Verordening financieel beleid, beheer en organisatie 2023 (artikel 212 Gemeentewet)

 

Besluit van de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vaststelling van de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) gemeente Midden-Groningen 2023.

 

De raad van de gemeente Midden-Groningen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders nummer van 1 november 2023;

gelet op artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) van gemeente Midden-Groningen.

 

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

 

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

 

  • rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

 

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

 

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van burgemeester en wethouders per programma vast:

    • a.

      de taakvelden, en

    • b.

      de beleidsindicatoren. Het voorstel van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3.

    In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 100.000 afzonderlijk gespecificeerd.

  • 4.

    In de jaarstukken leggen Burgemeester en wethouders verantwoording af aan de raad over de uitvoering van de begroting. In de programmaverantwoording, die is opgenomen in de jaarstukken, wordt in ieder geval ingegaan op:

    • a.

      de in de begroting genoemde kengetallen en/of indicatoren;

    • b.

      de realisatie van de in de begroting genoemde doelstellingen;

    • c.

      de realisatie van de in de begroting genoemde prestatie;

    • d.

      de gerealiseerde financiële resultaten.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt ingegaan op afwijkingen ten opzichte van de begroting na laatste wijziging voor zover de afwijking groter zijn dan € 100.000.

 

Artikel 4. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden jaarlijks aan de raad een voorjaarsnota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor het zomerreces vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 150.000 opgenomen.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale baten en de totale lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen zij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. In het geval een investering niet in het begrotingsjaar wordt gerealiseerd, kunnen Burgemeester en wethouders het krediet ook aanwenden in de 2 navolgende begrotingsjaren.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders informeren de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doen Burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen Burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen Burgemeester en wethouders voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 6.

    In afwijking van lid 5 geldt, als er zich acute situaties voordoen waarbij de bedrijfsvoering in gevaar komt, dat investeringen na goedkeuring van Burgemeester en wethouders en het informeren van de raad, kunnen worden uitgevoerd. De formele goedkeuring van de raad doormiddel van een raadsbesluit, vindt overeenkomstig de voorgaande beschrijving plaats.

  • 7.

    De raad autoriseert de algemeen directeur/gemeentesecretaris om binnen het totaal van de door de raad geautoriseerde budgetten voor taakveld 0.4 vermeerderd met de direct toe te rekenen personeels- en bedrijfsvoeringslasten op de overige taakvelden, te schuiven tussen verschillende hoofdstukken van de begroting en hierover bij de jaarstukken verantwoording af te leggen.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Burgemeester en wethouders informeren de raad door middel van tussentijdse rapportages, over de realisatie van de begroting op programmaniveau. Tussentijdse rapportages zijn tenminste de voorjaarsnota en de najaarsnota.

  • 2.

    De tussenrapportages bevatten in ieder geval een uiteenzetting over afwijkingen ten opzichte van de begroting ten aanzien van de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar programma's;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e en

    • g.

      de realisatie en begroting van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van programma's, prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 100.000 toegelicht.

 

Artikel 7. Jaarstukken

  • 1.

    Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden Burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2.

    Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Burgemeester en wethouders bieden dit voorstel bij de jaarrekening van het betreffende jaar aan de raad.

 

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

Burgemeester en wethouders besluiten niet over:

  • 1.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 750.000 met uitzondering van:

    • a.

      de verkoop van bouwterreinen in bestemmingsplannen waarvoor een grondexploitatie is vastgesteld;

    • b.

      de aankoop van onroerende goederen, die voorkomen op een door de raad vast te stellen lijst van te verwerven percelen of objecten;

  • 2.

    Het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000;

  • 3.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen; en

  • 4.

    het aangaan van geldleningen voor zover niet in de begroting is vermeld,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van Burgemeester en wethouders te brengen.

 

Artikel 9. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren Burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als Burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen Burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Paragraaf 3. Rechtmatigheidsverantwoording

 

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    De verantwoordingsgrens en de rapportagegrens zijn vastgelegd in het interne controleprotocol die door de raad is vastgesteld;

  • 2.

    De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid;

  • 3.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteren Burgemeester en wethouders aan de raad over afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) boven de verantwoordingsgrens;

  • 4.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden nader toegelicht voor zover deze de rapportagegrens overschrijden.

 

Artikel 11. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

 

Artikel 12 Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3.

    Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren;

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling;

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage;

    • d.

      Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van artikel 175 van de Gemeentewet (oproer, wanordelijk- heden, rampen of zware ongevallen of vrees daartoe;

    • e.

      Begrotingsoverschrijdingen die passen binnen de vastgestelde totale exploitatieopzet van een grondexploitatie.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

 

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hebben de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen vastgelegd in de nota Misbruik en oneigenlijk gebruik.

 

Paragraaf 4. Financieel beleid

 

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de Bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een investeringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende begrotingsperiode.

