Gemeenteblad van Loon op Zand
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2024, 343433 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2024, 343433 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand
De raad van de gemeente Loon op Zand;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2023, corsanummer ZK23.03724;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, de vaardigheden van een budgethouder (of een vertegenwoordiger) te toetsen en vast te stellen dat de vaardigheden voldoende zijn om een persoonsgebonden budget op een verantwoorde manier te beheren en het persoonsgebonden budget wordt ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief;
besluit vast te stellen de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemeen gebruikelijke voorziening: individuele voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen, passend in het actuele maatschappijbeeld en waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken persoon met beperkingen, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen zou hebben, zou (hebben kunnen) beschikken;
cliëntondersteuning: onafhankelijke persoon die de inwoner ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet/Wlz, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
zorgorganisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving van het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg die meerdere personeelsleden in dienst heeft.
ZZP'er: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelswetregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel.
Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, na ontvangst van de melding:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 2.2 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit zijn sociaal netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 3.3 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen
De maatwerkvoorziening voor opvang en beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de geldende raadsverordening van de gemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Tilburg. https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704622/1
Artikel 3.4 Aanvullende criteria voor sportvoorzieningen
In aanvulling op artikel 3.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een sportvoorziening als de cliënt zijn/haar sport niet actief kan beoefenen zonder deze voorziening.
Artikel 3.6 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Het college kan besluiten tot het toekennen van een vergoeding voor een woningsanering, als die noodzakelijk is in verband met CARA en/of allergische aandoeningen. De woningsanering beperkt zich tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden. Meestal betreft het alleen de woonkamer en/of slaapkamer.
Artikel 3.7 Weigeringsgronden en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen
Het college verstrekt geen woonvoorziening:
als het een voorziening betreft in gemeenschappelijke ruimte, anders dan automatische deuropeners, hellingenbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget
Artikel 4.1 Regels voor persoonsgeboden budget (pgb)
Het college besluit alléén tot het verstrekken van een pgb als, op basis van het gesprek, het onderzoek en het door de cliënt ingevulde budgetplan, kan worden vastgesteld dat de cliënt, al dan niet met hulp uit het sociaal netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren. Het college moet, eventueel met advies van een expert, vast kunnen stellen dat een cliënt in staat is regie te voeren over de kwaliteit en de uitvoering van het budgetplan met het oog op de te behalen resultaten. Een pgb moet, net als een maatwerkvoorziening in natura, worden ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief.
Artikel 4.2 De hoogte van een persoonsgeboden budget (pgb)
De hoogte van een pgb voor begeleiding wordt als volgt bepaald:
Er is sprake van gedifferentieerde tariefstelling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van begeleiding en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.
Bij het beoordelen van de vraag of de budget-houder het formele pgb-tarief of het informele tarief ontvangt voor de dienst die hij inkoopt, gaat de omstandigheid dat de dienst wordt verricht door iemand uit het sociaal netwerk, dan wel een eerste- of tweede graadsfamilielid een eerste- of tweede graadsfamilielid voor op de omstandigheid dat de dienst wordt verleend door een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er.
De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden wordt als volgt bepaald:
Er is sprake van gedifferentieerde tariefstelling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van hulp en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.
Bij het beoordelen van de vraag of de budget-houder het formele pgb-tarief of het informele tarief ontvangt voor de hulp die hij inkoopt, gaat de omstandigheid dat de hulp wordt verricht door iemand uit het sociaal netwerk, dan wel een eerste- of tweede graads familielid, voor op de omstandigheid dat de hulp wordt verleend door een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er.
Persoonsgebonden voor hulpmiddelen buiten het kernassortiment
Het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen die buiten het kernassortiment van de gemeente Loon op Zand vallen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Het college kan de cliënt verzoeken om één of twee offertes op te vragen. De offerte(s) moet(en) ook, indien van toepassing, een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur bevatten. Het college kan ook zelf nog een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen.
De hoogte van een pgb voor kortdurend verblijf- en respijtzorg wordt berekend per dagdeel bepaald op basis van het laagste tarief per dagdeel of per resultaat voor kortdurend verblijf- en respijtzorg in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht(en) werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling.
