Gemeenteblad van Someren
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Someren | Gemeenteblad 2024, 363430 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Someren | Gemeenteblad 2024, 363430 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Someren maken bekend dat het ontwerp wijzigingsbesluit van het Omgevingsplan gemeente Someren “Buitengebied Someren - Deelgebied 5” ter inzage wordt gelegd. De kennisgeving van de terinzagelegging volgt op korte termijn.
Dit ontwerp betreft de wijziging van het Omgevingsplan gemeente Someren zoals weergegeven in 'bijlage A'.
De wijziging heeft betrekking op Deelgebied 5, tussen de A67 en de Provincialeweg, in het buitengebied van Someren en heeft als doel de oude bestemmingsplannen, de daadwerkelijke fysieke situatie en nieuwe ontwikkelingen te consolideren in het omgevingsplan.
Het ontwerp milieu-effectrapport (PlanMER) wordt gelijktijdig met het ontwerp wijzigingsbesluit “Buitengebied Someren - Deelgebied 5” van het Omgevingsplan gemeente Someren ter inzage gelegd op https://www.someren/nl/bijlagen-omgevingsplan.
Aldus besloten door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren
13 augustus 2024.
A
Het opschrift van hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
B
Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van paragraafsubparagraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.
Voor zover de begripsbepaling in Bijlage I bij dit omgevingsplan strijdig zijn met de begripsbepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, hebben de begripsbepalingen in het tijdelijke deel voorrang op de begripsbepalingen in dit omgevingsplan.
C
Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
D
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
E
Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
G
Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Na hoofdstuk 1 worden twaalf hoofdstukken ingevoegd, luidende:
Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;
de natuurbescherming;
de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;
het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het beheren van natuurgebieden;
het gebruiken van bouwwerken;
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
het bieden van voldoende woonruimte;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;
het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;
het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;
het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
het realiseren van een veilig woongebied;
het realiseren van een energieneutraal woongebied;
het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Er is een gebiedstype natuurgebied.
Binnen het gebiedstype natuurgebied gelden in aanvulling op artikel 2.1 de volgende doelen:
het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en het versterken van de Somerse identiteit;
het realiseren van een vitaal, leefbaar en aantrekkelijk buitengebied;
het bevorderen van een klimaatbestendig en onweerstaanbaar buitengebied;
het bevorderen van een toekomstbestendige, duurzame en natuurinclusieve agrarische sector;
het behouden, versterken en waar mogelijk ontwikkelen van waardevolle groenstructuren;
het benutten van recreatieve potentie met oog voor natuur en landschap;
het realiseren van een robuust netwerk van landschapselementen;
het versterken van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit;
het beschermen van Natura 2000-gebieden;
het voorkomen van verdroging van natuurgebieden;
het behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke structuren en waarden;
het waarborgen van de beekdalstructuur en landgebruik in de omgeving;
het behouden en versterken van het NatuurNetwerk Brabant;
het realiseren van een geleidelijke overgang van bestaand natuurgebied naar omliggende landschap.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn binnen het gebiedstype natuurgebied de volgende functies toegestaan:
agrarisch bedrijf, als bedoeld in Afdeling 5.1;
agrarisch grondgebruik, als bedoeld in Afdeling 5.2;
horeca, als bedoeld in Afdeling 5.4;
maatschappelijk, als bedoeld in Afdeling 5.5;
natuur, als bedoeld in Afdeling 5.6;
openbaar gebied, als bedoeld in Afdeling 5.8;
recreatie, als bedoeld in Afdeling 5.9;
wonen, als bedoeld in Afdeling 5.13.
Er is een gebiedstype landelijk gebied.
Binnen het gebiedstype landelijk gebied gelden in aanvulling op artikel 2.1 de volgende doelen:
het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en het versterken van de Somerse identiteit;
het realiseren van een vitaal, leefbaar en aantrekkelijk buitengebied;
het bevorderen van een klimaatbestendig en onweerstaanbaar buitengebied;
het realiseren van een geleidelijke overgang van bestaand natuurgebied naar omliggende landschap;
het versterken van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit;
het behouden, versterken en waar mogelijk ontwikkelen van waardevolle groenstructuren;
het realiseren van een robuust netwerk van landschapselementen;
het benutten van de recreatieve potentie met oog voor natuur en landschap;
het behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke structuren en waarden;
het behouden van cultuurhistorische waarden;
het bevorderen van een toekomstbestendige, duurzame en natuurinclusieve agrarische sector;
het bevorderen van een duurzaam perspectief voor de agrarische sector.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn binnen het gebiedstype landelijk gebied de volgende functies toegestaan:
agrarisch bedrijf, als bedoeld in Afdeling 5.1;
agrarisch grondgebruik, als bedoeld in Afdeling 5.2;
bedrijf, als bedoeld in Afdeling 5.3;
horeca, als bedoeld in Afdeling 5.4;
maatschappelijk, als bedoeld Afdeling 5.5;
natuur,, als bedoeld in Afdeling 5.6;
nutsvoorziening, als bedoeld in Afdeling 5.7;
openbaar gebied, als bedoeld in Afdeling 5.8;
recreatie, als bedoeld in Afdeling 5.9;
sport, als bedoeld in Afdeling 5.10;
veehouderij, als bedoeld in Afdeling 5.11;
water, als bedoeld in Afdeling 5.12;
wonen, als bedoeld in Afdeling 5.13.
Er is een beperkingengebied aardgastransportleiding.
Binnen het beperkingengebied aardgastransportleiding gelden de volgende doelen:
Bij activiteiten binnen het beperkingengebied aardgastransportleiding wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.4 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen een beperkingengebied aardgastransportleiding;
paragraaf 6.4.36 bouwen binnen een beperkingengebied aardgastransportleiding.
Er is een beperkingengebied waterkering.
Binnen het beperkingengebied waterkering gelden de volgende doelen:
Bij activiteiten binnen het beperkingengebied waterkering wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.11 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen een beperkingengebied waterkering;
paragraaf 6.4.34 bouwen binnen een beperkingengebied waterkering.
Er is een beperkingengebied watergang.
Binnen het beperkingengebied watergang gelden de volgende doelen:
Bij activiteiten binnen het beperkingengebied watergang wordt voldaan aan:
paragraaf 6.4.35 bouwen binnen een beperkingengebied watergang.
Er is een aandachtsgebied monument
Binnen het aandachtsgebied monument gelden de volgende doelen:
het behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
de opbouw, het behoud en het herstel en waar mogelijk versterking van algemene cultuurhistorische waarden en kenmerken, daaronder ook begrepen landschappelijke, architectonische en (steden)bouwkundige waarden.
Artikel 4.18 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied monument wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.5 werken en werkzaamheden verrichten binnen een aandachtsgebied monument;
paragraaf 6.4.30 (Ver)bouwen binnen een aandachtsgebied monument;
paragraaf 6.7.3 Slopen binnen een aandachtsgebied monument.
Er is een archeologisch waardevol gebied - 1. Dit betreffen wettelijk beschermde archeologische monumenten.
Binnen het archeologisch waardevol gebied - 1 gelden de volgende doelen:
de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten acheologische waarden.
Artikel 4.21 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 1 wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.6 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen archeologisch waardevol gebied
paragraaf 6.4.31 bouwen binnen archeologisch waardevol gebied.
Er is een archeologisch waardevol gebied - 2. Dit betreffen locaties van zeer hoge archeologische waarde.
Binnen het archeologisch waardevol gebied - 2 gelden de volgende doelen:
de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten acheologische waarden.
Artikel 4.24 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 2 wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.6 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen archeologisch waardevol gebied
paragraaf 6.4.31 bouwen binnen archeologisch waardevol gebied.
Er is een archeologisch waardevol gebied - 3. Dit betreffen locaties van hoge archeologische waarde.
Binnen het archeologisch waardevol gebied - 3 gelden de volgende doelen:
de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten acheologische waarden.
Artikel 4.27 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 3 wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.6 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen archeologisch waardevol gebied
paragraaf 6.4.31 bouwen binnen archeologisch waardevol gebied.
Er is een archeologisch waardevol gebied - 4. Dit betreffen locaties met een hoge archeologische verwachting.
Binnen het archeologisch waardevol gebied - 4 gelden de volgende doelen:
de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten acheologische waarden.
Artikel 4.30 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 4 wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.6 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen archeologisch waardevol gebied
paragraaf 6.4.31 bouwenbinnen archeologisch waardevol gebied.
Er is een archeologisch waardevol gebied - 5. Dit betreffen locaties met een middelhoge archeologische verwachting.
Binnen het archeologisch waardevol gebied - 5 gelden de volgende doelen:
de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten acheologische waarden.
Artikel 4.33 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 5 wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.6 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen archeologisch waardevol gebied;
paragraaf 6.4.31 bouwen binnen archeologisch waardevol gebied.
Er is een beschermd dorpsgezicht.
Binnen het beschermd dorpsgezicht gelden de volgende doelen:
het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke structuur van het beschermd dorpsgezicht Laan ten Boomen.
Artikel 4.36 Specifieke regels activiteiten
Bij activiteiten in het beschermd dorpsgezicht wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.7 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen beschermd dorpsgezicht;
paragraaf 6.4.32 bouwen binnen beschermd dorpgezicht.
Er is een cultuurhistorisch waardevol gebied.
Binnen cultuurhistorisch waardevol gebied gelden de volgende doelen:
Artikel 4.39 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten in cultuurhistorisch waardevol gebied wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.8 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen cultuurhistorisch waardevol gebied;
paragraaf 6.4.33 bouwen binnen cultuurhistorisch waardevol gebied.
Er is een aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.
Binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour gelden de volgende doelen:
Artikel 4.42 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour wordt voldaan aan:
paragraaf 6.2.2 kwetsbaar gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.
Er is een geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter.
Binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter gelden de volgende doelen:
Artikel 4.45 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter wordt voldaan aan:
paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.
Er is een geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter.
Binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter gelden de volgende doelen:
Artikel 4.48 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter wordt voldaan aan:
paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.
Er is een aandachtsgebied industrielawaai.
Binnen het aandachtsgebied industrielawaai gelden de volgende doelen:
Artikel 4.51 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied industrielawaai wordt voldaan aan:
paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.
Er is een aandachtsgebied radarzone.
Binnen het aandachtsgebied radarzone gelden de volgende doelen:
Artikel 4.54 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied radarzone wordt voldaan aan:
artikel 6.100, vierde lid verboden bouwactiviteiten.
Er is een gebied vaarweg.
Binnen het gebied vaarweg gelden de volgende doelen:
Artikel 4.57 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het gebied vaarweg wordt voldaan aan:
Er is een landschappelijk waardevol gebied.
Binnen het landschappelijk waardevol gebied gelden de volgende doelen:
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder in het bijzonder voor:
het behoud van de aanwezige aardkundige waarden binnen het aardkundig waardevol gebied;
het behoud en/of herstel van de hydrologische waarden binnen het hydrologisch waardevol gebied;
het behoud van het besloten van het karakter van het landschap binnen een het visueel waardevol gebied - besloten.
Artikel 4.60 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het landschappelijk waardevol gebied wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.2 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen abiotisch, landschappelijk en natuurlijk waardevol gebied.
Er is gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding. Dit betreft gevoelige objecten en functies die geen functionele binding meer hebben met het ter plaatse gevestigde en werkzame bedrijf.
Binnen de gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding geldende de volgende doelen:
de bescherming en instandhouding van milieubelastende activiteiten door het ter plaatse en naastgelegen en feitelijk gevestigde en in werking zijnde bedrijf;
de bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Artikel 4.63 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen de gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding wordt voldaan aan:
Er is een abiotisch waardevol gebied.
Binnen het abiotisch waardevol gebied gelden de volgende doelen:
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden in het algemene en verder in het bijzonder voor:
het behoud en/of herstel van de hydrologische waarden binnen het hydrologisch waardevol gebied;
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige abiotische waarden in het algemeen en verder in het bijzonder voor:
het behoud van de aanwezige aardkundige waarden binnen het aardkundig waardevol gebied;
het behoud en/of herstel van de hydrologische waarden binnen het hydrologisch waardevol gebied;
het behoud van het besloten van het karakter van het landschap binnen het visueel waardevol gebied - besloten.
Artikel 4.66 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het abiotisch waardevol gebied wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.2 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen abiotisch, landschappelijk en natuurlijk waardevol gebied;
paragraaf 6.4.22 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen oprichten.
Er is een ecologische verbindingszone.
Binnen de ecologische verbindingszone' gelden de volgende doelen:
de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
Artikel 4.69 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen de ecologische verbindingszone wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.2.5 Gewassen en beplanting verwijderen.
Er is een Natura 2000-gebied.
Binnen het Natura 2000-gebied gelden de volgende doelen:
Er is een Natuur Netwerk Brabant.
Binnen het Natuur Netwerk Brabant gelden de volgende doelen:
het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
het behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van bosgebieden, kleinere bosjes en houtopstanden;
het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie;
de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
het behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van de op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden en kenmerken van het op deze gronden;
de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen.
Artikel 4.75 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het Natuur Netwerk Brabant wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.2.5 gewassen en beplanting verwijderen;
subparagraaf 6.3.3.9 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen het Natuur Netwerk Brabant;
paragraaf 6.4.22 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen oprichten;
paragraaf 6.4.37 bouwen binnen het Natuur Netwerk Brabant.
Er is een gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden.
Binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden gelden de volgende doelen:
het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van het watersysteem en daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken;
het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de landschappelijke waarden en kenmerken.
Artikel 4.78 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.10 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen groenblauwe waarden.
Er is een aandachtsgebied waterhuishouding.
Binnen het aandachtsgebied waterhuishouding gelden de volgende doelen:
de bescherming van de waterhuishouding;
het voorkomen van negatieve effecten op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
Artikel 4.81 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied waterhuishouding wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.12 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen een aandachtsgebied waterhuishouding.
Binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen gelden de volgende doelen:
Artikel 4.84 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen wordt voldaan aan:
subparagraaf 6.3.3.13 werken aanleggen en werkzaamheden verrichten binnen aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen.
Er is een aandachtsgebied reservering waterberging.
Binnen het aandachtsgebied reservering waterberging gelden de volgende doelen:
Er een bebouwingsconcentratie.
Binnen de bebouwingsconcentratie gelden de volgende doelen:
Artikel 4.90 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen de bebouwingsconcentratie wordt voldaan aan:
paragraaf 6.4.24 schuilgelegenheden bouwen.
Er is een stalderingsgebied.
Binnen het stalderingsgebied gelden de volgende doelen:
Artikel 4.93 Specifieke regels voor activiteiten
Bij activiteiten binnen het stalderingsgebied wordt voldaan aan:
paragraaf 6.4.3 dierenverblijven bouwen, uitbreiden of wijzigen.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie agrarisch bedrijf.
Binnen locaties met de functie agrarisch bedrijf gelden de volgende doelen:
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het behoud van cultureel erfgoed;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;
het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;
het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau.
Locaties met de functie agrarisch bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen;
subparagraaf 6.3.2.7 aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.2 agrarische bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.5 teeltondersteunende kassen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.16 noodwoningen vernieuwen, veranderen of uitbreiden;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.21 agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.22 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.3.2 agrarische bedrijfsactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.3.6 kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.7.3 ondersteunende horeca aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.7.4 routegebonden horeca aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.6 kinderopvang en/of dagbesteding exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.7 verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.12 minicamping exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.13 bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.14 groepsaccommodatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.15 ondergeschikte dagrecreatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.16 verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroep uitoefenen;
subparagraaf 6.5.11.4 huisvesten arbeidsmigranten in woningen;
subparagraaf 6.5.11.5 huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie agrarisch grondgebruik.
Binnen locaties met de functie agrarisch grondgebruik gelden de volgende doelen:
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;
het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;
het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau.
Locaties met de functie agrarisch grondgebruik zijn bedoeld voor al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen
subparagraaf 6.3.2.3 wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen aanleggen, instandhouden, of verwijderen;
subparagraaf 6.3.2.7 aanbrengen oppervlakte verhardingen, het aanleggen en/of verharden van wegen en/of paden;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
paragraaf 6.4.22 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen oprichten;
paragraaf 6.4.23 oprichten van een paardenbak;
paragraaf 6.4.24 schuilgelegenheden bouwen;
paragraaf 6.4.25 veldschuur bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.3.1 agrarische activiteiten uitoefenen.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie bedrijf.
Binnen locaties met de functie bedrijf gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing..
Locaties met de functie bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een bedrijf en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
voorzieningen van openbaar nut.
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.6 bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.16 noodwoningen vernieuwen, veranderen of uitbreiden;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.4.1 bedrijfsactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.4.4 kleinschalige nevenactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.9.5 minicamping exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.12 minicamping exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroepen.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie horeca.
Binnen locaties met de functie horeca gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.
Locaties met de functie horeca zijn bedoeld voor de uitoefening van een horecabedrijf met bijbehorende voorzieningen.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, hieronder begrepen tevens terrassen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
voorzieningen van openbaar nut.
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.6 bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.7.1 horecabedrijf exploiteren;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroep uitoefenen.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie maatschappelijk.
Binnen locaties met de functie maatschappelijk gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het bieden van voldoende woonruimte;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.
Locaties met de functie maatschappelijk zijn bedoeld voor maatschappelijke doeleinden met bijbehorende educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorzieningen en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
extensief recreatie medegebruik.
