkertijd per te verlenen subsidie maatwerk leveren. De begrippen prestatie-, kosten- en budgetsubsidie worden omschreven in artikel 1. Bij budgetsubsidies wordt beoogd enerzijds scherpe afspraken te maken over soorten activiteiten en gewenste effecten, anderzijds een zekere vrijheid van handelen te gunnen aan de subsidieontvanger om de doelen naar eigen inzicht te halen. Bij kostensubsidies is het te subsidiëren bedrag afhankelijk van de kosten van de activiteiten. Bij prestatiesubsidies is het subsidiebedrag afhankelijk van de geleverde prestaties. In geval van kostensubsidies wordt in de beschikking aangegeven of de werkelijke kosten bepalend zijn of een systeem van kostennormering. Bij een prestatiesubsidie zal worden aangegeven welke de bepalende prestaties zijn en er moet een eenheid per “product” worden genoemd. Voor alle gevallen geldt, dat bepaald moet worden tot welk bedrag de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Hierbij gelden de regels van artikel 4:31 van de Awb.

 

Artikel 17 Tussentijdse rapportage

In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan € 75.000,-, de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording (evt. door middel van een standaardformulier). Het ligt voor de hand dat dit regime lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording.

 

Artikel 18 Meldingsplicht

De subsidieontvanger is verplicht om tijdig (zonder nodeloos tijdverloop) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens de daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken moeten worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het gehele subsidiebedrag, kan in zo’n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan deze subsidieverordening.

 

Artikel 19 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In artikel 19 zijn de overige verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat. Per e-mail kan de wijziging ook worden aangegeven. Wel dient de melding te voldoen aan de voorschriften voor archivering. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

Deze bepaling (artikel 19 lid 2) hangt samen met de toelichting bij artikel 10 inzake staatssteun. Staatssteun is onder bepaalde drempelbedragen toegestaan, mits het totaal aan staatssteun per ontvanger niet boven deze drempelbedragen uit komt. Is dit wel het geval, dan is er sprake van staatssteun. De verplichting beoogt de ontvanger en het college scherp te laten zijn op het eventueel aanwezige risico van staatssteun bij cumulatieve overheidsbijdragen. In dat geval zal een nader onderzoek moeten worden gedaan naar de houdbaarheid van de subsidieverlening.

 

Artikel 20 Social Return en duurzaamheid

Deze verplichtingen betreffen “niet-doelgebonden verplichtingen” (art. 4:39 Awb) waarvoor een grondslag in de verordening moet bestaan. Met deze teksten wordt een grondslag gegeven om Social Return en duurzaamheid als aanvullende verplichtingen op te nemen in de subsidiebeschikking.

 

Artikel 21 Verantwoording subsidies tot € 75.000,-

Dit betreft de zogenaamde enkelvoudige vaststelling. Hiermee kunnen subsidies eenvoudig worden afgedaan met een minimale verantwoording. Deze houdt slechts in dat relevante gegevens, zoals gespreksverslagen, bewijsstukken van de activiteiten (foto’s etc.) en een financiële verantwoording bewaard moet blijven voor een termijn van minimaal 5 jaren. Er wordt niet meer om aan aanvraag tot vaststelling gevraagd na afloop van de activiteiten.

Steekproefsgewijs controleert de gemeente of de bestede subsidie conform de vaststelling geweest is. Indien blijkt dat met de subsidie gemoeide activiteiten niet tot stand gekomen zijn volgt uit lid 3 dat op grond van artikel 4:49 van de Awb de subsidie ingetrokken of gewijzigd kan worden. Immers, de subsidieontvanger is op grond van artikel 18 en 19 van de ASV 2025 verplicht om melding te maken van ontwikkelingen, die betrekking hebben op het als dan niet uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 4:49 Awb

1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

 

Artikel 22 Verantwoording subsidies vanaf € 75.000,-

Vanwege het grote financiële belang dat achter deze subsidies zit, wordt hiervoor een grotere uitgebreide verantwoording opgevraagd.

 

Artikel 23 Vaststelling

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie. Ingevolge het derde lid kan het college naast deze Algemene Subsidieverordening categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieaanvrager een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de –verstrekker worden bespaard. Een lagere vaststelling is mogelijk voor de in artikel 4:46 van de Awb genoemde gevallen.