De hoogte voor vervoerskosten wordt als volgt berekend:
Indien een cliënt geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, regiovervoer niet mogelijk is en eigen vervoer niet beschikbaar is, en op geen enkele andere manier een goedkopere passende vervoersvoorziening gegeven kan worden, wordt aan de cliënt een persoonsgebonden budget verstrekt om met een reguliere (rolstoel)taxi te reizen.
Dit hoogte van de vervoerskosten wordt vastgesteld op grond van het feitelijke vervoerspatroon van de cliënt met als uitgangspunt een maximum van 1500 kilometer per jaar tegen een bedrag dat met het taxibedrijf wordt afgesproken, maar bedraagt maximaal het goedkoopste tarief van de reguliere (rolstoel)taxi.
Het college verzoekt de cliënt één of twee offertes te overleggen. Het college kan ook zelf een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen
Bij gebruik van de eigen auto worden de kosten gebaseerd op de ‘cao Rijk’.
De hoogte van een pgb voor een sportvoorziening wordt als volgt berekend:
Als de cliënt nog steeds gebruik maakt van de sportvoorziening, kan aan hem, aansluitend aan de in het sub a bedoelde periode van drie jaar, jaarlijks een forfaitair bedrag in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt worden volgens het tarief in bijlage 7 ten behoeve van de kosten van aanpassing, verzekering, onderhoud en reparatie van de sportvoorziening.
De werkelijke kosten van de sportvoorziening worden bepaald op basis van het bedrag, zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Het college zal de cliënt verzoeken om één of twee offertes op te vragen. De offerte(s) moet(en) ook een indicatie bevatten voor de onderhouds- en reparatiekosten gedurende de afschrijvingsduur. Het college kan ook zelf nog een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen. Indien een geschikt middel verkrijgbaar is bij een gecontracteerde leverancier kan het persoonsgebonden budget nooit hoger zijn dan de kosten die het college kwijt zou zijn bij deze gecontracteerde leverancier.
De hoogte van een pgb voor een woonvoorziening wordt als volgt berekend:
Indien de goedkoopst adequate oplossing is om te verhuizen, maar de cliënt kiest ervoor de huidige woning geschikt te maken, bedraagt de hoogte het tarief volgens bijlage 6 (maximale verhuiskostenvergoeding), vermeerderd met het bedrag dat nodig zou zijn geweest om de nieuwe woning aan te passen. Het college zoekt aansluiting bij de goedkoopst adequate oplossing.
Artikel 4.3 Verplichting verbonden aan pgb woonvoorziening
Indien een cliënt een maatwerkvoorziening ontvangt, dan wel heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient de cliënt bij verkoop van deze woning binnen een periode van zeven jaar na gereed melding van de voorziening:
Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het bedrag er maand zoals is bepaald in artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet. Tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
Voor algemene voorzieningen, die niet bij verordening zijn aangewezen, is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de organisatie die zorg draagt voor de uitvoering van de algemene voorziening. Deze bijdrage valt niet onder de eigen bijdrage genoemd in artikel 6.1 lid 1 van deze verordening. Voorbeelden hiervan zijn:
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet en/of een algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening).
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, algemene voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en Klachten
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of mantelzorger afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.
Het college van gemeente Loon op Zand stelt “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand” 2024 vast. Hierin neemt het regels op over de uitvoering van deze verordening.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen indexeren.
Artikel 9.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2021 of 2022, geschiedt op grond van de betreffende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 8 februari 2024.
De raad voornoemd,
voorzitter,
griffier,
Bijlage 4 Tarieven 2024 PGB voor hulpmiddelen
Voorzieningen buiten het kernassortiment.
Voor onderstaande voorzieningen wordt het PGB bepaald op basis van de goedkoopst adequate offerte. De aanvrager van het PGB moet hiervoor offertes aanleveren.
