Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Haarlemmermeer 2024

Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

 

gelet op artikel 35 van de Participatiewet en de artikelen 34 en 70 van de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2024

 

gelezen het voorstel 5 maart 2024;

 

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Haarlemmermeer 2024

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

    • b.

      PW: de Participatiewet;

    • c.

      de verordening: de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2024.

  • De begripsbepalingen van de PW en de verordening zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.

  • 2.

    Met deze beleidsregels wordt beoogd de kaders, waarbinnen toepassing wordt gegeven aan de gemeentelijke bevoegdheid tot de verlening van bijzondere bijstand, te beschrijven en inzichtelijk te maken. Dit laat onverlet dat er, gezien de complexiteit en de veelheid van factoren en omstandigheden die zich bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor kunnen doen, redenen kunnen zijn om gemotiveerd van deze beleidsregels af te kunnen wijken.

Artikel 2. Recht op bijzondere bijstand

De alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin heeft recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht.

Artikel 3. Voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt verstrekt als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin heeft recht op bijzondere bijstand als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aanvrager valt niet onder de uitsluitingsgronden van artikel 13 PW; en

  • b.

    er is geen voorliggende voorziening; en

  • c.

    er is sprake van noodzakelijke kosten; en

  • d.

    er zijn bijzondere omstandigheden in de individuele situatie; en

  • e.

    de kosten kunnen niet worden voldaan uit de bijstandsnorm; en

  • f.

    er is onvoldoende draagkracht om de kosten zelf te dragen.

Artikel 4. Voorliggende voorzieningen

  • 1.

    Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met voorliggende voorzieningen. Hieronder wordt verstaan: elke voorziening buiten de wet waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven (artikel 5 sub e van de PW).

  • 2.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      er is een voorliggende voorziening die passend en toereikend is;

    • b.

      de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd worden door een voorliggende voorziening als niet noodzakelijk beschouwd;

    • c.

      de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, hebben betrekking op medische behandelingen en verrichtingen die worden gerekend tot de ontwikkelingsgeneeskunde.

  • 3.

    Afwijking van de in het voorgaande lid benoemde afwijzingsgronden is alleen mogelijk indien zeer dringende redenen aanwezig zijn. Geen afwijking is mogelijk bij de behandelingen of verrichtingen die worden gerekend tot de ontwikkelingsgeneeskunde.

  • 4.

    Wanneer de bijzondere noodzakelijke kosten door een voorliggende voorziening gedeeltelijk worden vergoed, is het recht op bijzondere bijstand voor het niet vergoede deel van de kosten afhankelijk van de reden waarom de voorliggende voorziening tot slechts gedeeltelijke vergoeding is overgegaan. Wanneer de reden van gedeeltelijke vergoeding enkel budgettaire gronden heeft, kunnen de niet vergoede kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking worden genomen, voor zover de kosten betrekking hebben op de meest goedkope toereikende oplossing.

Artikel 5. Noodzakelijke kosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand is bedoeld voor de voorziening in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2.

    Omdat ze niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden geacht te behoren, kan geen bijstand worden verleend voor:

    • a.

      de voldoening aan alimentatieverplichtingen;

    • b.

      de betaling van een boete;

    • c.

      geleden of toegebrachte schade;

    • d.

      vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

    • e.

      aflossing van een schuldenlast.

  • 3.

    Bijstand in de kosten van aflossing van een schuldenlast is onder bijzondere omstandigheden wel mogelijk, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub g PW in combinatie met artikel 49 PW en daarop gebaseerde regelgeving.

  • 4.

    Tenzij in de beleidsregels of het Financieel besluit sociaal domein anders is bepaald wordt de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand vastgesteld aan de hand van de Nibud-prijzengids zoals opgenomen in het handboek Grip op PW, de Wet IB 2001 of de Regeling zorgverzekering. Het college motiveert in dit geval in de beschikking dat uit onderzoek geen noodzaak is gebleken om daar in het individuele geval van af te wijken. Het is in beginsel aan belanghebbende om gemotiveerd en zo nodig onderbouwd aan te geven dat een hoger bedrag noodzakelijk is. Stelt het college de bijstand lager vast dan de richtprijzen dan rust in beginsel de bewijslast dat de belanghebbende in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten kan voorzien bij het college.

