Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vaals

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.40, lid 2 onder b Omgevingswet;

 

Overwegende dat met het instellen van beleid vorm wordt gegeven aan de handhaving van de Omgevingswet;

 

Overwegende dat er behoefte bestaat aan een uniform beleid met betrekking tot het intrekken van omgevingsvergunningen;

 

Overwegende dat het beleid leidt tot helderheid bij alle burgers over de geldende procedure;

 

Overwegende dat het gewenst is een beleidsregel vast te stellen met betrekking tot de wijze waarop en wanneer een omgevingsvergunning zal worden ingetrokken onder de Omgevingswet.

 

 

B E S L U I T E N:

 

  • 1.

    De beleidsregel ‘intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen’ in te trekken;

  • 2.

    De beleidsregel ‘intrekken omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit’ vast te stellen.

 

mr. drs. J.H.M.J. Bertram

Secretaris

 

mr. H.M.H. Leunessen

Burgemeester

 

 

BELEIDSREGEL INTREKKEN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR DE TECHNISCHE BOUWACTIVITEIT GEMEENTE VAALS

1. Inleiding

Door de gemeente Vaals worden jaarlijks veel omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen verleend. Veelal wordt er snel en binnen de wettelijke termijn van één jaar uitvoering gegeven aan de omgevingsvergunning door middel van bouwwerkzaamheden. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een lange tijd gebruik wordt gemaakt van een verleende omgevingsvergunning.

 

Het ongebruikt laten voortbestaan van bouwrechten die zijn verkregen uit omgevingsvergunningen is om de navolgende redenen ongewenst:

 

  • Ten eerste moet worden voorkomen dat (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten doorkruist worden door nog te bouwen objecten die in het verleden zijn vergund maar nog niet zijn gerealiseerd.

  • Ten tweede moet worden voorkomen dat nieuwe, nog te bouwen objecten worden gerealiseerd naar verouderde bouwtechnische inzichten ten gevolge van omgevingsvergunningen die in het verleden verleend zijn.

  • Ten derde kunnen omwonenden in principe geen rechtsmiddelen meer aanwenden tegen oude “bouwrechten” waarmee zij dan alsnog na langere tijd (soms zelfs jaren) ná het besluit tot vergunningverlening worden geconfronteerd.

  • Als laatste is het vanuit administratief oogpunt gewenst dat het gemeentelijk bouwarchief (archiefkasten met lopende dossiers) zoveel als mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie.

Gelet op de voornoemde problematiek is het wenselijk om met gebruikmaking van de wettelijke mogelijkheid daartoe de omgevingsvergunning na verloop van een bepaalde periode, in te trekken. In deze beleidsregel zal ingegaan worden op de wettelijke mogelijkheid om aan de omgevingsvergunning een geldigheidsduur te koppelen en de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om omgevingsvergunningen in te (kunnen) trekken. Tijdelijke omgevingsvergunningen die middels artikel 5.36 van de Omgevingswet zijn verleend, worden in deze beleidsregel buiten beschouwing gelaten.

2. Wettelijke regelgeving

2.1 Artikel 5.40, lid 2 in combinatie met artikel 18.10 Omgevingswet

De Omgevingswet kent een specifieke regeling voor het intrekken van omgevingsvergunningen. Het gaat om een limitatief vormgegeven stelsel. Dit betekent dat de gronden waarop een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken uitputtend in de wet (artikel 5.40, lid 2 onder b in combinatie met artikel 18.10) zijn opgesomd. Buiten de in deze wet genoemde gronden, kan niet tot het intrekken van een omgevingsvergunning worden overgegaan.

 

De belangrijkste intrekkingsgronden zijn hieronder kort samengevat:

 

  • a.

    onjuiste of onvolledige opgave van de gegevens als bedoeld in artikel 18.10 lid 4 sub a;

  • b.

    het niet voldoen aan een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften als bedoeld in artikel 18.10 lid 1;

  • c.

    het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende één jaar, onderscheidelijk een in de vergunning bepaalde langere termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning als bedoeld in artikel 5.40 lid 2 sub b;

  • d.

    op verzoek van de vergunninghouder; artikel 5.40 lid 2 sub c;

  • e.

    indien gevaar bestaat dat de omgevingsvergunning voor de activitet bouwen gebruikt wordt om criminele activiteiten te ontplooien of te continueren, dan wel ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd (artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur: Wet BIBOB).