Bijlage 5 Tarieven 2024 collectief vervoer
De actuele prijzen, zoals vermeld op de website https://regiovervoermiddenbrabant.nl, worden aangehouden.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2024
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: wet). De wet maakt onderdeel uit van de in 2015 ingezette bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze taken zijn destijds toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Een van de uitgangspunten hierbij is dat er telkens wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens stelt de gemeente de cliënt waar nodig in aanvulling hierop in staat gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Achterhaald moet worden wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Op die manier kan worden bepaald of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de wet valt. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld, waarbij de mogelijkheden van de cliënt centraal staan. Een dergelijke procedure moet telkens leiden tot een juist eindoordeel; ondersteuning waar ondersteuning nodig is. Dit betekent derhalve niet dat het altijd zo is dat elke cliënt met een vergelijkbare beperking dezelfde ondersteuning ontvangt.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter toetst dan of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De wet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (oftewel in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld (samenwerkingsverband van) aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college kan alleen rechten en plichten aan niet-ondergeschikten mandateren als deze niet-ondergeschikte een (samenwerkingsverband van) aanbieder is. Dit staat in artikel 2.6.3 van de wet. In artikel 1.1.1 eerste lid van de wet staat de definitie van een aanbieder opgenomen. Deze luidt: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten namelijk ook aan ondergeschikten mandateren.
Hier leest u artikelsgewijs een nadere toelichting op de bepalingen.
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
In de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is een groot aantal definities opgenomen. Voor de leesbaarheid is een selectie hiervan opgenomen in hoofdstuk 1 van deze verordening. In hoofdstuk 1 leggen wij uit wat wij verstaan onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening. Hieronder leest u een toelichting op de begrippen.
algemeen gebruikelijke voorziening:
Bij de beoordeling door het college of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, een aantal criteria een rol spelen, zoals:
In de wettelijke definitie staat dat een algemene voorziening zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Dit betekent echter niet dat de aanbieder van de voorziening niet een lichte toegangstoets mag doen om bijvoorbeeld na te gaan of iemand tot de doelgroep behoort. In de Memorie van toelichting bij de wet staat dit ook zo uitgelegd.
Het verschil met een maatwerkvoorziening zit er in dat de gemeente bij een algemene voorziening geen beschikking afgeeft.
Een nadere uitwerking van de bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening (m.u.v. cliëntondersteuning en verhuis en inrichtingskosten), een persoonsgebonden budget (pgb), een algemene voorziening en een bij verordening aangewezen algemene voorzieningen is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze verordening.
Onafhankelijke persoon die de cliënt ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning. De cliëntondersteuning is erop gericht om de cliënt te ondersteunen bij het versterken van de diens zelfredzaamheid en participatie. En om de cliënt, als dat nodig is, te ondersteun en het krijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Het gesprek is het mondeling contact na een melding, waarin het college samen met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt, de precieze hulpvraag inventariseert, bepaalt wat – kort gezegd – de beperkingen zijn in de zelfredzaamheid en participatie en inzicht verkrijgt in de aard en de omvang van de door het college te organiseren maatschappelijke ondersteuning, als deze noodzakelijk mocht blijken. Tijdens het gesprek moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociaal netwerk en algemene (gebruikelijke) voorzieningen in kaart worden gebracht, althans moet gekeken worden of – en zo ja, in welke mate, deze aanwezig zijn en welke mogelijkheden deze bieden.
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.
Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 Wmo) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.
In de wet is mantelzorg als volgt omschreven: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Iedereen kan zich melden met een hulpvraag. Door het melden maakt men de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien de ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid van de wet, in te stellen.
De cliënt kan zelf een persoonlijk plan opstellen. In dit plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij/zij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan kan de eigen regie en de betrokkenheid van het sociaal netwerk van cliënten versterken.
Deze verordening kent twee doelgroepen. Allereerst cliënten die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie. Om hiervoor in aanmerking te komen dient de cliënt ingezetene te zijn van de gemeente Loon op Zand. We gaan hierbij uit van de inschrijving in de Basis registratie personen (Brp). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen of opvang in aanmerking te komen, moet de men in ieder geval ingezetene zijn van Nederland, maar niet persé van de gemeente Loon op Zand. Mantelzorgers kunnen voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van de gemeente Loon op Zand.
