Gemeenteblad van Wijk bij Duurstede
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wijk bij Duurstede | Gemeenteblad 2024, 355603 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wijk bij Duurstede | Gemeenteblad 2024, 355603 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2024
Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp zoals geregeld in de Jeugdwet. Het werkterrein heeft zich sindsdien gestaag ontwikkeld: regelingen vanuit het Rijk, jurisprudentie en natuurlijk eigen lokale ervaringen.
De afgelopen jaren hebben deze ontwikkelingen zich vertaald in nieuwe lokale verordeningen. Met de ervaringen van de afgelopen jaren is het nuttig om ook de oude beleidsregels uit 2015 te herzien.
Het doel van deze nadere regels jeugdhulp is drieledig:
NB: begripsomschrijvingen zijn ofwel in de Jeugdwet zelf opgenomen ofwel in de Verordening.
1.2 Samenhangend (lokaal) stelsel op maatschappelijke ondersteuning
Deze nadere regels staan niet op zichzelf. In de Verordening staan uitgangspunten, werkwijze en pgb-bedragen en verdere formele regels opgenomen. Dit zijn de regels waarop inwoners kunnen terugvallen voor proces en uitgangspunten m.b.t. hun aanvragen. Daarnaast zijn sommige onderwerpen zo specifiek dat het college daarvoor separate beleidsregels heeft vastgesteld, zoals de ‘Beleidsregels PGB Wmo en jeugdhulp’ (2022).
De gemeente is ook verantwoordelijk voor beleid en uitvoering vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Participatiewet. Waar nodig worden casussen integraal opgepakt. Bij voorkeur in samenhang met voorliggende (welzijns)voorzieningen.
Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatigheid van de Wmo en Jeugdwet. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp.
Andere wetten, of richtlijnen en bepalingen die het Rijk stelt, zijn vaak medebepalend voor de beleidsvrijheid en financiële ruimte. De gemeente heeft daarop echter geen invloed. In onderstaand overzicht is dat verder weergegeven.
1.3 Algemeen kader voor het sociaal domein in de gemeente Wijk bij Duurstede: de Maatschappelijke Agenda 2023 (MAG)
De gemeenteraad heeft in 2023 de MAG vastgesteld als algemeen beleidskader. Uitgangspunten uit de MAG vormen ook het beleidskader voor beleid en uitvoering rond de Jeugdhulp. Het gaat dan om meer inzetten op eigen verantwoordelijkheid van inwoners, meer maatregelen ‘aan de voorkant’ (preventie, versterking weerbaarheid, eigen acties van een gezin en hun netwerk, benutten beschermende factoren voor een jeugdige), minder individuele oplossingen en meer ondersteuning via groepen en meer inzet van welzijnsoplossingen. Uiteraard dit alles met inachtneming van de wettelijke taken.
De Jeugdwet en de Verordening leggen een aantal bevoegdheden bij het college. De nadere regels jeugdhulp kunnen worden gezien als een verlengstuk van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.
De nadere regels geven een toelichting op en een instructie voor de uitvoering van het beleid in het kader van de Jeugdwet. In de nadere regels verduidelijkt het college hoe in een concreet geval met een bevoegdheid zal worden omgegaan. In de nadere regels kunnen ook begrippen uit de Verordening worden uitgelegd. Het beleid betreft de uitvoering en kan daarom worden vastgesteld door het college.
De nadere regels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): “Een bestuursorgaan kan nadere regels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”. Als nadere regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen eenvoudig naar worden verwezen.
2.1 Relatie met aanpalende wetgeving en begrenzing: Wmo, Wlz en Zvw, Wet passend onderwijs
De Jeugdwet maakt onderdeel uit van een landelijk stelsel van wetgeving waarop inwoners terug kunnen vallen als zij (medische) zorg of ondersteuning nodig hebben. Het gaat vooral om de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wmo en de Wet passend onderwijs. Deze wetten vullen elkaar aan als communicerende vaten: wat onder de ene wet valt, valt niet onder de verplichtingen vanuit een andere wet.
Hulp en ondersteuning die geboden wordt vanuit de Wlz en de Zvw is voorliggend. Dat betekent dat ondersteuning niet vanuit de Jeugdwet beschikbaar hoeft te komen als er alternatieven zijn vanuit deze wetten. Dat geldt ook voor passend onderwijs.