Artikel 6. Beoordeling bijzondere omstandigheden in de individuele situatie

  • 1.

    Het uitgangspunt is dat bij een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt gekeken naar de individuele situatie van de aanvrager. De te beantwoorden vraag is of de aanvrager bepaalde kosten kan dragen gezien zijn individuele omstandigheden.

  • 2.

    Bij de beoordeling zijn zowel de individuele omstandigheden relevant alsmede de vraag of deze omstandigheden bijzonder zijn.

  • 3.

    Wanneer de noodzakelijke kosten, waarin bijzondere bijstand wordt gevraagd, ontstaan zijn door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager, wordt deze omstandigheid betrokken in de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.

  • 4.

    Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan, afhankelijk van de ernst van het tekortschietend besef, de individuele omstandigheden van de aanvrager en de urgentie van het aangevraagde, ertoe leiden dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat.

  • 5.

    Indien en voor zover aan het ontstaan of bestaan van de bijzondere noodzakelijke kosten een onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan ten grondslag ligt, wordt de eventueel toegekende bijzondere bijstand in beginsel toegekend in de vorm van een geldlening.

Artikel 7. Verantwoordelijkheid tot voldoening uit eigen middelen

  • 1.

    Bij de verlening van bijzondere bijstand wordt geen toepassing gegeven aan de mogelijkheid van artikel 35 lid 2 PW om op de toe te kennen bijzondere bijstand een drempelbedrag in mindering te brengen.

  • 2.

    Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand. Belanghebbende dient een vermogen te hebben dat minder is dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 PW.

  • 3.

    Er geldt een extra vermogensvrijlating indien er sprake is van een reservering voor de uitvaart die op een aparte rekening staat of indien er sprake is van een aparte polis in natura (niet afkoopbaar). De hoogte van de extra vermogensvrijlating is vastgelegd in het Financieel besluit sociaal domein.

  • 4.

    Van het uitgangspunt dat auto's meetellen voor de vermogensvaststelling kan worden afgeweken indien:

    • a.

      de auto (of motor), gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk is . en de waarde van de auto niet meer bedraagt dan € 28.816.

    • b.

      In afwijking van het hiervoor gestelde onder lid 4, onderdeel a geldt, indien er sprake is van een aangepast voertuig omdat de persoon of een van de gezinsleden lichamelijke beperkingen heeft, er geen maximumbedrag van € 28.816. .

    • c.

      in de overige gevallen mag de waarde van de auto (of motor) niet meer bedragen dan maximaal € 2.500; is de waarde van de auto hoger dan telt alleen het meerdere boven € 2.500 mee voor de vermogensvaststelling. De vrijlating van € 2.500 geldt slechts ten aanzien van één vervoermiddel (auto of motor) per gezin. Indien er daarnaast binnen hetzelfde huishouden nog een vervoermiddel (auto of motor) aanwezig is, wordt de waarde daarvan toegerekend aan het vermogen. Voor de vaststelling van de waardevan de auto (inclusief btw) kan gebruik gemaakt worden van de online ANWB-koerslijst. Van auto’s die wegens hun leeftijd (doorgaans 7 à 8 jaar of ouder) niet meer in deze uitgaven zijn opgenomen, wordt aangenomen dat hun waarde nihil bedraagt, tenzij er aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is (bijvoorbeeld bij oldtimers).

  • 5.

    Vermogen in de vorm van een voor eigen bewoning bestemde eigen woning, wordt niet in aanmerking genomen voor de verstrekking van bijzondere bijstand, tenzij het betreft de toekenning van woonkostentoeslag voor een eigen woning.

Hoofdstuk 2. Vaststelling draagkracht

Artikel 8. Draagkracht

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt onder aftrek van de draagkracht. Draagkracht is het gedeelte van het inkomen en vermogen dat de aanvrager bij een aanvraag voor bijzondere bijstand zelf moet inzetten.

  • 2.

    Geen draagkracht hebben belanghebbenden die, op jaarbasis, een netto-inkomen hebben tot 120% van de voor hen geldende bijstandsnorm (beide inclusief vakantiegeld) en die geen vermogen hebben boven de voor hen geldende vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 PW.

  • 3.