Artikel 1.3 Aanbod maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De gemeente vindt het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan voorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘maatwerkvoorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘algemene voorzieningen’). Daarom zijn in dit artikel de vormen van maatschappelijke ondersteuning die door de gemeente worden geboden opgesomd. Het betreft geen limitatieve opsomming. Van verschillende van de hier genoemde vormen bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van cliënt.
Dit hoofdstuk bevat zowel de regels voor de procedure die voorafgaat aan de eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening als de regels op basis waarvan het college beslist op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.
De procedure start op het moment dat de cliënt de gemeente om hulp vraagt. Dit is de melding en de aanleiding voor de gemeente om onderzoek te doen. Het onderzoek vormt de kern van de procedure in de Wmo 2015. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waar de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden, stopt op dat moment de procedure. Het is echter ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet.
Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en vooronderzoek
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en is een uitwerking van de verplichting die de gemeente heeft op grond van de Wmo 2015 om te bepalen op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
In lid 1 is opgenomen dat de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (de hulpvraag) schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college kan worden gedaan. De melding is dus vormvrij. De melding kan bovendien ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Als een cliënt, al dan niet in verband daarmee, behoefte heeft aan ondersteuning bij het verhelderen van zijn ondersteuningsbehoefte, dan wordt de cliënt hierbij ondersteund.
In lid 2 is opgenomen dat het college de ontvangst van de melding binnen twee weken schriftelijk bevestigt.
In lid 3 is opgenomen dat het college de cliënt wijst op de mogelijkheid zich te laten bijstaand door iemand uit het eigen netwerk of een gratis cliëntondersteuner en het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan. In een persoonlijk plan kan de cliënt aangeven op welke wijze hij vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Dit draagt bij aan de mate van eigen regie door de cliënt. Indien de cliënt zo'n persoonlijk plan wil indienen dient hij dit uiterlijk 7 dagen na de melding te overhandigen aan het college.
In lid 4 is opgenomen dat in spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de wet het college na ontvangst van de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening treft in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Met onverwijld bedoelen wij binnen maximaal 3 werkdagen.
In lid 5 is opgenomen dat het college alle gegevens verzamelt die voor het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, toegankelijk en van belang zijn over de cliënt en zijn situatie. Er wordt zo spoedig mogelijk een afspraak gemaakt voor een gesprek.
Lid 6 bepaalt dat de cliënt voor het gesprek alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen aan het college moet overhandigen.
Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. Telefonisch contact valt hier ook onder. In artikel 2.2 lid 2 van de verordening wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In artikel 2.5 van deze verordening is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.
Een zorgvuldig onderzoek vereist het op enigerlei doorlopen van de volgende stappen1 :
Stap 1: Na de melding dient eerst de precieze hulpvraag te worden geduid.
Stap 2: Vervolgens moet bepaald worden wat – kort gezegd – de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn.
Stap 3: Vervolgens kan (en moet) inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de door het college te organiseren noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning.
Stap 4: Daarna moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociaal netwerk en algemene voorzieningen in kaart gebracht worden, althans moet bezien worden of – en zo ja: in welke mate – deze aanwezig zijn.
Stap 5: Vervolgens dient geconcludeerd te worden of er voor het college uiteindelijk nog iets te compenseren overblijft.
Stap 6: Voor zover dit in het individuele geval noodzakelijk wordt geacht, dient kan specifieke deskundigheid worden ingeschakeld.
Artikel 2.3 Verslag van het onderzoek
In lid 1 is opgenomen dat de weergave van het onderzoek en het gesprek vastgelegd wordt in het ondersteuningsplan. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat er besproken is. In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.
In lid 2 is opgenomen dat de cliënt de mogelijkheid heeft het ondersteuningsplan getekend te retourneren. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ondertekenen ‘voor akkoord’ en ‘voor gezien’. Als een cliënt ‘voor gezien’ tekent is hij het niet eens is met de inhoud van het ondersteuningsplan, maar wil hij wel een aanvraag indienen, zodat het college een beschikking kan afgegeven. Alleen tegen een beschikking kan immers bezwaar worden gemaakt. Als een cliënt ‘voor gezien’ tekent, bestaat tevens de mogelijkheid om aan te geven waarom hij niet voor akkoord tekent. ‘Voor akkoord’ is voor situaties waarin cliënt zich volledig kan vinden in wat in het ondersteuningsplan is opgenomen.