Jeugdigen kunnen bij vermoeden van een Wlz-aanspraak doorverwezen worden naar het CIZ om een indicatie Wlz aan te vragen. De jeugdhulpverlener doet de beoordeling dat een aanspraak op de Wlz mogelijk van toepassing kan zijn en verwijst naar Stichting MEE voor clientondersteuning. Bij complexe beoordelingen is er de mogelijkheid om uit te wijken naar andere organisaties zoals bijvoorbeeld Clientondersteuning Plus. Het oordeel van de jeugdhulpverlener is hierin leidend, de jeugdige en/of zijn ouders moeten hieraan meewerken. Als zij dit nalaten vervalt de aanspraak op een voorziening vanuit de Jeugdwet. De Wlz aanvraag moet binnen vier weken zijn ingediend bij het CIZ. Alle informatie die het CIZ nodig heeft voor het beoordelen van de aanvraag (zoals een IQ-test) wordt door het CIZ zelf bekostigd. Tijdens de aanvraagperiode voor de Wlz blijft de gemeente verantwoordelijk voor het treffen van een voorziening ingevolge de Jeugdwet. Als de Wlz is toegekend bestaat nog voor een overgangsperiode van maximaal drie maanden aanspraak op de Jeugdwetvoorziening.
Niet alle hulp valt onder de Wlz. GGZ blijft voor jeugdigen onder de Jeugdwet vallen. Dat geldt ook voor kinderen met een Wlz-indicatie. Ook pleegzorg biedt de Wlz niet. Er kan dus jeugdhulp nodig zijn, naast de hulp vanuit de Wlz.
In de praktijk zijn de grensvlakken tussen de verschillende wetten niet altijd even duidelijk. De Jeugdwet is daarbij - in tegenstelling tot de Zvw en de Wlz - een zgn. ‘open-einde-regeling’: aanvragen weigeren als het budget van de gemeente onvoldoende blijkt, is dus niet toegestaan.
Valt de ondersteuning onder de Jeugdwet of de Wlz?
Bij de vraag of een Wlz-indicatie aan de orde is, hanteert het CIZ drie belangrijke criteria:
De jeugdige heeft 24-uurs toezicht of nabijheidnodig om verslechtering of gevaar te voorkomen. De Wlz is er voor mensen die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht vanwege hun aandoeningen of beperkingen. Daarnaast moet het een eindsituatie zijn, als er nog ontwikkeling verwacht wordt, zal er vaak geen Wlz indicatie worden afgegeven.
Valt de ondersteuning onder de Jeugdwet of onder de Zorgverzekeringswet (Zvw)?
De Zvw vergoedt de GGZ zodra de jeugdige 18 jaar wordt. Bij GGZ kan dus nooit sprake zijn van verlengde Jeugdwet. Als een jeugdige tijdens een GGZ traject 18 wordt moet de aanbieder de behandeling voortzetten en de kosten gaan dan over naar de Zvw. Tot die tijd is de gemeente financieel verantwoordelijk. Verder valt alle somatische zorg en vergoeding van medicatie ook onder de Zvw. Voor grensvlakken op het gebied van persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp wordt verwezen naar bijlage 1.
Valt een voorziening onder de aanvullende dekking van de Zorgverzekering en is de jeugdige niet bijverzekerd? Dat betekent niet dat dan de Jeugdwet automatisch in beeld komt. Niet voor alle voorzieningen is een wettelijke regeling aanwezig van waaruit vergoeding mogelijk is. Het komt regelmatig voor dat bepaalde kosten wel worden vergoed vanuit een aanvullende verzekering maar dat ouders niet aanvullend verzekerd zijn. Of dat bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een medisch kinderdagverblijf) geen contract hebben met bepaalde zorgverzekeraars en de kosten dan dus niet vergoeden. In dat geval kan de jeugdhulpverlener de ouders verzoeken om zich wel aanvullend te verzekeren of over te stappen naar een andere zorgverzekeraar. De jeugdhulpverlener kan een kinderverpleegkundige inschakelen die een beoordeling doet welke hulp passend is. De jeugdhulpverlener mag ouders vragen om eerst andere mogelijkheden te onderzoeken alvorens een aanspraak te doen op de Jeugdwet. Pas als ouders kunnen aantonen dat hier geen mogelijkheden zijn kan aanspraak worden gedaan op een voorziening uit de Jeugdwet.