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.6 bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.8.1 verzorgingstehuis exploiteren;
subparagraaf 6.5.8.2 jongerencentrum exploiteren;
subparagraaf 6.5.8.3 scouting exploiteren;
subparagraaf 6.5.8.4 equitherapie aanbieden;
subparagraaf 6.5.8.5 zorginstelling exploiteren.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie natuur.
Binnen locaties met de functie natuur gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het beheren van natuurgebieden;
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
het behouden van een klimaatbestendig watersysteem.
Locaties met de functie natuur zijn bedoeld voor bosbouwkundige doeleinden voor het behoud van duurzaam bosgebied en de groeiplaats ter plaatse en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.27 clubhuis hondensportvereniging bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.10.2 opslag ten behoeve van de hondensport.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie nutsvoorziening.
Binnen locaties met de functie nutsvoorziening gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
het bieden van voldoende woonruimte;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen.
Locaties met de functie nutsvoorziening zijn bedoeld voor:
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.9 voorzieningen van openbaar nut aanleggen;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.8 nutsvoorzieningen bouwen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie openbaar gebied.
Binnen locaties met de functie openbaar gebied gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;
het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;
het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
het realiseren van een veilig woongebied;
het realiseren van een energieneutraal woongebied;
het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Locaties met de functie openbaar gebied zijn bedoeld voor
het publiek toegankelijke groen-, water- en verkeersvoorzieningen;
wegverkeer, verkeerskundige en waterhuishoudkundige doeleinden;
verharde en onverharde wegen;
verkeers- en erfontsluitingen, alsmede fiets- en voetpaden.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.4 landschapselementen verwijderen;
subparagraaf 6.3.2.6 wegen verharden;
subparagraaf 6.3.2.9 voorzieningen van openbaar nut aanleggen;
subparagraaf 6.3.2.10 opbreken en graven in openbaar gebied;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
paragraaf 6.5.2 activiteiten in openbaar gebied.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie recreatie.
Binnen locaties met de functie recreatie gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
het realiseren van een energieneutraal woongebied;
het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
voorzieningen van openbaar nut.
Locaties met de functie recreatie zijn bedoeld voor recreatieve doeleinden met bijbehorende recreatieve voorzieningen.
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 Algemene bepalingen algemeen
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.6 bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.7 (overdekte) recreatieve voorzieningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.9 gebouwen voor verblijfsrecreatie bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.10 sanitaire voorzieningen ten behoeve van een kampeerterrein bouwen;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkapping bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.20 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.7.2 pleisterplaats exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.1 natuurkampeerterrein exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.2 verenigingskampeerterrein exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.3 kampeerbedrijf exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.4 groepsaccommodatie exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.6 kampeerterrein exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.7 bed and breakfast exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.8 vogelasiel exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.9 dagrecreatiebedrijf exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.10 parkeren ten behoeve van een recreatiebedrijf;
subparagraaf 6.5.9.11 uitoefenen van sport en spel ten behoeve van een recreatiebedrijf;
subparagraaf 6.5.9.12 minicamping exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.13 bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroepen uitoefenen.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie sport.
Binnen locaties met de functie sport gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het beheren van natuurgebieden;
het gebruiken van bouwwerken;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Locaties met de functie sport zijn bedoeld voor het verrichten van sportactiviteiten en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval begrepen (ondergrondse) kabels en leidingen, openbare verlichting, bewegwijzering en straatmeubilair.
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.6 bedrijfsgebouwen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.10.1 hondensportschool exploiteren.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie veehouderij.
Binnen locaties met de functie veehouderij gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;
het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;
het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing..
Locaties met de functie veehouderij zijn bedoeld voor de uitoefening van een veehouderij en daarmee samenhangend activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.3 dierenverblijven bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.4 bouwwerken bij veehouderijen uitbreiden;
paragraaf 6.4.14 bedrijfswoningen bouwen;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.21 agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.3.3 veehouderij exploiteren;
subparagraaf 6.5.3.4 productiegerichte paardenhouderij exploiteren;
subparagraaf 6.5.3.5 gebruiksgerichte paardenhouderij exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.3.6 kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.7.3 ondersteunende horeca aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.7.4 routegebonden horeca aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.6 kinderopvang en/of dagbesteding exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.7 verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.12 minicamping exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.13 bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.14 groepsaccommodatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.15 ondergeschikte dagrecreatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.16 verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroep uitoefenen;
subparagraaf 6.5.11.4 huisvesten arbeidsmigranten in woningen;
subparagraaf 6.5.11.5 huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie water.
Binnen locaties met de functie water gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
de natuurbescherming;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;
het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het beheren van natuurgebieden;
het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
het behouden van een klimaatbestendig watersysteem.
Locaties met de functie water zijn bedoeld voor waterhuishoudkundige doeleinden.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.8 waterlopen, sloten en greppels graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgerichte werken en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.11 gebouwen ten behoeve van scheepvaart bouwen;
paragraaf 6.4.28 bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.4.5 scheepvaart.
Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie wonen.
Binnen locaties met de functie wonen gelden de volgende doelen:
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van watersystemen;
het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het gebruiken van bouwwerken;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het bieden van voldoende woonruimte;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
het realiseren van een veilig woongebied;
het realiseren van een energieneutraal woongebied;
het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Locaties met de functie wonen zijn bedoeld voor wonen en daarmee samenhangende activiteiten.
Naast de hoofdfunctie als bedoeld in lid 1 zijn de volgende ondergeschikte activiteiten bij de functie toegestaan:
tuinen, erven en terreinen;
water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;
waterberging, -infiltratie en riolering;
allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;
landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;
verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;
subparagraaf 6.3.2.1 landschappelijke inpassing aanbrengen en in stand houden;
subparagraaf 6.3.2.2 landschappelijke inpassing verwijderen;
paragraaf 6.3.3 gebiedsgericht werken aanleggen en werkzaamheden verrichten.
Voor het bouwen op een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan de regels is:
paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten;
paragraaf 6.4.12 burgerwoningen bouwen - buitengebied;
paragraaf 6.4.13 burgerwoningen uitbreiden of wijzigen - buitengebied;
paragraaf 6.4.15 herbouwen woningen;
paragraaf 6.4.17 bijgebouwen bij woningen bouwen, uitbreiden of wijzigen;
paragraaf 6.4.18 overkappingen bouwen;
paragraaf 6.4.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen;
paragraaf 6.4.23 oprichten van een paardenbak;
paragraaf 6.4.26 atelier bouwen;
paragraaf 6.4.29 constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen.
Voor het gebruiken van een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan de regels in:
paragraaf 6.5.1 algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
subparagraaf 6.5.7.4 routegebonden horeca aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.6 kinderopvang en/of dagbesteding exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.8.7 verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit
subparagraaf 6.5.9.4 groepsaccommodatie exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.7 bed and breakfast exploiteren;
subparagraaf 6.5.9.12 minicamping exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.13 bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.14 groepsaccommdatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.15 ondergeschikte dagrecreatie aanbieden als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.9.16 verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit;
subparagraaf 6.5.11.2 aan huis verbonden beroep uitoefenen;
subparagraaf 6.5.11.3 kleinschalige bedrijfsactiviteiten uitoefenen;
subparagraaf 6.5.11.4 huisvesten arbeidsmigranten in woningen.
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Activiteiten die niet zijn benoemd in dit omgevingsplan zijn niet toegestaan.
Bestaande activiteiten en functies, waaronder het feitelijk gebruik van gronden en opstallen die op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan rechtmatig worden uitgeoefend, worden gerespecteerd en kunnen worden voortgezet.
Onder bestaande activiteiten en functies, zoals een bestaand bouwperceel, bestaande bebouwing, een bestaande gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, wordt verstaan:
datgeen wat het omgevingsplan op het moment van inwerkingtreding rechtstreeks toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van een besluit van de gemeente als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter; en
datgeen waarvan handhaving wegens strijdigheid niet meer mogelijk is.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, over de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald.
Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald of hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zich daartegen verzet.
Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.
Het eerste lid en tweede lid gelden niet voor zover het stellen van maatwerkvoorschriften is uitgesloten in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift over de regels in dit hoofdstuk worden de doelen met het oog waarop de regels in de betreffende afdeling of paragraaf zijn gesteld, in acht genomen.
Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolge kan hebben voor de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende afdeling of paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, bouwen wijzigen of toevoegen van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen het:
Het is verboden zeer kwetsbare gebouwen te bouwen in het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning kwetsbare en/of beperkt kwetsbare gebouwen te bouwen of een beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties aan te leggen danwel toe te voegen binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
de hoogte van het plaatsgebonden risico in verhouding staat tot het met het beperkt kwetsbare gebouw of locatie te dienen belang;
maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in de gebouwen en op de locaties.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelige ruimte binnen het:
Standaardwaarden en grenswaarden voor geluid gelden:
op een geluidsgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:
als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen; en
als het gaat om een geluidsgevoelige ruimte: in de geluidsgevoelige ruimte.
Het is verboden binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter een geluidsgevoelig gebouw te bouwen of locatie op te richten.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een geluidsgevoelig gebouw, ruimte of locatie aan te leggen, te bouwen of toe te voegen binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter en het aandachtsgebied industrielawaai.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een akoestisch rapport waaruit:
de mate van geluidbelasting op het geluidsgevoelige gebouw blijkt;
indien nodig in verband met een overschrijding van de standaardwaarde, inzicht wordt gegeven in maatregelen die worden genomen met het oog op de bescherming van de gezondheid.
Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden.
Artikel 6.23 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen binnen het werkingsgebied landschappelijke inpassing. Overeenkomstig de landschappelijk inpassingsplannen zoals weergegeven op: Bijlagen omgevingsplan - Gemeente Someren.
Binnen het werkingsgebied 'landschappelijke inpassing' moet de gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen, overeenkomstig de landschappelijke inpassingsplannen, zoals weergegeven op Bijlagen omgevingsplan - Gemeente Someren, worden aangebracht binnen de termijn zoals aangegeven in de inpassingsplannen.
Artikel 6.25 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning:
erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen ten behoeve van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken te verwijderen voor zover deze voorzieningen en maatregelen onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen;
(half)verhardingen aan te leggen.
Artikel 6.26 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in aangepast landschappelijk inpassingsplan dat kwalitatief en kwalitatief gelijk gesteld kan worden met het oorspronkelijke landschappelijk inpassingsplan en als dusdanig is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
het aangepaste landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
Artikel 6.27 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het verwijderen van de landschappelijke inpassing binnen het werkingsgebied landschappelijke inpassing. Overeenkomstig de landschappelijk inpassingsplannen zoals weergegeven op: Bijlagen omgevingsplan - Gemeente Someren.
Artikel 6.28 Aanwijzing vergunningsverplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de landschappelijke inpassing te verwijderen, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.29 Beoordelingsregel
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden in zijn algemeenheid en specifiek zoals omschreven in:
het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022 dat op 3 november 2022 door de raad is vastgesteld, of hierop volgende herzieningen;
het specifieke landschappelijk inpassingsplan, zoals weergegeven op: Bijlagen omgevingsplan - Gemeente Someren.
Artikel 6.30 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en instandhouden van een waterinfiltratievoorziening (wadi) en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging binnen het werkingsgebied water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 6.31 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning waterinfiltratievoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen te verwijderen voor zover deze voorzieningen onderdeel uitmaken van de waterberging, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.32 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er is aangetoond dat het watersysteem niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 6.33 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het verwijderen van gewassen en beplanting binnen het Natuur Netwerk Brabant.
Artikel 6.34 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gewassen en beplanting te verwijderen, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.35 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden.
Artikel 6.36 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het verharden van wegen binnen het werkingsgebied onverharde weg.
Artikel 6.37 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning onverharde wegen te verharden, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.38 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarde en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden; en
geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden en natuurwaarden van de onverharde wegen, waartoe de terreinbeheerder wordt gehoord.
Artikel 6.39 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen of paden op locaties met de functie agrarisch bedrijf.
Artikel 6.40 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen aan te leggen, wegen en/of paden aan te legen en/of te verharden, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.41 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de werken en/of werkzaamheden:
verband houden met de agrarische doeleinden;
het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredig afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind;
hydrologisch neutraal worden uitgevoerd;
niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van het ruimtebeslag van een agrarisch bedrijf of veehouderij;
niet resulteren in een oppervlakteverharding(en):
voor veepaden groter dan 400 m2, welke uitsluitend zijn toegestaan op een kavel grenzend aan of op locaties met de functie agrarisch bedrijf;
voor overige verhardingen groter dan 200 m2;
niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten agrarisch perceel.
Artikel 6.42 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels op locaties met de functie water.
Artikel 6.43 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning waterlopen, sloten en greppels te graven, te dempen dan wel te verdiepen, te vergraven of anderszins ter herprofileren, tenzij deze activiteit is toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.44 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit dient advies ingewonnen te worden bij de beheerder van de watergang.
Artikel 6.46 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van voorzieningen van openbaar nut op locaties met de functie openbaar gebied, waaronder begrepen:
Artikel 6.48 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het opbreken en graven op locaties met de functie openbaar gebied, inclusief:
Artikel 6.49 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplicht hout voor het opbreken van de verharding in openbaar gebied en het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied in dat:
beschadiging van in de grond aanwezige werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;
de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel en van funderingslagen zo veel mogelijk wordt hersteld;
de grond zodanig wordt afgewerkt dat na klink en vlakke aansluiting op de aangrenzende ongeroerde grond wordt gerealiseerd;
de verharding zoveel mogelijk wordt hersteld naar de oorspronkelijke staat en, voor zover dat niet mogelijk is, een vlakke aansluiten op de aangrenzende verharding wordt gerealiseerd.
Artikel 6.50 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het werkingsgebied landschappelijke inpassing, voor zover het betreft:
het verwijderen van erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken;
(half)verharding aan te leggen.
Artikel 6.51 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.50, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.52 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in een aangepaste landschappelijk inpassingsplan dat kwalitatief en kwantitatief gelijk gesteld kan worden met het oorspronkelijke landschappelijke inpassingsplan;
het aangepaste landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
Artikel 6.53 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het abiotisch waardevol gebied of landschappelijk waardevol gebied, voor zover het betreft:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden.
Artikel 6.54 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.53, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.55 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredige verkleind.
Artikel 6.56 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden op locaties met de functie natuur voor zover het betreft:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen en/of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, alleen dieper dan 0,50 m, hieronder ook begrepen de aanleg van (buis)leidingen;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen, aanleggen en/of (half)verharden van onverharde wegen of paden;
het aanbrengen van enig ander (oppervlakte-)verharding en/of halfverharding.
Artikel 6.57 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.56, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.58 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind.
Artikel 6.59 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het beperkingengebied aardgastransportleiding, voor zover het betreft:
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
diepploegen;
het aanbrengen van gesloten verharding;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
het indrijven van voorwerpen in de bodem, waaronder heien.
Artikel 6.60 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.59, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.61 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind;
de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 6.63 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het aandachtsgebied monument, voor zover het betreft:
het geheel of gedeeltelijk slopen van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
het aanbrengen, verleggen en/of verbreden van (onverharde) paden en/of wegen;
het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting;
het aanleggen van landschapselementen;
het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/of diepploegen;
het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische waardevolle elementen
Artikel 6.64 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.63, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.65 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden dan wel door de hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische waarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden verkleind.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.
Artikel 6.67 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de cultuurhistorische waarden een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning of de omgevingsplanwijziging ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken en/of werkzaamheden of ter compensatie van de waarden die verloren zullen gaan.
Artikel 6.68 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het archeologisch waardevol gebied - 1, archeologisch waardevol gebied - 2, archeologisch waardevol gebied - 3, archeologisch waardevol gebied - 4 en archeologisch waardevol gebied - 5, voor zover het betreft:
het verrichten van grondbewerkingen, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verlagen van het waterpeil;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
het aanleggen van leidingen onder maaiveld.
Artikel 6.69 Aanwijzing verbod
Het is verboden binnen het archeologisch waardevol gebied - 1 werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.68, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.70 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten binnen het archeologisch waardevol gebied - 2, archeologisch waardevol gebied - 3, archeologisch waardevol gebied - 4 en archeologisch waardevol gebied - 5 als bedoeld in artikel 6.68, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
De vergunningsplicht in lid 1 niet van toepassing als de activiteiten niet dieper gaan dan 40 cm; en
als de activiteiten niet meer bedragen dan de oppervlakte, bedoeld in onderstaande tabel:
Werkingsgebied | Oppervlakte |
Gelegen ter plaatse van archeologisch waardevol gebied - 2 | 100 m2 |
Gelegen ter plaatse van archeologisch waardevol gebied - 3 | 250 m2 |
Gelegen ter plaatse van archeologisch waardevol gebied - 4 | 250 m2 |
Gelegen ter plaatse van archeologisch waardevol gebied - 5 | 2.500 m2 |
Artikel 6.71 Aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 6.72 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de activiteit niet onevenredig (kunnen) worden verstoord.
Een onderzoek als bedoeld in lid 1 is niet noodzakelijk als de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen activiteit kunnen worden verstoord.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige.