 

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

a. onroerendezaakbelasting;

e. rioolheffing;

f. afvalstoffenheffing;

g. bijstandsverstrekking;

h. GKB.

wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

 

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de begroting en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de programma's plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor een actuele nota reserves en voorzieningen die door de raad is vastgesteld. Deze nota behandelt in ieder geval de kaders voor:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      het doel, de voeding, maximale hoogte en looptijd van bestemmingsreserves;

    • c.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

 

Artikel 17. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van geleverde goederen, diensten en werken aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de beraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende rechten en heffingen en geleverde goederen, diensten en werken., gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt (inclusief afronding) bepaald conform het renteschema 3 uit de notitie rente 2017 van de commissie BBV. Als op nacalculatiebasis de afwijking kleiner is dan 25% wordt niet tot correctie van het omslagpercentage overgegaan

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Hierbij wordt uitgegaan van het gewogen gemiddeld rentepercentage van de portefeuille leningen. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend

  • 8.

    In afwijking van artikel 12 eerste lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

 

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4.

    Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

 

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders leggen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de onroerendezaakbelastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, reinigingsrecht, toeristenbelasting, lijkbezorgingsrechten, leges, liggelden en marktgelden;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een actuele nota aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten. Deze nota wordt door de raad vastgesteld;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders leggen bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

 

Artikel 20. Financieringsfunctie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen een treasurystatuut vast met inachtneming van de minimumeisen van de Wet Fido en regeling Ruddo;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders nemen bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 3.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingen Burgemeester en wethouders indien mogelijk zekerheden;

  • 4.

    Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grootte van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien in budget voor deze voorziening dan doen Burgemeester en wethouders vooraf aan de garantieverlening een voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging;

 

Paragraaf 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

 

Artikel 21. Lokale heffingen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht;

  • b.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 17, zesde lid;

  • c.

    onder het onderdeel beleid bedoeld in artikel 10, Aanhef en onder b, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten een overzicht van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing.

 

Artikel 22. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren, vorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan: het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting: positieve uitkomst van het verschil tussen de opbrengst onroerendezaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerendezaakbelasting.

  • 2.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken nemen Burgemeester en wethouders naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting als percentage van de inkomsten;

    • d.

      de wijze waarop met conjuncturele risico’s en de omvang van het weerstandsvermogen wordt omgegaan;

    • e.

      de wijze waarop met projectspecifieke risico’s wordt omgegaan bij het bepalen van de tussentijdse winstneming en de omvang van het weerstandsvermogen.

 

Artikel 23. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken nemen Burgemeester en wethouders in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vijf jaar een beheeronderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vijf jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vijf jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het onderhoudsplan gebouwen bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het onderhoudsplan gebouwen vast.

 

Artikel 24. Bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen, voor zover deze de rapportagegrens, zoals bedoeld in artikel 10 overschrijden en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • b.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

  • c.

    rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen;

  • d.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

 

Artikel 25. Grondbeleid

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een actuele nota grondbeleid. De raad stelt de nota grondbeleid vast. De nota grondbeleid bevat in ieder geval:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

    • e.

      de wijze waarop met de toerekening van bovenwijkse voorzieningen wordt omgegaan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een grondprijzenbrief aan met een vastgestelde uitgifteprijs voor zowel maatschappelijke grond als intern door te leveren grond. De raad stelt de grondprijzenbrief vast.

  • 3.

    De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen contante waarde.

 

Paragraaf 6. Financiële organisatie en financieel beheer

 

Artikel 26. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording door burgemeester en wethouders aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 27. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • i.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

 

Artikel 28. Interne controle

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 25 onder f. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

 

Paragraaf 7. Slotbepalingen

 

Artikel 29. Intrekking oude regeling

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente Midden-Groningen 2021 vastgesteld op 23 december 2021 wordt ingetrokken per 1 januari 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    De Nota afschrijvingsmethodieken, termijnen en overige waarderingsgrondslagen van activa en passiva 2021 wordt ingetrokken per 1 januari 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

 

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Midden-Groningen 2023.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 21 december 2023.

De voorzitter, De griffier,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11

 

I. Algemeen

  • 1.

    Bij het waarderen gaat het om de waardebepaling van activa en de regels die daarvoor gelden. Het gaat hierbij om de waardering van balansposten om een reëel beeld te krijgen van de vermogenspositie van de gemeente. In het kort kunnen deze regels als volgt worden weergegeven:

    • a.

      Het toerekening beginsel wordt in acht genomen;

    • b.

      Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

    • c.

      Bestemmingsreserves mogen niet in mindering op de boekwaarde van een investering worden gebracht. Reserves mogen wel worden gebruikt ter dekking van de jaarlijkse kapitaallasten (afschrijvingsreserves);

    • d.