In lid 3 is opgenomen dat de cliënt het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord. Indien hij uitsluitend tekent voor gezien kan hij daarbij tevens aangeven waarom hij niet tekent voor akkoord. De cliënt draagt er zorg voor dat het getekende exemplaar wordt geretourneerd aan het college.
In lid 4 is opgenomen dat indien de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening hij dit kan aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan dient dan tevens als aanvraag.
Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
In de Wmo 2015 zijn de termijnen afwijkend geregeld ten opzichte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na ontvangst van de melding dient er binnen maximaal zes weken een onderzoek plaats te vinden. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is afgerond tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.
Na ontvangst van een aanvraag heeft het college twee weken de tijd om een beschikking af te geven.
Indien er conform artikel 2.2 lid 4 wordt afgezien van een onderzoek kan de cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger een aanvraag schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Lid 3 bepaalt dat ook een ondertekend verslag van het onderzoek kan dienen als aanvraag indien de cliënt op het verslag heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor een maatwerkvoorziening.
Artikel 2.6 Inhoud beschikking
In dit artikel is opgenomen welke elementen worden opgenomen in de beschikking. In de beschikking staat de informatie die voor de cliënt nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Uit de beschikking moet duidelijk blijken welke rol het ondersteuningsplan of persoonlijk plan voor de cliënt speelt.
Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is degene door of namens wie een melding is gedaan of door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3 tweede lid onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In dit artikel van de verordening zijn de algemene criteria opgenomen, in de volgende artikelen uit dit hoofdstuk zijn meer specifieke criteria opgenomen per productgroep. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen komt het neer op het leveren van maatwerk. Het is daardoor niet mogelijk en wenselijk om in de verordening limitatief te regelen welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt.
In lid 4 is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan wordt, moge duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Onder voorwaarden is het wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening. Voorwaarde is dan dat deze voorziening naar het oordeel van het college in de vorm van een pgb kan worden verstrekt en de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.
Artikel 3.2 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden en begeleiding
In dit artikel is opgenomen dat het college de aanwezigheid van gebruikelijke hulp bij haar beoordeling betrekt.
Het college houdt rekening met huisgenoten, afhankelijk van hun leeftijd en psychische gesteldheid. Wanneer die in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt allereerst gekeken of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten boven de 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dan, wanneer één van de huisgenoten uitvalt, via herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig (bijvoorbeeld militairen op uitzending) zijn kan er aanleiding bestaan voor het verstrekken van een voorziening.
Uiteraard bestaat er een noodzaak tot verstrekken van een voorziening als de huisgenoot zelf ook niet in staat is de bedoelde werkzaamheden te verrichten. Niet gewend zijn deze werkzaamheden te verrichten is geen reden tot het verstrekken van een voorziening. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten kan hiertoe aanleiding zijn. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld worden.
Het college stelt hier beleidsregels over op.
Artikel 3.3 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen
In dit artikel is opgenomen dat de maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de vigerende raadsverordening van de gemeente Tilburg en de hierop gestelde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Tilburg.
Zie hiervoor https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704622/1.
Op grond van de Wmo 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen bij alle gemeenten. De gemeente Loon op Zand heeft de gemeente Tilburg gemandateerd voor de uitvoering van deze taken.
Artikel 3.4 Aanvullende criteria voor sportvoorzieningen
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening. Sporten kan voor een cliënt een belangrijke manier zijn om medemensen te ontmoeten (participeren). Dit is in de verordening zo ingevuld dat cliënt aangewezen moet zijn op een sportvoorziening voor de beoefening van de verkozen sport.
Artikel 3.5 Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen
Uit de toelichting op artikel 1.1.1 van de Wet volgt dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Hiervoor is het een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Bij het bepalen van het te bereiken resultaat gaat het er bij maatschappelijke participatie niet om hoe vaak een cliënt een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie. Kortom niet alle bij de cliënt levende wensen behoeven te worden gehonoreerd. Uitkomst moet zijn dat de cliënt op een aanvaardbaar niveau kan participeren.