Artikel 6.74 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de archeologische waarden in de bodem, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning, als zij van oordeel is dat de aanwezige archeologische waarden door de activiteiten aangetast (kunnen) worden. Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
de verplichting om de aanlegactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 6.75 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het beschermd dorpsgezicht, voor zover het betreft:
het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen of verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van sloten en greppels;
het vellen of rooien of het aanbrengen van hagen, bomen of ander opgaand houtgewas;
het aanleggen, verharden of veranderen van wegen, paden, inritten, bermen, parkeerplaatsen, erfverhardingen of andere oppervlakte verhardingen.
Artikel 6.76 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.75, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.77 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden dan wel door de hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en/of de ruimtelijke structuur dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden verkleind.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie.
Artikel 6.79 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de cultuurhistorische waarden een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning of de omgevingsplanwijziging ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken en/of werkzaamheden of ter compensatie van de waarden die verloren zullen gaan.
Artikel 6.80 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen cultuurhistorisch waardevol gebied, voor zover het betreft:
Het aanleggen van werken het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.80 zijn alleen toegestaan als deze het behoud, het herstel en de duurzame ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden niet minder geschikt maken.
Artikel 6.82 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het Natuur Netwerk Brabant, voor zover het betreft:
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5meter, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen en paden;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas voor tuinbouw of agrarische houtteelt;
verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakte van meer dan 100 m2, anders dan bouwwerken.
Artikel 6.83 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.82, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.84 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind.
Artikel 6.85 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden, voor zover het betreft:
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 meter, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas voor tuinbouw of agrarische houtteelt;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen
Artikel 6.86 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.85, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.87 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind.
Artikel 6.88 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het beperkingengebied waterkering, voor zover het betreft:
het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijk;
het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlaktehardingen;
het vellen of rooien van het houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
het bebossen of het aanleggen van kruidachtige of houtachtige gewassen;
het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
het graven van sleuven.
Artikel 6.89 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.88, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.90 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind.
Artikel 6.91 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het aandachtsgebied waterhuishouding, voor zover het betreft:
het roeren van de grond, inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 3 meter;
het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld, zover geen sprake is van een ontgrondingsactiviteit onder de Omgevingswet;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen; en
het aanleggen van oppervlakteverhardingen.
Artikel 6.92 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden te verrichten als bedoeld in artikel 6.91, tenzij deze activiteiten zijn toegestaan op grond van artikel 6.21, eerste lid.
Artikel 6.93 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen.
Artikel 6.94 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen, voor zover het betreft:
Het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.94 is toegestaan als deze de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de watersystemen niet minder geschikt maken.
Deze afdeling gaat over het bouwen van gebouwen, voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Voor de toepassing van de regels in deze afdeling wordt op de volgende wijze gemeten:
goothoogte: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bouwhoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
oppervlakte: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
inhoud: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk;
straatpeil voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
straatpeil in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Degene die bouwwerkzaamheden verricht of weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouwterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadigingen of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Indien er voor een bestaand bouwwerk dat op 1 januari 2024 aanwezig is, waarvoor geen omgevingsnorm is opgenomen en de maatvoering van het bouwwerk afwijkt van het bepaalde in deze afdeling, dan mag de maatvoering niet meer bedragen dan bestaand.
Het is verboden bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving te verrichten, die niet voldoen aan de eisen in dat artikel.
Het is verboden gebouwen te bouwen binnen het werkingsgebied bebouwingsvrije zone.
Het is verboden bebouwing op te richting binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter.
Het is verboden om enig bouwwerk te bouwen hoger dan 45 meter boven NAP binnen het aandachtsgebied radarzone.
Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt alleen verleend als voldaan wordt aan de volgende regels:
het aangevraagde bouwwerk een bijdrage levert aan het verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;
landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast;
de maatvoering van het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders aansluit op de maatvoering van omliggende bebouwing;
de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties niet onevenredig worden aangetast;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
een situatietekening van de bestaande toestanden en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel, het bebouwd oppervlakte en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen aan de wegzijde;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; en
de inrichting van parkeervoorzieningen op eigen terrein.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van agrarische bedrijfsgebouwen binnen het werkingsgebied agrarisch bedrijfsgebouw.
Het uitbreiden of wijzigen van agrarisch bedrijfsgebouwen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
geen sprake is van een dierenverblijf;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning agrarisch bedrijfsgebouwen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd wordt op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kan een omgevingsvergunning verleend worden voor een grotere goot- en bouwhoogte of een afwijkende dakhelling als:
de goothoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 12,5 meter bedraagt;
aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van dierenverblijven binnen het werkingsgebied dierenverblijf.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven uit te breiden.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
een zorgvuldig dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van het belang van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Omgevingsverordening, inpasbaar in de omgeving is;
aangetoond is dat de kans om cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan de voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
aangetoond is dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijfop de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
binnen de dierenverblijven de aan dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn met uitzondering van volière en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
In aanvulling op het eerste lid wordt de omgevingsvergunning binnen een stalderingsgebied alleen verleend als:
bewijs is overlegd dat binnen het stalderingsgebied, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of functiewijziging waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
bij het bepalen van de oppervlakte op te richten of te saneren dierenverblijf, tellen de inpandige voorzieningen van een dierverblijf mee.
Het te saneren dierenverblijf voldoet aan de volgende voorwaarden:
het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren;
het bewijs dat aan de voorwaarden is voldaan, wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
Deze paragraaf is van toepassing op het uitbreiden van bouwwerken bij veehouderijen binnen het werkingsgebied beperkingen veehouderij.
Het is verboden om de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, uit te breiden.
Als bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen, zoals bedoeld in het eerste lid, geldt de oppervlakte die:
Het eerste lid is niet van toepassing op een veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:
de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie;
ten minste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie;
via een jaarlijkse rapportage uit BEX is aangetoond dat de veehouderij:
ten minste 95% van het ruwvoer, zoals gras en mais, uitgedrukt in fosfaat, wordt ingewonnen op grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie; en
ten minste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig is uit ruwvoer, zoals gras en mais;
de dieren worden uitsluitend of in hoofdzaak gehouden ten behoeve van natuurbeheer.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van teeltondersteunende kassen binnen het werkingsgebied agrarisch bedrijfsgebouw.
Het uitbreiden of wijzigen van teeltondersteunende kassen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
de totale oppervlakte maximaal 1.000 m2 bedraagt;
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning teeltondersteunende kassen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de totale oppervlakte maximaal 1.000 m2 bedraagt;
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de kassen voorzien zijn van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van bedrijfsgebouwen binnen het werkingsgebied bedrijfsgebouw.
Het uitbreiden of wijzigen van bedrijfsgebouwen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing;
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum goothoogte bedrijfsgebouwen;
de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte bedrijfsbebouwing;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bedrijfsgebouwen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing;
de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm ‘maximum goothoogte’;
de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte bedrijfsbebouwing;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kan een omgevingsvergunning verleend worden voor een grotere goot- en bouwhoogte als:
de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kan op locaties met de functie recreatie een omgevingsvergunning verleend worden voor een grotere goot- en bouwhoogte als:
de goothoogte maximaal 6,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van gebouwen ten behoeve van (overdekte) recreatieve voorzieningen binnen het werkingsgebied centrumvoorzieningen.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning centrumvoorzieningen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
gebouwd wordt ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie;
de goothoogte maximaal 6,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
de oppervlakte maximaal 6.325 m2 bedraagt, waarvan de oppervlakte ten behoeve van routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreanten in totaal maximaal 1.325 m2 bedraag.
in aanvulling op het bepaalde onder b en c mag bij een (overdekt) zwembad een glijbaantoren worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van maximaal 13 meter.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van nutsvoorzieningen binnen het werkingsgebied nutsvoorziening.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning nutsvoorzieningen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het gezamenlijke oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt;
de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 5,5 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van gebouwen voor verblijfsrecreatie binnen het werkingsgebied kampeerbedrijf.
Het uitbreiden of wijzigen van gebouwen voor verblijfsrecreatie is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
de totale oppervlakte aan gebouwen binnen het werkingsgebied kampeerbedrijf mag niet meer dan 1,5 hectare bedragen, daaronder begrepen de (overdekte) recreatieve voorzieningen als bedoeld in paragraaf 6.4.7;
de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt.
Per gebouw voor verblijfsrecreatie mag één bergruimte aanwezig zijn met een maximale oppervlakte van 10 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter.
In aanvulling op het eerste lid mogen twee trekkershutten worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 12,5 m2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gebouwen voor verblijfsrecreatie te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de totale oppervlakte aan gebouwen binnen het werkingsgebied kampeerbedrijf niet meer dan 1,5 hectare bedraagt, daaronder begrepen de (overdekte) recreatieve voorzieningen als bedoeld in paragraaf 6.4.7;
de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van sanitaire voorzieningen bij een kampeerterrein binnen het werkingsgebied sanitaire voorzieningen.
Het bouwen van ondersteunende voorzieningen in de vorm van sanitaire voorzieningen is toegestaan als de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 60 m2 bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van gebouwen ten behoeve van scheepvaart binnen het werkingsgebied gebouwen ten behoeve van scheepvaart.
Het bouwen van gebouwen ten behoeve van scheepvaart is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
het gezamenlijke oppervlakte binnen het werkingsgebied gebouwen ten behoeve van scheepvaart maximaal 200 m2 bedraagt;
de oppervlakte per gebouw maximaal 35 m2 bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van woningen binnen het werkingsgebied burgerwoning - buitengebied.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woningen te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het aantal woningen per gebouwerf maximaal één woning bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm aantal wooneenheden;
binnen het werkingsgebied twee-aaneen de woningen aaneen worden gebouwd;
de inhoud maximaal 750 m3 bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum inhoud woning;
de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 15 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het uitbreiden of wijzigen van woningen binnen het werkingsgebied burgerwoning - buitengebied.
Het is verboden woningen uit te breiden of te wijzigen binnen het werkingsgebied overtollige bebouwing.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woningen uit te breiden of te wijzigen tot een inhoudsmaat groter dan 750 m3.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de inhoud maximaal 900 m3 bedraagt;
binnen het werkingsgebied twee-aaneen de woningen aaneen worden gebouwd;
per m3 uitbreiding, minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel wordt gesloopt;
de te slopen bebouwing als bedoeld onder b legaal opgericht is of krachtens overgangsrecht is toegelaten;
aangetoond is dat de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving niet onevenredige worden aangetast;
de sloop van overtollig bebouwing duurzaam verzekerd is;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bedrijfswoningen binnen het werkingsgebied bedrijfswoning.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bedrijfswoning te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het aantal bedrijfswoningen per gebouwerf maximaal één woning bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm aantal bedrijfswoningen;
binnen het werkingsgebied twee-aaneen de woningen aaneen worden gebouwd;
de inhoud maximaal 750 m3 bedraagt;
de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 15 meter uit de as van de weg.
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
In aanvulling op het eerste lid wordt omgevingsvergunning alleen verleend als aangetoond is dat deze bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt. In geval van een agrarische bedrijfswoning dient hiertoe advies ingewonnen te worden bij de AAB.
Deze paragraaf is van toepassing op het herbouwen van woningen binnen de werkingsgebied burgerwoning - buitengebied of bedrijfswoning.
Het herbouwen van woningen is toegestaan als de woning gesitueerd wordt ter plaatse van de bestaande fundering, en indien sprake is uitbreiding van het bebouwde oppervlakte van de woning aansluitend op de bestaande fundering.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woningen te herbouwen op een andere locatie dan bedoeld in artikel 6.145.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
gebouwd wordt op een afstand van:
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 15 meter uit de as van de weg.
de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande (bedrijfs)woning binnen hetzelfde gebouwerf;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en zijn omgeving niet worden aangetast;
met de nieuwe situering sprake is van een milieukundige, stedenbouwkundige en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situering;
de sloop van de oorspronkelijke woning duurzaam is verzekerd.
Deze paragraaf is van toepassing op het vernieuwen, veranderen of uitbreiden van een noodwoning binnen het werkingsgebied noodwoning.
Het gedeeltelijk vernieuwen of gedeeltelijk vervangen van de bestaande bebouwing is toegestaan met inachtneming van de bestaande oppervlakte, goot- en nokhoogte van die bestaande bebouwing.
Het is verboden de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uit te breiden.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van bijgebouwen bij woningen binnen het werkingsgebied bijgebouwen.
Het bouwen, uitbreiden of wijzigen van bijgebouwen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte bijgebouwen;
de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 5,5 meter bedraagt;
de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van de woning;
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 15 meter uit de as van de weg.
de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning maximaal 20 meter bedraagt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het is verboden bijgebouwen te bouwen binnen het werkingsgebied overtollige bebouwing.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het toegestane maximale oppervlakte aan bijgebouwen uit te breiden binnen het werkingsgebied burgerwoning - buitengebied.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als het bijgebouw kan worden opgericht conform het gestelde in artikel 22.36 van de Bruidsschat.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 350 m2 bedraagt;
per m2 uitbreiding, minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel wordt gesloopt;
de te slopen bebouwing als bedoeld onder a legaal opgericht is of krachtens overgangsrecht is toegelaten;
aangetoond is dat de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast;
de sloop van overtollige bebouwing duurzaam verzekerd is;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van overkappingen binnen het werkingsgebied overkapping.
Het bouwen van overkapping is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
per gebouwerf sprake is van één overkapping;
de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte overkapping;
de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
gebouwd op een afstand van:
minimaal 2 meter achter de voorgevellijn;
minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
minimaal 20 meter uit de as van de weg;
de afstand tussen een overkapping en een woning maximaal 20 meter bedraagt;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het werkingsgebied buitengebied DG5.
Het bouwen van terreinafscheidingen is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
indien gebouwd op een erf waarop al een (hoofd)gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat:
voor de voorgevelrooilijn: maximaal 1 meter hoog;
achter de voorgevelrooilijn: maximaal 2 meter hoog.
in overige situaties: maximaal 1 meter hoog.
Het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
uitsluitend op locaties met de functie agrarisch bedrijf, bedrijf, horeca, maatschappelijk, nutsvoorziening, recreatie, sport, veehouderij of wonen;
de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het bouwen van speeltoestellen is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
uitsluitend op locaties met de functie recreatie of binnen het werkingsgebied equitherapie:
niet hoger dan 10 meter;
gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 uit de grens van het gebouwerf;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het bouwen van antenne-, licht- en vlaggenmasten is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
uitsluitend op locaties met de functie agrarisch bedrijf, recreatie of sport;
niet hoger dan 8 meter;
gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning terreinafscheidingen te bouwen met een hogere bouwhoogte dan bepaald in artikel 6.159, eerste lid.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning kleine bouwwerken zoals wildrasters te bouwen op een locatie met de functie natuur.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.160, eerste lid wordt alleen verleend als:
de terreinafscheiding noodzakelijk is ten dienste van een agrarisch bedrijf of veehouderij;
aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.160, tweede lid wordt alleen verleend als:
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het werkingsgebied kampeerbedrijf.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 5 meter bedraagt, waarbij aanvullend geldt dat ter plaatse van parkeervoorzieningen binnen het werkingsgebied centrumvoorzieningen maximaal 10 meter is toegestaan;
de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedraagt;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4,5 meter bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van agrarisch bouwwerken, geen gebouwen zijnde op locaties met de functie agrarisch bedrijf of veehouderij, danwel binnen het werkingsgebied opslag ruwvoer.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor agrarische doeleinden is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
In afwijking van lid 1 is binnen het werkingsgebied opslag ruwvoer het oprichten van vloerplaten, sleufsilo's en/of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer toegestaan.
In aanvulling op het eerste en tweede lid is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor agrarische doeleinden toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
de hoogte van bouwwerken niet meer bedraagt dan:
15 meter voor torensilo's;
10 meter voor luchtwassers en combi-wassers;
10 meter voor bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en -verwerking;
6 meter voor mestsilo's;
2,5 meter voor sleufsilo's;
8 meter voor antenne- en lichtmasten;
2,5 meter voor andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen;
gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;
bij mestsilo's, sleufsilo's en antenne- en lichtmasten gebouwd wordt op minimaal 20 meter uit de as van de weg.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een torensilo hoger dan 15 meter te bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de bouwhoogte maximaal 25 meter bedraagt;
aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
de silo's aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg te worden geplaatst, op minimaal 30 meter uit de as van de weg;
de landschappelijke inpassing duurzaam wordt geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen abiotisch waardevol gebied of landschappelijk waardevol gebied., danwel binnen het werkingsgebied tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Binnen het werkingsgebied tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is het toegestaan om tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te richtingen.
Het is verboden tijdelijke teeltondersteunende voorziening op te richten binnen het Natuur Netwerk Brabant.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te richten binnen abiotisch waardevol gebied of landschappelijk waardevol gebied.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden opgericht aansluitend aan het gebouwerf van een agrarisch bedrijf of veehouderij;
de hoogte van de voorzieningen maximaal 3 meter bedraagt, met uitzondering van hangelnetten waarvan de hoogte maximaal 5 meter bedraagt;
de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
de tijdelijke voorziening maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn.
Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een paardenbak op locaties met de functie agrarisch grondgebruik, danwel binnen het werkingsgebied paardenbak.