Het intrekken van een omgevingsvergunning is een discretionaire bevoegdheid, dat wil zeggen dat als één van de gronden van bovenstaande artikelen van toepassing is, burgemeester en wethouders kunnen intrekken maar daartoe niet verplicht zijn.

 

Hierna zullen met name de intrekkingsgronden a, b en c van de bovenstaande van artikelen besproken worden, omdat deze gronden in de praktijk het meeste voorkomen.

 

2.1.1 Artikel 18.10 lid 4 sub a Omgevingswet

De omgevingsvergunning kan op deze grond worden ingetrokken als aannemelijk is dat de omgevingsvergunning niet zou zijn verleend als de gegevens wel juist of volledig waren geweest.

 

Er dient dus een causaal verband te zijn tussen de aanlevering van onjuiste of gebrekkige gegevens en de beslissing van burgemeester en wethouders.

 

2.1.2 Artikel 18.10 lid 1 Omgevingswet

Ingevolge dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd om aan een omgevingsvergunning voorschriften te verbinden. Indien dergelijke voorschriften (bijvoorbeeld sloop van reeds bestaande bouwsels) niet worden nagekomen, dan kan de omgevingsvergunning worden ingetrokken.

 

2.1.3 Artikel 5.40 lid 2 sub b Omgevingswet

Op grond van aritkel 5.40 lid 2 sub b Omgevingswet zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een verleende omgevingsvergunning in te trekken indien binnen één jaar- na het onherroepelijk worden daarvan - niet is aangevangen met het bouwen. Hetzelfde geldt ingeval de reeds gestarte werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van één jaar hebben stilgelegen.

 

Deze intrekkingsgronden komen vaak aan de orde als een gemeente het planologische regime heeft gewijzigd dan wel wil wijzigen en een eenmaal in het verleden vergund bouwplan daar niet meer in past. Ook komt het voor dat de bouwregelgeving dusdanig is gewijzigd, zodat de oude omgevingsvergunningen niet meer voldoen aan de huidige voorschriften.

 

2.3 Moment van aanvang bouwwerkzaamheden

In het voorgaande is al een aantal malen aangehaald dat, op grond van artikel 5.40 lid 2 sub c Omgevingswet burgemeester en wethouders bevoegd zijn een verleende omgevingsvergunningvergunning in te trekken indien binnen één jaar – na het onherroepelijk worden daarvan – niet met het bouwen is begonnen c.q. de bouw heeft stil gelegen. De vraag is nu wanneer er sprake is van “begonnen met bouwen”, hetgeen op diverse wijzen uitgelegd kan worden. Wanneer men een aannemer een offerte heeft laten laten uitbrengen, de gemeente het peil heeft laten bepalen, bouwplanken heeft geplaatst en voorts de aanwezige grasmat heeft verwijderd dan kunnen deze activiteiten niet als een begin van bouwwerkzaamheden worden beschouwd.

 

Met het begrip bouwen als bedoeld in artikel 1 sub a van de Woningwet, dient te worden verstaan dat van bouwen eerst sprake is indien een constructieve handeling wordt verricht waarbij een constructie van enige omvang wordt gemaakt die tevens plaatsgebonden is.

3. Beleid

Gelet op het bovenstaande zal daarom het volgende beleid worden gehanteerd:

 

Bij financiële motieven wordt éénmalig een uitstel van 26 weken verleend voor het starten/ verder gaan met de bouwwerkzaamheden. Het verzoek tot uitstel moet echter wel deugdelijk onderbouwd zijn. In perioden van economische recessie kan in plaats van 26 weken éénmalig een uitstel van 1 jaar worden verleend.

 

Indien er sprake is van een familiare kwestie (scheiding, overlijden, ziekten en dergelijke), welke aanleiding geeft tot het afzien van het intrekken van de omgevingsvergunning, moet dit eveneens op een kenbare en aantoonbare wijze moeten worden onderbouwd, hetgeen uiteindelijk aan burgemeester en wethouders is om dat te bepalen. Bijkomend probleem is wel dat, ingeval de intentie bestaat om af te zien van intrekking, niet vaststaat of, en zo ja binnen welke termijn, alsnog gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. Teneinde te voorkomen dat de omgevingsvergunning vervolgens een langere periode ongebruikt blijft, moet per individueel geval een redelijke termijn (minimaal 26 weken en maximaal één jaar) worden gesteld waarbinnen alsnog gebruik moet worden gemaakt van de omgevingsvergunning. Vergunninghouder kan nadien, in uitzonderlijke situaties die aantoonbaar moeten worden onderbouwd, nogmaals om uitstel verzoeken, zij het dat de totale termijn waarvoor uitstel wordt verleend, nooit meer dan 2 jaar bedraagt.