Beschikken de ouders/jeugdige niet over een aanvullende verzekering of verzekeringspakket dan is de gemeente dus aan zet om de noodzakelijke hulp in te zetten.
2.2 Eigen keuze jeugdige/ouders
De wet legt gemeenten op om keuzevrijheid te bieden. Zorg in Natura is voorliggend. De gemeente heeft met diverse aanbieders van verschillende pluimage contracten afgesloten, waardoor die keuzevrijheid wordt geborgd. Onder voorwaarden kan ook worden gekeken naar een maatwerkcontract of een Pgb. Zie voor Pgb de Pgb beleidsregels 2022.
Er zijn casussen waarin toepassing van de regels niet tot de meest gewenste oplossing leidt. Soms zijn inwoners geholpen met een (tijdelijke) onconventionele oplossing, bijvoorbeeld op het grensvlak van wetten, door (mede) voorliggende voorzieningen in te zetten of door een voorziening toe te kennen waarop een inwoner volgens de regels geen recht zou hebben.
Het doel van regelvrij ondersteunen is het bieden van tijdelijke, passende ondersteuning, erop gericht om de draagkracht van een inwoner en/of een gezin op peil houden of te versterken, of (verder) verlies van draagkracht te voorkomen. De ondersteuning is er ook op gericht om aanspraken op gespecialiseerde jeugdhulp (formele zorg en ondersteuning vastgelegd in een beschikking) te voorkomen, uit te stellen of te verminderen.
Het gaat in de praktijk om zaken die van grote invloed zijn op de draagkracht van inwoners: inkomen, zinvolle dagbesteding of werk, stabiele gezinssituatie, sociaal functioneren, etc.
Regelvrij ondersteunen is denkbaar indien zich een van de volgende situaties voordoet:
Niet alles valt onder de Jeugdwet en dus onder de gemeentelijke verantwoordelijkheden. Het is zaak om bij aanvragen van inwoners altijd na te gaan of de aanvraag wel onder de wettelijke taken van de Jeugdwet valt.
De Jeugdwet is niet van toepassing is als:
er sprake is van opleiding gerelateerde zaken: huiswerkbegeleiding, begeleiding op school, stages in het speciaal onderwijs etc. (zie ook § 4.5)
NB: het bovenstaande is geen limitatieve opsomming. Door de praktijk, regelgeving vanuit het Rijk en/of jurisprudentie kunnen zich wijzigingen of aanvullingen voordoen.
De Verordening bevat in artikel 4.17 nog een aantal andere weigeringsgronden.
3. Nadere regels voor het toekennen van individuele voorzieningen Jeugdhulp
3.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen
Iedere gemeente kent een groot aanbod van voorzieningen waarvan alle inwoners gebruik kunnen maken. Voorbeelden zijn: sportvoorzieningen, bibliotheek, welzijnsvoorzieningen voor jongeren, jeugdgezondheidszorg, etc.
De inzet van dergelijke voorzieningen gaat voor op inzet vanuit de Jeugdwet. Er moet eerst gezocht worden naar oplossingen vanuit algemene voorzieningen/welzijn en naar oplossingen in groepsverband in plaats van individuele ondersteuning.
Uit jurisprudentie is gebleken dat voor dergelijke ‘algemeen gebruikelijke voorzieningen’ de volgende criteria gelden:
Daarnaast kan sprake zijn van zgn. ‘wettelijk voorliggende voorzieningen’: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling, anders dan ingevolge de Wmo of Jeugdwet, waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. In § 2.1 is dit al verder toegelicht.
Zie voor een overzicht van alle individuele voorzieningen jeugdhulp de productenwaaier in de bijlage 3.
Er kunnen omstandigheden zijn waarin het wenselijk is om een jeugdige te laten ondersteunen door een jeugdhulpaanbieder waarmee geen contract is afgesloten, terwijl ook hulp via een Pgb niet wenselijk of mogelijk is. Dan is het mogelijk om een lokaal maatwerkcontract af te sluiten. We willen hiermee terughoudend omgaan: het is ook uit oogpunt van inkoop ongewenst om een te groot deel van het zorgvolume buiten de gecontracteerde aanbieders weg te zetten. Uit oogpunt van contractbeheer en kwaliteitscontrole is het toelaten van veel eenmalige aanbieders ‘via de achterdeur’ eveneens ongewenst. In de regio is daarom afgesproken dat een lokaal team eerst advies vraagt aan de regionaal contractmanager en de beleidsadviseur van de gemeente over een eventueel op te stellen maatwerkcontract. De beleidsadviseur van de gemeente kan vervolgens in overleg gaan met de jeugdhulpverlener over het maatwerkcontract. E.e.a. gebeurt door het invullen van een formulier (zie bijlage 2).
