Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel

Inleiding

 

Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel

 

College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel,

 

Gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet;

 

Overwegende dat:

Het college het noodzakelijk vindt een juiste en eenduidige uitvoering aan de Participatiewet te geven en duidelijkheid te verschaffen aan de inwoners die een beroep doen op de Participatiewet;

 

Besluiten:

 

  • -

    de huidige uitvoeringsregels Participatiewet 2015, per 01-08-2024 in te trekken;

  • -

    de nieuwe beleidsregels Participatiewet, per 01-08-2024 vast te stellen

     

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de huurtoeslag.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

Artikel 2 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (artikel 17 lid 1 Participatiewet).

  • 2.

    Het college verstaat onder onverwijld uit eigen beweging, dat de belanghebbende informatie die van belang is voor de (voortzetting) van de bijstand, de bedoelde informatie uiterlijk meldt binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling op een mutatie- of rechtmatigheidsformulier, gerekend vanaf het moment waarop zich het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.

  • 3.

    Indien belanghebbende in het buitenland gaat verblijven, moet hij of zij hier uiterlijk 28 dagen voor vertrek toestemming voor vragen bij zijn of haar inkomensconsulent en re-integratieconsulent.

  • 4.

    Indien de onder lid 3 bedoelde toestemming wordt verleend, dient belanghebbende zich op de eerstvolgende werkdag na terugkomst te melden op het stadhuis en de gevraagde bewijstukken in te leveren van de reis en van het verblijf.

Artikel 3 Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de financiële overbrugging van het wegvallen van de inkomsten tot de eerste betaling van de periodieke uitkering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Bij eigen middelen/ het kunnen beschikken over eigen middelen is er geen recht op een overbruggingsuitkering.

  • 2.

    Toekenning van een overbruggingsuitkering is mogelijk als aan elk van alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de belanghebbende in de financiële problemen dreigt te geraken doordat de bijstand voor levensonderhoud achteraf betaald wordt en;

    • b.

      belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op algemene bijstand geen andere uitkering of inkomsten ontving tot de bijstandsnorm en;

    • c.

      de uitkering levensonderhoud zo snel mogelijk is aangevraagd;

    • d.

      sprake is van een onvoorziene situatie.

Artikel 4 Hoogte overbruggingsuitkering

  • 1.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering is maximaal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld per maand.

  • 2.

    Op de overbruggingsuitkering worden eventuele eigen middelen waarover belanghebbende (redelijkerwijs) kan beschikken in mindering gebracht.

Artikel 5 Vorm en eventuele terugvordering van de overbruggingsuitkering

  • 1.

    De overbruggingsuitkering wordt in beginsel verstrekt als algemene bijstand ‘om niet’.

  • 2.

    De overbruggingsuitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening (artikel 48 Participatiewet) als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende vóór de eerste betaling na afronding van de aanvraag over eigen middelen beschikt.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering wordt teruggevorderd als de uitkering bijstand levensonderhoud binnen een periode van drie maanden na ingangsdatum toekenning wordt ingetrokken/beëindigd, tenzij:

    • a.

      de bijstandsuitkering wordt beëindigd/ingetrokken in verband met werkaanvaarding of

    • b.

      In verband met een verhuizing naar een andere woonplaats.

Artikel 6 Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)

  • 1.

    Alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen (jonger dan 18 jaar) die geen aanspraak hebben op verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop hebben recht op een inkomensaanvulling van 20% van de gehuwdennorm indien aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Afstemming van de uitkering vindt plaats op basis van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

  • 2.

    De voorwaarden zijn:

    • a.

      de alleenstaande ouder is gehuwd maar leeft duurzaam gescheiden van haar/zijn echtgenoot en er om principiële redenen geen verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank wordt ingediend of

    • b.

      de alleenstaande ouder is gehuwd en de partner verblijft in het buitenland of

    • c.

      de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die niet voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 11 van de Participatiewet (niet rechthebbende partner) of

    • d.

      de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die gedetineerd is.