Binnen het werkingsgebied paardenbak is een paardenbak toegestaan.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een paardenbak op te richten op locaties met de functie agrarisch grondgebruik.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
sprake is van maximaal één paardenbak, direct aansluitend aan een gebouwerf met een (bedrijfs)woning;
de paardenbak uitsluitend bedoeld is voor hobbymatig gebruik;
de afstand tot enige (bedrijfs)woning van derden minimaal 50 meter bedraagt;
de oppervlakte maximaal 1.200 m2 bedraagt;
de bouwhoogte van de afscheiding maximaal 1,5 meter bedraagt;
per paardenbak maximaal 4 lichtmasten worden opgericht met een maximum hoogte van 6 meter op een afstand van minimaal 100 meter van locaties met de functie natuur en/of Natuur Netwerk Brabant.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren op locaties met de functie agrarisch grondgebruik, danwel binnen het werkingsgebied schuilgelegenheid.
Binnen het werkingsgebied schuilgelegenheid is een schuilgelegenheid toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
de oppervlakte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte schuilgelegenheid;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte schuilgelegenheid;
de goothoogte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum goothoogte schuilgelegenheid.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een schuilgelegenheid voor dieren te bouwen op locaties met de functie agrarisch grondgebruik.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de schuilgelegenheid voor dieren uitsluitend hobbymatig gebruikt wordt;
gebouwd wordt binnen een bebouwingsconcentratie;
aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening binnen het gebouwerf op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid in gebruik te nemen;
het agrarische perceel waar de schuilgelegenheid wordt opgericht een minimale oppervlakte 2.500 m2 heeft;
het aantal schuilgelegenheden per agrarisch perceel maximaal één bedraagt;
gebouwd wordt op een afstand van minimaal 2 meter en maximaal 10 meter van de perceelsgrens;
de schuilgelegenheid aan minimaal één zijde open is;
de goothoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
de dakhelling minimaal 20 graden en maximaal 45 graden bedraagt;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende functies en de aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
de schuilgelegenheid landschappelijk wordt ingepast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een veldschuur binnen het werkingsgebied veldschuur.
Binnen het werkingsgebied 'veldschuur' is een veldschuur toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
de oppervlakte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte veldschuur;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte veldschuur;
de goothoogte niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum goothoogte veldschuur.
Het is verboden de in artikel 6.182 bedoelde veldschuur te herbouwen, te verbouwen, nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een atelier binnen het werkingsgebied atelier.
Binnen het werkingsgebied is een atelier ten behoeve van beeldhouwwerken toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een clubhuis voor een hondensportvereniging binnen het werkingsgebied clubhuis hondensportvereniging.
Binnen het werkingsgebied clubhuis hondensportvereniging is een verenigingsgebouw met opslag van oefenmateriaal ten behoeven van de hondensport toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart binnen het werkingsgebied bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart is toegestaan als de bouwhoogte niet hoger dan 12 meter is.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen binnen buitengebied DG5.
Het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
de constructies uitsluitend worden gebouwd binnen een gebouwerf;
de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
de constructie voor de (ge)leiding van bomen op niet minder dan 0,5 meter uit de perceelsgrens wordt gebouwd;
de bomen moeten ten alle tijde vanaf het eigen gebouwerf gesnoeid kunnen worden;
er mag geen sprake zijn van overhangende takken over de gebouwerfgrens.
Deze paragraaf is van toepassing op het (ver)bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het aandachtsgebied monument.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde te (ver)bouwen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het (ver)bouwen niet leidt tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de opbouw, het behoud en herstel en waar mogelijk versterking van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning in de vorm van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen archeologisch waardevol gebied - 2, archeologisch waardevol gebied - 3, archeologisch waardevol gebied - 4 en archeologisch waardevol gebied - 5.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te bouwen binnen archeologisch waardevol gebied - 2, archeologisch waardevol gebied - 3, archeologisch waardevol gebied - 4 en archeologisch waardevol gebied - 5.
De vergunningsplicht in lid 1 niet van toepassing als de activiteiten niet dieper gaan dan 40 cm; en
als de activiteiten niet meer bedragen dan de oppervlakte, bedoeld in onderstaande tabel:
Werkingsgebied | Oppervlakte |
Gelegen in archeologisch waardevol gebied - 2 | 100 m2 |
Gelegen in archeologisch waardevol gebied - 3 | 250 m2 |
Gelegen in archeologisch waardevol gebied - 4 | 250 m2 |
Gelegen in archeologisch waardevol gebied - 5 | 2.500 m2 |
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteit niet onevenredig (kunnen) worden verstoord.
Een onderzoek als bedoeld in lid 1 is niet noodzakelijk als de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen activiteit kunnen worden verstoord.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige.
Het bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de archeologische waarden in de bodem, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning, als zij van oordeel is dat de aanwezige archeologische waarden door de activiteiten aangetast (kunnen) worden. Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
de verplichting om de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen het beschermd dorpsgezicht.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken ten dienste van de hoofdfunctie te bouwen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen cultuurhistorisch waardevol gebied.
Het is alleen toegestaan bouwwerken te bouwen als deze bouwwerken het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden niet minder geschikt maken.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen het beperkingengebied waterkering.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het beperkingengebied is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken, welke niet ten dienste van dijken, kaden en voorzieningen ten behoeve van de waterkering zijn, te bouwen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen een beperkingengebied watergang.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de betreffende beheerder van de watergang.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen het beperkingengebied aardgastransportleiding.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het beperkingengebied aardgastransportleiding is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gebouwen en/of bouwwerken hoger dan 3 meter te bouwen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen binnen het Natuur Netwerk Brabant.
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende regels:
uitsluitend noodzakelijk voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet hoger is dan 2 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet hoger is dan 3 meter;
de maximale oppervlakte van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, niet meer is dan 10 m2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning terreinafscheidingen te bouwen hoger dan 2 meter.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de aanwezige ecologische waarden en kenmerken niet worden aangetast.
Deze afdeling is van toepassing op het gebruik van locaties en het gebruik van gronden en bouwwerken.
Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaak of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren, waarbij onder overlast en hinder in elk geval wordt verstaan:
De zorgplicht is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Het is verboden om een gebruiksactiviteit te verrichten die niet in overeenstemming is met de functie die aan een locatie is toebedeeld.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor gebruiksactiviteiten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van de locatie en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestande toestaand en een situatietekening van de nieuwe toestaand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van bouwwerken ten opzichte van het gebouwerf en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogde gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
zo nodig wordt een bodemonderzoek versterkt waarin aangetoond is dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor het beoogde gebruik.
Artikel 6.232 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op activiteiten op locaties met de functie openbaar gebied.
De gronden mogen worden gebruikt voor:
activiteiten als wandelen, fietsen en het uitoefenen van recreatieve sporten;
wegverkeer, verkeerskundige en waterhuishoudkundige doeleinden;
binnen het werkingsgebied plantsoen uitsluitend als kleinschalige groenvoorziening, met wandel- en speelmogelijkheden.
Artikel 6.234 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van agrarische activiteiten binnen het werkingsgebied agrarisch.
De gronden mogen worden gebruikt voor het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen of het houden van landbouwdieren.
Artikel 6.236 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het werkingsgebied agrarisch bedrijf.
Deze subparagraaf gaat niet over het exploiteren van veehouderijen dan wel productiegerichte paardenhouderijen.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten, hieronder begrepen een grondgebonden teeltbedrijf, een glastuinbouwbedrijf of overig-agrarisch bedrijf;
mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;
productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.
In aanvulling op het eerste lid mogen binnen het werkingsgebied statische opslag 501 bouwwerken worden gebruikt voor statische opslag met een maximum oppervlakte van 1.000 m2.
Artikel 6.238 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf te wijzigen.
De vergunningsplicht in het eerste lid geldt niet voor het wijzigen van een agrarisch bedrijf als die wijziging niet leidt tot:
een toename van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
meer uitstoot van geluid, stof en geur.
Artikel 6.239 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
aangetoond is dat er geen sprake is van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving;
de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
aangetoond is dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrond)belasting in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voorgenoemde percentages - maatregelen worden getroffen die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd
Artikel 6.240 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van veehouderijen binnen het werkingsgebied veehouderij.
Deze subparagraaf is niet van toepassing op:
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het bedrijfsmatig fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest;
mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;
productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.
Binnen het werkingsgebied agrarisch loonbedrijf mag maximaal 1.250 m2 van de bouwwerken tevens worden gebruikt voor een agrarisch loonbedrijf als ondergeschikte nevenactiviteit.
Artikel 6.243 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning:
de bedrijfsvoering van de veehouderij te wijzigen;
het aantal landbouwhuisdieren in een dierenverblijf uit te breiden.
De vergunningsplicht in het eerste lid geldt niet voor het wijzigen van een veehouderij als die wijziging niet leidt tot:
een toename van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
meer uitstoot van geluid, stof en geur.
Artikel 6.244 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
aangetoond is dat er geen sprake is van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving;
de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
aangetoond is dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrond)belasting in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voorgenoemde percentages - maatregelen worden getroffen voor die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.245 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van productiegerichte paardenhouderijen binnen het werkingsgebied productiegebonden paardenhouderij.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het bedrijfsmatig verrichten van handelingen aan of met paarden die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;
mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest;
mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;
productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.
Artikel 6.247 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of binnen het werkingsgebied productiegebonden paardenhouderij.
Deze subparagraaf is niet van toepassing binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden.
Artikel 6.248 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit.
Artikel 6.249 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt verleend als:
sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf met productiegerichte paardenhouderij(tak) en/of een veehouderij;
de ontwikkeling bijdraagt aan de beoogde ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;
verzekerd is dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
aangetoond is dat de vesting van de gebruiksgerichte paardenhouderij ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.250 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of binnen het werkingsgebied productiegebonden paardenhouderij.
Binnen het werkingsgebied niet-agrarische nevenfunctie mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:
kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van een eigen bedrijf voor onderhoud, montage en klussen elders in de maximale milieucategorie 2;
een kleinschalige nevenactiviteit in de vorm van pensionstalling voor maximaal 2 paarden.
Artikel 6.252 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het uitoefenen van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten.
Artikel 6.253 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het bestaande agrarisch bedrijf als zodanig functioneert en dit ook in voldoende mate blijft doen;
de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoner(s) c.q. agrarische bedrijfsvoerende(n) van het betreffende agrarisch bedrijf;
het oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 350 m2 bedraagt;
het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;
er geen sprake is van detailhandel;
er geen sprake is van buitenopslag;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.254 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten binnen het werkingsgebied bedrijf.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van een bedrijf in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied 'handelsonderneming' ook worden gebruikt voor een handelsonderneming in milieucategorie 3.1.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied 'bouwmaterialenhandel' ook worden gebruikt voor een bouwmaterialenhandel in milieucategorie 3.1.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied agrarisch verwant worden gebruikt voor een agrarisch verwant bedrijf.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied bouwbedrijf ook worden gebruikt voor een bouwbedrijf in milieucategorie 3.1.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied tectyleerbedrijf ook worden gebruikt voor een tectyleerbedrijf in milieucategorie 3.1.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden en bouwwerken binnen het werkingsgebied statische opslag 500 worden gebruikt voor statische opslag.
In afwijking van het eerste lid mogen de gronden binnen het werkingsgebied buitenopslag worden gebruikt voor buitenopslag van het agrarisch verwant bedrijf op Slievenstraat 35-37 als bedoeld in artikel 6.255, vierde lid.
Artikel 6.256 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op buitenopslag op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of bedrijf, danwel binnen het werkingsgebied 'buitenopslag'.
Artikel 6.257 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of bedrijf te gebruiken voor buitenopslag.
Artikel 6.258 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de opslag noodzakelijk is voor het ter plaatse aanwezige bedrijf;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.259 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op statistische opslag als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of bedrijf.
Artikel 6.260 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor statische opslag als nevenactiviteit bij een bedrijf.
Artikel 6.261 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het bestaande bedrijf als zodanig functioneert en dit ook in voldoende mate blijft doen;
het oppervlakte dat voor statische opslag wordt gebruikt, maximaal 1.000 m2 bedraagt;
het bebouwingsoppervlak niet toeneemt;
er is geen sprake is van buitenopslag;
opslag in kassen is uitgesloten;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.262 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten op locaties met de functie bedrijf.
Artikel 6.263 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten.
Artikel 6.264 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen;
de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;
het oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 350 m2 bedraagt;
het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;
er geen sprake is van detailhandel;
er geen sprake is van buitenopslag;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.265 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op scheepvaart binnen het werkingsgebied scheepvaart.
Artikel 6.267 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een horecabedrijf binnen het werkingsgebied horeca.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
Artikel 6.269 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een pleisterplaats binnen het werkingsgebied pleisterplaats.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor ondersteunende en routegebonden horeca in de zin van een pleisterplaats met bijbehorende voorzieningen in de vorm van een terras en receptie, mits:
de oppervlakte van de horecagelegenheid inclusief terras niet meer dan 200 m2 bedraagt.
Artikel 6.271 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of recreatie.
Artikel 6.273 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit bij een bedrijf.
Artikel 6.274 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het bebouwingsoppervlak niet toeneemt;
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
het oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 100 m2 bedraagt, inclusief terras;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
de afstand tot de weg ten minste 20 meter bedraagt;
de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.275 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.276 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verbonden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit.
Artikel 6.277 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
het bebouwingsoppervlak niet toeneemt;
het oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 200 m2 bedraagt, inclusief terras;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
de afstand tot de weg ten minste 20 meter bedraagt;
de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.278 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een verzorgingstehuis binnen het werkingsgebied verzorgingshuis.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een verzorgingstehuis.
Artikel 6.280 Toepassingbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een jongerencentrum binnen het werkingsgebied jongerencentrum.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een jongerencentrum.
Artikel 6.282 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een scouting binnen het werkingsgebied scouting.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een scouting.
Artikel 6.284 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbieden van equitherapie binnen het werkingsgebied equitherapie.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden met bijbehorende maatschappelijke en culturele voorzieningen ten behoeve van equitherapie, waarbij maximaal 1.150 m2 van de bouwwerken gebruikt mag worden als activiteitencentrum.
Artikel 6.286 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een zorginstelling binnen het werkingsgebied zorginstelling.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding van maximaal 12 personen met een verstandelijke of lichamelijke beperking en/of autisme spectrum stoornis. Tevens dienen alle bewoners een CIZ-zorgindicatie te bezitten;
maximaal 12 zorgappartementen;
dagbesteding als maatschappelijke nevenfunctie;
detailhandel, bestaande uit verkoop van ter plaatse vervaardigde eigen producten als ondergeschikte functie vanuit bestaande bebouwing met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2.
Artikel 6.288 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.289 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit.
Artikel 6.290 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
het bebouwingsoppervlak niet toeneemt;
aangetoond is dat de activiteiten geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
de activiteit niet leidt tot een onevenredige werking en/of overlast;
parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.291 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.292 Aanwijzing verbod
Het is verboden bouwwerken te gebruik als zelfstandig wooneenheden voor de huisvesting van zorgbehoevende.
Artikel 6.293 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden als nevenactiviteit.
Artikel 6.294 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
het bebouwingsoppervlak niet toeneemt;
er maximaal 15 personen worden gehuisvest;
er alleen huisvesting wordt geboden aan personen met een zorgindicatie;
aangetoond is dat de activiteiten niet leiden tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
aangetoond is dat de activiteiten geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.295 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een natuurkampeerterrein binnen het werkingsgebied natuurkampeerterrein.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van natuurkampeerterrein, waarbij enkel kampeermiddelen gebruikt worden voor verblijfsrecreatie.
Artikel 6.297 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een verenigingskampeerterrein binnen het werkingsgebied verenigingskampeerterrein.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een verenigingskampeerterrein, waarbij enkel kampeermiddelen gebruikt worden voor verblijfsrecreatie.
Artikel 6.299 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een kampeerbedrijf binnen het werkingsgebied kampeerbedrijf.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van een kampeerbedrijf met verblijfsrecreatie en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
(overdekte) recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie uitsluitend binnen het werkingsgebied centrumvoorzieningen;
opslag ten behoeve van vaste campinggasten uitsluitend binnen het werkingsgebied opslag kampeermiddelen.
Het is verboden om:
andere bebouwing dan een recreatiewoning, chalet, stacaravan, trekkershut of kampeermiddel te gebruiken voor verblijfsrecreatie;
een recreatiewoning, chalet, stacaravan, trekkershut, kampeermiddel of andere bebouwing te gebruiken voor permanente bewoning;
de horecavoorzieningen voor ondersteunende horeca te gebruiken ten behoeve van dagrecreatie.
Artikel 6.302 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren een groepsaccommodatie binnen de werkingsgebieden groepsaccommodatie 500, groepsaccommodatie 501 en groepsaccommodatie 502.
Binnen het werkingsgebied groepsaccommodatie 500 is het gebruik van een bijgebouw met een maximale oppervlakte van 200 m2 als groepsaccommodatie ten behoeve van het verblijf van maximaal 20 personen toegestaan, ondergeschikt aan de ter plaatse voorkomende woonfunctie.
Binnen het werkingsgebied groepsaccommodatie 501 mogen de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van één groepsaccommodatie voor maximaal 80 personen;
ondergeschikte nevenactiviteiten, in de vorm van afzonderlijke verhuur van vergaderruimte voor groepen met een maximum van 8 keer per 4 weken voor één dag of een dagdeel. Waarbij geldt dat verhuur van vergaderruimte voor groepen uitsluitend is toegestaan als per deelnemer 1 parkeerplaats beschikbaar is op eigen terrein.