We hebben de volgende criteria afgesproken voor afsluiten van een maatwerkcontract:
Een aandachtspunt bij het afsluiten van een dergelijk contract is het tarief. Er mag in principe nooit een hogere prijs dan het ZIN-tarief van de regio ZOU worden betaald. Dit vergt mogelijk wat onderhandeling, maar het moet financieel gezien niet aantrekkelijker zijn voor een aanbieder om een incidenteel contract te verkiezen boven gecontracteerd zijn in de regio, tenzij het een uitzonderlijke vorm van hulp betreft die niet is ingekocht en waarvoor het ZIN-tarief niet passend is. Het passende tarief wordt dan bepaald als volgt:
4.2 Stages en opleidingsgerichte dagbesteding
Leerlingen die onderwijs volgen aan het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (VSO) lopen stage. De laatste stage is de transitie stage: de overgang van het volgen van een opleiding naar de werkplek of dagbesteding na hun opleiding. Als de transitiestage een succes is, kan de leerling na het afronden van zijn/haar opleiding werk of dagbesteding krijgen bij deze stageplek.
Voor de transitiestages (in de regel 16 en 17 jarigen) is niets geregeld wat de bekostiging betreft. Niet bij wet en niet via regionale afspraken. Een dagbestedingsplaats of werkgever vraagt om bekostiging om voldoende tijd vrij te maken om de leerling tijdens de stage te begeleiden. Het kan zijn dat een leerling start met een stage bij een instelling voor dagbesteding en later kan doorgroeien naar beschut werk of (gesubsidieerd) betaald werk. De stage biedt kans om te ontdekken wat de groeimogelijkheden zijn.
Regionaal is nu het volgende afgesproken:
Deze stages zijn maatwerk. Uitgangspunt is dat de stages kosteloos zijn. Grote instellingen gaan hier meestal mee akkoord, kleine instellingen vragen soms een vergoeding. Is dit nodig, dan kan dit toegekend worden vanuit de Jeugdwet. Gezien het belang voor vso-ers en het zeer beperkt aantal casussen per jaar, is het niet de bedoeling om hier zeer terughoudend mee om te gaan.
4.3 Overgang van 18 min naar 18 plus
Jongeren die vanuit de Jeugdwet ondersteuning ontvangen gaan wettelijk gezien over naar de Wmo als ze 18 jaar worden. Uitzondering is verlengde jeugdhulp, die kan duren tot 23 jaar. Verlengde jeugdhulp geldt alleen voor jongeren die al voor hun 18e jeugdhulp ontvangen die niet vanuit de Wmo geboden kan worden, bijvoorbeeld vormen van verblijf en pleegzorg. Jeugd GGZ kan nooit vallen onder verlengde jeugdhulp, gaat over naar de Zvw als de jongere 18 jaar wordt. De GGZ instelling is verplicht om hierbij continuïteit van hulp te bieden.
Jeugdbescherming stopt altijd met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Dat komt omdat dergelijke maatregelen (zoals OTS) gekoppeld zijn aan het gezag over minderjarigen. En de minderjarigheid loopt op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot de leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat een Gecertificeerde Instelling (GI) bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel niet meer bevoegd is jeugdhulp te bepalen voor de periode nadat de jeugdige 18 jaar is geworden. Een GI kan dus in zo’n geval geen verlengde jeugdhulp bepalen. De door hen uitgevoerde voogdij is dan immers al gestopt.
Er geldt een aantal voorwaarden voor verlengde jeugdhulp. Deze hulp kan alleen worden ingezet voor een ‘jeugdige’ tussen de 18 en 23 jaar als op grond van de Jeugdwet (artikel 1.1 Jeugdwet):
Binnen Stichting Binding is een werkproces afgesproken waarin deze overgang zorgvuldig en tijdig wordt voorbereid. Het is ongewenst als jongeren langer dan nodig is in zorg blijven. Rond de leeftijd van 16,5 jaar is daarom overleg nodig tussen Stichting Binding (jeugd- en Wmo adviseur, de jongere (eventueel met ouders/verzorgers) en de huidige jeugdhulpaanbieder. Het gesprek is bedoeld om na te gaan wat nog nodig is, hoe eventueel voorliggende- of welzijnsvoorzieningen nuttig kunnen zijn en of de ondersteuning afgeschaald kan worden.