  • 3.

    De inkomensaanvulling eindigt per de datum dat niet meer aan de voorwaarden als genoemd in lid 2 wordt voldaan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 6 lid 3 wordt de bijstand uitbetaald als bijzondere bijstand (periodiek onbelast) indien de bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt.

Artikel 7 Herziening maatregelen (inkeerregeling)

Op verzoek van de belanghebbende die een maatregel is opgelegd kan het college de verlaging herzien zodra uit de houding en de gedraging van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet (geüniformeerde arbeidsverplichtingen) nakomt. Deze herziening vindt plaats op basis van artikel 18 lid 11 Participatiewet.

  • 1.

    Het college herziet verlaging op verzoek van belanghebbende indien een maatregel is opgelegd van 100% van de bijstandsnorm met een duur van één maand of langer als belanghebbende aan kan tonen dat de verplichting alsnog wordt nagekomen.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 wordt de maatregel gehalveerd indien een maatregel is opgelegd voor de duur van één maand.

  • 3.

    Indien een maatregel is opgelegd voor de duur van twee maanden of langer, dan vervalt de maatregel per de maand volgend op de datum waarop wordt voldaan aan de voorwaarden uit lid 1.

  • 4.

    Bij toepassing van lid 3 blijft de maatregel over de eerste maand altijd van kracht.

  • 5.

    Een verzoek tot herziening van de maatregel kan worden ingediend gedurende de periode dat de maatregel is opgelegd.

  • 6.

    Het college ziet af van herziening van de maatregel als het de volgende gedragingen betreft:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en

    • b.

      het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete.

Het college volstaat met een schriftelijke waarschuwing als aan belanghebbende in de afgelopen 24 maanden geen waarschuwing of boete is opgelegd in verband met schending inlichtingenplicht en:

  • a.

    de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00 of;

  • b.

    belanghebbende uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van twee maanden gerekend van het ontstaan van de wijziging, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. Tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichtingen.

Artikel 9 Vaststellen mate van verwijtbaarheid

Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in

artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.

Artikel 10 Berekening bestuurlijke boete

  • 1.

    Bij de berekening van de bestuurlijke boete worden de criteria zoals genoemd in Artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.

  • 2.

    Afwijkende bepaling ten aanzien vaststelling benadelingsbedrag naar aanleiding van ontvangen signalen van externe bronnen (Suwinet).

    • a.

      het benadelingsbedrag is de ten onrechte ontvangen bijstand tot en met maximaal zes weken nadat het signaal door de gemeente is ontvangen.

Artikel 11 Hoogte van de boete

  • 1.

    De boete is maximaal het bedrag dat ten onrechte/teveel aan bijstand is ontvangen (benadelingsbedrag).

  • 2.

    De hoogte van de boete is afhankelijk van de afloscapaciteit per maand en de termijnbetaling die gerelateerd is aan de mate van verwijtbaarheid.

    • a.

      De afloscapaciteit is gelijk aan de beslagvrije ruimte in het inkomen zoals bedoeld in artikel 475d van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering.

    • b.

      De van toepassing zijnde bijstandsnormen zijn de normen zoals benoemd de in artikel 475 c t/m e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

    • c.

      Voor de termijnbetaling geldt een maximale duur, die gerelateerd is aan de mate van verwijtbaarheid;

      • -

        Bij opzet 24 maanden;

      • -

        Bij grove schuld 18 maanden;

      • -

        Bij normale verwijtbaarheid 12 maanden;

      • -

        Bij verminderde verwijtbaarheid 6 maanden.

  • 3.

    Voor uitkeringsgerechtigden is de boete met toepassing van artikel 11 lid 1 sub c 5% van de normen zoals genoemd in artikel 11 lid 2 sub b.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 geldt dat bij niet uitkeringsgerechtigden (een inkomen boven de bijstandsnorm) voor het berekenen van de afloscapaciteit rekening kan worden gehouden met de correctiefactoren, zoals die gelden bij het vaststellen van de beslagvrije voet.