Binnen het werkingsgebied groepsaccommodatie 502 mogen de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
Artikel 6.304 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het vestigen en exploiteren van een minicamping binnen het werkingsgebied minicamping.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een minicamping, mits:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie, danwel het ter plaatse gevestigde bedrijf;
het aantal kampeermiddelen bedraagt niet meer dan 25, waaronder maximaal 5 stacaravans;
het oppervlakte dat voor ondersteunende voorzieningen, zoals sanitair wordt gebruikt, bedraagt maximaal 100 m2;
er geen toename van bebouwingsoppervlakte plaatsvindt ten behoeve van ondersteunende voorzieningen;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
de afstand tot de as van de weg bedraagt ten minste 20 meter;
de afstand tot woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 meter bedraagt;
er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
het exploiteren van een kampeerbedrijf, waarbij uitsluitend recreatiewoningen, chalets, stacaravans, trekkershutten of kampeermiddelen gebruikt worden voor verblijfsrecreatie.
Artikel 6.306 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een kampeerterrein binnen het werkingsgebied kampeerterrein.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van een kampeerterrein met maximaal 20 kampeerplaatsen, waarbij stacaravans niet zijn toegestaan;
met bijbehorende ondersteunende voorzieningen in de vorm van sanitaire voorzieningen met een maximum oppervlakte van 60 m2.
Artikel 6.308 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren een bed and breakfast binnen het werkingsgebied bed & breakfast.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor één bed and breakfast voor maximaal 10 personen.
Artikel 6.310 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een vogelasiel binnen het werkingsgebied vogelasiel.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:
Artikel 6.312 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een dagrecreatiebedrijf binnen het werkingsgebied dagrecreatief bedrijf.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een dagrecreatiebedrijf met daarbij ondersteunende horeca.
Artikel 6.314 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het parkeren ten behoeve van een recreatiebedrijf binnen de werkingsgebied parkeerterrein en overloopgebied parkeren.
Parkeren ten behoeve van het recreatiebedrijf is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende regels:
parkeren enkel plaatsvindt binnen het werkingsgebied parkeerterrein;
indien de parkeergelegenheid ter plaatse van het werkingsgebied parkeerterrein volledig is benut is het tevens toegestaan te parkeren ter plaatse van de aanduiding overloopgebied parkeren.
Artikel 6.316 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van sport en spel in relatie tot een recreatiebedrijf binnen het werkingsgebied speelweide.
De gronden mogen worden gebruikt voor de uitoefening van sport en spel in relatie tot een recreatiebedrijf.
Artikel 6.318 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het vestigen en exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij, bedrijf, recreatie of wonen.
Artikel 6.319 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit.
Artikel 6.320 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie, danwel het ter plaatse gevestigde bedrijf;
het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 25, waaronder maximaal 5 stacaravans;
het oppervlakte dat voor ondersteunende voorzieningen, zoals sanitair wordt gebruikt, maximaal 100 m2 bedraagt;
het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
de afstand tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt;
de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 meter bedraagt;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijk kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.321 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij, recreatie of wonen.
Artikel 6.322 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruik voor het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit.
Artikel 6.323 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie, danwel het ter plaatse gevestigde bedrijf;
het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;
de overnachtingscapaciteit maximaal 10 personen bedraagt;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonende en (agrarisch) bedrijven;
de ruimtelijk kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.324 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbieden van groepsaccommodatie als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.325 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van groepsaccommodatie als nevenactiviteit.
Artikel 6.326 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;
de overnachtingscapaciteit maximaal 20 personen bedraagt;
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
de afstand tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt;
de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;
de ruimtelijk kwaliteit wordt gewaarborgd.
Artikel 6.327 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.328 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit.
Artikel 6.330 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit op locaties met de functie agrarisch bedrijf, veehouderij of wonen.
Artikel 6.331 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen als nevenactiviteit.
Artikel 6.333 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het exploiteren van een hondensportschool binnen het werkingsgebied hondensportschool.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een hondensportschool.
Artikel 6.335 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op de opslag ten behoeve van de hondensportschool binnen het werkingsgebied clubhuis hondensportvereniging.
Het verenigingsgebouw mag worden gebruikt voor de opslag van oefenmateriaal ten behoeve van de hondensportvereniging.
Artikel 6.337 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op wonen binnen het werkingsgebied wonen.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor wonen, mits in één woning slechts één afzonderlijk huishouden woont en niet gewoond wordt in vrijstaande bijgebouwen.
Het bewonen van een (bedrijfs)woning op locaties met de functie agrarisch bedrijf, bedrijf, horeca, maatschappelijk, recreatie of veehouderij is uitsluitend toegestaan voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de hoofdfunctie, noodzakelijk is.
In afwijkingen van het tweede lid is bewoning van een (bedrijfs)woning binnen het werkingsgebied voormalige functionele binding door (het huishouden van) een persoon zonder functionele binding met de ter plaatse aangewezen hoofdfunctie toegestaan.
Artikel 6.339 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep op locaties met de functie wonen, agrarisch bedrijf of veehouderij.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep als wordt voldaan aan de volgende regels:
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
de activiteiten in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning wordt uitgeoefend;
de omvang van de activiteit niet meer dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woningen en bijgebouwen bedraagt, tot een maximum van 150 m2;
de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
parkeren vindt plaats op eigen terrein;
er worden geen detailhandelsactiviteiten verricht.
Artikel 6.341 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen het werkingsgebied wonen - plus.
De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf als wordt voldaan aan de volgende regels:
het betreft een kleinschalig bedrijf in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
er worden geen detailhandelsactiviteiten verricht.
Artikel 6.343 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het huisvesten arbeidsmigranten in een woning binnen het werkingsgebied wonen.
Artikel 6.344 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor het structureel of tijdelijk huisvesten arbeidsmigranten.
Artikel 6.345 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de woning bewoond wordt door maximaal 4 arbeidsmigranten;
parkeren volledig op eigen terrein plaats vindt;
in een straat maximaal 20% van de totaal aanwezige woningen gebruikt wordt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelsgrenzen bepalend zijn;
er een nachtregister wordt bijgehouden;
in het kader van de brandveiligheid, voldaan wordt aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform Besluit bouwwerken leefomgeving;
In afwijking van het eerste lid is het mogelijk om maximaal 20 arbeidsmigranten te huisvesten, mits:
voldaan wordt aan de beoordelingsregels in het eerste lid;
bewoning niet leidt tot overlast in de omgeving;
de woning voldoet aan de SNF-normering;
vanaf 11 arbeidsmigranten, minimaal 250 meter wordt aangehouden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;
vanaf 11 personen, het perceel landschappelijk wordt ingepast;
vanaf 11 personen, het beheer in een overeenkomst wordt vastgelegd.
Artikel 6.346 Aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een inrichtingsplan waarop is aangetoond dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig is;
bij de huisvesting van meer dan 4 personen, gegevens waarin wordt aangetoond dat de woning voldoet aan de SNF-normering;
indien meer dan 11 personen gehuisvest worden, een landschappelijk inpassingsplan.
Artikel 6.347 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de huisvesten arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens op locaties met de functie agrarisch bedrijf of veehouderij.
Artikel 6.348 Aanwijzing vergunningsplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens te gebruiken voor het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten.
Artikel 6.349 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de huisvesting noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf;
het uitsluitend werknemers betreffen, die allen binnen het agrarisch bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving;
de huisvesting (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering;
er in totaal maximaal 40 personen per locatie gehuisvest worden;
het gaat om een aantoonbaar tijdelijk oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalender jaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;
de tijdelijke huisvesting dient na afloop van de termijn (als bepaald onder f) te worden verwijderd;
per woonunit maximaal vier personen gehuisvest worden;
de bouwhoogte van een woonunit niet meer bedraagt dan 3,5 meter;
de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;
parkeren volledig op eigen terrein plaatsvindt;
er een nachtregister wordt bijgehouden;
de beheerafspraken zijn vastgelegd;
in het kader van de brandveiligheid, voldaan wordt aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 6.350 Aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een inrichtingsplan waarop is aangetoond dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig is;
bij de huisvesting van meer dan 4 personen, gegevens waarin wordt aangetoond dat de woning voldoet aan de SNF-normering.
[Gereserveerd]
[Gereserveerd]
[Gereserveerd]
Degene die sloopwerkzaamheden verricht of weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadigingen of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.
Deze paragraaf is van toepassing op het slopen, verwijderen en/of saneren van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het werkingsgebied sloopverplichting.
Binnen het werkingsgebied 'sloopverplichting' moet de sloop, verwijdering en/of sanering van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen, overeenkomstig de overzichten 'te slopen bebouwing' zoals weergegeven op Bijlagen omgevingsplan - Gemeente Someren, zijn uitgevoerd binnen de termijn zoals aangeven in de overzichten. Hetgeen betekent dat:
te slopen bouwwerken geheel zijn gesloopt en verwijderd, inclusief funderingen;
(half)verhardingen en dergelijke geheel zijn verwijderd;
sloopafval en -puin is afgevoerd van de slooplocatie;
vervuilde gronden zijn verwijderd en afgevoerd overeenkomstig de wettelijke voorschriften;
het perceel met schone grond is aangevuld en geëgaliseerd.
Deze paragraaf is van toepassing op het slopen van monumenten binnen het aandachtsgebied monument.
Onder slopen wordt tevens verstaan:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
het behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
de opbouw, het behoud en het herstel en waar mogelijk versterking van algemene cultuurhistorische waarden en kenmerken, daaronder ook begrepen landschappelijke, architectonische en (steden)bouwkundige waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken te slopen.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische waarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden verkleind;
het (gedeeltelijk) slopen onoverkomelijk is op grond van (bouw)veiligheidseisen en de voorwaarde van behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing niet meer in redelijke verhouding staat tot de vereiste investeringen die daarmee gemoeid zijn.
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit ter inzage is gelegd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, en die onherroepelijk is, als een omgevingsvergunning op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een omgevingsvergunning is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, gelden de voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit geen omgevingsvergunning is vereist. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een melding is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als het verstrekken van informatie op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een verplichting geldt om informatie te verstrekken.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een aanvraag om een ontheffing of vergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover een melding is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een onherroepelijk maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevraag voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:
Een op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan bestaande activiteit die in strijd is met de regels van dit plan, mag, voor zover het een activiteit als bedoeld in afdeling 6.5 betreft, worden voortgezet.
Het is verboden een met het omgevingsplan strijdige activiteit te veranderen, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Als de activiteit, bedoeld in artikel 12.5, na het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden de activiteit daarna te hervatten.
artikel 12.5 is niet van toepassing op activiteiten die reeds in strijd zijn met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
O
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
X
Het opschrift van hoofdstuk 22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Afdeling 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in afdelingAfdeling 22.2, met uitzondering van paragraafsubparagraaf 22.2.7.3, en afdelingAfdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
De regels in afdelingAfdeling 22.3 zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover voorschriften zijn verbonden aan:
een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van die wet onherroepelijk wordt.
Voor de toepassing van de artikelenartikel 22.28, eerste lid en artikel 22.28, tweede lid, artikel 22.38, artikel 22.287, artikel 22.288, 22.290 tot en met 22.293artikel 22.290 en artikel 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.
De artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, zijn van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Z
Het opschrift van afdeling 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Het opschrift van paragraaf 22.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Het opschrift van paragraaf 22.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
Het opschrift van paragraaf 22.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Het opschrift van paragraaf 22.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EE
Het opschrift van paragraaf 22.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Het opschrift van paragraaf 22.2.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GG
Het opschrift van paragraaf 22.2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HH
Subparagraaf 22.2.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelenartikel 22.27 en artikel 22.36 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van de artikelenartikel 22.27 en artikel 22.36 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, of artikel 22.36, onder a, of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 22.36, onder c, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Voor de toepassing van de paragrafensubparagraaf 22.2.7.2 en subparagraaf 22.2.7.3 worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
Voor de toepassing van de paragrafensubparagraaf 22.2.7.2 en subparagraaf 22.2.7.3 wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.
II
Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KK
Artikel 22.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdelingAfdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:
voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
5 m;
0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en
het hoofdgebouw;
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:
bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en
uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:
een woonwagen;
een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel 22.27, onder f; en
het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
LL
Het opschrift van paragraaf 22.2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
Het opschrift van afdeling 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NN
Het opschrift van paragraaf 22.3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Artikel 22.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelenartikel 22.44, artikel 22.49 en artikel 22.50 en de paragrafenparagraaf 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelenartikel 22.49 en artikel 22.50 en de paragrafenparagraaf 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 22.42.
Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
PP
Het opschrift van paragraaf 22.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het opschrift van paragraaf 22.3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RR
Het opschrift van paragraaf 22.3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SS
Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TT
Artikel 22.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf
paragraaf 22.3.4
is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit
In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op geluid door een activiteit:
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat geheel of gedeeltelijk ligt op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar; en
op een niet-geluidgevoelige gevel.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het geluid van:
Deze paragraaf is alleen van toepassing op het geluid door activiteiten bij detailhandel als:
UU
Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.79; en
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:
Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.
Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in de paragrafen subparagraaf 22.3.4.2, subparagraaf 22.3.4.3 en subparagraaf 22.3.4.4; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.
VV
Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WW
Artikel 22.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, met uitzondering van een activiteit als bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.4.3 en subparagraaf 22.3.4.4.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het geluid waarvoor bij maatwerkvoorschrift of maatwerkregel is bepaald dat het niet representatief is voor een activiteit.
XX
Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, eerste lid, artikel 22.63, derde lid en artikel 22.63, vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.
07.00 – 21.00 uur | 21.00 – 07.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 40 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 60 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.
YY
Artikel 22.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een activiteit wordt verricht in een concentratiegebied voor horecabedrijven of in een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening als zodanig is aangewezen en waarin andere waarden zijn opgenomen dan de waarden, bedoeld in artikel 22.63, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
Als een agrarische activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening andere waarden gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in de artikelenartikel 22.65, eerste lid, en artikel 22.66, eerste lid, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
ZZ
Artikel 22.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een drijvende woonfunctie is de waarde 5 dB(A) hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelenartikel 22.63, eerste lid, artikel 22.64, eerste lid, artikel 22.65, eerste lid en artikel 22.66, eerste lid, als de locatie van de drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012:
AAA
Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelenartikel 22.63 tot en met 22.69 en artikel 22.71, blijft buiten beschouwing:
het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;
het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en
het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelenartikel 22.63 tot en met 22.67 en artikel 22.69, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelenartikel 22.63 tot en met 22.69, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:
BBB
Artikel 22.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de activiteit wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, gelden de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), bedoeld in de artikelenartikel 22.63, eerste lid, en artikel 22.64, eerste lid ook op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
CCC
Artikel 22.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelenartikel 22.63 tot en met 22.69, blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Bij het stomen van grond met een installatie van derden worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:
DDD
Artikel 22.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in de in artikelenartikel 22.63 tot en met 22.71, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:
festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en
andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar.
Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.
EEE
Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFF
Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGG
Het opschrift van paragraaf 22.3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHH
Het opschrift van paragraaf 22.3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
III
Subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.
In afwijking van het eerste lid zijn de waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
In afwijking van artikel 22.90, tweede lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 22.90, eerste lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
De waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden:
als het gaat om een geurgevoelig object: op of tot de gevel;
als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw: op of tot de locatie waar een gevel mag komen; en
in afwijking van de onderdelen a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op of tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip of de woonwagen.
De waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, zijn niet van toepassing als het geurgevoelig object een functionele binding heeft met de activiteit.
Bij een activiteit zijn de waarden, bedoeld in paragraafsubparagraaf 22.3.6.2, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op een geurgevoelig object dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.96 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is bepaald dat de waarden en afstanden voor geur niet van toepassing zijn.
Bij de waarden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafensubparagraaf 22.3.6.2 en subparagraaf 22.3.6.4 en artikel 22.245, is geen rekening gehouden met de cumulatie van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.
JJJ
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
Artikel 22.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de artikelenartikel 22.98 tot en met 22.102 is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.13.
In afwijking van artikel 22.97 geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.
LLL
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
Artikel 22.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 22.114, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 22.113, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 22.116, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 22.119, als:
het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;
de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.114, derde lid, artikel 22.115, tweede lid, artikel 22.116, derde lid, of artikel 22.119, derde lid; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, als:
de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.117, tweede lid;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 22.114, derde lid, artikel 22.115, tweede lid, artikel 22.116, derde lid, artikel 22.117, tweede lid, of artikel 22.119, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig object niet af.
OOO
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPP
Artikel 22.124 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de artikelenartikel 22.122, tweede lid, en artikel 22.123, is de waarde van de geur op een geurgevoelig object als gevolg van dat zuiveringtechnisch werk niet hoger dan de waarde voor geur op een geurgevoelig object, voorafgaand aan de verandering, tenzij de waarden, bedoeld in artikel 22.122, eerste lid, niet worden overschreden.
QQQ
Het opschrift van paragraaf 22.3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRR
Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSS
Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTT
Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUU
Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Artikel 22.136 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als terugsaneerwaarden gelden de waarden die gelijk zijn aan de waarden voor de bodemfunctieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie, bedoeld in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet.
In afwijking van het eerste lid zijn de terugsaneerwaarden voor de stoffen arseen, cadmium, koper, lood en zink ten hoogste gelijk aan de lokale maximale waarden voor het betreffende gebruik, bedoeld in tabel 22.3.25.