Er is onderscheid tussen Leerlingenvervoer en Vervoersvoorziening Jeugdhulp.
Leerlingenvervoer: is er voor vervoer van en naar school als kinderen door een beperking niet zelfstandig naar school kunnen. Dit wordt aangevraagd door de ouders zelf. Verwijs hen naar: https://www.wijkbijduurstede.nl/leerlingenvervoer
Vervoersvoorziening jeugdhulp: is bedoeld voor die situaties waarin een kind naar een jeugdhulpinstelling moet voor behandeling en ouders het vervoer van en naar de instelling niet kunnen regelen. Het kan hier gaan om alle vormen van jeugdhulp (dus dagbesteding, dagbehandeling en respijtzorg). Alleen als het ouders zelf niet lukt én er is een medische noodzaak óf een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige (leeftijd van jeugdige is een zelfredzaamheidscriterium) kan een beroep worden gedaan op een vervoersvoorziening jeugdhulp.
De vervoersvoorziening kan bestaan uit:
Voorliggende oplossingen/voorzieningen:
De jeugdhulpverlener onderzoekt met de ouders wat kan en nodig is. Gezocht wordt naar de mogelijkheid waarbij uitgegaan wordt van het belang van het kind en de goedkoopste oplossing voor de gemeente.
4.5 Onderscheid onderwijs-Jeugdwet
Er ontstaat bij regelmaat discussie over de verantwoordelijkheid voor het regelen en bekostigen van hulp en ondersteuning aan jeugdigen op school. Een groot deel hiervan valt niet onder de Jeugdwet, maar onder de verantwoordelijkheid van de scholen en natuurlijk ouders. Daarnaast ontvangen de scholen vanuit de Wet passend onderwijs (ondersteuning die primair gericht is op het leerproces) middelen vanuit het Rijk.
4.5.1 Wet passend onderwijs in het kort
Het doel van de Wet passend onderwijs is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. De wet gaat over het stelsel van voorzieningen voor leerlingen, die extra ondersteuning nodig hebben in het onderwijs. Ook staat nu in de verschillende wetten vastgelegd dat scholen een zorgplicht hebben. Dat betekent dat de school verantwoordelijk is om een passende onderwijsplek te bieden.
4.5.2 Jeugdhulp in het onderwijs
Op grond van art. 1.2 lid 1 sub B jeugdwet treft het college geen voorziening indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling zoals de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wetten zijn dus 'voorliggend' op de Jeugdwet. Op grond van het artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17b van de Wet op het voortgezet onderwijs valt begeleiding met als doel ‘het volgen van onderwijs' niet onder de Jeugdwet en komt dus niet voor vergoeding op basis van de Jeugdwet in aanmerking.
Ondersteuning primair gericht op het leerproces, gericht op het behalen van onderwijsdoelen of om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling wordt bekostigd vanuit het onderwijs.
Alle samenwerkende reguliere scholen in een Samenwerkingsverband hebben een ondersteuningsplan waarin is omschreven welke ondersteuning de school kan/moet bieden en welke extra ondersteuning wordt georganiseerd. Daarvoor zijn middelen beschikbaar van de schoolbesturen/het Samenwerkingsverband.
Basis of specialistische jeugdhulp kan worden ingezet indien een jeugdige vanwege psychische of gedragsproblemen een belemmering ondervindt (bij het volgen van onderwijs, dan wel vanwege deze problematiek langdurig thuis zit). Voor alle leerlingen waar extra hulp voor moet worden ingezet, wordt door het onderwijs, in afstemming en overleg met ouders, een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) opgesteld. Dit dient leidend te zijn bij de inzet van jeugdhulp. Het perspectief maakt immers helder welke ondersteuning er nodig is, wat de school met inzet van de extra onderwijsmiddelen oppakt en welke extra aanvullende ondersteuning vanuit jeugdhulp nodig is.
Scholen voor primair en voortgezet onderwijs hebben een zorgplicht. Dit betekent dat de school verplicht is om jeugdigen die extra ondersteuning nodig hebben een zo goed mogelijke plek (passend) in het onderwijs aan te bieden.