Artikel 12 Invordering van de boete

  • 1.

    Als de belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt:

    • a.

      wordt de vastgestelde afloscapaciteit verrekend met de bijstandsuitkering.

    • b.

      wordt er van de fictieve draagkracht uitgegaan als er geen inlichtingen worden verstrekt.

  • 2.

    Als de belanghebbende geen bijstandsuitkering (meer) heeft wordt de boete via een aflossingsregeling ingevorderd (afloscapaciteit). De belanghebbende zorgt zelf voor betaling.

  • 3.

    Indien betrokkene geen financiële gegevens overlegt wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 95% van de inkomsten, zoals deze bekend zijn bij de gemeente Meppel.

  • 4.

    Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 Participatiewet voor zover meer dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm moet worden aangewend voor betaling van de boete.

  • 5.

    Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering zal de boete bij voorrang worden geïnd.

  • 6.

    Na volledige betaling van de boete wordt de teveel/ten onrechte bijstand teruggevorderd conform de beleidsregels terugvordering.

Artikel 13 Kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet: kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap)

  • 1.

    Het college verstaat onder een commerciële prijs de vergoeding voor kamerverhuur, onderverhuur of kostgangerschap indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er is sprake van een prijs die in verhouding staat tot de geleverde prestaties en datgene wat in het commerciële verkeer (zoals genoemde in de Recofa-richtlijnen) gebruikelijk is;

    • b.

      De huurprijs wordt periodiek geïndexeerd;

    • c.

      Er is bij kamerverhuur in ieder geval sprake van het bedrag van de basishuur, genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Het college verhoogt bij een huur inclusief de water- en energielasten de huurprijs met het normbedrag voor de kosten van nutsvoorzieningen zoals genoemd in de normbedragen van de Recofa-richtlijnen.

  • 3.

    Het college verhoogt bij kostgangerschap de huurprijs als bedoeld in lid 2 met het normbedrag voor kostgangers voor de kosten van de nutsvoorzieningen en voor de maaltijden omgerekend naar een maandbedrag per persoon, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen.

  • 4.

    De beoordeling of er sprake is van een commerciële prijs kan achterwege blijven als een kamer wordt gehuurd van een commercieel kamerverhuurbedrijf.

Artikel 14 Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap

  • 1.

    Als de kostendelernorm van toepassing is, dan worden de inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap gekort waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm. Op het meerdere dat wordt gekort als inkomsten vindt geen forfaitaire verlaging plaats omdat er geen sprake is van een commerciële prijs.

  • 2.

    De inkomsten uit commerciële verhuur, als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de verhuurder in verband met de verhuur maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke). Dit bedrag is het forfaitaire bedrag per dag dat in de Recofa-richtlijnen voor deze kosten is opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x forfaitaire bedrag/12).

  • 3.

    De inkomsten van een of meerdere kostganger(s), als bedoeld in artikel 33, vierde lid van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de kostgever in verband met het kostgeverschap maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke alsmede kosten voor de maaltijden). Dit bedrag is de som van de forfaitaire bedragen per dag die in de Recofa-richtlijnen voor deze twee kostensoorten zijn opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x som van de forfaitaire bedragen/12).

  • 4.

    Het bedrag dat wordt vrijgelaten, wordt jaarlijks opnieuw berekend.

Artikel 15 Eisen aan te overleggen overeenkomst

  • 1.

    Een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet wordt als zodanig slechts aangemerkt indien de overeenkomst de volgende onderdelen bevatten:

    • -

      Naam-, adres- en woonplaatsgegevens van beide partijen;

    • -

      aanduiding van de ruimte;

    • -

      de ingangsdatum;

    • -

      het overeengekomen bedrag;

    • -

      de wijze van betaling;

    • -

      de looptijd van de overeenkomst;

    • -

      jaarlijkse indexering, huurverhoging.