    Indien er sprake is van kostendelende inwoners is de geldende bijstandsnorm van toepassing zonder kostendelende medebewoners.

  • 4.

    Wanneer het inkomen meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, wordt 35% van het meerdere inkomen ingezet ter dekking van de aangevraagde kosten.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in lid 3 wordt voor de bepaling van de draagkracht met een percentage van 100 gerekend in de toekenning van bijzondere bijstand voor:

    • a.

      woonkostentoeslag;

    • b.

      bijstand voor 18 tot 21-jarigen, voor zover die de van toepassing zijnde norm exclusief vakantietoeslag te boven gaat;

    • c.

      bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

  • 6.

    Bij de vaststelling van de draagkracht worden de individuele inkomenstoeslag, bijzondere bijstand, minimaregelingen en de middelen zoals genoemd in artikel 31, lid 2 PW buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Het inkomen van een minderjarig kind wordt niet tot de middelen van de aanvrager gerekend.

  • 8.

    Indien er sprake is van een inkomen uit een eigen onderneming, dan is voor de bepaling van de draagkracht de belastingaangifte van het voorgaande jaar van toepassing. In geval de ondernemer uitstel heeft voor de betreffende belastingaangifte, dan geschiedt de toets op draagkracht op basis van de ingediende btw-aangiften van dat jaar.

  • 9.

    Indien de belanghebbende een hoger vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de PW, moet 100% van het meerdere vermogen worden ingezet ter dekking van de bijzondere noodzakelijke kosten.

  • 10.

    Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken of die een minnelijk traject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) volgt, geldt dat het college enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie CRvB 01-02-2005, nr. 02/93 NABW). De CRvB neemt hierbij als uitgangspunt dat dit slechts de middelen betreft die op grond van artikel 295 lid 2 Fw buiten de boedel worden gelaten.

Artikel 9. Periode draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt in beginsel voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand van de aanvraag. Deze periode kan langer worden vastgesteld, indien naar verwachting het inkomen en/of de omstandigheden van belanghebbende niet of nauwelijks zal wijzigen in de komende jaren. De maximale draagkrachtperiode is echter 5 jaar.

  • 2.

    Indien gedurende het jaar het inkomen met € 200 netto per maand wijzigt, wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld.

  • 3.

    Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met de vastgestelde jaardraagkracht; de vastgestelde ruimte blijft dus gelden, tenzij er een nieuwe draagkrachtberekening heeft plaatsgevonden als gevolg van een aanzienlijke inkomenswijziging.

  • 4.

    Als bij een aanvraag blijkt dat er vóór de aanvraagdatum noodzakelijke kosten zijn gemaakt, dan wordt het draagkrachtjaar, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 11 van deze beleidsregels, vastgesteld vanaf de eerste dag van de maand waarin deze kosten zich voor het eerst hebben voorgedaan.

  • 5.

    In geval van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 10. Toepassing draagkracht

  • 1.

    Het middels bijzondere bijstand toe te kennen bedrag voor de betaling van noodzakelijke kosten, wordt berekend door het bedrag van de in aanmerking te nemen kosten te verminderen met de aanwezige draagkracht.

  • 2.

    Indien de toe te kennen bijstand een incidenteel karakter heeft, wordt de vastgestelde draagkracht voor de vastgestelde draagkrachtperiode ineens verrekend met de middels bijzondere bijstand te vergoeden noodzakelijke kosten. Bij samenloop van incidentele en periodieke kosten, wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

Artikel 11. Aanvraag

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt in principe op aanvraag verstrekt. Aanvragen voor bijzondere bijstand, kunnen worden ingediend tot en met drie maanden na het moment waarop de kosten zijn gemaakt. Het is dus mogelijk om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen, ook als de kosten al voldaan zijn.

  • 2.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt slechts in behandeling genomen als de gevraagde gegevens compleet zijn en/of de gevraagde bewijsstukken zijn overgelegd. Indien belanghebbende een periodieke uitkering ontvangt op grond van de PW, hoeven geen bewijsstukken omtrent inkomen en vermogen te worden overgelegd. Het na een geboden hersteltermijn niet (tijdig) aanleveren van de gevraagde gegevens en/of bewijsstukken leidt in beginsel tot buiten behandelingstelling van de aanvraag.

