Grondwaterbeleidsplan gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg

Wareco is het Nederlandse ingenieursbureau op het gebied van water, bodem en funderingen. Onze kracht is de integratie en combinatie van de specialisaties. We doen onderzoek en geven advies. We maken plannen en begeleiden de uitvoering. Enthousiast, persoonlijk en innovatief. Al 35 jaar leveren we maatwerk, met als resultaat hoge kwaliteit en duurzame, kostenbesparende oplossingen.

 

Vanuit haar vestigingen in Deventer en Amstelveen bedient Wareco met circa 60 professionals overheden, bedrijfsleven en particulieren.

 

Wareco beschikt over een ISO 9001 gecertificeerd kwaliteitssysteem en een ISO 14001 gecertificeerd milieumanagementsysteem. Daarin worden de kwaliteit van onze adviseurs, de producten die we leveren en het adviesproces duurzaam geborgd.

 

1. INLEIDING

1.1. Aanleiding

Gemeente Scherpenzeel, Gemeente Woudenberg en Waterschap Vallei en Veluwe hebben een gezamenlijk Afvalwaterplan 2013-2017 (AWP) opgesteld. Hierin is het beleidskader voor de zorgplicht grondwater vastgesteld, zoals verwoord in de Waterwet. Gemeenten geven (samen met waterschappen) lokale invulling aan de grondwaterzorgplicht op basis van de lokale omstandigheden.

 

In het AWP is het ambitiebesluit opgenomen om onderzoek te doen naar de grondwatersituatie en ervaren grondwateroverlast. De resultaten hiervan vormen de basis voor het formuleren van gebiedsgericht grondwaterbeleid voor de gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg. Het op te stellen grondwaterbeleid- en beheerplan (GWBBP) geeft invulling aan dit ambitiebesluit.

 

1.2. Doelstelling

Het GWBBP kent de volgende doelen:

  • 1.

    Vastleggen van de verantwoordelijkheid van de verschillende partijen voor het grondwaterbeheer.

  • 2.

    Invulling geven aan de gemeentelijke zorgplicht voor grondwater waarbij samenwerkingskansen met het waterschap optimaal worden benut.

  • 3.

    Bijdrage leveren aan het voorkomen en oplossen van (stedelijke) grondwaterproblemen.

Het plan leidt tot een concretisering van de zorgplicht grondwater. In dit plan maken de gemeenten en het waterschap duidelijk hoe omgegaan wordt met hoge grondwaterstanden. Hiermee is het voor inwoners en bedrijven duidelijk wat ze zelf moeten doen, en wat zij van de gemeenten en het waterschap (en eventueel andere partijen) mogen verwachten.

 

1.3. Documenten van het GWBBP

Het GWBBP gaat bestaan uit twee delen:

  • §

    Beleidsplan

In het beleidsplan worden de doelen 1 en 2 vastgelegd.

  • §

    Beheerplan

In het beheerplan worden maatregelen en een uitvoeringsstrategie vastgelegd om grondwaterproblemen nu en in de toekomst te voorkomen en op te lossen (doel 3).

 

Om een onderbouwd GWBBP op te stellen is binnen dit project een gedegen inventarisatie en analyse van de huidige situatie uitgevoerd. Dit bestaat uit:

  • §

    Een actueel beeld over de ervaren grondwateroverlast (enquêteresultaten).

  • §

    Functioneren van het stedelijk grondwatersysteem binnen de context van het regionale (grond)watersysteem en de klimaat effecten hierop.

De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een inhoudelijk bijlagerapport “Bijlage- rapportage: Gebiedsanalyse en klachteninventarisatie”, Wareco, kenmerk BP77 RAP20150908, d.d. 08-09-2015. Dit rapport is vanwege privacygevoelige informatie van de enquêteresultaten vertrouwelijk. Een (geanonimiseerde) samenvatting van de enquêteresultaten is opgenomen in bijlage 4.

 

1.4. Reikwijdte

Geografische reikwijdte

Het plan richt zich op de bebouwde kommen van de kernen Scherpenzeel en Woudenberg (woongebied en bedrijventerrein). Daarnaast richt het plan zich (in ruimtelijk zin) primair op het ondiepe (freatische) grondwater(beheer). Het freatisch grondwaterpeil is immers van belang voor het (stedelijke) grondgebruik en eventueel te nemen maatregelen bij dit gebruik. Het buitengebied valt buiten de scope van het GWBBP; hier is het waterschap als peilbeheerder verantwoordelijk voor het grondwater. Bij de beschouwing van het stedelijke grondwater wordt de interactie met het (regionale) watersysteem in acht genomen en worden samenwerkingskansen tussen waterschap en gemeenten benut.

 

Inhoudelijke reikwijdte

Het GWBBP richt zich op het ondiepe (freatische) grondwater(beheer) en de aanpak van grondwateroverlast. Situaties van grondwatertekorten en onderlast zijn niet relevant voor Woudenberg en Scherpenzeel en vallen daarom buiten de scope van dit beleid- en beheerplan. Grondwaterkwaliteit valt eveneens buiten de scope.

 

Naast visie en beleid voor de langere termijn omvat de planvorming een uitvoeringsbeheerplan met een uitvoeringsstrategie en verbetermaatregelen voor de korte(re) termijn.

 

Grondwater maakt onderdeel uit van een integraal ondergrond- en watersysteem. De (op termijn beoogde) plaats van het beheer van het ondiepe grondwater binnen dit kader is weergegeven in de onderstaande figuur met een beoogd groeitraject.

 

 

Tijdshorizon / planperiode

Het grondwaterbeleidsplan beoogt toekomstbestendig invulling te geven aan de grondwaterzorgplicht, rekening houdend met de klimaatscenario’s van het KNMI. Het grondwaterbeleidplan heeft daarmee een tijdshorizon/houdbaarheid van enkele decennia.

 

Het grondwaterbeheerplan is bedoeld voor de korte(re) termijn met een planperiode van circa zeven jaar (2016 t/m 2022), afgestemd op het Afvalwaterplan.

 

1.5. Besluitvormingsproces en status

Bij de totstandkoming van het grondwaterbeleids- en beheerplan (GWBBP) is een bestuurlijke stuurgroep 1 geformeerd. Deze stuurgroep is tijdens de planvorming geconsulteerd over de randvoorwaarden, de inhoudelijke koers en de bestuurlijke en financiële haalbaarheid van het voorgenomen grondwaterbeleid (beleidsplan) en de uitvoering daarvan (beheerplan). De bestuurlijke stuurgroep heeft ingestemd met voorliggend (ambtelijk) concept ontwerp grondwaterbeleidsplan. Het concept ontwerp kan daarmee de vaststellingsprocedure in.

 

Omdat het grondwaterbeleidsplan directe rechtsgevolgen heeft voor de inwoners van Woudenberg en Scherpenzeel wordt/is voor de vaststelling van het grondwaterbeleidsplan de inspraakprocedure van beide gemeenten gevolgd (conform de gemeentelijke Inspraakverordeningen). Voor het grondwaterbeheerplan is deze inspraak niet vereist; dit betreft immers een uitvoeringsplan.

 

Voor het ontwerp GWBBP wordt de volgende besluitvormingsprocedure gevolgd:

 

Grondwaterbeleidsplan:

  • Vrijgave beleidsplan voor inspraak: De colleges van B&W van gemeente Scherpenzeel en Woudenberg besluiten over de vrijgave van het ontwerp beleidsplan voor inspraak.

  • Inspraak en aanbieding aan de Raad: Het grondwaterbeleidsplan wordt voor inspraak ter inzage gelegd. Het waterschap heeft actief bijgedragen aan de planvorming en zal via de inspraakprocedure (formeel) instemming verlenen aan het plan. Na afloop van de inspraakprocedure worden de inspraakreacties verwerkt. De colleges van B&W van gemeente Scherpenzeel en Woudenberg besluiten vervolgens over de vrijgave van het (eventueel bijgestelde) ontwerp grondwaterbeleidsplan (inclusief de inspraakreacties en de wijze van verwerking/beantwoording) voor vaststelling door de gemeenteraad.

  • Definitieve vaststelling beleidsplan: De gemeenteraden van gemeente Scherpenzeel en Woudenberg besluiten over de definitieve vaststelling van het grondwaterbeleidsplan.

Grondwaterbeheerplan:

Vaststelling beheerplan door beide gemeenten: De colleges van B&W van gemeente Scherpenzeel en Woudenberg besluiten (parallel aan de besluitvorming door de gemeenteraden over het definitieve beleidsplan) over de vaststelling van het grondwaterbeheerplan.