Om de zorgplicht waar te kunnen maken werken scholen en schoolbesturen samen in regionale samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs op het niveau van de regio ZOU.
Binnen het samenwerkingsverband is betere samenwerking tussen scholen mogelijk. Zo kunnen scholen zich specialiseren en onderlinge afspraken maken welke school een jeugdige het beste onderwijs kan geven (waaronder speciaal onderwijs). Daardoor ontstaat een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning op de scholen. Binnen het samenwerkingsverband moet er een passende plek te vinden zijn voor ieder jeugdige.
De zorgplicht is niet van toepassing op leerlingen die alleen een taalachterstand hebben en extra ondersteuning nodig hebben om die achterstand in te lopen. Voor de bestrijding van achterstanden zijn middelen beschikbaar bij de scholen en bij de gemeenten, bijvoorbeeld vroeg- en voorschoolse educatie (VVE, vanuit onderwijsachterstandenbeleid).
Wanneer een leerling achterblijft en niet presteert zoals deze redelijkerwijs zou (moeten) kunnen, dan zal de onderwijsinstelling dit tijdig moeten onderkennen en in het kader van hetgeen in redelijkheid van haar mag worden verwacht, passende en concrete maatregelen dienen voor te stellen en/of te nemen, toegespitst op de specifieke situatie van de individuele leerling. Bij twijfel of de zorg geleverd dient te worden door het (passend) onderwijs en/of de Jeugdwet is een OPP (ontwikkelingsperspectiefplan, bijlage 5) een minimale onderlegger, die meegegeven kan worden aan ouders. Op deze manier kan er vanuit school ook actief contact gezocht worden met de (mogelijke) verwijzer om het overleg vanuit beide kanten (school – verwijzer en verwijzer – school) te stimuleren.
Welke extra ondersteuning de school inzet, hangt af van de problemen van de leerling en de mogelijkheden die de school heeft. De mogelijkheden voor extra ondersteuning kunnen per school verschillen. In het schoolondersteuningsprofiel legt de school vast welke voorzieningen er op de school zijn voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit profiel wordt in de schoolgids geplaatst.
Als een school een leerling geen passend onderwijs kan geven zoekt de school binnen het samenwerkingsverband naar een andere passende onderwijsplek. Het samenwerkingsverband beslist tevens welke leerling wordt toegelaten tot het speciaal onderwijs.
In principe zijn alle scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband. Ook onderwijsinstellingen voor speciaal onderwijs. Voor bepaalde onderwijsinstellingen is een uitzondering gemaakt. Instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs behorend tot cluster 1 of 21 maken geen deel uit van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
4.5.7 Hoe liggen verantwoordelijkheden?
Het verschil laat zich als volgt duiden:
Het leerprobleem is voorliggend: onderwijswet
In het algemeen geldt dat scholen moeten zorgen voor begeleiding bij leerproblemen van de leerling. Als een leerling gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, dan regelt de school dus de nodige ondersteuning. Huiswerkbegeleiding is een voorbeeld hiervan. Dit betekent dat de gemeente niet hoeft te zorgen voor huiswerkbegeleiding, dat doet de school. De reden hiervoor is dat huiswerkbegeleiding en Remedial Teaching (RT) geen “jeugdhulp“ is. De term jeugdhulp in de Jeugdwet omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen (en hun ouders) bij opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen.
Huiswerkbegeleiding en RT vallen daar niet onder. Daar is leren dus het voorliggende ‘probleem’.
Het leerprobleem is niet voorliggend: jeugdwet
Door moeilijkheden bij het maken van het huiswerk kan wel duidelijk worden dat een jeugdige hulp nodig heeft die niet alleen gericht is op het maken van huiswerk, maar ook gericht op zelfstandigheid, zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie of hulp bij het structureren op meerdere levensgebieden. Deze begeleiding moet uitgevoerd worden door een jeugdhulpverlener, orthopedagoog of een andere jeugdprofessional. Dan is het leerprobleem niet voorliggend, maar een gevolg van een andere hulpvraag.
Een leerling kan door zijn gedrag moeilijkheden hebben in de omgang met andere leerlingen. Als gevolg hiervan kunnen leerproblemen ontstaan. De ondersteuning of begeleiding bij deze problemen valt onder de zorgplicht van scholen. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht vallen.