      Bijdragen van derden, die in directe relatie staan tot het actief, worden in mindering worden gebracht op de investering;

    • e.

      Bijdragen uit een voorziening op grond van artikel 44, lid 1d BBV (dat wil zeggen in de heffing begrepen gespaarde bijdragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen) worden in mindering worden gebracht op de investering;

    • f.

      Bij de waardering van de vaste activa met economisch nut wordt rekening gehouden met waardevermindering als deze vermindering naar verwachting duurzaam is;

    • g.

      Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling als de restwaarde lager is dan de op dat moment aanwezige boekwaarde.

 

Alle activa van vóór 1-1-2018 van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde zijn gewaardeerd volgens de toen geldende waarderingsgrondslagen van de Commissie BBV.

 

  • 2.

    Alle investeringen vanaf € 10.000 worden geactiveerd.

  • 3.

    Investeringen worden geactiveerd en afgeschreven op basis van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs en de verwachte technische levensduur/ gebruiksduur.

  • 4.

    De verschillende samenstellende delen van een investering worden in totaal afgeschreven vanaf het jaar na gereed melding. Enige uitzondering is grond; gronden worden apart geregistreerd en hier wordt niet op afgeschreven.

  • 5.

    Bij het onderhouden en vervangen van activa maken we onderscheid tussen jaarlijks onderhoud, groot onderhoud en vervangingsinvesteringen/ renovatie- onderhoud:

    • a.

      Jaarlijks onderhoud is zogenaamd dagelijks herstel en contractonderhoud; jaarlijks onderhoud wordt niet geactiveerd, maar geraamd in de begroting.

    • b.

      Groot onderhoud is periodiek (niet- jaarlijks) instandhoudingsonderhoud dat nodig is om het object gedurende de levensduur in stand te houden. Met groot onderhoud blijft de functionaliteit, het gebruik en het comfort van het object ongewijzigd. Groot onderhoud wordt niet geactiveerd en gedekt door een onderhoudsvoorziening op basis van het betreffende MJOP (meerjarenonderhoudsplan).

  • 6.

    Vervangingsinvesteringen zijn periodieke (niet- jaarlijkse) levensduur verlengende investeringen op het moment dat een object is afgeschreven en aan vervanging toe is.

  • 7.

    Bij het afschrijven wordt aangesloten bij één van de afschrijvingstermijnen zoals vastgesteld in deze verordening. Activa die niet zijn genoemd in de afschrijvingstabel en niet geschaard kunnen worden onder een van de genoemde activasoorten worden afgeschreven op basis van de verwachte gebruiksduur. Bij het bepalen van de verwachte gebruiksduur kan gekeken worden naar technische levensduur of economische levensduur, afhankelijk van welke korter is.

 

II. Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa worden afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling;

  • c.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden

 

Ad. a. Deze kosten worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

 

Ad. b. De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gemeente heeft de intentie het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

  • c.

    het actief zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

 

Ad. c. Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, als:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, als de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

 

Dit betekent dat kosten voor onderzoek en ontwikkeling geactiveerd mogen worden voor zover het onderzoek of de ontwikkeling bijdraagt aan de totstandkoming van een materieel vast actief.

 

Immateriële vaste activa worden in maximaal vijf jaar afgeschreven.

 

III Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Materiële vaste activa met een economisch nut zijn alle investeringen die de mogelijkheid geven

om (financiële) middelen te verwerven en/of die verhandelbaar zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Voorbeelden hiervan zijn investeringen op het gebied van riolering, afvalstoffeninzameling, gebouwen (stadhuis of welzijnsaccommodaties), zwembaden, etc. Dat een gemeente ervoor kan kiezen ergens geen of geen kostendekkend tarief voor te heffen, is niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft. Een vergelijkbare redenering geldt voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag of de gemeente het actief ook daadwerkelijk zal verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen een economisch nut hebben; er is immers een markt voor gebouwen.

 

IV Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

Investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut zijn alle investeringen in de openbare ruimte die geen economisch nut hebben. Voorbeelden van deze activa zijn wegen, pleinen, bruggen,viaducten en openbaar groen. Deze activa genereren geen middelen en er is geen markt voor.