Vaststelling beheerplan door waterschap: De directie van Waterschap Vallei en Veluwe besluit over de vaststelling van het grondwaterbeheerplan.

 

Met de vaststelling van het grondwaterbeheerplan committeren beide gemeenten en het waterschap zich aan de benodigde middeleninzet en samenwerking.

 

1.6. Stedelijk grondwater

Het stedelijk grondwater maakt naast het stedelijk oppervlaktewater, de neerslag en verdamping, de drinkwatervoorziening en het afvalwater, een wezenlijk onderdeel uit van het stedelijk watersysteem.

 

Het stedelijk grondwater wordt onderscheiden in enerzijds het grondwater in dieper gelegen watervoerende bodempakketten en anderzijds het grondwater in het bovenste, freatisch pakket. De stijghoogte van het freatisch grondwater, het grondwaterpeil, is van belang voor bouwen (kruipruimten), voor aanleg en onderhoud van oppervlaktewater, groen en wegen en voor de kansen voor ecologie en natuur. Enkele hydrologische begrippen, genoemd in de volgende hoofdstukken, zijn schematisch weergegeven in Figuur 1.

 

Figuur 1 Schematisatie van enkele hydrologische begrippen

 

Hoge grondwaterstanden kunnen leiden tot vochtoverlast in woningen, beperkingen in het groenbeheer en verhoogde kosten in het wegbeheer.

 

De mate van overlast in Woudenberg en Scherpenzeel is geanalyseerd en beschreven in het inhoudelijk bijlagenrapport. Gebleken is dat in grote delen van de gemeenten relatief hoge grondwaterstanden optreden en verspreid over de gemeenten overlast wordt ervaren door bewoners. In bijlage 1 is een kaart opgenomen met de aangewezen aandachtsgebieden met hoge grondwaterstanden. In de onderstaande figuur is het lokale grondwatersysteem schematisch weergegeven.

 

Figuur 2 Regionale grondwaterstroming Gelderse Vallei

2. BELEIDSKADER

2.1. Waterwet

Op 1 januari 2008 is de wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken van kracht geworden (vanaf 22 december 2009 opgenomen in de Waterwet). De wet bevat onder meer de nieuwe rioolheffing en introduceert gemeentelijke zorgplichten voor afvloeiend hemelwater en voor het grondwater. De zorgplichten werken niet met terugwerkende kracht.

 

Op lokaal niveau maken gemeenten de integrale afweging op welke wijze het beste kan worden omgegaan met water, rekening houdend met maatschappelijke lasten en verschillende randvoorwaarden (zoals een duurzaam watersysteem, leefomgeving, functie van een gebied, milieu, volksgezondheid).

 

De kern van de nieuwe grondwaterzorgplicht kan als volgt worden samengevat: “Het in het openbare gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en deze niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie behoort.” (Bron: Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 578, nr. 3).

 

De zorgplicht werkt niet met terugwerkende kracht. De volgende elementen zijn hiervoor van belang (bron: Van rioleringszaak naar gemeentelijke watertaak, VNG 2007).

 

De gemeentelijke zorgplicht begint bij de perceelsgrens. Anders gezegd: de gemeentelijke grondwaterzorgplicht begint daar waar de privaatrechtelijke verantwoordelijkheid ophoudt.

 

Verantwoordelijkheid perceeleigenaar

Van de perceeleigenaar mag worden verwacht dat hij de vereiste (waterhuis houdkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander, particulier of overheid. Daarbij horen ook eigen wensen ten aanzien van het object, zoals wonen in de kelder.

 

Ontvangstplicht

De gemeente is onder de grondwaterzorgplicht verplicht om het overtollige grondwater van perceeleigenaren te ontvangen mits het doelmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor het ontvangen van het ingezamelde grondwater, indien nodig het zuiveren ervan en het afvoeren van het grondwater naar de bodem of oppervlaktewater.

 

Structureel

De gemeentelijke taak begint als er sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Bij incidentele grondproblemen (bijvoorbeeld bij extreme regenval) heeft de gemeente dus geen taak en die zal de perceeleigenaar moeten accepteren c.q. zelf maatregelen nemen. De gemeente bepaalt wanneer gesproken kan worden van structurele problemen.

 

Bestemming

Voorwaarde voor maatregelen is dat de grondwaterstanden negatieve gevolgen moeten hebben voor de bestemming (bijvoorbeeld woonfunctie). Er moet dus een probleem zijn.

 

Inspanningsplicht

De grondwaterstand is zeker in bebouwd gebied- niet volledig te sturen, daarom heeft de grondwaterzorgplicht van de gemeente het karakter van een inspanningsverplichting (‘zoveel mogelijk’) en wordt de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De gemeente kan wel aansprakelijk worden gesteld voor het niet nakomen van de grondwaterzorgplicht.

 

Doelmatigheid

In de afweging van gemeentelijke maatregelen moeten de financiële implicaties, de omvang en de duur van de problemen meegenomen worden, alsmede de verschillende mogelijke oplossingen om grondwateroverlast tegen te gaan (beïnvloeden van het grondwaterpeil in probleemgebieden versus laten nemen van bouwkundige maatregelen).

 

Niet de verantwoordelijkheid van andere overheden

De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen voor maatregelen die niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie behoren.

 

2.2. Verantwoordelijkheden en taken in het (grond)waterbeheer

Grondwaterstroming houdt geen rekening met perceelgrenzen en van wie de grond is. De waterwetgeving in Nederland doet dat wel, zie figuur 3. Net zoals een huiseigenaar verantwoordelijk is voor de toestand van het huis, is de huiseigenaar ook verantwoordelijk voor de grondwatersituatie op het eigen terrein. Op grond van genoemd artikel 3.6 van de Waterwet wordt als uitgangspunt gesteld dat een perceeleigenaar zelf verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om grondwaterproblemen te bestrijden. Op grond van het Bouwbesluit is hij zelf verantwoordelijk voor het waterdicht zijn van een uitwendige scheidingsconstructie van verblijfsruimten van woningen.

 

Ook de gemeente is verantwoordelijk voor haar eigen terrein. De gemeente beheert het openbare gebied (zoals wegen en parken) en het grondwater op openbaar gebied. Ook is de gemeente het aanspreekpunt voor grondwateroverlast. Dit betekent dat de gemeente een actieve houding aanneemt bij het onderzoeken van problemen en het zoeken naar oplossingen. Dit grondwateronderzoek maakt bijvoorbeeld onderdeel uit van de gemeentelijke grondwaterzorgplicht.

 

Het waterschap is de wettelijke (grond)waterbeheerder. De grondwaterzorgplicht is gedelegeerd aan de gemeente. Het waterschap zelf beheert het oppervlaktewater en is bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen. De provincie is bevoegd gezag voor zeer grote onttrekkingen. Drinkwaterleidingmaatschappijen zijn verantwoordelijk voor het leveren van drinkwater. In bijlage 2 zijn de taken van de verschillende partijen nader toegelicht.

 

Figuur 3 Schema van de taakverdeling in het grondwaterbeheer

 

2.3. Vigerend beleid

In bijlage 3 is het vigerende en/of in ontwikkeling zijnde grondwaterbeleid(skader) opgenomen zoals dat in de volgende documenten is vastgelegd:

 

  • A)

    Afvalwaterplan (AWP) 2013-2017 (gemeentes en waterschap)

  • B)

    Strategisch plan grondwaterbeheer (strategische beleidskader Waterschap Vallei en Veluwe)

  • C)

    Waterbeheerprogramma (WBP) 2016-2021 (ontwerp beleidskader Water- schap Vallei en Veluwe)

  • D)

    Normering en uitgangspunten stedelijk gebied (beleid voormalig Waterschap Vallei & Eem)

3. GRONDWATERBELEID

3.1. Ambitie/taakniveau

Missie

Onder de missie wordt verstaan een strategische doelstelling voor de lange termijn, waarbij de continuïteit wordt geborgd. Voor het grondwater in Woudenberg en Scherpenzeel geldt de volgende missie:

 

De werkzaamheden van de gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg zijn er primair op gericht om de veiligheid en de leefbaarheid (leefomgeving) van haar inwoners en bedrijven te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren. Grondwateroverlast kan het woongenot en daarmee de leefbaarheid van de inwoners aantasten.

 

Daarom streven de gemeenten ernaar om samen met bewoners en bedrijven-structurele grondwateroverlast op de lange termijn op doelmatige wijze weg te nemen en te voorkomen.