Het kan ook zijn dat de leerling begeleiding nodig heeft op grond van de Jeugdwet. Bijvoorbeeld als het kind in het algemeen problemen heeft in de omgang met anderen. Deze begeleiding valt onder de jeugdhulpplicht van gemeenten.
Ondersteuning van persoonlijke ontwikkeling van de leerling
Ondersteuning primair gericht op het leerproces, gericht op het behalen van onderwijsdoelen of om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling wordt bekostigd vanuit het onderwijs.
Alle samenwerkende reguliere scholen in het Samenwerkingsverband hebben een ondersteuningsplan waarin is omschreven welke ondersteuning de school kan/moet bieden en welke extra ondersteuning wordt georganiseerd. Daarvoor zijn middelen beschikbaar van de schoolbesturen/het Samenwerkingsverband.
Jeugdhulp kan worden ingezet indien een jeugdige vanwege psychische of gedragsproblemen een belemmering ondervindt (bij het volgen van onderwijs, dan wel vanwege deze problematiek langdurig thuis zit). Voor alle leerlingen waar extra hulp voor moet worden ingezet, wordt door het onderwijs, in afstemming en overleg met ouders, een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) opgesteld. Dit dient leidend te zijn bij de inzet van jeugdhulp. Het perspectief maakt immers helder welke ondersteuning er nodig is, wat de school met inzet van de extra onderwijsmiddelen oppakt en welke extra aanvullende ondersteuning vanuit jeugdhulp nodig is.
De aanvulling op wat er nog nodig is, kan eventueel vanuit de Jeugdwet (of andere wetgeving). Waarbij er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de lokale zorgstructuur. Zo functioneert er het Team schoolcontact. Team schoolcontact wordt ingezet voor alle basis- en lichte ondersteuningsvragen met betrekking tot de jeugdige op school. Het moet leiden tot minder doorverwijzingen naar jeugdhulp.
4.5.8 Samenwerking ‘grijze gebieden’
Of de begeleiding door de school of de gemeente geboden moet worden, zal afhangen van de individuele situatie van de jeugdige. De invulling van begeleiding onder schooltijd is onderdeel van het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het is mogelijk dat zowel school als gemeente deels verantwoordelijk zijn. In dat geval is het van belang dat de school en de gemeente overleggen over afstemming van de door hen geboden begeleiding. Om te bepalen welke ondersteuning onderwijs en/of jeugdhulp is zijn de doelen van deze ondersteuning leidend. Zijn de doelen gericht op onderwijs of op opvoeden en opgroeien (welke ook buiten de schoolsituatie van toepassing zijn)? Wanneer het beide is dan is zowel school als gemeente verantwoordelijk om integrale ondersteuning te organiseren. Hoe je deze samenwerking op casusniveau afstemt is de sleutel van de samenwerking tussen de beide partijen: waarbij je oog moet houden voor de samenwerking en afstemming met elkaar, om te komen tot een voor de jeugdige passend plan, rekening houdend met de (on)mogelijkheden én verantwoordelijkheden van zowel de school (of samenwerkingsverband) en de gemeente.
De gemeente vergoedt geen onderwijs gerelateerde zorg die wordt geboden door het particulier onderwijs. Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor het vergoeden van ondersteuning die valt onder de Wet passend onderwijs. Ondersteuning die valt onder de Wet passend onderwijs, maar waarvoor een particuliere onderwijsinstelling geen budget krijgt, is daarmee niet automatisch hulp die dan vanuit de Jeugdwet wordt vergoed.
Formeel gezien mag het door de rijksoverheid bekostigde onderwijs geen particulier onderwijs bekostigen. En gemeenten ontvangen geen middelen om onderwijs te bekostigen.
Vanuit de landelijke overheid wordt steeds nadrukkelijk aangegeven dat alle leerlingen – die via (een aanmelding van) de ouders in het 'rijks bekostigde onderwijs' staan ingeschreven – binnen het rijks bekostigd onderwijs passend onderwijs geboden moet worden. En dat deze verantwoordelijkheid ligt bij schoolbesturen/samenwerkingsverbanden. Zij krijgen hier ook de financiële middelen voor.
Bij complexe cases gebeurt het wel dat ouders hun jeugdige naar particulier onderwijs willen laten gaan, omdat daar een combinatie van onderwijs en zorg wordt geboden die volgens hen passend is voor hun jeugdige. En die zij dan niet binnen het rijks bekostigd onderwijs vinden.