Uit de wet volgt verder slechts de verplichting om cliënt te compenseren die beperkingen ondervindt bij lokale verplaatsingen. Onder het begrip "lokaal verplaatsen" verstaat het college een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf de woning. Voor bovenregionaal vervoer kan cliënt gebruik maken van Valys.
Een aanwezige en bruikbare algemene voorziening (zoals een rolstoel of scootermobielpoule) kan een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur. Dergelijke voorzieningen kunnen maatwerkvoorzieningen voorkomen. Het uitgangpunt is dat het college volstaat met een voorziening waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, nr. 10/906 Wmo). Deze omvang kan ook bereikt worden met meerdere vervoersvoorzieningen gezamenlijk (CRvB 06-06-2012, nr. 10/1786 Wmo).
Het college stelt hier beleidsregels over op.
Artikel 3.6 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
In dit artikel is opgenomen op welke wijze en aan de hand van welke criteria het college beoordeelt of een cliënt in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening.
Als na afweging van alle relevante belangen een verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, wordt toepassing gegeven aan het primaat van verhuizen. De kostenvergelijking tussen aanpassing van de huidige woning en een verhuizing (inclusief kosten voor noodzakelijke aanpassingen in beide situaties) is één van de af te wegen belangen. Ook de behoeften van de cliënt spelen - zo mogelijk - een rol in de afweging. Bijvoorbeeld de gevolgen voor de aanwezigheid van mantelzorg in de nabije omgeving. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.
Het college stelt hier beleidsregels over op.
Artikel 3.7 Weigeringsgronden en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen
In lid 1 sub a wordt bepaald dat voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, er geen maatwerkvoorziening wordt toegekend.
Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).
Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.
De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de Wmo open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.
Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 Wmo) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 Wmo).
Lid 1 sub b is een herhaling van het algemene toetsingskader zoals deze in de wet centraal staat. Indien men op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociaal netwerk de beperkingen kan wegnemen bestaat er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
Lid 1 sub c is ook een herhaling van het algemene toetsingskader zoals in de wet centraal staat. Een algemene voorziening gaat voor op een maatwerkvoorziening. Kan men gebruik maken van een algemene voorziening dan bestaat er geen noodzaak tot verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Lid 1 sub d gaat over algemeen gebruikelijke voorzieningen. Bij de begripsbepalingen is een nadere uitleg opgenomen over het begrip algemeen gebruikelijk voorziening. Indien een voorziening voor een persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd bestaat er geen noodzaak tot verstrekking van een maatwerkvoorziening.
In lid 1 sub e en f zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het realiseren, accepteren en aanvragen van een maatwerkvoorziening. Als de voorziening is gerealiseerd of geaccepteerd vóór de melding verstrekt het college deze niet met terugwerkende kracht. Als de voorziening na de melding maar voor het besluit is gerealiseerd of geaccepteerd, verstrekt het college de voorziening alleen als de noodzaak nog vast te stellen is of als het college schriftelijke toestemming heeft verleend.
In lid 1 sub i is opgenomen dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht. De maatwerkvoorziening is immers gericht op de individuele cliënt. Het past niet om generieke voorzieningen te treffen, daar zijn algemene voorzieningen meer geschikte instrumenten voor.
In lid 1 sub j is opgenomen dat van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen.
In lid 2 onder a is opgenomen dat er geen voorziening wordt verstrekt indien deze niet langdurig noodzakelijk is. Het college kent in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toe als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulp is het middelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
In lid 2 onder b is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Loon op Zand en daar dus hoofdverblijf hebben, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
In lid 3 zijn de weigeringsgronden ten behoeve van de woonvoorziening opgenomen.
Lid 3 onder a geeft aan dat het college alleen een voorziening in of aan een woning treft waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van beide ouders.
Lid 3 onder c is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.
In lid 3 onder f is bepaald dat het college geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in lid 1 onderdeel i dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd, wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.
In lid 3 onder g is het volgende bepaald. Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 Wmo). Dit heeft de CRvB geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.