Artikel 4:46 Awb

1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of;

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Indien de subsidieontvanger in gebreke blijft van het doen van een aanvraag tot vaststelling verstuurt het college een éénmalig rappel, waarin een uiterlijke indieningstermijn genoemd wordt. Zodra deze termijn verstreken is en er geen aanvraag tot vaststelling gedaan is, gaat het college over tot ambtshalve vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 24 Overschotten

In principe komen overschotten of tekorten ten voordele of ten laste van de subsidieontvanger. Overschotten die ontstaan omdat de subsidieontvanger zich niet houdt aan de vooraf afgesproken prestaties, vallen daar niet onder. Indien er sprake is van een overschot, dan mag dit toegevoegd worden aan de egalisatiereserve van de subsidieontvanger. Voor een volgende subsidieverlening is artikel 7 echter wel van toepassing. Als de subsidieontvanger van het overschot een bestemmingsreserve of een voorziening wil treffen dan behoeft de subsidieontvanger, op grond van artikel 8, hiervoor de toestemming van het college.

 

Artikel 25 Intrekking en wijziging

Met artikel 25 wordt aansluiting gezocht met de intrekkings- en wijzigingsgronden van de Awb. Deze intrekking of wijziging van de subsidie heeft gevolgen voor de bevoorschotting en betaling van de subsidie.

Artikel 4:48 Awb

1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of;

e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 4:49 Awb

1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of;

c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c , sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 4:50 Awb

1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen:

a. voor zover de subsidieverlening is onjuist;

b. voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of;

c. in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 4:51 Awb

1. Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.

 

Artikel 26 Staatsteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV 2025, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Voor meer informatie over staatssteun zie de website europadecentraal.nl.

 

Artikel 27 Betaling

De betaling van het subsidiebedrag dat is vastgesteld, is het derde rechtsmoment in de Awb-structuur: verlening-vaststelling-betaling. Behalve bij toepassing van artikel 22, waarbij geen verlening plaatsvindt, maar de subsidie direct vastgesteld wordt. In deze situatie wordt afgeweken van de Awb-structuur. Uiterlijk vier weken na vaststelling vindt betaling plaats, tenzij in de vaststellingsbeschikking anders is vermeld.

 

Artikel 28 Voorschotten

Omdat activiteiten veelal vóór de vaststelling plaatsvinden, ontstaan kosten bij de subsidieontvanger vaak eerder. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van bevoorschotting. Reguliere subsidieontvangers die in afwachting zijn van de afhandeling van hun subsidieaanvraag kunnen eveneens worden bevoorschot. De richtlijn voor de hoogte van een voorschot is 90% van het verleende subsidiebedrag.

 

Artikel 29 Opschorting betalingen en voorschotten

Indien zich onregelmatigheden bij de subsidieontvanger voordoen zoals bedoeld in de genoemde artikelen, kan de verplichting tot betaling van het voorschot worden opgeschort. Deze opschorting geschiedt alleen indien er sprake is van de in de artikelen 4:48 en 4:49 van de Awb genoemde situaties. Ook als de situatie genoemd in artikel 26 van de ASV 2025 met betrekking tot staatssteun voorkomt, bestaat de mogelijkheid om betalingen en voorschotten op te schorten.

Artikel 4:57 Awb

1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.

2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

3. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak.

4. Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.

 

Artikel 30 Onverschuldigde betalingen en voorschotten

Dit artikel regelt de mogelijkheid tot terugvordering bij toepassing van genoemde artikelen of tot het overhevelen van bedragen naar een volgend tijdvak.

 

Artikel 31 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat het college in verband met bepaalde omstandigheden moet kunnen beslissen. Die omstandigheden zijn het college meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een aanvrager gegeven informatie. Het ligt voor de hand dat de bereidheid van een aanvrager om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan voor aanvrager minder gunstig (kunnen) zijn. Daarom wordt in dit artikel bepaald dat informatieverstrekking verplicht is (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een door het college te nemen beslissing.

 

Artikel 32 Tegengaan vervreemdingen

Dit artikel beoogt te voorkomen dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een aanvrager elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.

 

Artikel 33 Levering van goederen en diensten aan derden

Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een aanvrager mag, zonder toestemming van het college, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.

 

Artikel 34 Bijzondere omstandigheden

Artikel 34 lid 1 geeft een hardheidsclausule bij bijzondere omstandigheden. Gedoeld wordt op werking van bepalingen in de verordening die kunnen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen. Artikel 34 lid 2 geeft de bevoegdheid, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijzondere verplichtingen aan de subsidiëring te verbinden. Het betreft in dat geval slechts doel gebonden verplichtingen die samenhangen met de aard en omvang van de subsidie.

 

Artikel 37 Overgangsrecht

Omdat de jaarlijkse subsidieaanvragen voor 1 oktober van het jaar moeten worden ingediend is de ASV 2025 voor 1 oktober 2024 gepubliceerd, zodat bij de nieuwe aanvragen rekening kan worden gehouden met de ASV 2025.

Voor de subsidies die zijn verleend op grond van de Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 en die nog moeten worden vastgesteld blijft de Algemene Subsidieverordening gemeente Leeuwarden 2018 van toepassing.

 

 

 

Naar boven