Artikel 12. De wijze van verstrekken

  • 1.

    De bijzondere bijstand wordt in beginsel “om niet” (zonder terugbetalingsverplichting) verstrekt. Dit sluit echter niet uit dat in bepaalde gevallen de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt of teruggevorderd.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt in ieder geval verleend in de vorm van een geldlening indien:

    • a.

      het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft;

    • b.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Onder korte termijn wordt verstaan een periode van maximaal twaalf maanden;

    • c.

      de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

    • d.

      het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

  • 3.

    De bijstand die in de vorm van een renteloze geldlening wordt verleend, moet in beginsel worden terugbetaald.

  • 4.

    De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt in principe vastgesteld op drie jaar. Indien er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen volledig heeft afbetaald.

  • 5.

    Van het genoemde in lid 4 kan worden afgeweken als blijkt dat:

    • a.

      belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen; of

    • b.

      indien hij in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of

    • c.

      wanneer belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid.

  • 6.

    De hoogte van de maandelijkse aflossing van de renteloze lening bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 7.

    Bij een inkomen boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt de maandelijkse aflossing verhoogd met 35% van deze meer inkomsten.

Hoofdstuk 3. Kosten van algemene aard

Artikel 13. Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van jongeren van 18 tot 21 jaar wordt verleend indien en voor zover:

    • a.

      de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de toepasselijke norm;

    • b.

      voor deze kosten de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

      • i.

        de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

      • ii.

        de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De jongere bedoeld onder lid 1 sub b wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

    • a.

      de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten van bestaan van de alleenstaande jongere, alleenstaande ouder of gehuwde van 18 tot 21 jaar worden gelijkgesteld aan de toepasselijke PW-norm voor alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde van 21 jaar of ouder. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen van de jongere en de toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt, waar mogelijk, op grond van paragraaf 6.5 van de PW verhaald. Daarmee wordt voorkomen dat de beslissing tot bijstandsverlening afbreuk doet aan de ouderlijke onderhoudsplicht.

  • 5.

    Als een jongere van 18, 19 of 20 in een inrichting verblijft en geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken, dan bedraagt de hoogte van de bijzondere bijstand het bedrag van de norm uit artikel 20 lid 1 onder a, exclusief vakantietoeslag van de PW.

Artikel 14. Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Voor de voorwaarden voor het recht op de individuele inkomenstoeslag wordt verwezen naar de verordening sociaal domein 2024.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag kan maximaal eenmaal per jaar worden verstrekt en dient elk jaar opnieuw te worden aangevraagd.

  • 3.

    De individuele inkomenstoeslag kan behoudens bijzondere omstandigheden niet met terugwerkende kracht worden verstrekt.

  • 4.

    Het tijdstip van het toetsen van de criteria voor langdurig een laag inkomen begint te lopen vanaf het moment dat de aanvrager in Nederland verblijft.

  • 5.

    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag is opgenomen in het Financieel Besluit Sociaal Domein gemeente Haarlemmermeer 2024.

  • 6.

    De individuele inkomenstoeslag is geen voorliggende voorziening voor individuele bijzondere bijstand.

Artikel 15. Individuele studietoeslag

  • 1.

    Voor de voorwaarden voor het recht op de individuele studietoeslag wordt verwezen naar de verordening.

  • 2.

    De individuele studietoeslag kan maximaal eenmaal per zes maanden wordt verstrekt en kan ambtshalve worden verlengd aan de hand van de informatie die beschikbaar is in SUWI-net.

  • 3.

    De individuele studietoeslag kan in beginsel niet met terugwerkende kracht worden verstrekt.

Hoofdstuk 4. Woonkosten

Artikel 16. Woonkostentoeslag bij een huurwoning

  • 1.

    Belanghebbende bewoont een woning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag (maximale huurgrens) geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag maar door omstandigheden buiten zijn schuld kan hij nog geen aanspraak maken op de huurtoeslag. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van een huurwoning het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaan is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, voor zover door een wijziging in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft inwoning de woonkosten niet zelf meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    Bij de verstrekking van de woonkostentoeslag wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Van zijn inspanningen dient belanghebbende bewijsstukken te overleggen. Jaarlijks wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarde wordt voldaan. De woonkostentoeslag wordt voortgezet zolang aan de voorwaarde wordt voldaan en het de belanghebbende niet te verwijten valt dat hij nog niet over goedkopere woonruimte beschikt.