 

Visie

Onder de visie wordt verstaan de wijze waarop de missie kan worden bereikt. In Scherpenzeel en Woudenberg geldt de volgende grondwatervisie:

 

  • 1.

    De gemeente wil de aanwezige structurele grondwateroverlast planmatig gaan verminderen. Door perceeleigenaren te stimuleren om zelf maatregelen te treffen, en waar doelmatig door maatregelen op gemeentelijk terrein.

  • 2.

    Het bestrijden van grondwateroverlast start namelijk op het betreffende perceel. De perceeleigenaar is hier primair zelf voor verantwoordelijk. Indien de perceeleigenaar de overlast niet (alleen) kan oplossen, kan een beroep gedaan worden op de overheden.

  • 3.

    Bij grondwateroverlast wil de gemeente meewerken met perceeleigenaren aan oplossingen in de openbare ruimte. De gemeente past de grondwaterstand in openbaar terrein aan tot een voor die locatie passend niveau als dit doelmatig is.

  • 4.

    De gemeente wil voorkomen dat toekomstige grondwateroverlast gaat ontstaan. Bij nieuwbouw en grootschalige onderhoudswerkzaamheden wordt grondwateroverlast proactief voorkomen en er wordt al in een vroeg stadium (in het planproces) aandacht gegeven aan grondwater.

  • 5.

    Er wordt een voorkeursprincipe voor maatregelen gehanteerd: zoveel mogelijk aansluiting op de natuurlijke omstandigheden waarbij zo weinig mogelijk water wordt afgevoerd. Maatregelen met een lange levensduur en onderhoudsarm.

  • 6.

    De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor burgers en bedrijven betreffende grondwaterproblematiek en vragen over het grondwater. De gemeente communiceert proactief met bewoners, bedrijven, woningcorporaties en andere belanghebbenden. Proactief houdt in: de gemeente brengt informatie. Bij vragen en meldingen over grondwateroverlast denkt de gemeente (reactief) mee met bewoners en bedrijven en helpt hen met informatie op weg bij het bestrijden van wateroverlast, zodat particulieren kunnen participeren en hun eigen verantwoordelijk kunnen nemen.

  • 7.

    De gemeente neemt ten aanzien van het ondiepe grondwater de regie in het proces, waarin problemen en oplossingen worden verkend. Als metingen (grondwatermeetnet), klachtenregistratie of gemeente brede analyses daar aanleiding toe geven, voert de gemeente locatie specifieke onderzoeken uit om de aard, omvang, mogelijke oorzaken en oplossingsrichtingen te begrijpen.

  • 8.

    De gemeente werkt samen met andere partijen die betrokken zijn in het grondwaterbeheer, om kennis te ontwikkelen en uit te wisselen en te komen tot een efficiënte uitvoering van haar grondwatertaken. Specifiek onderdeel hiervan is de samenwerking met het waterschap op het gebied van integraal (grond)water- en bodembeheer (de landelijke structuurvisie voor de ondergrond STRONG).

  • 9.

    De gemeente beheert haar grondwatervoorzieningen. De gemeente heeft nazorg bij uitgevoerde maatregelen en de monitoring van effecten van deze maatregelen.

3.2. Gebiedsgerichte invulling

Op lokaal niveau maken gemeenten de afweging wanneer maatregelen getroffen worden tegen te hoge of te lage grondwaterstanden, rekening houdend met maatschappelijke lasten en verschillende randvoorwaarden (zoals een duurzaam watersysteem, leefomgeving, functie van een gebied, milieu, natuur, volksgezondheid).

 

De gemeente heeft daarbij geen resultaatsverplichting om het gewenste grondwaterpeil te handhaven. Door middel van het nemen van maatregelen levert de gemeente in het openbare gebied een inspanning (‘zoveel mogelijk’) om de grondwaterstand op openbaar terrein te beheren binnen een bepaalde band- breedte. De gemeente neemt bij grondwateroverlast pas maatregelen als deze doelmatig worden bevonden.

 

De gemeente is niet verantwoordelijk voor een bepaalde grondwaterstand. Overschrijding van bepaalde streefwaarden betekent dan ook niet dat per definitie maatregelen worden getroffen door de gemeente.

 

Een hoge grondwaterstand alleen maakt een maatregel in de openbare ruimte dus niet doelmatig. Er dient ook een grondwaterprobleem te zijn, die tegen acceptabele kosten kan worden bestreden met maatregelen in de openbare ruimte. Daarom is doelmatigheid het criterium voor maatregelen, niet een bepaalde grondwaterstand.

 

De doelmatigheid van grondwatermaatregelen wordt locatie specifiek beoordeeld op basis van de volgende (overkoepelende) criteria:

  • A.

    Of/waar structureel nadelige gevolgen optreden voor de perceelfuncties door hoge grondwaterstanden.

  • B.

    Of/waar de grondwaterstanden structureel hoger is dan de streefwaarden.

  • C.

    De (globale) investerings- en beheerkosten van de maatregelen in relatie tot het effect ervan op structurele grondwateroverlast en de kosten van maatregelen binnen particuliere percelen.

A.) Structurele grondwateroverlast/nadelige gevolgen

Er is volgens de gemeente sprake van structureel nadelige gevolgen van een hoge grondwaterstand, wanneer er bij de invulling van de lokale gebiedsfunctie hinder wordt ondervonden door een structurele overschrijding van de streefwaarden. De normale functievervulling is daardoor niet of gedeeltelijk mogelijk, bijvoorbeeld door een hoge luchtvochtigheid in verblijfruimtes en/of aantasting van bebouwing. Grondwater in de kruipruimte op zich veroorzaakt niet altijd nadelige gevolgen, alleen als het vocht doordringt naar bovenliggende verblijfruimtes en/of bebouwing aantast.

 

Deze definitie is gericht op overlast in woongebieden, omdat geen grondwater- problemen optreden in het openbare gebied ten aanzien van het weg- en groenbeheer.

 

B.) Streefwaarde ontwateringsdiepte

De gemeente hanteert een zekere streefwaarde voor de grondwaterstand onder maaiveld (de ontwateringsdiepte). De streefwaarde is niet dwingend; te allen tijde dient de gewenste grondwaterstand afgestemd te worden op de lokale (on)mogelijkheden, zoals het oppervlaktewaterpeil. De streefwaarde dient als richting/handelingsperspectief bij de lokale afweging.

 

Overschrijding van de streefwaarde betekent niet dat direct maatregelen worden getroffen.

 

Ten aanzien van de streefwaarde voor de ontwateringsdiepte onder openbare ruimtes in wijken geldt het volgende:

 

Tabel 1: Streefwaarde ontwateringsdiepte openbaar gebied in wijken

 

Ontwateringsdiepte *

Vervolg

Binnen wegcunet

Buiten wegcunet

 

Groter dan 0,7 m-mv

Groter dan 0,5 m-mv

De grondwaterstand is voldoende laag. Gesteld wordt dat er geen sprake is van een grondwaterprobleem (mogelijk een bouwkundig probleem of anderszins).

Kleiner dan 0,7 m-mv

Kleiner dan 0,5 m-mv

De grondwaterstand is relatief/duidelijk hoog. Als er werkzaamheden plaatsvinden in de openbare ruimte worden er grondwatermaatregelen getroffen op locatie.

* Maaiveldniveau (as weg) minus de Representatief Hoge Grondwaterstand (RHG).

RHG: 90e percentielwaarde van de afgelopen 3 jaar.

 

Structureel te hoge grondwaterstanden treden op als de representatieve hoogste grondwaterstand (RHG, gedefinieerd als het 90ee percentielwaarde over de laatste 3 jaar) hoger is dan de gewenste grondwaterstand (of uit grondwateronderzoek blijkt dat dit het geval zal zijn).

 

In den lande is het gebruikelijk om één streefwaarde voor de grondwaterstand te hanteren, vaak 0,7 m onder straatniveau. Soms wordt nader onderscheid gemaakt in type perceelgebruik, zoals woonstraten, tuinen, sportvelden, et cetera. Hier is gekozen om de gewenste grondwaterstand af te stemmen op wijken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen binnen en buiten het wegcunet. De afstemming van de gewenste grondwaterstand voor overige openbare terreinen vindt projectmatig plaats met maatwerk. Er is gekozen voor een bandbreedte met bepaalde grondwaterstanden en handelingsperspectief. De bandbreedte is gehanteerd om de focus niet zozeer op een bepaalde grondwaterstand te leggen, maar op doelmatigheid en maatwerk.