In lid 4 is bepaald dat het college de mogelijkheid heeft voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen te besluiten één woning bezoekbaar te maken. Het bezoekbaar maken van een woning voor een Wlz-cliënt die in een instelling woont, valt in beginsel niet onder de compensatieplicht van het college. In artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 is namelijk bepaald dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren als een cliënt een Wlz-indicatie heeft. Ondanks dat het college voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht heeft, is het college wel bevoegd om een voorziening toe te kennen. Dit betekent dat het college na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd onderzoek naar noodzaak altijd een onderzoek moet instellen naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken (zie hierover CRvB 19-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3933). Als uit dit (verplicht) onderzoek volgt dat het in het kader van de participatie van de Wlz-cliënt noodzakelijk is dat hij de woning van bijvoorbeeld ouders kan bezoeken, dan wordt deze ondersteuningsbehoefte niet gedekt vanuit de Wlz. Het college moet dan afwegen of de omstandigheden van het geval aanleiding geven om hierin te voorzien door toekenning van een maatwerkvoorziening.
Voor Wlz-cliënten die thuis wonen en een hulpmiddel of woningaanpassing nodig hebben, heeft het college wél een compensatieplicht (dit volgt uit artikel 8.6a Wmo 2015). Bij het bezoekbaar maken gaat het echter meestal om cliënten die in een Wlz-instelling wonen. De uitzonderingen van artikel 8.6a Wmo 2015 zijn dan ook niet van toepassing, tenzij het bijvoorbeeld een cliënt betreft die met een pgb in een wooninitiatief woont.
Gemeente waar Wlz -instelling staat, is verantwoordelijk voor bezoekbaar/logeerbaar maken
De gemeente waarin de Wlz-instelling zich bevindt, is verantwoordelijk voor het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning. De CRvB oordeelt dat het college uitsluitend personen moet compenseren die in de betreffende gemeente woonplaats hebben. Bovendien kan een persoon niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats hebben. De vraag waar iemand woonplaats heeft, is afhankelijk van concrete feiten en omstandigheden. Doorgaans zal een bewoner van een Wlz-instelling woonplaats hebben in de gemeente waar de Wlz-instelling staat. Deze gemeente is dan verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (zie CRvB 22-09-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285 voor een voorbeeld uit de Wmo 2007).
Vergelijkbaar met Wlz -instelling
De verordeningsbepaling dat een woonvoorziening kan worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling, biedt volgens de CRvB geen ruimte om het wonen in een gewone woning op één lijn te stellen met verblijf in een Wlz-instelling (CRvB 22-09-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285). De CRvB vindt in de Wmo geen aanknopingspunten om daar anders over te denken dan onder de WVG en verwijst daarvoor naar CRvB 18-04-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5310.
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget
Een cliënt kan de maatwerkvoorziening in natura ontvangen, maar ook in de vorm van een pgb als hij dat wenst. Daarmee kan hij zelf bepalen bij wie hij de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil inkopen. In dit hoofdstuk is ook opgenomen welke regels er zijn voor een pgb en hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.
In dit artikel is opgenomen dat het college een pgb verstrekt in overeenstemming met de wet. Een pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt dit wenst en hier gemotiveerd om vraagt. Door deze motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.
Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 2 van dit artikel is aangegeven welke onderdelen het budgetplan in ieder geval moet bevatten. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 4.2 De hoogte van een persoonsgeboden budget (pgb)
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
Artikel 4.2 bepaalt de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. Het tarief van het pgb is in beginsel gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden en is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal de hoogte van de kostprijs van de in betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd zal worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Tevens wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt onder welke voorwaarden een cliënt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk. Uitgangspunt is hierbij dat de beloning van het sociaal netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.
In de tariefstelling van het pgb voor begeleiding en hulp bij het huishouden, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt een hogere pgb-tarief dan voor informele hulp. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. De rechter heeft bepaald dat het informele pgb-tarief afgeleid moet zijn van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van de betreffende sector.
Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociaal netwerk.
Bloedverwantschap ontstaat door:
Eerste graad’s bloedverwanten zijn:
Tweede graad’s bloedverwanten zijn:
Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
Dit artikel geeft uitvoering aan de artikel 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener enerzijds en algemene voorzieningen waarbij geen sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie anderzijds. Voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen gold in 2023 het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand. In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. Per 2024 is de eigen bijdrage geïndexeerd en is het bedrag maximaal € 20,60 per maand.