Artikel 17. Woonkostentoeslag bij een koopwoning

  • 1.

    Aan een belanghebbende die een eigen woning bezit, die tevens door hem wordt bewoond en waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van de koopwoning het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaan is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, voor zover door een wijziging in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft inwoning de woonkosten niet zelf meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    Bij de verstrekking van de woonkostentoeslag wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. In ieder geval valt hieronder het te koop zetten van de eigen woning. Van zijn inspanningen dient belanghebbende bewijsstukken te overleggen. De woonkostentoeslag wordt voortgezet zolang aan de voorwaarde wordt voldaan en het belanghebbende niet te verwijten valt dat hij nog niet over goedkopere woonruimte beschikt.

  • 5.

    Artikel 7 lid 5 van deze beleidsregels, is van toepassing.

Artikel 18. Kosten van inrichting en verhuizing

  • 1.

    Bij de aanvraag voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen dient een redelijke afschrijvingstermijn in acht te worden genomen.

  • 2.

    Belanghebbende dient aan te tonen dat het oude gebruiksgoed aan vervanging toe is en niet meer te repareren is en levert hiertoe een rapport/bon in van een servicemonteur. Er hoeft geen rapport/bon van een servicemontuur te worden ingeleverd indien aangetoond kan worden dat het gebruiksgoed ouder is dan zeven jaar.

  • 3.

    Indien blijkt dat het duurzaam gebruiksgoed aan vervanging toe is, dan wordt bijzondere bijstand verleend voor de voorrijkosten van de servicemonteur tot een maximaal bedrag dat is opgenomen in het Financieel besluit sociaal domein.

  • 4.

    Als blijkt dat het gebruiksgoed te repareren is, kan voor deze kosten (inclusief de voorrijkosten) bijzondere bijstand om niet worden verstrekt.

Hoofdstuk 5. Kosten van medische aard

Artikel 19. Noodzaak medische kosten en voorliggende voorzieningen

  • 1.

    De basisverzekering wordt als voorliggende voorziening gehanteerd voor het verlenen van bijzondere bijstand.

  • 2.

    Medische kosten die op grond van de Zorgverzekeringswet medisch noodzakelijk worden geacht maar toch om budgettaire redenen niet of niet volledig worden vergoed en daarom niet in de basisverzekering zijn opgenomen, worden als medisch noodzakelijke kosten beschouwd.

  • 3.

    Voor een eigen bijdrage waar een besparingsmotief aan ten grondslag ligt, wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt voor zover de eigen bijdrage de Nibud norm te boven gaat.

  • 4.

    Voor de overige medische kosten die niet onder de basisverzekering vallen zal door middel van een aan te vragen medisch advies worden bepaald of de kosten als medisch noodzakelijk worden beschouwd. In voorkomende gevallen kan het college de medische noodzaak laten vaststellen door een hiervoor aangewezen instantie.

  • 5.

    De bijzondere bijstand moet in beginsel aangevraagd zijn voor met de (voortgezette) behandeling wordt gestart en de kosten zijn gemaakt, zodat eerst een medisch advies kan worden opgevraagd om de noodzaak en eventueel de goedkoopst adequate voorziening vast te stellen.

  • 6.

    Tandartskosten die niet worden vergoed door de verzekeraar kunnen zonder advies van een onafhankelijk deskundige worden vergoed tot een bedrag van € 1.000 per behandeling. Indien de kosten hoger zijn dient, om de noodzaak van de behandeling te kunnen vaststellen, een advies te worden aangevraagd bij de door de gemeente gecontracteerde partij voor medische advisering in het kader van de PW.

Hoofdstuk 6. Overige kosten

Artikel 20. Reiskosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor reiskosten wordt vergoed op basis van de tarieven van OV9292 en de NS reisplanner (tweede klas).

  • 2.

    Er wordt alleen een uitzondering gemaakt voor gebruik van bijzonder vervoer indien er sprake is van een medische noodzaak. In dit geval kan er een vergoeding op basis van gebruik van de eigen auto worden vastgesteld. Deze vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijk te rijden kilometers op basis van de kortste route op basis van de ANWB-routeplanner. Het uitkeringsbedrag is in alle gevallen vastgesteld op een bedrag dat is vastgelegd in het Financieel besluit sociaal domein 2024.