 

Op straatniveau binnen het wegcunet is er er is gekozen voor 0,7 m omdat bij een dergelijke ontwateringsdiepte het particuliere belang in (met name oudere, kwetsbare) wijken bij het ontwerp van maatregelen wordt meegenomen. Een drainageleiding in de straat heeft een uitstraling op de grondwaterstand in de omliggende omgeving. Uitgangspunt van dit drainageniveau zijn eisen welke aan wegen worden gesteld en de bouwwijze van (relatief oude) woningen met een kruipruimte, zie onderstaande figuur.

 

Figuur 4 Toetsingscriteria voor grondwaterstanden beneden het straatpeil ten opzichte van de kruipruimte, in bestaand bebouwd gebied met relatief oude bebouwing (tenminste voor 1992).

 

Bij nieuwe woningen worden dikkere vloerconstructies met isolatie (0,35 á 0,5 m) toegepast. De kruipruimte komt dan dieper te liggen. Hierdoor wordt de gewenste grondwaterstand (vaak onrealistisch veel) lager, circa 1,1 tot 1,2 m minus vloerpeil, om vocht in de kruipruimte te voorkomen. Een vochtige of natte kruipruimte mag echter bij een dergelijke vloerconstructie niet leiden tot vochtoverlast in de woning conform het Bouwbesluit. Er kunnen echter wel problemen ontstaan met aantasting van leidingen en ongedierte.

 

C.) Doelmatigheid

In de afweging van gemeentelijke maatregelen worden de financiële implicaties, de omvang en de duur van de problemen meegenomen, alsmede de verschillende mogelijke oplossingen om grondwateroverlast tegen te gaan (beïnvloeden van het grondwaterpeil in probleemgebieden versus laten nemen van bouwkundige maatregelen).

 

Maatregelen worden als doelmatig beoordeeld indien grondwatermaatregelen in de openbare ruimte bij een voor het gebied passende (verantwoorde) grondwaterpeilniveau, effect hebben op de grondwaterstand op de overlastlocatie. Ook moeten de maatregelen bij dit effect de nadelige gevolgen kunnen bestrijden. Anders gezegd: het probleem moet kunnen worden aangepakt vanuit het openbaar terrein om doelmatig te zijn.

 

Verder moeten de (globale) investerings- en beheerkosten van de maatregelen in verhouding zijn met het effect en de kosten van maatregelen binnen particuliere percelen (zoals bouwkundige maatregelen of drainage op eigen perceel, door de perceeleigenaren zelf uit te voeren).

 

In de praktijk zal dit beleid ertoe leiden dat maatregelen doelmatig zijn als meegelift kan worden met andere relevante werkzaamheden en als de maatregelen passen in gemeentelijk beleid ten aanzien van de grondwaterstandverlaging. Andersom geldt: als grondwatermaatregelen in de openbare ruimte worden uitgevoerd, worden de meeliftkansen beoordeeld ten aanzien van verbetering van de openbare ruimte (zoals hemelwaterafvoer, rioolvervanging, renovatie openbare ruimte, et cetera).

 

3.3. Aanpak bestrijden en preventief voorkomen grondwateroverlast

De gemeente laat burgers en bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid nemen, door water in ontvangst te nemen en alleen extra leidingen aan te leggen als dit doelmatig is (zie vorige paragraaf).

 

Het preventief voorkomen van grondwateroverlast is goedkoper dan het achteraf oplossen van grondwateroverlast. Daarom is de aanpak van dit grondwaterbeleid erop gericht om bij de (toetsing van) voorbereiding van geplande werkzaamheden en wijzigingen te beoordelen of bestaande grondwaterproblematiek kan worden verholpen en eventuele toekomstige problematiek kan worden voorkomen. Op dit vlak wordt een proactieve houding aangenomen. Enkele voorbeelden van werkzaamheden en wijzigingen zijn: rioolvervanging, aanleg ondergrondse constructies, oppervlak waterpeil veranderingen, aanpassing grondwateronttrekkingen, (nieuw)bouwplannen, aanleg Warme Koude Opslag (WKO). Ook wordt daarbij rekening gehouden met autonome ontwikkelingen, zoals klimaatverandering.

 

Preventief voorkomen bij ontwikkelingen en werkzaamheden

De initiatiefnemer van de uit te voeren werkzaamheden moet aantonen dat er geen risico is op grondwateroverlast door de werkzaamheden of dat zij daartegen afdoende maatregelen heeft genomen.

 

Bij nieuwbouw worden de vereisten gevolgd die in het Programma van Eisen en de bouwverordening zijn vastgelegd. Overeenkomstig de watertoets dient de ontwikkelaar het waterschap vanaf het begin van de voorbereiding bij het proces te betrekken. Eventuele grondwatereisen worden, indien van toepassing, onderdeel gemaakt van privaatrechtelijke grondexploitatieovereenkomsten met bouwers en projectontwikkelaars. De gemeenten en het waterschap hebben geen behoefte aan verdergaande juridische verankering op dit vlak, omdat veel ontwikkelingen in eigen beheer plaatsvinden en de ervaring is dat op projectmatige wijze en in goed overleg voldoende afstemming plaatsvindt.

 

Afstemming met andere overheden, zijnde het bevoegd gezag

Indien bij ontwikkelingen andere overheden dan de gemeente het bevoegd gezag zijn, vindt (proactief) afstemming plaats met de andere overheden om nadelige gevolgen voor het grondwater te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het plaatsen van nieuwe Warme Koude Opslag (WKO) systemen. Dit is een relatief nieuw fenomeen dat mogelijk impact heeft op het freatische grondwater. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om wijzigingen van drinkwaterwinningen. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag voor open systemen en de gemeente voor gesloten systemen. Bij nieuwe aanvragen/meldingen controleert de gemeente of de effecten op de freatische grondwaterstand voldoende in beeld zijn gebracht.

 

Burgers en bedrijven eigen verantwoordelijkheid laten nemen

Doel is het zodanig vorm geven van het (openbare) watersysteem dat het voor particulieren mogelijk wordt om de grondwaterproblemen op hun percelen op te lossen. Veelal is dit pas kosteneffectief mogelijk in combinatie met andere werken, zoals in combinatie met rioolrenovaties en met het afkoppelen van verharde oppervlakken. De planning van werkzaamheden wordt afgestemd op eventuele grondwateroverlast. Als overbrugging tot de uitvoering van maatregelen is het te overwegen om onder restricties afvoer van drainagewater op bestaande voorzieningen toe te staan (bijvoorbeeld op regenwaterriolen).

 

Voorwaarden voor in ontvangst name van particulier drainagewater

De gemeente neemt particulier drainagewater in ontvangst wanneer er sprake is van overtollig grondwater binnen het perceel en er geen andere oplossingsmogelijkheden zijn, zoals directe afvoer naar het open water. Er is sprake van overtollig grondwater, wanneer de grondwaterstand leidt tot structureel nadelige gevolgen bij normaal gebruik van het perceel. Aan de in ontvangst name, met bijbehorende aansluiting op openbare voorzieningen worden door de gemeente voorwaarden verbonden, waaronder aan het drainageniveau. Verdere detaillering hieromtrent in een aansluitverordening wordt niet nodig bevonden, omdat geen risico is op onderlast door te lage aansluitingen en de ervaring is dat op projectmatige wijze en in goed overleg voldoende afstemming plaatsvindt.

 

3.4. Strategie maatregelen

3.4.1 Mogelijke maatregelen tegen grondwateroverlast

Om grondwateroverlast tegen te gaan worden de volgende type maatregelen onderscheiden:

  • 1.

    ophogen van het maaiveld;

  • 2.

    aanleggen van extra oppervlaktewater;

  • 3.

    bouwtechnische maatregelen;

  • 4.

    treffen van grondwater technische maatregelen.

Ad 1. Ophogen van het maaiveld

Bij nieuwbouw en binnenstedelijke renovatieprojecten kan het betreffende terrein worden opgehoogd. Hierdoor neemt de ontwatering toe en vermindert de kans op grondwateroverlast.

 

Ad 2. Het aanleggen van extra oppervlaktewater

Door het aanleggen van nieuwe waterlopen of vijvers verbeteren de afwaterings- en ontwateringsmogelijkheden in een wijk. Daarnaast nemen hierdoor de mogelijkheden voor afkoppelen toe. Ook kan open water worden gebruikt voor bluswater.

 

Ad 3. Bouwtechnische maatregelen

Indien de woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit zal een geringe ontwateringsdiepte niet leiden tot vochtoverlast in het pand. De meest voorkomende bouwtechnische maatregelen zijn:

  • §

    het dampdicht maken van de begane grond vloer;

  • §

    het injecteren van bouwmuren om optrekkend vocht tegen te gaan;

  • §

    het isoleren van de kruipruimtebodem, bijvoorbeeld met schelpen.