Vaak gaat het in deze situaties om leerlingen waarbij (integrale) ondersteuningsvragen spelen die zowel liggen op het gebied van onderwijs als jeugdhulp. Hierin is samenwerking van onderwijs met jeugdhulp van belang.
Het is aan het onderwijs om, samen met ouders en betrokken partijen als een lokaal team, voor deze leerlingen een passend maatwerktraject te ontwikkelen.
4.5.10 Onderwijszorgarrangementen
Zowel op het niveau van de regio Zuid-Oost Utrecht als de bovenregio (provincie Utrecht) functioneert een aantal onderwijszorgarrangementen (OZA’s). Binnen een OZA wordt jeugdhulp ingezet binnen de school.
Te noemen valt hier de tussenvoorziening voor hoog intelligente jeugdigen in het primair onderwijs met meervoudige ondersteuningsbehoeften (HI&MO). Deze is genaamd Volare.
Verder loopt er een pilot voor het collectief financieren van jeugdhulp in het (voortgezet) speciaal onderwijs op twee regionale pilotscholen, te weten voortgezet speciaal onderwijs Heuvelrugcollege en speciaal onderwijs Rafael, voor de duur van de twee schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 door de gemeenten in de Utrechtse regio’s Utrecht, Utrecht West, Zuidoost Utrecht en Lekstroom. Zie voor verdere informatie over deze OZA’s bijlagen 6.0 tot en met 6.5.
4.5.11 Examenkandidaten met ondersteuningsbehoefte
Scholen voor voortgezet onderwijs vragen geregeld om diagnoses voor een jongere om examenfaciliteiten toe te kennen (extra tijd voor examen, bepaalde hulpmiddelen o.i.d.).
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de school. In de brochure in bijlage 7 is e.e.a. uitgewerkt. De brochure biedt handvatten aan scholen hoe hiermee om te gaan.
Als een leerling door lichamelijke of psychische klachten tijdelijk niet of niet volledig naar school kan, moet de school onderzoeken welke hulp of begeleiding de leerling nodig heeft om het onderwijs zo goed mogelijk door te laten gaan.
Scholen zijn wettelijk verplicht om iedere leerling een minimum aantal uren les te geven op school. Als dit niet mogelijk is door lichamelijke of psychische klachten van een leerling, kan de school hier tijdelijk van afwijken. In de uren dat de leerling met afwijking onderwijstijd niet het onderwijsprogramma op school volgt, kan de school ondersteuning en begeleiding bieden die specifiek is afgestemd op de leerling. Zie voor verdere informatie bijlage 8.
5.1 Ondersteuningsplan en zorgplan
Een ondersteuningsaanvraag vergt afwegingen over het probleem van de jeugdige en wat diens ouders, de omgeving zoals school en het netwerk hierin kunnen betekenen. En vervolgens de mate waarin vanuit de Jeugdwet een oplossing geboden kan worden en het beoogde resultaat van de eventueel toegekende ondersteuning. Dit alles maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan dat de jeugdhulpverlener opstelt en dat bij een indicatie hoort. Dit plan is voor de betrokken jeugdhulpaanbieder het uitgangspunt om vanuit de eigen expertise en mogelijkheden een zorgplan op te stellen, samen met de jeugdige en zijn ouders. Hierin staat opgenomen hoe het beoogde resultaat dat in het ondersteuningsplan omschreven staat, in de praktijk bereikt gaat worden. Tussentijdse evaluaties vanuit de jeugdhulpverlener en met de jeugdige/ouders en aanbieder zijn gewenst. Dit om afschaling te bevorderen en zorgafhankelijkheid te voorkomen.
5.2 Klachten, bezwaar en beroep
Het kan voorkomen dat een jeugdige/ouders niet tevreden is met de bejegening vanuit Stichting Binding, of met het besluit dat genomen is op een aanvraag.
Een klacht is tegen handelen (bejegening). In artikel 6.4 van de Verordening is opgenomen dat het college van Burgemeester en Wethouders een regeling vaststelt voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben de wijze van afhandeling van Meldingen en Aanvragen.
Bezwaar is tegen een genomen besluit (beschikking). Zie hiervoor artikel 2.9 van de Verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-355603.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.