 

Onderstaand is de procedure tot het intrekken van de omgevingsvergunning nader uitgewerkt.

4 Procedure tot intrekken omgevingsvergunning

4.1 Inleiding

Het is niet mogelijk dat een omgevingsvergunning van rechtswege vervalt. Gezien het feit dat het een discretionaire bevoegdheid betreft, zal bij het intrekken van een omgevingsvergunning altijd sprake moeten zijn van een belangenafweging. Vooral bij de gronden genoemd onder 18.10 en 5.40 lid 2 Omgevingswet is het afwegen van belangen aan de orde. De hierna te beschrijven procedure kan weliswaar dienst doen voor alle intrekkingsgronden, maar er dient wel een onderscheid gemaakt te worden naar het moment waarop de procedure kan worden aangevangen.

 

4.2 Schriftelijk voornemen tot intrekken omgevingsvergunning

In de praktijk wordt een termijn van één jaar voor het intrekken van omgevings-vergunningen zowel door gemeenten als vergunninghouders als redelijk ervaren. Uiteraard moet de mogelijkheid blijven bestaan om van deze termijn af te wijken als bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld stedenbouwkundige omstandigheden, grote bouwprojecten of renovatie monumenten) daartoe nopen. Na één jaar krijgt de vergunninghouder een schriftelijk voornemen tot intrekken, waarna deze dan vier weken de tijd gegund wordt om op het voornemen tot intrekken te reageren middels het indienen van een zienswijze.

 

4.3 Besluitvorming omtrent intrekking omgevingsvergunning

Indien de vergunninghouder in het geheel niet reageert op de brief betreffende het voornemen tot intrekking, wordt besloten om de omgevingsvergunning in te trekken.

 

In het geval de vergunninghouder wel reageert op het voornemen tot intrekking dient, afhankelijk van de argumenten die worden aangevoerd inzake het niet uitvoeren van de omgevingsvergunning, besloten te worden of al dan niet tot intrekking wordt overgegaan.

 

Conflicten met de aannemer of de architect leiden in beginsel niet tot het afzien van het intrekken van de omgevingsvergunning.

 

Financiële en familiare motieven kunnen leiden tot een uitsteltermijn zoals genoemd onder punt 3 van dit beleid. Bij het laten verstrijken van deze termijn, zonder dat gebruik is gemaakt van de omgevingsvergunning, zal de vergunning worden ingetrokken.

5. Stappenplan

stap 1

Indien niet binnen één jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning begonnen is met de bouwwerkzaamheden of, indien men wel al met de bouwwerkzaamheden was begonnen, gedurende deze periode een oponthoud plaatsvindt van de werkzaamheden, zal aan vergunning- houder een brief worden toegezonden betreffende het voornemen tot intrekken van de omgevingsvergunning. Van deze termijn kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden daartoe nopen. In de brief waarin het voornemen tot intrekken kenbaar wordt gemaakt, krijgt de vergunninghouder vier weken de tijd om daarop te reageren middels het indienen van een zienswijze.

 

Stap 2

Indien de vergunninghouder niet of niet binnen vier weken reageert op de brief betreffende het voornemen tot intrekking, dan de omgevingsvergunning intrekken en de procedure afronden.

 

Stap 3

Ingeval de vergunninghouder wel (tijdig) reageert op het voornemen tot intrekking, dan de argumenten beoordelen. Als de conclusie is dat de argumenten niet steekhoudend zijn, dan besluiten tot het intrekken van de omgevingsvergunning en de procedure afronden.

 

Stap 4

Als de conclusie is dat de argumenten wel steekhoudend zijn, dan schriftelijk meedelen dat wordt afgezien van het intrekken van de omgevingsvergunning. In de brief wordt een termijn gesteld waarbinnen begonnen moet zijn met bouwwerkzaamheden.

6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2024.

7. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: “Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit’’.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals,

mr. drs. J. Bertram

Secretaris

mr. H.M.H. Leunessen

Burgemeester

Naar boven