Ad 4. Treffen van grondwater technische maatregelen

Om de ontwatering in bestaand stedelijk gebied te verbeteren, kunnen in het openbaar gebied grondwater technische maatregelen worden uitgevoerd. Gedacht kan worden aan drainagesystemen (horizontale, verticale), gecombineerde drainage infiltratiesystemen, grindpalen, grondverbetering, et cetera.

 

Ook kan gedacht worden aan het wijzigen van (regionale) grondwateronttrekkingen, zoals van Vitens. Of aan een peilverlaging in het oppervlaktewater, hierdoor wordt de drainagebasis verlaagd. De watergang voert dan meer grondwater af. Daarnaast is het oppervlaktewaterpeil vaak bepalend voor het laagst haalbare ontwateringsniveau van drains. Door een peilverlaging kunnen drains in de wijken op een lager niveau ontwateren.

 

Bij renovatie- en herstelprojecten dienen panden conform het Bouwbesluit water- dicht gemaakt te worden. Nadat bouwtechnische maatregelen zijn uitgevoerd kan de grondwaterstand natuurlijker gaan fluctueren zonder dat dit tot wateroverlast in de panden hoeft te leiden. Dit zijn over het algemeen duurzame maatregelen. Veelal zijn, aanvullend ten opzichte van maatregelen in de openbare ruimte, bouwtechnische maatregelen nodig bij panden die lager liggen dan de wegen. Of bij panden die zich op grote afstand van de openbare ruimte bevinden. In dergelijke situaties zijn maatregelen in het openbaar gebied vaak niet doeltreffend voor de wateroverlast bij de desbetreffende panden.

 

Het uitvoeren van bouwtechnische maatregelen is een taak van de eigenaar van het pand en wordt daarom in dit gemeentelijk plan niet verder behandeld.

3.4.2 Voorkeursvolgorde maatregelen

De gemeente voert alleen grondwatermaatregelen uit in de openbare ruimte.

 

Bij de keuze van maatregelen wordt niet alleen gekeken naar de aanlegfase, maar ook naar de beheer- en onderhoudsfase. Dit geldt ook voor de bijbehorende kosten. Maatregelen zijn duurzaam: robuust, met een lange levensduur en beperkt onderhoud.

 

Om in bestaand stedelijk gebied en voor te ontwikkelen stedelijk gebied grondwateroverlast te voorkomen, wordt uitgegaan van de volgende voorkeursvolgorde:

  • §

    ophogen van het maaiveld;

  • §

    het aanleggen van extra oppervlaktewater;

  • §

    het aanleggen van grondwater technische maatregelen.

Er wordt uitgegaan van het duurzaamheidsprincipe. Duurzaam betekent in dit geval dat de bij een gebied behorende ‘natuurlijke’ hydrologische situatie bij stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk wordt gehandhaafd. Tevens betekent dit dat zo min mogelijk technische voorzieningen worden gebruikt om de grondwaterstand te reguleren. Het verhogen van het maaiveldniveau heeft dan ook de voorkeur boven de aanleg van drainage of het op een andere manier structureel verlagen van de grondwaterstand.

 

Voor de aanleg van drainage geldt dat in beginsel het grondwater onder vrij verval naar oppervlaktewater moet afvoeren, zonder toepassing van bemaling. Bemaling is namelijk niet nodig vanwege het doorgaans voldoende diepe oppervlaktewaterpeil ten opzichte van het maaiveld (drooglegging) in de gemeenten en hiermee wordt een onnodig grote afvoer van grondwater naar het oppervlaktewatersysteem voorkomen. Ook geldt voor grondwaterstandverlagingen dat het zo ondiep en verspreid mogelijk plaatsvindt, zodanig dat zo weinig mogelijk grondwater wordt onttrokken en afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat een netwerk van ondiepe (horizontale) drains de voorkeur.

 

In bestaand bebouwd gebied is het verhogen van het maaiveld of het aanleggen van extra open water vaak lastig realiseerbaar, zeker op korte termijn. Dit neemt niet weg dat per project de mogelijkheden hiervan moeten worden nagegaan. Indien deze maatregelen niet mogelijk zijn, is de gemeentelijke inzet om de structurele grondwateroverlast in het bestaand bebouwd gebied op te lossen via de aanleg van grondwater technische maatregelen (zoals bijvoorbeeld drainage) in openbaar gebied.

 

3.5. Omgaan met meldingen

Deze paragraaf beschrijft de wijze waarop de gemeente meldingen behandeld. Beoogd wordt hiermee voor bewoners, bedrijven en medewerkers van de gemeente duidelijk te bieden over wanneer de gemeente aan zet is en wanneer de bewoners/bedrijven.

 

Bij het waterloket van de gemeenten (in Woudenberg is dit onderdeel van het loket Leefomgeving) kunnen inwoners terecht voor vragen en meldingen over grondwater. Volgens procedures worden vragen van inwoners naar de juiste personen in de organisatie geleid.

 

Bewoners worden niet doorverwezen, maar krijgen van de gemeente een antwoord. De gemeente is hiermee het aanspreekpunt voor vragen en meldingen.

 

De gemeente (back-office) neemt naar aanleiding van meldingen over grondwateroverlast het initiatief om te beoordelen wat de ernst en oorza(a)k(en) van het probleem is/zijn, wat passende maatregelen zijn en wie de verantwoordelijke partij hiervoor is (zoals perceeleigenaar, gemeente, waterschap). De gemeente overweegt of maatregelen op openbaar terrein doelmatig zijn en denkt mee over oplossingsrichtingen op particulier terrein (uitsluitend richtinggevend). Bij de analyse wordt gebruik gemaakt van gegevens van de melder (afhankelijk van noodzaak:

e-mail, bellen, locatiebezoek), informatie uit het grondwatermeetnet en van (geohydrologische) gebiedskennis. In beginsel wordt geen veldwerk verricht.

 

Indien de meldingen relatie (lijken te) hebben met veranderingen in grondwateronttrekkingen en/of het oppervlaktewaterpeil, vindt afstemming plaats met het waterschap (of provincie voor grote onttrekkingen en Warmte-Koude-Opslag, zie bijlage 2). Bij meldingen van huurders, stemt de gemeente de afhandeling af met de verhuurders.

 

Meldingen worden geregistreerd in een beheersysteem, zodanig dat daarmee grondwateranalyses kunnen worden uitgevoerd.

 

De binnengekomen meldingen worden jaarlijks gebundeld en kort geëvalueerd. Tijdens de evaluatie wordt overwogen of het aantal meldingen vraagt om een klacht gestuurde, dan wel een gebied gestuurde aanpak van overlast in een wijk.

 

Eens per planperiode van het grondwaterbeheerplan worden de meldingen grondig geanalyseerd en beoordeeld of een koerswijzigingen nodig is.

Bijlage 1: Tekeningen

 

 

Bijlage 2: Verantwoordelijkheden en taken

 

De volgende partijen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid en taken aan- gaande de kwantiteit van het stedelijk en ondiep grondwater: de perceeleigenaar, de gemeente, het waterschap, de provincie en het waterleidingbedrijf. Hieronder worden per instelling de taken en verantwoordelijkheden benoemd.

 

a. De perceeleigenaar:

  • §

    Is primair verantwoordelijk voor de ontwatering van zijn terrein. Hij houdt bij grondwaterstand verlagende maatregelen rekening met het gemeentelijk beleid en belangen van aangrenzende percelen. Hij kan de gemeente verzoeken het water te mogen lozen op een gemeentelijke voorziening of het oppervlakte water. De gemeente stemt dit verzoek dan eventueel verder af met het waterschap. De gemeente maakt daarbij een doelmatigheidsafweging. De perceeleigenaar is tevens verantwoordelijk voor de bouwkundige staat en het onderhoud van zijn bouwwerken.

b. De gemeente:

  • §

    Is verantwoordelijk voor de ontwatering van openbaar terrein.

  • §

    Biedt particulieren de mogelijkheid zich structureel te ontdoen van grondwater, voor zover deze daartoe geen andere mogelijkheden hebben en dit passend is binnen het gemeentelijk beleid. Voor tijdelijke bronneringen en het kwijtraken van het bronneringswater is de particulier zelf verantwoordelijk.

  • §

    Draagt zorg voor de aanleg en het onderhoud van de benodigde voorzieningen en aansluitpunten in de openbare ruimte voor de ontwatering van het particuliere terrein voor zover passend binnen het gemeentelijke beleid.