 

 

V Afschrijvingstermijnen

 

Hieronder treft een overzicht met de maximale afschrijvingstermijnen die de gemeente Midden-Groningen hanteert

 

Omschrijving

Midden-Groningen

Algemeen

Gronden en terreinen

Niet

Immateriële vaste activa

Kosten onderzoek en ontwikkeling

5 jaar

Bijdragen aan activa in eigendom van derden > € 10.000

Op basis van deze tabel

Woonruimten en bedrijfsgebouwen

Woonruimten en bedrijfsgebouwen - versterkt en duurzaam bouwen

50 jaar

Woonruimten en bedrijfsgebouwen

40 jaar

Parkeergarages

40 jaar

Sport en jeugd-accommodaties

40 jaar

Schoolgebouwen, wijkcentra, multifunctionele centra en overige bedrijfsgebouwen (nieuwbouw)

40 jaar

Schoolgebouwen, wijkcentra, multifunctionele centra en overige bedrijfsgebouwen (nieuwbouw) – versterkt en duurzaam bouwen

50 jaar

Levensduur verlengend onderhoud woonruimten en bedrijfsgebouwen

20 jaar

Eerste inrichting bij nieuwbouw

20 jaar

Energiebesparende maatregelen woonruimten en bedrijfsgebouwen

20 jaar

Technische installaties gebouwen

15 jaar

Noodgebouwen

10 jaar

Meubilair en inventaris

10 jaar

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

Stalen damwanden

60 jaar

Riolering

(afwijkend, zie beleidsplan)

Bruggen, beweegbaar staal

80 jaar

Bruggen, beweegbaar overig

60 jaar

Bruggen, vast beton

100 jaar

Bruggen, vast overig

40 jaar

Openbare verlichting: masten en lantaarnpalen

40 jaar

Havens, kaden

40 jaar

Sloop- en grondwerkzaamheden

40 jaar

Tunnel

40 jaar

Wegen/fietspaden beton

40 jaar

Wegen/fietspaden asfalt

30 jaar

Wegen/fietspaden elementverharding

20 jaar

Busbanen

25 jaar

Viaduct

25 jaar

Beschoeiingen en steigers

20 jaar

Geluidschermen

20 jaar

Openbare verlichting: armaturen

20 jaar

Sport en recreatievelden

20 jaar

Parkeerterreinen, asfalt

25 jaar

Parkeerterreinen, elementverharding

20 jaar

Trottoirs

20 jaar

Verkeersregelinstallaties

15 jaar

Groenvoorzieningen

15 jaar

Wijkvernieuwing infrastructuur exclusief riolering

25 jaar

Herinrichting straten en verbetering woonomgeving

15 jaar

Bluswatervoorzieningen in de openbare ruimte

15 jaar

Kunstgrasvelden

10 jaar

Speelvoorzieningen

10 jaar

Geluidsarm asfalt

10 jaar

Vervoermiddelen

Verwisselbare afvalbakken zijladers *)

18 jaar

Elektrische auto’s

12 jaar

Bestel- en personenauto’s

10 jaar

Pick-up’s

10 jaar

Aanhangwagens

10 jaar

Opzet zoutstrooiers *)

10 jaar

Aanhangstrooiers *)

10 jaar

Vrachtauto’s

8 jaar

Tractoren

8 jaar

Nieuwe accu elektrische auto

6 jaar

Smalspoor

6 jaar

Zijladers

6 jaar

*) Op basis van functionaliteit als een onderdeel van een voertuig te beschouwen

Machines, apparaten en installaties

Sneeuwschuivers

16 jaar

Aanbouwdelen bedrijfsauto’s *)

10 jaar

Bladveeg- / zuigmachines

10 jaar

Heftrucks

10 jaar

Shovels

10 jaar

Mobiele kranen

10 jaar

Snippermachines

10 jaar

Parkeerapparatuur

10 jaar

Rioolapparatuur

10 jaar

Maaiers (groen en sportvelden)

8 jaar

Kantoorapparatuur en machines

5 jaar

*) zijn door meerdere trekkende voertuigen te bedienen, zoals grasdoorzaaiers, rolblokken etc.

Automatisering (infrastructuur)

Glasvezel

20 jaar

Ondergrondse containers: betonnen buitenbak

20 jaar

UTP bekabeling

15 jaar

Telefoon- en communicatiecentralescentrales

10 jaar

Automatisering (hardware)

Netwerk (Switches, WiFi, Firewall, Telewerken)

5 jaar

Thin client, beeldscherm, pc en laptop

5 jaar

Netwerk (Servers, Storage), smartphone

4 jaar

Tablet

3 jaar

Overige materiële vaste activa

Opmaken wegenlegger

30 jaar

Columbarium (urnenmuur)

25 jaar

Schaftwagen

16 jaar

Afvalcontainers (ondergrondse)

15 jaar

Afvalbakken - duobakken

15 jaar

Zonnecollectoren

10 jaar

Digitale luchtfoto’s

5 jaar

Kunstwerken zonder cultuurwaarde

5 jaar

Automatisering (software)

Registratiesysteem ondergrondse containers (binnenbak, gekoppeld is aan het belastingsysteem)

5 jaar

Software/implementaties

5 jaar

Digitalisering

7 jaar

Mits goed onderbouwd kan op basis van afzonderlijke besluitvoering door de raad worden gekozen voor een afwijkende afschrijvingstermijn.

Naar boven