  • 3.

    De reiskosten in verband met bezoek aan een gedetineerde kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De gedetineerde moet tot het gezin behoren. Met gezin wordt bedoeld gehuwd of daaraan gelijkgesteld en de inwonende kinderen tot 18 jaar.

    • a.

      Er kan bijzondere bijstand worden verleend indien de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting en geen recht heeft op verlof;

    • b.

      De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie van maximaal één keer per vier weken per gezinslid.

  • 4.

    De reiskosten die gemaakt worden door gezins- en familieleden voor bezoek aan een elders verpleegde/verzorgde (bijvoorbeeld ziekenhuis of verzorgingstehuis) kunnen in aanmerking komen voor vergoeding als bijzondere bijstand.

    • a.

      Onder gezins- en familieleden worden verstaan:

      • i.

        degenen die tot het gezin behoren (partner en (pleeg)kinderen);

      • ii.

        verdere familieleden in de eerste graad (ouders, kinderen);

      • iii.

        in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld ernstige ziekte, ook overige directe familieleden (tweede graad; broers/zussen, grootouders, kleinkinderen).

    • b.

      Daarbij wordt uitgegaan van de volgende bezoekfrequentie:

      • i.

        bij ernstige ziekte:

        • -

          voor gezinsleden: 2 x per week;

        • -

          voor andere eerstegraads familieleden: 1 x per week;

        • -

          voor tweedegraads familieleden: 1 x per 2 weken.

      • ii.

        bij langdurige verpleging of verzorging:

        • -

          voor gezinsleden: 1 x per 2 weken;

        • -

          voor andere eerstegraads familieleden: 1 x per 4 weken;

        • -

          voor tweedegraads familieleden: 1 x per 6 weken.

  • 5.

    De reiskosten voor bezoek aan een uit huis geplaatst kind door ouder(s) komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Er kan bijzondere bijstand worden verleend indien er een bewijs van uithuisplaatsing is. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de bezoekregeling die opgesteld is door de instelling zoals bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg. De reiskosten die gemaakt worden in verband met een omgangsregeling omdat beide ouders niet dichtbij elkaar wonen, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 7. Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 21. Collectieve (aanvullende) zorgverzekering

  • 1.

    Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot en met 120% van de geldende bijstandsnorm, exclusief vakantiegeld, en een vermogen onder de voor hem van toepassing zijnde vermogensgrens kunnen deelnemen aan de collectieve (aanvullende) zorgverzekering van de door het college aangewezen zorgverzekeraar. Indien er sprake is van kostendelende inwoners is de geldende bijstandsnorm van toepassing zonder kostendelende medebewoners.

  • 2.

    In uitzondering op lid 1 kunnen studenten als bedoeld in artikel 13 lid 2 onder c van de PW niet deelnemen aan de collectieve (aanvullende) zorgverzekering.

  • 3.

    De collectieve (aanvullende) zorgverzekering eindigt indien:

    • a.

      het netto-inkomen exclusief vakantiegeld hoger wordt dan genoemd in lid 1;

    • b.

      verzekerde verhuist buiten de gemeente Haarlemmermeer.

  • 4.

    De verzekering eindigt per de eerste januari van het volgend kalenderjaar.

  • 5.

    Indien verzekerde komt te overlijden, eindigt de collectieve verzekering met ingang van de dag na het overlijden.

Artikel 22. Premie aanvullende ziektekostenverzekering

  • 1.

    Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot en met 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, hebben recht op een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming wordt rechtstreeks betaald aan de door het college aangewezen zorgverzekeraar.

  • 2.

    Indien niet het hele jaar recht op bijzondere bijstand bestaat, wordt het bedrag naar rato van de periode waarover wel het recht bestaat omgerekend.

Artikel 23. Doorbetaling vaste lasten bij detentie

  • 1.

    Gedurende een periode van maximaal zes maanden kunnen de woonlasten van een gedetineerde op grond van zeer dringende redenen (artikel 16 lid 1 van de wet) worden doorbetaald. Onder woonlasten wordt verstaan: de verschuldigde huur, rente van een hypotheek, de kosten van een opstal- /inboedelverzekering en de vastrechtbedragen van de energielasten.