  • §

    Neemt meldingen van grondwateroverlast in ontvangst en neemt naar aanleiding van meldingen over (grond)wateroverlast het initiatief om de oorzaak van de overlast te onderzoeken.

  • §

    Stelt als initiatiefnemer in ruimtelijke plannen een waterparagraaf op.

  • Hierin worden de aspecten van het grondwater meegenomen. Het waterschap heeft een adviserende rol voor respectievelijk het oppervlakte- en grondwater.

  • §

    Ziet erop toe dat de van “nature” voorkomende grondwaterstanden (representatief hoogste grondwaterstand) en het anticiperen daarop door de bouwer in het watertoets proces worden meegenomen.

  • §

    Bevoegd gezag voor de toepassing van warmte-koude opslag (WKO), specifiek voor gesloten systemen.

c. Waterschap Vallei en Veluwe:

  • §

    Heeft haar verantwoordelijkheid voor het kwantitatieve en kwalitatieve oppervlaktewater, voor zover in haar beheer. Omdat grond- en oppervlaktewater elkaar beïnvloeden heeft het waterschap tevens een (afgeleide) rol in het beheer van het ondiepe grondwater.

  • §

    Is verantwoordelijk voor de afvoer van drainage- en grondwater via het oppervlaktewater, dat door de gemeente of particulieren wordt aangeboden.

  • §

    Is verantwoordelijk voor het leveren van kennis en advies (waar het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater betreft), zowel ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets c.q. waterparagraaf, als bij het aanpakken van problemen in bestaand bebouwd gebied.

  • §

    Verleent vergunningen voor kleine onttrekkingen.

d. Provincie Utrecht en Gelderland:

  • §

    De provincie is strategisch beleidsbepaler voor de inrichting van de fysieke leefomgeving en het toekennen van gebruiksfuncties aan water- en grondwatersystemen.

  • §

    De provincie is met de invoering van de Waterwet (2009) geen grondwaterbeheerder meer. Het beheer van grondwater is met de Waterwet in handen gelegd van de waterschappen, uitgezonderd winningen voor de openbare drinkwatervoorziening, industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m3/jaar en warmte-koude opslag (WKO) specifiek open systemen. Voor deze onderdelen is de provincie verantwoordelijk en bevoegd gezag.

  • §

    De provincie is bevoegd gezag voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater op grond van de Waterwet (Kaderrichtlijn Water en Grondwater- richtlijn) en de Wet Milieubeheer.

  • §

    De provincie heeft een centrale rol in het grondwaterbeschermingsbeleid. De gebieden waar grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken en de gebieden die daarvoor in reserve worden gehouden worden afdoende beschermd. De provincie stelt beperkingen aan activiteiten en ruimtelijke functies in het zogeheten grondwaterbeschermingsgebied en in mindere mate aan het intrekgebied.

e. Waterleidingbedrijf Vitens :

  • §

    Het waterleidingbedrijf heeft als primaire taak het leveren van drinkwater.

Het heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de grondwaterstand of de handhaving van de grondwaterkwaliteit.

Bijlage 3: Beleidskaders

 

Bron: Startdocument Grondwaterbeleid- en beheerplan (GWBBP) Woudenberg & Scherpenzeel.

 

In deze bijlage is het vigerende en/of in ontwikkeling zijnde grondwaterbeleid(skader)

opgenomen zoals dat in de volgende vier documenten is vastgelegd:

 

  • A)

    AWP 2013-2017

  • B)

    Strategisch plan grondwaterbeheer

  • C)

    WBP Waterschap Vallei en Veluwe

  • D)

    Normering en uitgangspunten voor stedelijk gebied

A) Afvalwaterplan 2013-2017 (visie + beleid(sambities) + opgave)

§2.5 “Visie”

Water in de grond is een natuurlijk verschijnsel dat we zoveel mogelijk op een natuurlijke manier willen laten functioneren. Nieuwe hinder wordt voorkomen en op langere termijn is bestaande hinder weggenomen.

 

§4.3.4 “Ambitie(besluit) grondwater”

De zorgplicht grondwater is in de wet (Waterwet art. 3.6) als volgt geformuleerd: “het in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort.”

 

De zorgplicht heeft duidelijk het karakter van een inspanningsverplichting, waarbij de gemeente bij de uitvoering van haar taak de beleidsvrijheid heeft die aanpak te kiezen die, gelet op de lokale omstandigheden, doelmatig is. De gemeentelijke taken liggen voornamelijk in de openbare ruimte en bij coördinatie en onderzoek.

 

Om afwegingen rond het grondwater te kunnen maken moet een beeld bestaan over eventuele grondwaterproblemen. Nadelige gevolgen van de grondwaterstand moeten structureel zijn. Calamiteiten zoals extreme neerslag en overstroming door beken kunnen leiden tot een tijdelijk hogere grondwaterstand. De gebruiksfunctie wordt daardoor weliswaar tijdelijk verminderd, maar dat betekent niet dat deze ook op de langere termijn wordt aangetast. Wat is structurele grondwateroverlast?

 

Net als bij de hemelwaterzorgplicht is op particulier terrein primair de eigenaar verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast. Voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Tot hoever gaat de particuliere verantwoordelijkheid?

 

De grondwaterzorgplicht richt zich op het voorkomen en/of oplossen van structurele grondwateroverlast. De invulling van de zorgplicht bestaat uit de volgende onderwerpen:

  • Bepalen wat er onder structurele grondwateroverlast wordt verstaan.

  • In beeld brengen van actuele grondwaterstanden door een grondwatermeetnet.

  • Keuze aanpak bestrijden grondwateroverlast.

  • Inrichten van een (grond)waterloket.

Voor de langere termijn betekent dit dat het beleid erop gericht is om met een duurzaam functionerend grondwatersysteem:

  • Bestaande hinder weg te nemen door het aanpakken van grondwateroverlast;

  • Nieuwe hinder te voorkomen. Bij de (her)inrichting van het gebied en het (opnieuw) bouwrijp maken moet de natuurlijke afwatering via de bodem en het oppervlaktewater zodanig zijn dat geen aanvullende voorzieningen voor grondwater nodig zijn en zodanig dat er geen problemen gaan ontstaan.

In beide gemeenten is sprake van hoge grondwaterstanden zonder dat sprake is van het optreden van echte problemen.

 

Ambitiebesluit 10: Grondwaterbeleid

Om te beginnen gaan we door onderzoek en analyse van meetgegevens meer inzicht verkrijgen in de grondwatersituatie. Ons grondwaterbeleid zal in deze periode vooral bestaan uit het onderzoeken van grondwaterstanden en -overlast. Daarna gaan we grondwaterbeleid formuleren dat aansluit bij onze situatie, rekening houdend met de altijd aanwezige hoge grondwaterstanden die weinig tot geen overlast veroorzaakt.

 

§6.2.4 De opgave voor “grondwater”

 

Aanleg nieuwe voorzieningen

Op dit moment staat geen aanleg van nieuwe grondwatervoorzieningen gepland bij bestaande bebouwing. Bij nieuwbouw worden de vereisten gevolgd die in het Programma van Eisen en de bouwverordening zijn vastgelegd. Hierin staan onder andere regels omtrent de ontwateringsdiepte, infiltratie, afvoer van water en waterdichtheid van woningen (het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren om een waterdichte woning te bouwen, zowel aan de boven- als onderkant).

 

Aanleg, beheer en monitoring grondwatermeetnet

Om een goede invulling te geven aan de grondwaterzorgplicht is een grondwatermeetnet opgezet. Dit grondwatermeetnet moet leiden tot meer inzicht in de grondwatersituatie, zodat de gemeenten inwoners beter van dienst kunnen zijn en grondwateroverlast beter kan worden aangepakt.

 

Er is al een grondwatermeetnet per gemeente. Deze grondwatermeetnetten hebben nu enkele malen meetgegevens doorgegeven, waardoor een steeds beter beeld kan worden gevormd van de grondwaterstanden. De komende jaren zal daarom meer tijd worden besteed aan monitoring van de grondwaterstanden, zodat lange reeksen meetgegevens worden gebruikt om inzicht te krijgen in het grondwaterpeil. Het opzetten en monitoren van het grondwatermeetnet gebeurt binnen PWVE-verband.

 

Het grondwatermeetnet moet worden onderhouden: apparatuur moet worden gecontroleerd en gegevens moeten worden verwerkt. Hiervoor is door de gemeente Scherpenzeel jaarlijks € 5.100,- gereserveerd en jaarlijks € 3.000,- door de gemeente Woudenberg.