  • 2.

    Onverminderd de onderdelen van de overeenkomst genoemd in lid 1 geldt in geval van kostgangers aanvullend:

    • -

      dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke diensten in de overeenkomst zijn begrepen;

    • -

      dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke ruimten de kostganger mag gebruiken.

Artikel 16 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs

Alleen indien is voldaan aan de volgende vereisten acht het college voldaan aan het vereiste van een deugdelijk bewijs van betaling als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet, van de overeengekomen commerciële prijs:

  • 1.

    een kopie van het dagafschrift van betaling via bankrekening indien betaling via bank geschiedt;

  • 2.

    een kwitantie voorzien van handtekening van betaling bij contante betaling of;

  • 3.

    een schriftelijke overeenkomst waarbij zowel huurder als verhuurder, kostganger en kostgever deze hebben ondertekend waarin de datum van betaling is opgenomen en de aanduiding dat de betaling contant is geweest.

Artikel 17 Wijziging norm bij opname in inrichting (artikel 23 Participatiewet)

  • 1.

    Bij (verwacht) definitief verblijf in een inrichting of een verblijf langer dan zes maanden wijzigt de norm vanaf datum opname in de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet.

  • 2.

    Bij een (verwacht) verblijf korter dan 6 maanden wijzigt de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet na 2 maanden vanaf datum opname.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 wijzigt de norm vanaf datum opname indien Artikel 13 lid 3 Participatiewet, zoals gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, van toepassing is.

Artikel 18 Verlaging wegens woonsituatie (artikel 27 Participatiewet)

  • 1.

    Indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet, verlaagt het college de uitkering in het kader van de Participatiewet.

  • 2.

    Het college verlaagt de bijstandsnorm bij het ontbreken van woonkosten met de basishuur, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen.

  • 3.

    Het college verlaagt de bijstandsnorm bij het ontbreken van de kosten van nutsvoorzieningen met het normbedrag voor overige kosten, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen.

Artikel 19 Middelen (artikel 31 lid 1 Participatiewet)

  • 1.

    Tot de middelen worden gerekend de middelen waar belanghebbende en zijn gezin feitelijk over kan beschikken.

  • 2.

    Ook tot de middelen worden gerekend de middelen waar belanghebbende en zijn gezin redelijkerwijs over kan beschikken zoals:

    • a.

      roerende zaken (auto, caravan, camper en motor);

    • b.

      onroerende zaken (2e woning, stacaravan);

    • c.

      spaartegoeden die voor een bepaalde tijd vaststaan;

    • d.

      afkoopwaarde koopsompolis;

    • e.

      afkoopwaarde lijfrenteverzekering, mits deze als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt (zie ook artikel 15 lid 2 Participatiewet);

    • f.

      afkoopwaarde kapitaalverzekering;

    • g.

      digitale (betaal)middelen zoals Cryptomunten, Paypal en NFT.

  • 3.

    Tot de middelen worden ook gerekend heffingskortingen waar belanghebbende vanuit de belastingdienst recht op heeft, ook al worden deze heffingskortingen niet daadwerkelijk ontvangen.

  • 4.

    De inkomensafhankelijke combinatie korting kan indien het totaal van de eigen middelen inclusief de combinatiekorting lager is dan de bijstandsnorm worden verrekend of teruggevorderd na ontvangst van de definitieve aanslag inkomstenbelasting.

Artikel 20 Middelen (artikel 31 lid 2 Participatiewet)

  • 1.

    Niet tot de middelen worden gerekend giften of schenkingen (artikel 31 lid 2 sub m Participatiewet) tot maximaal € 2.500,00 per kalenderjaar. Het maakt daarbij geen verschil of de gift of schenking in natura wordt gegeven of uit geld bestaat. Ook maakt het geen verschil of de gift of schenking eenmalig of periodiek wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij giften of schenkingen zoals genoemd in lid 1 hoger dan € 2.500,00 met een incidenteel karakter wordt het meerdere aangemerkt als vermogen.