Stof | Terugsaneerwaarden (mg/kg ds) 1) | ||
Gebruik wonen met moestuin | Gebruik wonen met siertuin | Gebruik industrie | |
Arseen | 55 | 55 | 76 |
Cadmium | 3,7 | 12 | 12 |
Koper | 190 | 190 | 190 |
Lood | 85 | 276 | 530 |
Zink | 720 | 720 | 720 |
|
WWW
Het opschrift van paragraaf 22.3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXX
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYY
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZ
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAA
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBB
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCC
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDD
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEE
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFF
Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGG
Het opschrift van paragraaf 22.3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHH
Artikel 22.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelenartikel 22.174 en artikel 22.175, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
IIII
Het opschrift van paragraaf 22.3.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJ
Het opschrift van paragraaf 22.3.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKK
Het opschrift van paragraaf 22.3.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLL
Het opschrift van paragraaf 22.3.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMM
Het opschrift van paragraaf 22.3.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNN
Het opschrift van paragraaf 22.3.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOO
Het opschrift van paragraaf 22.3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPP
Het opschrift van paragraaf 22.3.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQ
Het opschrift van paragraaf 22.3.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRR
Het opschrift van paragraaf 22.3.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSS
Het opschrift van paragraaf 22.3.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTT
Het opschrift van paragraaf 22.3.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUU
Het opschrift van paragraaf 22.3.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVV
Het opschrift van paragraaf 22.3.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWW
Het opschrift van paragraaf 22.3.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXX
Het opschrift van paragraaf 22.3.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYY
Het opschrift van paragraaf 22.3.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZ
Artikel 22.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelenartikel 22.261 tot en met 22.269, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
AAAAA
Het opschrift van afdeling 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBB
Het opschrift van afdeling 22.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCC
Het opschrift van paragraaf 22.5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDD
Het opschrift van paragraaf 22.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFF
Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGG
Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHH
Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIII
Artikel 22.294 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelenartikel 22.290 tot en met 22.292 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:
Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.
Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.
Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:
balklagen:
geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;
houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en
bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.
JJJJJ
Artikel 22.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKK
Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLL
Het opschrift van paragraaf 22.5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Het opschrift van hoofdstuk 23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNN
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van hoofdstuk 22dit omgevingsplan wordt verstaan onder:
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;
gebouw:
dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;
dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;
ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;
NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;
NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;
NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;
NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;
NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs-)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.
inrichting die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren (niet zijnde huisdieren).
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van landbouwdieren.
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarisch bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 9.6 van de Erfgoedwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
de waarden die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;
een werkplaats ten behoeve van een beeldend kunstenaar.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
Hier de lijstaanhef
bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied, óf
bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied, óf;
kernrandzone: overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
het bij wijze van nevenfunctie verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
het samenstel van de beoordeling van:
de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.,
abiotische omgeving, patronen en structuren.
het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen.
sluizen, bruggen, afmeerpalen, borden en dergelijke.
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten.
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;
de opslag op de onbebouwde gronden van afval, gerede en ongerede goederen of onderdelen hiervan, zoals; puin, grind, vaten, kisten, containers, bouwmaterialen, werktuigen, machines en dergelijke.
Een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter stacaravans en chalets, met daarbij behorende (overdekte) recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie.
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (voor gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.
bebouwing die van cultuurhistorische waarde wordt geacht op typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen en bepalend voor de identiteit van een plek of gebied en aanknopingspunten biedend voor toekomstige ontwikkelingen.
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij uitzondering mag een dove gevel te openen delen bevatten, mits die niet direct grenzen aan geluidgevoelige ruimten.
groene schakels die natuurgebieden in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) verbinden.
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde.
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het gebouwerfvan een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
wachthuisjes, installatieruimten, onderhoudsgebouwen en dergelijke.
bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder "gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf" wordt verstaan: gebouw dat op grond van het omgevingsplan, of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, daarbij inbegrepen gebouwen die op basis van het omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit gebouwd mogen worden
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
agrarische bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, waarbij door die veehouderij wordt voldaan aan één van de volgende criteria:
de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/hectare, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie; en/of
tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of
tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of
indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak voor natuurbeheer.
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe.
het houden van landbouwhuisdieren, niet zijnde een veehouderij of anderszins in een bedrijfsmatige omvang. Voor de bepaling of er sprake is van een bedrijfsmatige omvang zijn factoren zoals continuïteit, winstoogmerk, hinder, omvang van de dierstapel, huisvesting, commerciële doeleinden, gebruik van de dieren, perceelsgrootte en omgeving bepalend.
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.
gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 4.3 en 4.4 van de Wet Natuurbescherming.
één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een (agrarisch) bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van waterschapsverordening. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een meer van de volgende omstandigheden:
eveneens aanwezige aardkundige waarden;
eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden;
daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf.
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander licht doorlatend materiaal voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen permanente tunnel- of boogkassen hoger dan 1,50 meter.
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
Alle gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing) en locaties bestemd voor grote evenementen of voor recreatief nachtverblijf voor meer dan 50 personen. Gebouwen zijn ook kwetsbaar als er veel personen een groot deel van de dag aanwezig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om: woonfuncties, bijeenkomstfuncties, kantoorfuncties, sportfuncties, scholen voor volwassenen en gezondheidszorg zonder bedgebied.
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
een visueel inrichtingsplan van een perceel voor het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden landschappelijke elementen waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
Een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
Een kampeerterrein met een oppervlakte van maximaal 1 hectare dat gelegen is in een aaneengesloten bos- of natuurgebied met een beperkt aantal standplaatsen voor kampeermiddelen.
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;
NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;
NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;
NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;
NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
een functie van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
ondersteunende daghoreca: in aanvulling op het hetgeen gesteld wordt onder sub a, geldt voor daghoreca het volgende: horeca die gericht is op het verstrekken van eenvoudige maaltijden en dranken gedurende de dagperiode van 09:00 uur tot uiterlijk 17:00 uur en daarmee een bijdrage levert aan de exploitatie van de voorziening waarvan zij onderdeel uitmaakt.
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft. Daar waar ondersteunende horeca is toegestaan, zijn feesten, partijen en vergaderingen niet toegestaan.
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.
Lijstaanhef...
gebruiksgerichte paardenhouderij: een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als nevenfunctie eventueel het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.
productiegerichte paardenhouderij: een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Voorbeelden zijn fokkerijen, stoeterijen en paardenmelkerijen.
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een nevenfunctie is van dat bedrijf.
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.
een gebouw dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
de feitelijke en planologische legale situatie ten tijde van de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan getiteld "Buitengebied Someren - Deelgebied 5".
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen. Binnen de schuilgelegenheid en de direct aangrenzende gronden is geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan.
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;
Stichting Normering Flexwonen.
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te regulieren en verdere leegstand te voorkomen.
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
afscheiding, inclusief doorgangen en poorten, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein), onder meer bedoeld voor het binnen het terrein houden van dieren, het afscheiden van verschillende functies of het markeren van een erf.
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen.
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
Een gebouw dat wordt gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, dat planologisch, feitelijk en functioneel niet aan een naastgelegen bouwperceel verbonden is. Binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden is geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan.
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
Een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie met sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd voor het hobbymatig houden van kleine dieren, zoals siervogels, hamsterachtigen, cavia’s, knaagdieren en duiven.
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs- of plattelands-) woning.
het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden en waarbij thuis meer dan de regulier toegestane oppervlakte bijgebouwen van 100 m² tot 150 m² wordt gebruikt voor stalling en opslag ten behoeve van de bedrijfsvoeringen.
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
Gebouwen voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen. Het gaat om de volgende gebouwen: woonfuncties voor 24-uurszorg, basisscholen, scholen voor minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperkingen, dagverblijf voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperkingen, gezondheidszorg met bedgebied (ziekenhuizen en verpleeghuizen), kinderopvang en gevangenissen.
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
OOOOO
Het opschrift van bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPP
Na bijlage II worden twee bijlagen ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_41bdba60388e499f9a4d70ce49de694a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_b09183b65fb042929aebf32281216d7e/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_e575cca0b2134412b30e626bd06b21f3/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_1bd76a40d6e64121be406dc46e4e21a5/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_0d520a6be08443119ef0a6aee2a418f2/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_c9ab6c45ceda4156a9753b51cfd9d0c7/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_226afd4b2d464302abd01b59f3e0589d/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_c27620e7ef184adcbc766ebd8cebf3a3/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_033d0a8bb4d34bda8c59d6acd6878e7b/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_d8ae28722c50451a88e132f98e060036/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_54779349d7ec4e248853e96f44ec7afc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_86e736c33c904dbeb0944e90e080d506/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_648ff18e953e48c18e961125eb25c727/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_1f620e45198b49179da1b6c0ffb6be7e/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_35028c4fd4a944969e8ec621d66ea667/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_bcc4c341a4d94e59983da4a39461e404/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_cd6a70f53bbe4aa5b849526085e8915b/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_70ecbc1ede804013aec7a3e724d93f74/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_0604482e2b184b85af92bc856ad6042b/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_ee2443bcdafd483bba0f37ffa8ade5ab/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_dc3585a0ab8a4760b23f5912f46134d6/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_cbae49aba05a4e29b92e552b0561b589/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_2e9f0db32b884381aedc72ee14cd4f8e/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_e0469a4d2db6427684d8bf949878db5e/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_985f9e493c214c0295821e648ede06fa/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_c519d54c522041f4a9d6dd42871eb00a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_96999124e0d74023aea51e98e67404b5/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_70e6587d190c4803b5bf6429938057da/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_3e2653476c4d4081af04fa55d7a21669/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_45a28b6745014af4bc2f460641dd0dc6/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_7ad13cf18723403080b0b0e0eee531fe/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_d78544c1b0df41009a1ba4096c67b4dc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_dbd9071e1320403e9ba22702935acdc4/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_bcdad7ec6516418aa5b00a7e392e1c0f/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_00bee680308649d9bddf340dfc324548/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_7ee74e25bda549349b98a020a058a447/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_e829298de388414daf89b0c65c313116/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_8e6367c0eb42452398f863feeb11844d/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_d57cb7a9b9104e81959aadf17064d2f9/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_4a3c9eb5f34c4865b61a020612bcaf53/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_50fdabaf3e894a9aa5b120305cf626ff/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_71f7ac752a494ccf9a9643ec2684e073/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_533e4dd7f38e414d9dc4f9e312d36eda/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_18ff05566e934a5bb8f61d60ee9b69d8/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_e2ecaf1d8bcc4259ad43f6379dd7f743/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_1d8e7ffec4db48808973cf6064d3b256/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_3a99a248940d46a086525a6a26738b4a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_3ed01175de314a97890e7d2ce971b655/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_c266016c71f44642b91d0753defab740/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_3c10daa7d4bb4826a83dc1b1cbc31d6d/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_65c4070e27dc4aacb3d036e2c2e2bb2a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_f7ad27c2bbc6417c808a26e487fa4113/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_5dd9eb2b128d43618c0d90532f2405c2/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_0a6c455e4b0a4ca7821c674fd31136fc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_c735205efaf54927b3202add3e6001a3/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_e199c14b6ad94da0875db90f95876e9a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_e223d3c581e24d469e92d452c2eb0889/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_58915656a8534d34be90ed0ad363efb0/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_a3097febae3c4a889962bee0e5c34d76/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_a385b2c3e6cb4005a03d05e7833a45fa/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_8793ea3eaca245ba803cf7d9cd8d8961/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_95d6aa0c29a448efa76628ed950ec3c3/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_f7402b54315d42c7b701c06c28fbe5c9/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_4d744aee0b7a4698b713c14e9196d542/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_9537272f1fd44bbf97ba80b213b1b98d/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_b661e01c2b16422fbce9623c6e008296/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_e1de55abe67a4c6c9544d02da9732335/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_37abb712a4ae43cbbaf655902c2ca148/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_5c64e62485644faf95671a35c2d36d35/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_96c18d5d18764b558122c8c35bc4ac20/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_60be296199ad427e80f693ebb67170fa/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_3521acc9acb74ba7b1e5a0c745c3a9cc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_1967b532433141c49b535753d377e210/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_521aecbbcb4c46ca8a23ef1528c7b9df/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_716a0341bb4544439d07afed5579360f/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_e8e70b098ca84f299ce474bc56e3cb57/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_bc3f54abc441406599920a6a97eae7bc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_3d750865e0ed4c2c87d5546577d0a685/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_51bc1eca269b4e7aa315ddd33e37bb90/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_43423718c88b47f2bfef9fb6d8aa489f/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_923d5c0856e8491e8271b46104fe9e3a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_592dc3f6bfbb49048996980f7124525f/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_a8685f8158954e40b62c66b171154388/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_30251ccb8571440a8817a871e0fd379f/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_cfb8c689c8c14381907eef0acb82918c/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_0d3ca4b895ff410bb240c092d67dae4e/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_3c39ccac28e149e489e34982819c76e0/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_efb210b1fae64a13842b1dfadb61478a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_43f555a708e44b798c0087d32ae21e2a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_7caad4a3476346b0bdd5f685c1fa4cb0/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_1ee035bb495e40bd9eed3bd84cc0a4c0/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_ca01196d83f5414faa30c4694e5070ce/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_bfa7bfbdf9024c9eb78b78201f024553/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_b997d44f21094799bfe84d1002374f81/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_1072bcb405e548b6acd060f3ef8abbfc/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_db28c4d3f5104c189f207eac2923f6ac/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_5a9666a0837242ba980634a624bb37e3/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_787e848545b549cbaa12eef6418dc8f9/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_fe96390b01074a01800ba4b561f6677a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_b0c4f109b44a48da921d735542569c10/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_6ae77248f78c4bb899702f08b5d37c33/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_a1e518eee6ce4812b04d0ed145e45176/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_8c6a2405e2a64086bd38018bb7b21906/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_1226e828ad154acbb64e4181ac7e74ef/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_fc9716741ea94dfa8402913cd73c6e14/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_3d35cdb4344548fcb4374e4b95ce2406/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_318d4bbd211f40d8a8b41b60732e8120/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_c0c4171fbe854a8c9eb8ab645be9661a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_bde1fd6642214aafa71c301c8e2ef83a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_42798a047e7d4ae8b7ff7276e5ba5185/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_ac731e72188c4f629fe0b6bce865fa71/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_2782412231ad4022a72840b9015ddc32/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_01d8d3b9d46b4e9cb503d3a6e2072378/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_f4d472550c3f484a9392f241611d826a/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/norm_b5c6c294d2384687ae6921b7e1a1bb01/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_547dc254412e4c22bd148339794e92e5/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_92d1a3a6f5b24be6b552061c55ea8f51/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_ca2dc4e1d8ee4b8eb8467706491376fa/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_448aaf783b404f949a84d754e055ccb8/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_577a78fb44ac4bbc8e79c41028f0f1f2/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_807827b7c6224e3b97a8c700d50788e8/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_92dcbe834d85422d9326c9a2c83850ee/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_bb0047eca3f54470b4c9ad6b31113ca7/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_1ed3d566a32c4f19a07a3f2f7992a797/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_5fcc78a969ca4a79bc8bda2ddb26efe8/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_d1dbae9a37684087b84813314f6ee127/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_7686f24ab6b44f8f94ba0bfd90c1e842/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/gebiedsaanwijzing_ac009a3175a6463a9e4cc851eef21eaf/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_4432bef15c064f3799f3ec24317121c8/nld@2024‑08‑20;1
/join/id/regdata/gm0847/2024/locatiegroep_780fe3ceae7e4cafb76c09838f0403dc/nld@2024‑08‑20;1
QQQQQ
Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRR
Voor artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:
SSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstukHoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstukHoofdstuk 22.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen die van toepassing zijn op de regels in paragraafsubparagraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.
Onder moestuin wordt verstaan (een deel van) een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie. Onder siertuin wordt verstaan (een deel van) een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt. Onder de begrippen moestuinen, siertuinen en industrie worden in voorkomende situaties ook verstaan de aan deze tuinen of industrie grenzende wegbermen, voor zover deze bermen onderdeel vormen van de saneringsaanpak. Met deze pragmatische invulling van deze begrippen wordt voorkomen dat voor een eventuele sanering van de aan de tuinen of industrie grenzende wegbermen een afwijkende (strengere) terugsaneerwaarde zou moeten worden gehanteerd dan voor de tuinen of industrie zelf nodig is.
Dit betreft het voor het zinkassengebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol. Zie verder de toelichting bij artikel 22.134 (bodemonderzoek).
Zinkassen betreft een restproduct en is een verzamelnaam van afvalproducten van de (voormalige) thermisch zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen. De chemische samenstelling van zinkassen is karakteristiek door een reeks zware metalen met zekere onderlinge verhoudingen, in gehalten doorgaans afnemend in orde van zink, lood, cadmium, koper, arseen en cadmium, echter met grote verschillen in bandbreedte. Dit materiaal is in het verleden toegepast als verhardingsmateriaal van wegen, paden, opritten en erven, maar levert een bedreiging voor de bodem en het grondwater. Onder zinkassen wordt ook verstaan: zinkslakken, sintels en kelderassen.
UUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege wordt ook wel de bruidsschat genoemd. Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan vallen bijvoorbeeld bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet. In deze bestemmingsplannen is er afgeweken van bepalingen bij of krachtens de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Dat betekent dat de omgevingsplanregels uit die bestemmingsplannen op onderdelen in strijd zijn met de omgevingsplanregels van rijkswege. Ook kan in een bestemmingsplan toepassing zijn gegeven aan artikel 2, onder a, van de voormalige Interimwet stad-en-milieubenadering waarin is bepaald dat de gemeenteraad in een bestemmingsplan kan afwijken van een milieukwaliteitsnorm voor bodem, geluid en lucht. Omdat ook deze bestemmingsplannen samen met de omgevingsplanregels van rijkswege in het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden opgenomen moet er een voorrangsregel worden opgenomen.
Deze voorrangsregel geldt ook bij strijdigheid tussen de omgevingsplanregels van rijkswege en de:
voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een riool in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer; en
de aanwijzing van concentratiegebieden en waardsen of afstanden voor geur bij het houden van landbouwhuisdieren in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.
Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de regels van afdelingAfdeling 22.2, met uitzondering van paragraafsubparagraaf 22.2.7.3, en afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. De toets of er sprake is van «strijd» omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet «strijd» in de zin van de bepaling zich niet voor. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop bij de toepassing van artikel 121 van de Gemeentewet wordt getoetst of er sprake is van «strijd» met een hogere regeling. Paragraafsubparagraaf 22.2.7.3 van dit omgevingsplan is van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling uitgezonderd. Deze paragraaf regelt dat bepaalde bouw- en gebruiksactiviteiten van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan, ongeacht wat er in het omgevingsplan concreet is bepaald. Daarmee zijn deze activiteiten, voor zover die in strijd zouden zijn met het omgevingsplan, aangewezen als vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Als paragraafsubparagraaf 22.2.7.3 niet van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling zou worden uitgezonderd, waardoor die paragraaf toch opzij gezet zou kunnen worden door andersluidende bepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zou als gevolg daarvan de werking van die paragraaf worden ontkracht. Dat is onwenselijk.
Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.63 van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.60 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.
Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan:
paragraaf 22.3.2 Energiebesparing
paragraaf 22.3.3 Zwerfafval
paragraaf 22.3.4 Geluid
paragraaf 22.3.5 Trillingen
paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel
paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton
paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal
paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader
Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelenartikel 22.28, eerste lid en artikel 22.28, tweede lid, artikel 22.38, artikel 22.287, artikel 22.288, 22.290 tot en met 22.293artikel 22.290 en artikel 22.295.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelenartikel 22.28, artikel 22.38, artikel 22.276, artikel 22.277, 22.279 tot en met 22.282artikel 22.279 en artikel 22.284 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
Dit artikel bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten vergelijkbaar overgangsrecht als artikel 22.2 voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht maar deze functie-aanduiding zal er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet veelal niet zijn. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat – zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt – die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking op grond van de artikelenartikel 22.27 en artikel 22.36 van dit omgevingsplan, vergunningvrij mag worden gebouwd. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel 22.3 zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Hoewel de achtergrond van de artikelenartikel 22.2 en artikel 22.3 vergelijkbaar is, heeft artikel 22.3 een iets andere opzet dan artikel 22.2. Dit komt door het feit dat voor de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» in bijlage I bij het Bbl in begripsomschrijvingen is voorzien. Maar er is binnen het stelsel van de Omgevingswet geen begripsomschrijving voor «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht». Om die reden is er in artikel 22.3 voor gekozen om de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing te verklaren.
WWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in deze paragraaf gaan over bouwwerken. Zij hebben een relatie met de omgeving waarin dit bouwwerk zich bevindt. De regels over aansluitingen op de diverse distributienetten en waterafvoervoorzieningen en over voorzieningen in het kader van hulpverlening kunnen gezien deze relatie met de omgeving waarin het bouwwerk zich bevindt goed in het omgevingsplan geregeld worden. Als er bijvoorbeeld geen distributienet binnen een bepaalde afstand aanwezig is, kan een bouwwerk daar niet op worden aangesloten. Ook de invulling van de manier waarop in bluswater kan worden voorzien en waar een opstelplaats voor een brandweerwagen het beste kan worden gerealiseerd, is sterk afhankelijk van lokale omstandigheden om het bouwwerk heen. Vanwege deze relatie met de omgeving, het feit dat de inhoud van de regels verder strekt dan alleen het bouwwerk zelf en om geen gat te laten vallen in de verplichtingen zoals die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn deze regels voortaan opgenomen in dit omgevingsplan.
Opgemerkt wordt dat het afsluiten van gebouwen van het distributienet voor gas en aansluiten op een alternatieve warmtevoorziening één van de onderdelen is van de energietransitie in de gebouwde omgeving, en als zodanig is benoemd in het Klimaatakkoord gebouwde omgeving. Het Klimaatakkoord zal in de komende periode worden uitgewerkt, waarbij wordt bezien welke rol wet- en regelgeving kan spelen om te komen tot het afsluiten van gebouwen van het aardgas en het aansluiten op duurzame energiebronnen. Deze nieuwe regels zouden worden gesteld met als doel het fossielvrij maken van de energievoorziening in de gebouwde omgeving, en hebben daarmee dus een ander oogmerk dan de in dit omgevingsplan opgenomen aansluitplichten die met het oog op veiligheid en in gevallen gezondheid zijn gesteld. Regels over de aansluiting op aardgas met het oog op bescherming van het milieu en klimaat zullen in de toekomst mogelijk in het Bbl opgenomen gaan worden en waar nodig voorzien van gemeentelijke maatwerkmogelijkheden. Daarnaast zullen er in hetzelfde kader mogelijk regels gesteld gaan worden over de aansluiting van bestaande bouwwerken op warmtenetten, deze regels strekken verder dan de aansluitplicht voor nieuwe gebouwen zoals deze in artikel 22.10 is opgenomen. Het is goed mogelijk dat gemeenten na aanpassing van deze algemene rijksregels, al dan niet met maatwerkmogelijkheden voor gemeenten, de regels in het omgevingsplan daar op moeten afstemmen of de geboden maatwerkmogelijkheden zullen gaan benutten. De regels in deze afdeling zullen dus naar verwachting de komende jaren ook lokaal ingezet kunnen gaan worden om de energietransitie op onderdelen te instrumenteren.
[Vervallen]
BBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 22.4 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 22.7 overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.
Als de gemeente geen welstandsnota heeft vastgesteld, gelden er voor de gehele gemeente geen welstandsregels waaraan het uiterlijk van bestaande bouwwerken moet voldoen. Optreden tegen welstandsexcessen is dan niet mogelijk. Op grond van het tweede lid is welstandstoezicht evenmin aan de orde voor door de gemeenteraad aangewezen bouwwerken in daarbij aangewezen (zogenoemde welstandsvrije) gebieden. Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad die welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan waar zowel voor het repressieve welstandstoezicht (in artikel 22.7, tweede lid) als voor de beoordeling van een nieuw te bouwen vergunningplichtig bouwwerk aan redelijke eisen van welstand (in artikel 22.2922.9, tweede lid, onderdeel a.), een uitzondering is gemaakt. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.
De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst. Zie hiervoor artikel 22.29.
CCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in het Bbl beperken zich voor zover het gaat om het gebruik van bouwwerken tot brandveilig gebruik en enkele kleine en afgebakende aspecten van gezondheid (concentraties asbest en formaldehyde) en energiebesparing. Die onderwerpen zijn daarin uitputtend geregeld, zodat de gemeente daarover in het omgevingsplan geen regels kan stellen. Overige aspecten van gebruik kunnen wel in het omgevingsplan worden geregeld. De artikelen over overbewoning en gebruik van een bouwwerk in de buurt van een bouwvallig pand die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn voorbeelden van zulke andere aspecten van gebruik die voortaan in dit omgevingsplan kunnen worden geregeld.
[Vervallen]
EEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
JJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt.
Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel 22.27, aanhef en onder a, of artikel 22.36, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.
KKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege wordt hiermee de vergunningplicht voortgezet, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. In afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, is uitvoerig ingegaan op het expliciet maken dat deze vergunningplicht voor een bouwactiviteit ook betrekking heeft op het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen geval. Die vergunningvrije gevallen zijn aangewezen in artikel 2.15f van het Bbl. Bij die aanwijzing gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In aanvulling op de landelijke categorie vergunningvrije gevallen kunnen in het omgevingsplan meer categorieën bouwactiviteiten worden aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit is vereist. In artikel 22.27 van dit omgevingsplan is van die bevoegdheid gebruik gemaakt om bouwactiviteiten die voorheen waren opgenomen in artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, onder gelijkwaardige voorwaarden, als vergunningvrije omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken. In artikel 22.36 is geregeld dat de onderdelen van artikel 2, bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken, erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter en gebruik van bestaande bouwwerken voor mantelzorg. De artikelenartikel 22.28 en artikel 22.38 bevatten uitzonderingen op dat vergunningvrije bouwen als dat bouwen betrekking heeft op monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologisch erfgoed.
MMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.27 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.26 toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.28, vierde lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.28, vierde lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.28, vierde lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.28, vierde lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.27 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.26 kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.
In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelenartikel 22.26 en artikel 22.27 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.
Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).
Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.
In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).
In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.
NNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en artikel 22.30).
Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.
OOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staat het algemeen toepassingsbereik dat geldt voor de hele afdelingAfdeling 22.3.
Alle paragrafen in deze afdeling zijn ook voorzien van een toepassingsbereik. Dat betekent dat voor beantwoording van de vraag of een regel uit deze afdeling wel of niet geldt, getoetst moet worden of een activiteit valt binnen het algemene toepassingsbereik zoals staat in dit artikel. Als dat niet het geval is, is de gehele afdeling niet van toepassing. Ook niet als de activiteit past binnen de omschrijving van het toepassingsbereik in een van de paragrafen van deze afdeling.
In het eerste lid zijn milieubelastende activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet onder het toepassingsbereik van deze afdeling gebracht. Dit zijn dus alle activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, anders dan lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk en wateronttrekkingsactiviteiten.
De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.
Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.
Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.
Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.
Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:
Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.
Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.
Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.
Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.
De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.
Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.
De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.
Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.
Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.
Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdelingAfdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.18). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.
Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.
Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.
Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.
Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.
Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan.
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Lozingen in de bodem en in de riolering die vielen onder het Besluit lozing afvalwater huishoudens of het Besluit lozen buiten inrichtingen (en de daarmee corresponderende artikelen van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer) worden ook gedecentraliseerd en vallen daarom onder het toepassingsbereik van deze afdeling. Het gaat alleen om de gevolgen van die lozingen voor de bodem, de riolering of het zuiveringtechnisch werk. Zo valt bijvoorbeeld de hoeveelheid en kwantiteit van het lozen van water afkomstig van het ontwateren van een bouwput in de riolering, wel onder de regels van deze afdeling, maar de geluidhinder of geurhinder veroorzaakt door het ontwateren niet.
De regels voor bodembeheer, zoals opgenomen in paragraaf 22.3.7 gelden voor alle milieubelastende activiteiten zoals bedoeld in de Omgevingswet. De voorschriften gelden dus ook voor milieubelastende activiteiten buiten voormalige wet milieubeheer-inrichtingen.
TTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.42 somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.42 werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op artikel 22.45.
Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.
Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.
UUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het
Artikel 22.47, eerste lid van artikel 22.47
regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
VVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.
De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.
Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.
De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.
Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.
Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.52, vierde lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel 22.52a, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.52 of artikel 22.52a van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.
De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.
XXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.
Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52a, tweede lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid van het artikelartikel 22.52, artikel 22.52eerste lid op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.
Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.
Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.51 genoemde voorziene regelgeving.
YYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Bal regelt een groot aantal handelingen met afvalstoffen. Zie onder andere paragraaf 3.2.13 (Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte) en paragraaf 3.5.11 (Verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen).
De voorschriften van afdeling 2.3 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarbij behorende onderdelen van de Activiteitenregeling milieubeheer, die niet zijn opgegaan in het Bal zijn terecht gekomen in deze paragraaf van het omgevingsplan. Dit is alleen de bepaling over zwerfafval.
[Vervallen]
AAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels die zien op de immissie van het geluid, veroorzaakt door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Voor enkele milieubelastende activiteiten zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, bevat dat besluit regels om geluidemissie te voorkomen. Bijvoorbeeld een verplichting om de werkzaamheden binnen uit te voeren. Voor de milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in het Bal, zijn in dit omgevingsplan geen emissiebeperkende maatregelen opgenomen. Als het opleggen van (extra) maatregelen ter voorkoming van geluidemissie nodig is, dan kan dit met een maatwerkvoorschrift.
De geluidparagraaf geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van deze afdeling vallen. Wel is er in artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan een voorrangsbepaling opgenomen voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend.
De geluidparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geluidnormen en andere geluidvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten.
Voor het vaststellen van geluidvoorschriften in de omgevingsvergunning werd meestal de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gebruikt. Voor zowel vergunningverlening als het stellen van maatwerkvoorschriften bevat deze handreiking informatie. De handreiking bevat (onder meer in hoofdstuk 4) ook nu nog informatie die kan helpen bij het stellen van regels in het omgevingsplan of voorschriften voor activiteiten.
[Vervallen]
CCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Alleen geluidgevoelige gebouwen die op een locatie toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan of via een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, worden beschermd tegen het geluid veroorzaakt door een activiteit.
Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.
Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.
Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.
Het artikel 22.1, tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.
Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.
Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.
In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.
Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.
In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
Met dit artikel wordt bepaald dat het geluid van een activiteit niet geldt op een geluidgevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.
De aanwezigheid van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw kan wel aanleiding zijn voor het (met maatwerk) opleggen van een andere waarde dan de standaardwaarde of voor het opleggen van maatregelen of gedragsvoorschriften. De specifieke zorgplicht voor een milieubelastende activiteit is ook van toepassing op geluid door een activiteit op deze tijdelijke geluidgevoelige gebouwen.
Een gevel kan bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met toepassing van de artikelen 5.78y of 5.78aa van het Bkl, als niet-geluidgevoelige gevel in het omgevingsplan worden aangemerkt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 5.78y en 5.78aa in het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Deze niet-geluidgevoelige gevels vervangen in het nieuwe stelsel de gevels die onder de voormalige Wet geluidhinder als «doof» werden aangemerkt of waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering werd afgeweken van de wettelijke norm.
In het overgangsrecht van het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in artikel 12.17 bepaald dat onder «niet-geluidgevoelige gevel» ook wordt verstaan een gevel die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangemerkt als zogenoemde «dove gevel», evenals een gevel waarvoor de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast. Ook die gevels blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet geluidgevoelig.
Voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal worden geluidwaarden gesteld in paragraaf 4.109 «Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk» van het Bal.
Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.
Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.44, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.
Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:
Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.
Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van dit omgevingsplan.
EEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.
Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.60 en artikel 22.61 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.45 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.
Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61a van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.
FFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf geldt voor activiteiten waarvoor waarden voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) of het maximaal geluidsniveau (LAmax) gesteld worden. Voor windturbines en buitenschietbanen worden voor geluid andere waarden gesteld, namelijk voor Lden en Lnight en geluid Bs,dan.
Deze paragraaf is niet van toepassing op geluid dat niet representatief is voor een activiteit. Uitgangspunt is dat elke activiteit onderdeel is van de representatieve bedrijfssituatie en het geluid van elke activiteit representatief geluid is. Niet representatief geluid is alleen het geluid door een uitzonderlijke bedrijfssituatie, dat in een maatwerkbesluit als zodanig is aangemerkt.
Het is aan het oordeel van het bevoegd gezag wat een uitzonderlijke bedrijfssituatie is. In paragraaf 4.2 van bijlage IVh van de Omgevingsregeling zijn richtlijnen gegeven die daarbij kunnen worden toegepast. Hiermee wordt – grofweg – de situatie uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de Handleiding meten en rekenen industrielawaai voortgezet dat incidentele bedrijfssituaties niet worden meegenomen bij het bepalen van het geluid. In het voormalige Activiteitenbesluit is een incidentele bedrijfssituatie een bedrijfssituatie waarvoor op grond van artikel 2.20, zesde lid, andere waarden zijn vastgesteld.
Voor het geluid dat niet representatief is voor een activiteit kan het bevoegd gezag als dat nodig is, wel regels stellen, bijvoorbeeld waarden, tijdstippen of werkwijzen voor de gebeurtenissen die het niet-representatieve geluid veroorzaken. Artikel 5.59 van het Bkl bepaalt namelijk dat het omgevingsplan erin moet voorzien dat ook het niet-representatieve geluid aanvaardbaar is.
In het toepassingsbereik worden windparken met 3 of meer windturbines expliciet uitgesloten, omdat zij ook niet vallen onder paragraafsubparagraaf 22.3.4.3 over het geluid door windturbines.
HHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het in de artikelenartikel 22.63, eerste lid, artikel 22.64, eerste lid, artikel 22.65, eerste lid en artikel 22.66, eerste lid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.
IIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
NNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de indeling van de paragraaf is in hoofdlijnen de structuur van paragraaf 5.1.4.6.3 «Geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf» van het Bkl gevolgd. Materieel zijn de artikelen uit deze paragraaf gelijkwaardig aan die van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
De paragraaf stelt regels voor:
Deze paragraaf is de voortzetting van de artikelen 3.115 tot en met 3.121 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de regels van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.
Tussen bovenstaande regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij, bestonden enkele kleine inhoudelijke verschillen. Zo is de zogenaamde 50%-regeling in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer vereenvoudigd ten opzichte van die in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze paragraaf van het omgevingsplan is aangesloten bij de inhoud van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook is artikel 3.116, derde lid, uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer in deze omgevingsplanregels van rijkswege overgenomen. Zo’n bepaling kende de voormalige Wet geurhinder en veehouderij niet.