 

(Grond)waterloket

Bij het waterloket van de gemeenten (in Woudenberg is dit onderdeel van het loket Leefomgeving) kunnen inwoners terecht voor vragen en meldingen over grondwater. Procedures zijn opgesteld om vragen van inwoners naar de juiste personen in de organisatie te leiden. Dit verloopt goed. Indien het beleid en de regels veranderen zullen de gemeenten kijken hoe dit moet worden verwerkt in het (grond)waterloket

 

Opstellen grondwaterbeleidplan

De afgelopen jaren zijn de gemeenten onderzoek gaan doen naar de grondwatersituatie door een peilbuizennetwerk aan te leggen. De hieruit te verkrijgen informatie moet worden vastgelegd en er moet worden bepaald hoe de zorgplicht invulling gaat krijgen. Dit gaat gebeuren in de vorm van een grondwaterbeleidplan. Het waterschap speelt hierin ook een grote rol, omdat zij het oppervlaktewaterpeil regelen en hiermee de grondwaterstand kunnen beïnvloeden. Het grondwaterbeleidplan van Woudenberg en Scherpenzeel wordt in 2013 opgesteld.

 

B) Strategische plan grondwaterbeheer Waterschap Vallei en Veluwe

 

Inzet voor WBP 2016-2012 (§4.1)

De strategie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3 wordt concreet gemaakt aan de hand van mijlpalen en activiteiten voor grondwaterbeheer voor het WBP 2016-2021.

 

We benoemen drie mijlpalen, die we aan het eind van de planperiode behaald willen hebben:

  • We zijn een speler binnen het pluimbeheer van verontreinigingen in de bodem;

  • We zijn dé samenwerkingspartner voor gemeenten die nader invulling willen geven aan de grondwaterzorgplicht en willen werken aan klimaatrobuuste inrichting;

  • We werken proactief mee aan ontwikkelingen binnen het grondwaterbeheer waarbij we (indirect) belanghebbend zijn, zoals het Bodemconvenant en anti-verdroging van natuurgebieden.

Naast deze mijlpalen zien we de volgende activiteiten voor de komende periode:

  • We verbeteren het modelinstrumentarium AZURE dusdanig dat het ook toepasbaar is op het detailniveau van de gemeentelijke grondwatervraagstukken. De huidige samenwerking met de provincie binnen de AZURE-ontwikkeling zetten we door en daarnaast breiden we uit door samen met tenminste 2 gemeenten het gewenste detailniveau te halen;

  • We ontwerpen een beleid en monitoringsopzet voor natuurlijke lozingen. We hebben vorderingen gemaakt in de uitvoering van het pluimbeheer, te beginnen in de uitvoering onder mandaat van de provincie Gelderland;

  • Voor minimaal 2 gemeenten hebben we een analyse uitgevoerd voor nieuw en bestaand stedelijk gebied: wat is nodig om rondom bestaand stedelijk gebied te kunnen bouwen en is bestaand en potentieel nieuw stedelijk gebied bestand tegen de veranderingen in het grondwaterregime als gevolg van klimaatverandering;

  • Met minimaal 2 gemeenten werken we aan een mandaat voor de uitvoering van de grondwaterzorgplicht;

  • We maken afspraken met minimaal 1 gemeente omtrent de vergunningverlening en analyse voor gesloten KWO inrichtingen;

  • Met de provincie Gelderland maken we afspraken omtrent de uitvoering van de vergunningverlening van open KWO systemen. En we verkennen met Gelderland de mogelijkheden om de vergunningverlening uit te voeren voor industriële onttrekkingen;

  • We adviseren de strategische grondwaterbeheerders provincies Gelderland en Utrecht vanuit onze kennis en expertise. Eerste mogelijkheid is de nadere uitwerking van de Omgevingsvisie Gelderland op de thema’s GGOR, visie op de ondergrond, e.a.;

  • We breiden onze kennis betreffende het functioneren van het Veluwesysteem uit samen met universiteit(en) en de provincie Gelderland. Dit is belangrijk, omdat de Veluwe de Blauwe Motor is voor de lager liggende delen van het beheergebied en de grootste ondergrondse zoetwatervoorraad van Nederland;

  • We verhogen het informatieniveau door deel te nemen aan SAT data, het consortium van waterschappen dat gebruik maakt van satellietdata voor de kwantitatieve monitoring van het grond- en oppervlaktewatersysteem. Dit doen we ten behoeve van het proces GGOR en tevens benutten we de kennis bij calamiteiten;

  • Binnen koepeloverleggen (UvW, IPO en VNG) werken we actief mee aan het positioneren van de waterschappen.

  • Bij herstel van verdroogde natuurgebieden werkt het waterschap proactief, mogelijk door het uitbreiden van de rol naar gebiedsadviseur/-trekker;

  • We versterken de samenwerking met drinkwaterbedrijven en bedrijven in de voedingsindustrie door te adviseren over kansen voor nieuwe onttrekkings- mogelijkheden;

  • We werken mee aan de provinciale uitwerking KRW-Grondwater, met bijzondere aandacht voor kleine winningen voor menselijke consumptie.

C) Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei & Veluwe

In het WBP 2016-2021 heeft het waterschap haar “visie en ambities”, doelen en maatregelen” en voorziene ontwikkelingen vastgelegd voor de komende periode. Hieronder zijn de tekstpassages betreffende grondwater(beheer) eruit gelicht.

 

Visie en ambities

  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners: Oppervlaktewater, grondwater en afvalwater zijn niet alleen aan elkaar verbonden, maar ook met het bodemsysteem. De taken en verantwoordelijkheden hiervoor liggen bij verschillende partijen. Het is onze ambitie om de hele waterhuishouding (oppervlakte-, grond- en afvalwater) aan te sturen als één systeem vanuit een gezamenlijke en integrale benadering. Zodoende kan het optimale resultaat worden bereikt in waterkwaliteit, waterkwantiteit en de maatschappelijke kosten van het waterbeheer. Dit doen we in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, drinkwaterbedrijven en bedrijfsleven. Daarbij beginnen we met kleine initiatieven om werkenderwijs onze meerwaarde en de efficiencytoename aan te tonen.

  • Oppervlaktewater en grondwater zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In 2014 hebben we een grondwaterstrategie opgesteld en waterpotentiekaarten gemaakt. In de grondwaterstrategie is de ambitie uitgesproken om een speler te zijn binnen het pluimbeheer van verontreinigingen in de bodem. Op de waterpotentiekaarten staan kansrijke gebieden voor waterinitiatieven van anderen. Met deze kaarten gaan we in gesprek met belanghebbenden in het gebied over hoe wij een bijdrage kunnen leveren aan hun waterinitiatieven.

Doel en maatregelen t/m 2021

  • Wij hebben samen met andere partijen kennis ontwikkeld op het gebied van grondwater en de samenhang met de bodem en oppervlaktewater.

ü We starten met de vorming van een gezamenlijk grondwaterkennisteam. We focussen het eerste jaar op pluimbeheer, kennisontwikkeling en samenwerking. Via de jaarlijkse rapportage scherpen we de grondwaterstrategie verder aan en delen we de resultaten.

 

  • Wij hebben een gezamenlijk inzicht in het functioneren en de risico’s van het (afval)watersysteem.

ü We breiden het gezamenlijke meet- en monitoringssysteem (incl. grondwater) verder uit en uniformeren dit systeem waar nodig en mogelijk.

 

ü We integreren de waterketendata en de watersysteemdata.

 

  • In beeld brengen van de consequenties voor vergunningverlening en handhaving van de uitbreiding van grondwatertaken. Aansluitend maken we een uitvoeringsplan en voeren dit uit.

Het beleidskader voor het verlenen van een (grond-)watervergunning ligt vast in de Waterwet en de beleidsregels van de keur. In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht.

 

Ontwikkelingen

  • We groeien steeds meer in onze rol als grondwaterbeheerder, sinds in 2010 de taken van de provincie aan ons zijn overgedragen. We beseffen heel goed dat het grondwater en het oppervlaktewater onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Maar ook de samenhang met rioolbeheer, bodembeheer en ruimtelijke ordening is van belang. Meerdere partijen hebben in het grondwaterbeheer hun eigen taak en verantwoordelijkheid. Binnen die verdeling van verantwoordelijkheden willen wij samen met provincies, gemeenten en drinkwaterbedrijven de samenwerking rondom grondwater initiëren en uiteindelijk als grondwaterloket te fungeren. Daarvoor is inzicht in het grondwater noodzakelijk.