  • 2.

    De gedetineerde dient alleenwonend te zijn en voorafgaand aan de detentie woonachtig en in de Basisregistratie Personen van de gemeente Haarlemmermeer te zijn ingeschreven.

  • 3.

    De gedetineerde beschikt niet over financiële reserves om zelf in de kosten voor de woonlasten te voorzien. Hieronder is ook te verstaan de aanwending van het eigen (bescheiden) vermogen.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze lening verstrekt. Als na detentie een schuldhulpverleningstraject wordt gestart, kan deze lening daarin meegenomen worden. In sommige situaties, zoals bij een (hoge) schuldensituatie, kan worden overwogen om de bijstand om niet te verstrekken.

  • 5.

    De eerste maand huur of hypotheek komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. De gedetineerde wordt geacht dit zelf te kunnen opvangen.

  • 6.

    In de gevallen dat detentieduur moeilijk op voorhand is in te schatten, bijvoorbeeld inbewaringneming of gevangenhouding, wordt bijzondere bijstand verleend voor de duur van maximaal drie maanden. Na deze drie maanden, of in voorkomende gevallen eerder, wordt beoordeeld of de ondersteuning met maximaal drie maanden wordt voortgezet.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 24. Slotbepalingen

  • 1.

    Het college kan ter nadere uitvoering van deze beleidsregels uitvoeringsregels opstellen.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels, beslist het college.

  • 3.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen waarop op of na 1 januari 2024 een besluit wordt genomen.

  • 4.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking, werken terug tot en met 1 januari 2024 en vervangen de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Haarlemmermeer 2023, behoudens in situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 5.

    In geval de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2024 in werking treedt op een later tijdstip dan 1 januari 2024, treden deze beleidsregels in afwijking van het in lid 4 van dit artikel bepaalde in werking op de dag na die van bekendmaking en werken zij terug tot de datum waarop de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2024 in werking is getreden.

  • 6.

    Deze beleidsregels worden vastgesteld voor een periode van 1 jaar en vervallen per 1 januari 2025.

  • 7.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Haarlemmermeer 2024.

Toelichting  

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de PW en de daarin opgenomen mogelijkheden tot het verstrekken van zowel individuele als categoriale bijzondere bijstand.

De beleidsregels zijn een nadere uitwerking van het gemeentelijke armoede- en minimabeleid en de van toepassing zijnde verordeningen op het gebied van het Sociaal Domein en het armoede- en minimabeleid. In deze beleidsregels zijn zo weinig mogelijk bedragen genoemd. De maximale vergoedingen, normbedragen en dergelijke, zijn opgenomen in het Financieel besluit sociaal domein.

 

Met deze beleidsregels wordt beoogd om zoveel mogelijk duidelijkheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te waarborgen. Desalniettemin kunnen er zich situaties voordoen waarin onverkorte handhaving van deze regels onrecht zouden doen aan de doelstelling van bijzondere bijstandsverlening. Derhalve moet, zowel individueel (per besluit) als categoriaal (in de beleidsregels neergelegd uitvoeringsbeleid) uitdrukkelijk de mogelijkheid blijven bestaan om af te wijken van de hier neergelegde regels. Uiteraard zal het besluit in die gevallen ook de motivering moeten omvatten waarom in die situatie van de beleidsregels moet worden afgeweken. Daar waar niet in de beleidsregels wordt voorzien, wordt het handboek “Grip op PW” (Schulinck) geraadpleegd en neemt het college een besluit.

 

 

Hoofdstuk 2. Algemeen

 

2.1 Inleiding

Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand dient de volgende volgorde te worden aangehouden:

  • 1.

    Doen de kosten zich voor? Zo ja, beoordeel dan vraag 2. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Zo ja, beoordeel dan vraag 3. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Zo ja, beoordeel dan vraag 4, zo nee wijs de aanvraag af.

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Zo nee, ken de aanvraag toe. Zo ja, wijs de aanvraag af.