De regels van deze paragraaf gelden voor alle activiteiten die vallen onder artikel 22.41 van dit omgevingsplan, waaronder milieubelastende activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bestaande omgevingsvergunningen voor milieu op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het houden van landbouwhuisdieren of paarden die gehouden worden voor het berijden in dierenverblijven hun gelding houden. Dat geldt ook voor de zogenoemde verleende omgevingsvergunningen beperkte milieutoets. De waarden en afstanden in deze paragraaf gelden alleen voor het beginnen met of wijzigen of uitbreiden van een dierenbedrijf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang het bedrijf niet wordt uitgebreid of gewijzigd.
Ook is voor deze paragraaf de voorrangsbepaling in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan van belang. Op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij hebben veel gemeenten in een zogenoemde geurverordening, concentratiegebieden aangewezen of andere waarden of afstanden opgenomen voor het houden van landbouwhuisdieren dan de waarden of afstanden in deze paragraaf van het omgevingsplan. Deze geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.
[Vervallen]
QQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelenartikel 22.98 en artikel 22.99 voldaan worden.
RRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1I bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
SSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.
De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.98 gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelenartikel 22.100 en artikel 22.101 gelden.
Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
TTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op een deel ervan. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraafsubparagraaf 22.3.6.4 geregeld.
Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41, waaronder opslag van vaste mest op een weiland of akker.
Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel 22.240.
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.
Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.262 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
De maatwerkmogelijkheid in artikel 3.46, achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is niet specifiek overgenomen. Dit valt nu onder de generieke maatwerkbevoegdheid van deze afdeling van dit omgevingsplan.
VVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op substraatmateriaal van plantaardige oorsprong. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraafsubparagraaf 22.3.6.4 geregeld.
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
WWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelenartikel 22.114 tot en met 22.119, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.
Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.
XXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kortheidshalve wordt voor een uitleg over het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.173 van het Bal.
De verwijzing naar artikel 3.173 van het Bal brengt met zich mee dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk ook andere milieubelastende activiteiten omvat die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteit functioneel ondersteunen. De activiteiten worden gezien als één activiteit. Er is dan dus geen sprake van cumulatie van geur door verschillende activiteiten.
Dit artikel betreft een voortzetting van artikel 3.5a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De regels van paragraafsubparagraaf 22.3.6.5 kent als gevolg van aansluiting bij het Bal een breder toepassingsbereik ten opzichte van artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde namelijk dat de regels alleen van toepassing waren op zuiveringtechnische werken voor zover het de waterlijn betrof met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.
Deze paragraaf stelt alleen regels voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De regels die zien op andere belangen zijn opgenomen in paragraaf 4.49 van het Bal.
ZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.127 op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.
In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.
Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.
Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.
Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
[Vervallen]
DDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf stelt regels voor moestuinen en/of siertuinen of industrie (inclusief bedrijfsterreinen), inclusief aangrenzende bermen, gelegen in het zinkassengebied De Kempen. Dit gebied ligt in een deel van de provincies Noord-Brabant en Limburg.
Voor de gemeenten Boxtel, Horst aan de Maas, Maasgouw, Oisterwijk, Roermond, Tilburg en Vught is de situering en omvang (de zogenoemde geometrische begrenzing) van het zinkassengebied De Kempen vastgesteld in bijlage III bij het omgevingsplan van de betreffende gemeente. Voor de overige gemeenten binnen het zinkassengebied De Kempen valt het gehele ambtsgebied onder het gebied en is een aparte aanduiding van de geometrische begrenzing niet nodig.
Het betreft een verontreinigingssituatie waarbij zinkassen in de bodem aanwezig zijn of waarbij de bodem verontreinigd is geraakt door de aanwezigheid van zinkassen in het verleden.
De saneringsaanpak die in de artikelenartikel 22.135 en artikel 22.136 wordt beschreven is een maatwerkregel waarin wordt afgeweken van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit artikel regelt dat de aanwezige verontreiniging moet worden verwijderd door middel van ontgraving tot de terugsaneerwaarde die overeenkomt met de bodemkwaliteitsklasse die hoort bij de bodemfunctieklasse die door de gemeente is aangewezen.
De overige artikelen uit het Besluit activiteiten leefomgeving (onder andere de meldingsplicht, het aanleveren van gegevens en bescheiden, de erkenningsplicht voor de uitvoering en milieukundige begeleiding en het aanleveren van een evaluatieverslag) zijn wel van toepassing. Dit geldt ook voor de relevante bepalingen uit de activiteit graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (bijvoorbeeld de regels voor het gescheiden houden van partijen en voor tijdelijke opslag) en de activiteit toepassen van grond en baggerspecie (voor het aanvullen van de ontgraving met grond of baggerspecie).
GGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlageBijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
MMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, «Verven en vernissen – Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°». Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632.
Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 22.219 of artikel 22.220 in een specifiek geval niet toereikend is.
[Vervallen]
HHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Deze paragraaf treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.
KKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.
MMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat voorschriften voor het houden van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels. Hieronder vallen dus bijvoorbeeld het op kleine schaal houden van landbouwhuisdieren, kinderboerderijen, dierentuinen, maneges, hondenkennels of dierenasiels. Het grootschalig houden van landbouwhuisdieren wordt geregeld door het Bal.
Het houden van landbouwhuisdieren of paarden of pony’s kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor gelden de artikelen uit paragraafsubparagraaf 22.3.6.2 (Geur door het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden).
Deze paragraaf bevat geen aanvullende geurvoorschriften voor het houden van andere zoogdieren of vogels. Wanneer er toch maatregelen tegen geuroverlast noodzakelijk zijn, kan het bevoegd gezag deze bij maatwerkvoorschrift stellen. Te denken valt aan maatwerkvoorschriften waarbij wordt voorgeschreven dat uitwerpselen met een bepaalde frequentie worden verwijderd of maatwerkvoorschriften die gaan over de uitvoering en ligging van een dierenverblijf.
Het voorschrift uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer «Het te lozen afvalwater als gevolg van het reinigen en ontsmetten van dierenverblijven kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd» is niet meer expliciet uitgeschreven, omdat dit onder de specifieke zorgplicht valt.
UUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op artikel 22.274 is ingegaan op de achtergrond hiervan.
[Vervallen]
YYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.281 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.280 en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht bij artikel 22.280 vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.281 beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
BBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.282 biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.280 een aanvullende mogelijkheid de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan gestelde regels over afwijking, waardoor vergunningverlening op grond van die regels niet mogelijk is, maar niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel. Hiermee wordt een vergelijkbare mogelijkheid geboden zoals artikel 22.32 van dit omgevingsplan biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit bouwactiviteiten en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Omdat de werking identiek is wordt voor de toepassing van deze bepaling verder verwezen naar de toelichting bij artikel 22.32.
CCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.280 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.
De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.
In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.
De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.
De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
De artikelenartikel 22.287 tot en met 22.295 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.295 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelenartikel 22.287 tot en met 22.295 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.
Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.
Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).
Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.
In artikel 22.276 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:
activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;
het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;
het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;
het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;
het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.
Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).
De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.
Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.
FFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen bevatten aanvraagvereisten voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet als vergunningplichtig zijn aangemerkt. Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 7.3 tot en met 7.7 van de voormalige Regeling omgevingsrecht, waarbij de indieningsvereisten destijds zijn overgenomen van bestaande formulieren bij gemeenten.
[Vervallen]
JJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelenartikel 22.290, artikel 22.291 en artikel 22.292. Daar waar er meerdere schalen genoemd zijn, moet een schaal worden gekozen die het onderdeel van het monument adequaat weergeeft. Bij detailtekeningen van stucwerk of ornamenteel stuc kan bijvoorbeeld een schaal van 1:1 gevraagd worden ter verificatie van het profiel. Maar deze schaal zal lang niet altijd nodig zijn om details voldoende duidelijk weer te geven. Het is aan de aanvrager om zijn aanvraag voldoende duidelijk te maken en aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de ingediende bescheiden volstaan voor de beoordeling.
KKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is bepaald dat de aanvraagvereisten die op grond van de artikelenartikel 22.287 tot en met 22.294 voor gemeentelijke monumenten gelden, ook gelden voor voorbeschermde gemeentelijke monumenten (als bedoeld in bijlage I bij het Bbl). Omwille van de leesbaarheid is voor een apart artikel gekozen in plaats van het opnemen in voornoemde artikelen zelf.
LLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht. Op grond van het eerste lid moet aannemelijk worden gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die op grond van dit omgevingsplan is vereist voor het bouwen van dat bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dit aanvraagvereiste is opgenomen ter voorkoming van braakliggende terreinen in de beschermde historische structuur. Hiermee wordt het daadwerkelijk indienen van plannen voor de vervangende bebouwing, waarin voldoende rekening wordt gehouden met het karakter van het beschermde stads- of dorpsgezicht, bevorderd. Dergelijke plannen kunnen dan worden getoetst aan het omgevingsplan en de beleidsregels voor de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan de regels over het uiterlijk van bouwwerken in het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als een dergelijke beleidsregel. Dit volgt uit artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet. De welstandsnota bevat criteria om te beoordelen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Als bij het vaststellen van het omgevingsplan de regels over het uiterlijk van bouwwerken wijzigen ten opzichte van de daarover in hoofdstukHoofdstuk 22 van dit omgevingsplan gestelde regels, kunnen gemeenten uiteraard ook de daarop betrekking hebbende beleidsregels wijzigen.
Het tweede lid bevat een omzetting van de landelijke regels die nog gebaseerd zijn op het (nog steeds geldende) beoordelingskader ter voorkoming van gaten in de bebouwingsstructuur. Op basis van de archeologische verwachting kan het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag een archeologisch rapport als aanvraagvereiste nodig achten, om de archeologische waarde van het te verstoren terrein nader vast te stellen. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. Dat was al zo (via het bestemmingsplan) en is terug te voeren op de gemaakte keuzes bij de implementatie van het verdrag van Valletta (via de Wet op de archeologische monumentenzorg). In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
MMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zoals hiervoor al toegelicht bij artikel 22.283 gaat het hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Hiervoor gelden dezelfde aanvraagvereisten als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 22.296. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op dat artikel. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten.
OOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.63, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.
Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.
Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.
Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.
Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.
Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.
Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.
Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.
Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.
Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.
Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.
De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.
Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.
Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.
In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.
De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.
Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».
[Vervallen]
De gemeente Someren heeft sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 een omgevingsplan van rechtswege. Dit omgevingsplan bestaat uit de bestaande bestemmingsplannen, de bruidsschat (voorheen rijksregels) en enkele lokale verordeningen. In de transitieperiode tot 1 januari 2032 wordt door middel van verschillende wijzigingen van het omgevingsplan stukje voor stukje het omgevingsplan omgezet naar één integraal omgevingsplan zoals bedoeld in de Omgevingswet. De uitwerking hiervan is terug te vinden in de algemene toelichting van het omgevingsplan. Dit is de eerste inhoudelijke wijziging van het omgevingsplan. Het doel van deze wijziging is om de structuur van het omgevingsplan op te zetten en een basisregeling te ontwikkelen voor alle gebiedsaanwijzingen, functies en activiteiten die voorkomen in het buitengebied van Someren.
Voor de structuur van het omgevingsplan is gekozen om voor de basis aan te sluiten bij het casco van de VNG. Op onderdelen wijkt het plan af van het casco voor een betere leesbaarheid of zodat deze beter aansluit bij de Somerense werkwijze. Dit omgevingsplan vormt onze basis voor het uiteindelijke omgevingsplan. De structuur, hoofdstukken, activiteiten, normen, aanwijzingen et cetera vullen we op zo’n manier dat we deze stap voor stap verder aan kunnen vullen zonder aan de basis te hoeven sleutelen. Door eerst een goede basis neer te zetten, wordt het uiteindelijk gemakkelijker om het omgevingsplan te wijzigen voor volgende deelgebieden of voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.
In deze wijziging worden de regels uit de geldende bestemmingsplannen en relevante omgevingsvergunningen voor het gebied deelgebied 5 omgezet naar het omgevingsplan. Deelgebied 5 is het gedeelte van het buitengebied dat aan weerszijden wordt begrensd door de gemeentegrenzen, aan de noordzijde door de A67 en aan de zuidzijde door de Provincialeweg. In het westen ligt het Natura 2000-gebied de Strabrechtse Heide & Beuven en aan de oostzijde vormt de N266 de grens. De gemeente Someren is al enkele jaren bezig met de actualisatie van de bestemmingsplannen voor het buitengebied. Vanwege de omvang van het buitengebied van Someren gebeurt dit in deelgebieden. In deelgebied 5 is gekeken welke activiteiten plaatsvinden en welke bouwwerken aanwezig zijn. Daarna is getoetst of de feitelijke situatie overeenkomt met de toegestane activiteiten en of bouwwerken opgericht zijn in overeenstemming met de verleende vergunningen en/of destijds geldende bestemmingsplannen, nu het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Als dit niet overeenkomt wordt samen met bewoners of gebruikers van de locaties gezocht naar een oplossing. Dit kan zijn door een wijziging van het omgevingsplan, het aanvragen van een omgevingsvergunning of het opstarten van een handhavingstraject.
Voor de voorgaande deelgebieden is na de inventarisatie en gesprekken een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit is het eerste plan dat door een wijziging van het omgevingsplan zal worden vastgesteld. Inhoudelijk zullen de regels grotendeels overeenkomen met voorgaande regelingen in de bestemmingsplannen voor de voorgaande deelgebieden. De basisregels wijzigen niet, de overgang is beleidsneutraal. Wel zijn er op locatieniveau ontwikkelingen die worden meegenomen in deze wijziging van het omgevingsplan. In het gebied komen verschillende functies voor, er staan bijvoorbeeld burger- en (agrarische) bedrijfswoningen. Er zijn veehouderijen, landbouw, overige agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven en sport- en maatschappelijke functies. Daarnaast bevindt er zich de nodige agrarische grond zonder bouwmogelijkheden en natuur binnen het plangebied. De ontwerpwijziging “Buitengebied Someren - Deelgebied 5” is na intensief overleg met de bewoners en eigenaren in het gebied, de provincie en het waterschap opgesteld. Zowel ons beleid voor het buitengebied, flankerend beleid als ook de sloop stimulerende maatregelen, zijn in het plan verwerkt. De bruidsschat is nog onveranderd opgenomen en blijft gelden voor het volledige ambtsgebied van Someren. De wijziging van het omgevingsplan heeft alleen betrekking op deelgebied 5, de regeling is niet van toepassing op het overige grondgebied van de gemeente.
Op meerdere manieren is er voor gezorgd dat alle belanghebbenden; inwoners, eigenaren, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen, geïnformeerd werden. Op alle locaties binnen het plangebied heeft er een inventarisatie van de huidige situatie plaatsgevonden. Waar nodig of gewenst zijn keukentafelgesprekken gevoerd met belanghebbenden om strijdigheden met geldende regelgeving op te lossen en/of tot nieuwe plannen te komen. Daarnaast is er een algemene informatieavond geweest voor de inwoners en gebruikers van deelgebied 5 om een toelichting te geven op de verandering van het bestemmingsplan naar een omgevingsplan. Hierna is er nog de mogelijkheid geboden om individueel het gesprek aan te gaan tijdens verscheidene inloopmomenten. Daarnaast wordt het proces bijgehouden op de gemeentelijke website en worden er nieuwsbrieven verstuurd naar alle geïnteresseerden over de voortgang van het omgevingsplan. Ook voor de ketenpartners en adviseurs uit de omgeving zijn vooraf bijeenkomsten georganiseerd om de werkwijze van de gemeente toe te lichten.
Gelijktijdig met de ontwerp wijziging van het omgevingsplan wordt ook het ontwerp-milieueffectrapport (hierna planMER) ter inzage gelegd. Doel van een planMER is het op volwaardige wijze meenemen van milieuoverwegingen in de voorbereiding van, in dit geval, een wijziging van het omgevingsplan. Het uitgangspunt is dat het planMER inzicht geeft in de maximaal optredende milieugevolgen en maatregelen beschrijft waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden voorkomen of beperkt.
Het omgevingsplan is planMER-plichtig, omdat het omgevingsplan kaderstellend is voor opvolgende mer-(beoordelings)plichtige besluiten. Dit geldt ook als een Passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming (artikel 16.36 lid 1 en 2 Omgevingswet). Het omgevingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze significante gevolgen kan hebben op Natura-2000 gebieden. Daarom is een Passende beoordeling nodig, deze maakt onderdeel uit van het MER.
Het planMER is voorafgegaan door de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De NRD heeft als doel om inzicht te geven in de stappen die ten behoeve van het MER doorlopen gaan worden. Hierin wordt beschreven welke omgevingsaspecten onderzocht gaan worden en met welke diepgang. De notitie is 6 weken ter inzage gelegd van 30 mei 2024 tot en met 11 juli 2024. Eenieder heeft hiermee de gelegenheid gehad zienswijzen te geven op de onderzoeksopzet. Gelijktijdig zijn betrokken bestuursorganen geïnformeerd en geraadpleegd. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op de NRD.
Een uitgebreide motivering van het besluit is terug te vinden op www.someren.nl/bijlagen-omgevingsplan
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-363430.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.