  • We willen uitgroeien tot de integrale regionale beheerder van grond- en oppervlaktewater. Wij willen ons ontwikkelen op het gebied van grondwaterbeheer. Dat heeft ook gevolgen voor vergunningverlening en handhaving. We willen meer efficiency en duidelijkheid creëren. We zoeken de samenwerking met onze partners, onder andere gemeenten en provincies. Hoe dit voor onze vergunningverlening en handhaving precies vorm krijgt, gaan we concreet uitwerken. Dit alles leidt tot doorontwikkeling en het investeren in meer expertise.

D) Normering en uitgangspunten stedelijk gebied

(beleid vml. Wwaterschap Vallei en Eem)

 

Ontwateringsnorm (§1.7)

Teneinde droge voeten te hebben en te houden dient bij het ontwerp rekening gehouden te worden met minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen. De ontwateringsdiepte is het verschil in hoogte tussen het maaiveld en de maximaal optredende grondwaterstand. Drooglegging is het verschil tussen oppervlaktewaterpeil en maaiveldhoogte.

 

Uitgangspunt hierbij is dat bij de inrichting van nieuw stedelijk gebied in principe wordt aangesloten bij de huidige grond- en oppervlaktewaterpeilen, en dat er ten gevolge van de inrichting van het betreffende gebied geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan (verdroging of vernatting).

 

 

Het waterschap is geen voorstander van het creëren van nieuwe onderbemalingen t.b.v. het realiseren van voldoende ontwateringsdiepte bij nieuwbouwprojecten. Zo dienen ondergrondse parkeervoorzieningen als waterdichte constructie te worden uitgevoerd.

Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken, en toch aan te sluiten bij bestaande grond- en oppervlaktewaterpeilen kan overwogen worden het terrein integraal op te hogen, dan wel om over te gaan op selectief ophogen in combinatie met kruipruimteloos bouwen.

Bijlage 4: Samenvatting enquêteresultaten

 

Notitie

 

Datum: 10 september 2015

Betreft: Samenvatting enquêteresultaten Woudenberg enScherpenzeel

Kenmerk: BP77, NOT20150828_D

Bestemd voor: de inwoners van Woudenberg en Scherpenzeel die de enquête hebben ingevuld

Opgesteld door: ir. F.A.A.R. Aalbers

 

Onlangs heeft u een enquête over de grondwatersituatie ingevuld. Hartelijk dank hiervoor! Hier vindt u de uitkomsten van de enquête.

 

Aanleiding van de enquête

Om een goed grondwaterbeleid te kunnen maken doen de gemeenten Woudenberg en Scherpenzeel onderzoek naar de grondwatersituatie binnen hun gemeenten. De gemeenten trekken hierbij gezamenlijk op omdat de regionale ligging (in de Gelderse Vallei) en lokale problematiek grote gelijkenis vertonen en zich lenen voor een gezamenlijke analyse en aanpak. Om te achterhalen hoe de inwoners de grondwatersituatie rondom hun woning/bedrijfspand ervaren, hebben beide gemeenten in juni-juli 2015 een bewonersenquête gehouden.

 

Conclusies

Uit de resultaten volgt dat verspreid over de kernen Woudenberg en Scherpenzeel sprake is van water- of vochtoverlast in de kruipruimte en de kelder of kelderkast. De overlast wordt veelal een groot deel van het jaar ervaren en is al jaren geleden ontstaan. Het enquêteresultaat geeft gemeenten Woudenberg en Scherpenzeel waardevolle informatie over de locaties en aard van de grondwaterproblemen. Tevens bevestigt uw inbreng voor de gemeenten de urgentie om de grondwatersituatie en eventuele verbetermogelijkheden nader te onderzoeken.

 

Toelichting resultaten

In Woudenberg en Scherpenzeel hebben respectievelijk 21% en 14% van de aangeschreven adressen de vragenlijst daadwerkelijk ingevuld. Behalve bewoners met wateroverlast hebben ook bewoners die geen grondwateroverlast ervaren de vragenlijst ingevuld. Hierdoor geven de antwoorden een goed inzicht in de situatie.

 

Situatie in woningen

In beide kernen wordt water- of vochtoverlast ervaren in de woning (op de begane grond). In Woudenberg is dat bij 21% van de mensen die de enquête hebben ingevuld en in Scherpenzeel bij 16%. Deze klachten uiten zich voornamelijk als vocht- en schimmelplekken, of een muffe en bedompte geur in huis. In onderstaande figuur zijn de gebieden weergegeven met relatief veel vochtproblemen in de woning.

 

Figuur: Gebieden met relatief veel vochtproblemen in de woning (op begane grond).

 

Situatie in kruipruimte

In Woudenberg ervaart 47% van de mensen die de enquête hebben ingevuld water- of vochtoverlast in de kruipruimte. In Scherpenzeel is dat 27%. Deze overlast is vaak meer dan vijf jaar geleden ontstaan en treedt gedurende een groot deel van het jaar op. De overlast bestaat uit een vochtige kruipruimtebodem, water in de kruipruimte, stank en roestvorming op leidingen. Het valt op dat vooral in het noordelijk gedeelte van Woudenberg meer meldingen van een (altijd) natte kruipruimte voorkomen dan in het zuiden. In Scherpenzeel wordt in de ‘Schildersbuurt’ en ter plaatse van Dorperhoek en omgeving, relatief weinig overlast ervaren. In onderstaande figuur zijn de gebieden weergegeven met relatief veel vochtproblemen in de kruipruimte.

 

Figuur: Gebieden met relatief veel vochtproblemen in de kruipruimte.

 

Situatie in kelder of kelderkast

In zowel Woudenberg als Scherpenzeel ervaart 47% van de mensen die de enquête hebben ingevuld en een kelder of kelderkast bezitten, water- of vochtoverlast in de kelder of kelderkast. Deze overlast uit zich als loszittend stuc- en/of tegelwerk, schimmel op de muur, water in de kelder en stank. De problemen zijn vaak al lang aanwezig. Vooral in het centrale deel van Woudenberg en Scherpenzeel komen deze problemen voor. Deze concentraties van de klachten zijn te verklaren met de leeftijd van de woningen. In deze delen staan overwegend oudere woningen waar vaker kelders of kelderkasten aanwezig zijn. Ook in het noordelijk gedeelte van Scherpenzeel zijn meer meldingen van vochtoverlast in de kelder of kelderkast. De meeste overlast wordt ervaren tijdens of vlak na hevige regenbuien. In onderstaande figuur zijn de gebieden weergegeven met relatief veel vochtproblemen in de kelder of kelderkast.

 

Figuur: Gebieden met relatief veel vochtproblemen in de kelder of kelderkast.

 

Situatie in tuinen en op binnenplaatsen

In tuinen en op binnenplaatsen wordt relatief weinig overlast ervaren. In Woudenberg ervaart 16% van de mensen die de enquête hebben ingevuld, water- of vochtoverlast in de tuin en op binnenplaats. In Scherpenzeel is dat 7%. Deze overlast bestaat voornamelijk uit waterplassen in de tuin. In sommige gevallen was er sprake van afstervende begroeiing. De overlast doet zich bovendien vooral voor bij (hevige) regenval. In onderstaande figuur zijn de gebieden weergegeven met relatief veel vochtproblemen in de tuin en op de binnenplaats.

 

Figuur: Gebieden met relatief veel vochtproblemen in de tuin en op binnenplaats.

 

Vervolgaanpak

De enquêteresultaten hebben geleid tot een actueel beeld van de ervaren grondwatersituatie. Uw inbreng bevestigt voor de gemeenten de urgentie om de grondwatersituatie en mogelijke verbetermogelijkheden nader te onderzoeken. Momenteel wordt daarom een gebiedsanalyse uitgevoerd die samen met het enquêteresultaat de basis vormt voor de uitwerking van gebiedsgericht beleid en een concrete aanpak.

 

Dit beleid en de aanpak worden de komende maanden door beide gemeenten samen met het waterschap Vallei en Veluwe uitgewerkt in een grondwaterbeleid- en beheerplan. De gemeenten geven met het beleid aan wat bewoners van de gemeente mogen verwachten om grondwateroverlast zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen. En omgekeerd wat de gemeente van bewoners zelf verwacht in de aanpak van grondwateroverlast.

 

Het grondwaterbeleid- en beheerplan zal medio 2016 gereed zijn. Het plan wordt te zijner tijd ter inspraak gelegd. Dit betekent dat u als bewoners en belanghebbenden straks via de formele inspraakprocedure uw mening kunt geven over het plan. Na behandeling van de inspraakreacties wordt het plan bijgesteld en ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

Naar boven