Ad 1. Wil een belanghebbende in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand voor bepaalde kosten dan zal hij om te beginnen de gestelde kosten ook daadwerkelijk moeten hebben gemaakt. Indien de kosten niet daadwerkelijk gemaakt worden, is er geen verlening van bijzondere bijstand mogelijk.

Ad 2 Uitgaande van het maatwerkprincipe past het dat het college slechts bijzondere bijstand verleent aan personen bij wie is vastgesteld dat de betreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Er dient dus altijd een toetsing aan de omstandigheden van het individuele geval plaats te vinden.

Ad 3 Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Dit betekent dus, dat niet de eisen van de samenleving in relatie tot de aard van de kosten bepalend zijn, maar de omstandigheden in het individuele geval. Het is derhalve niet mogelijk om bijzondere bijstand te weigeren voor kosten die naar de eisen van de samenleving in het algemeen niet als noodzakelijk worden beschouwd. Het is alleen van belang of zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de kosten noodzakelijk maken. Zo ja, dan bestaat er mogelijk recht op bijzondere bijstand.

Ad 4. Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 13 en 14). De algemene bijstand is dus een uitkering voor de kosten van levensonderhoud die als het ware is opgebouwd uit een aantal deeluitkeringen: een voor woonkosten, een voor kleding, een voor voedsel, etc. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een van de deeluitkeringen van de algemene bijstand niet in de specifieke kosten voorziet. In welke kosten de algemene bijstand nu precies wel en niet voorziet is uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter. Hiervan bestaat geen vaste lijst. De mate waarin een belanghebbende de kosten kan voldoen uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm noemen we in navolging van artikel 35 lid 1 PW draagkracht. Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 64-65). Dit betekent dat het college zelf bepaalt welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen.

 

Hoofdstuk 3. Kosten van medische aard

 

Bij het bepalen of er bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor medische kosten is het van belang om de medische noodzakelijkheid vast te stellen, omdat alleen dan de kosten (deels) kunnen worden vergoed. Als uitgangspunt wordt genomen dat alle kosten die onder de basisverzekering vallen en volledig of deels worden vergoed als medisch noodzakelijke kosten worden beschouwd. Daarnaast wordt voorgesteld om de onderstaande medische kosten in aanmerking te laten komen voor bijzondere bijstand, omdat deze op grond van de Zvw medisch noodzakelijk worden geacht maar toch om budgettaire redenen niet of niet volledig worden vergoed:

  • 1.

    brillen en contactlenzen;

  • 2.

    eigen bijdrage voor de uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven en/of onderkaak (“ kunstgebit”);

  • 3.

    eigen bijdrage in de kosten van psychotherapie die op grond van de AWBZ wordt opgelegd;

  • 4.

    de kosten van behandelingen fysiotherapie en oefentherapie;

  • 5.

    eigen bijdrage voor een pruik;

  • 6.

    eigen bijdrage in orthopedisch schoeisel;

  • 7.

    eigen bijdrage in kraamzorg;

  • 8.

    dieetkosten.

Voor de overige medische kosten zal door middel van een aan te vragen medisch advies moeten worden bepaald of de kosten als medisch noodzakelijk kunnen worden beschouwd. Als dit niet het geval is dan komen de kosten niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking.

 

In voorkomende gevallen kan het college de medische noodzaak laten vaststellen door een hiervoor aangewezen instantie. De bijzondere bijstand moet aangevraagd zijn voor met de (voortgezette) behandeling wordt gestart en de kosten zijn gemaakt, zodat eerst een medisch advies kan worden opgevraagd om de noodzaak en eventueel de goedkoopst adequate voorziening vast te stellen, tenzij de noodzaak achteraf alsnog kan worden vastgesteld.

 

Hoofdstuk 4. Kosten van krediethypotheek en pandrecht

 

Indien er sprake is van een geldlening in de vorm van een krediethypotheek en/of pandrecht, komen de kosten verbonden aan een taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de vereiste registers en alle overige bijkomende kosten ten laste van de belanghebbende. Er zijn gevallen waarin de ontvanger van de geldlening niet zelfstandig kan voorzien in de kosten voor het vestigen van een krediethypotheek en/of pandrecht. Als de aanvrager het gebrek aan draagkracht voor deze kosten aantoonbaar kan maken, dan komen de kosten voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand om niet in aanmerking.

 

Naar boven