De bijdragen in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s bedragen nooit meer dan de kostprijs van de voorziening. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.
De wet maakt een uitzondering voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. In artikel 5.1.5 is aangegeven dat voor het (collectief) vervoer afwijkende tarieven gelden en niet onder het abonnementstarief valt.
Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
In dit artikel zijn regels opgenomen ter bestrijding van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening of PGB alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Dit artikel is tevens van toepassing op de algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening. Bij verhuizing is de gemeente van de nieuwe woonplaats verantwoordelijk voor het verstrekken van een Wmo voorziening. Als daar een nieuwe voorziening wordt toegekend wordt de voorziening verstrekt door (op kosten van) de gemeente Loon op Zand terug gegeven aan de gemeente Loon op Zand. Bij een pgb kan de voorziening verstrekt door Loon op Zand verkocht worden en kan het restbedrag teruggevorderd worden. Een voorziening wordt toegekend aan een individueel persoon. Bij overlijden vervalt de noodzaak tot die voorziening. Bij een zorg in natura voorziening wordt deze teruggegeven aan de gemeente. Bij een pgb kan die verkocht worden en kan het verkregen bedrag teruggevorderd worden. Deze maatregelen zorgen voor gelijke behandeling van Wmo cliënten ongeacht de leveringsvorm van de voorziening. Ook helpt het bij het beheersbaar houden van de Wmo uitgaven.
Artikel 6.2 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Dit artikel is grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is artikel 6.2 toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.
Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het pgb
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.
Op grond van het tweede lid kan het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel zijn de kwaliteitseisen opgenomen voor aanbieders ten behoeve van een goede kwaliteit van voorzieningen en deskundigheid van beroepskrachten.
Het college kan tevens nadere regels stellen op het gebied van kwaliteit voor te verstrekken pgb’s.
Het college ziet toe op naleving van de eisen door periodieke overleggen, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
De basiseisen kwaliteit aanbieder zijn opgenomen in de raamovereenkomsten die afgesloten zijn op basis van regionale of lokale aanbesteding en contractering.
Twee maal per jaar vinden gesprekken (voorjaarsoverleg en najaarsoverleg) plaats met aanbieders conform raamovereenkomst.
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit voorzieningen door derden
In dit artikel is opgenomen met welke factoren het college rekening houdt bij het vaststellen van tarieven voor door derden te leveren diensten ten behoeven van een goede prijs-kwaliteit verhouding.
Artikel 7.3 Waardering voor mantelzorgers
Artikel 2.1.6 van de wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De woonplaats van de cliënt is bepalend, het kan dus ook mantelzorgers betreffen die in andere gemeenten wonen. Het gaat hierbij ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van de wet uitgekomen.
Het college moet zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. Het college stelt jaarlijks de minimaal waarde van de blijk van waardering vast. Het college heeft mantelzorgbeleid vastgesteld.
Artikel 7.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.
Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachtenregeling. In de contracten met de aanbieder worden eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.
Artikel 7.6 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.
Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door het voeren van periodieke overleggen met de aanbieders en door een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Het college heeft in 2018 regels opgesteld omtrent een extern persoon voor hoorcommissie bezwaren binnen het sociaal domein.
Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
In lid 1 wordt verwezen naar de door gemeente vastgestelde inspraakverordening ter waarborging van eenzelfde inspraakprocedure voor het Wmo-beleid als op andere terreinen.
De inspraak geldt voor alle ingezetenen, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Het gemeentebestuur streeft er naar het gevoerde beleid eenmaal per 4 jaar te evalueren.
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze hardheidsclausule.
Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.
In dit artikel wordt bepaald dat er aan het verstrekken van voorzieningen voorwaarden verbonden mogen worden.
In dit artikel wordt bepaald dat beleidsregels worden vastgesteld. De beleidsregels bevatten richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 9.5 Intrekkingen oude verordening en overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. Bestaande rechten lopen door, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.
In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.
Artikel 9.6 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van gemeente Loon op Zand op 8 februari 2024.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-343433.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.