  • 3.

    Bij giften of schenkingen zoals genoemd in lid 1 hoger dan € 2.500,00 met een periodiek karakter wordt het meerdere als inkomen op de uitkering in mindering gebracht.

  • 4.

    Niet tot de middelen worden gerekend een materiële schadevergoeding voor vervanging van goederen als gevolg van schade of verlies of in verband met vergoeding van specifieke kosten.

  • 5.

    In afwijking van lid 3 wordt een materiële schadevergoeding ter derving van inkomsten tot de middelen gerekend.

  • 6.

    Bij immateriële schadevergoeding wordt 2/3 deel van het bedrag van de immateriële schadevergoeding in aanmerking genomen als vermogen. Tenzij op grond van individuele omstandigheden tot een andere vrijlating moet worden gekomen.

Artikel 21 Vermogen (artikel 34 Participatiewet)

  • 1.

    Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een begrafenis of crematieverzekering.

  • 2.

    Niet tot de middelen wordt gerekend een reservering voor een begrafenis of crematie als:

    • a.

      het bedrag uitsluitend bestemd is voor de kosten van uitvaart en gestort is op een speciale bankrekening;

    • b.

      het bedrag niet tussentijds kan worden opgenomen en;

    • c.

      het bedrag alleen bij overlijden kan worden opgenomen door een aangewezen gemachtigde of partner;

    • d.

      het gereserveerde bedrag niet bovenmatig hoog is (een vergelijking met de bedragen genoemd in de prijzengids NIBUD).

  • 3.

    Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een auto of brommobiel als:

    • a.

      de auto of brommobiel als gevolg van een handicap van een van de gezinsleden nodig is om te kunnen participeren of;

    • b.

      de auto of brommobiel bijdraagt tot arbeidsinschakeling of;

    • c.

      de dagwaarde van de auto of brommobiel niet hoger is dan € 5.000,00.

  • 4.

    Indien de dagwaarde van de auto of brommobiel hoger is als € 5.000,00 wordt het meerdere bij de vermogensvaststelling in aanmerking genomen.

  • 5.

    In afwijking van lid 4 wordt de volledige dagwaarde van de auto of brommobiel meegenomen bij de vermogensvaststelling indien het een tweede of meerdere auto of brommobiel betreft.

  • 6.

    Schulden worden bij de beoordeling van het vermogen in aanmerking genomen mits deze aangetoond kunnen worden middels een deugdelijk contract en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat er sprake is van een terugbetalingsverplichting.

Artikel 22 Interen van vermogen

  • 1.

    Interen betekent het op verantwoorde wijze besteden van het teveel aan vermogen. Binnen redelijke grenzen mag belanghebbende zijn levenspatroon daarbij voortzetten.

  • 2.

    Onder verantwoorde wijze en binnen redelijke grenzen wordt verstaan:

    • a.

      belanghebbende mag maandelijks anderhalf de bijstandsnorm uitgeven.

    • b.

      kosten die noodzakelijk zijn en verantwoord kunnen worden, worden buiten de interingsnorm gehouden.

  • 3.

    Voor zover mogelijk wordt belanghebbende vooraf uitleg gegeven over de richtlijnen die de gemeente hanteert.

Artikel 23 Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige (marginaal zelfstandige)

  • 1.

    Mits voldaan wordt aan alle onderstaande voorwaarden kan het de uitkeringsgerechtigde worden toegestaan om met behoud van uitkering werkzaamheden als zelfstandige op bescheiden schaal te verrichten

    • a.

      uitkeringsgerechtigde kan niet of komt niet in aanmerking voor een voorliggende voorziening w.o. ook het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 en

    • b.

      het niet gaat om activiteiten of soortgelijke activiteiten die voorheen als zelfstandige werden verricht en

    • c.

      uitkeringsgerechtigde vraagt vooraf toestemming bij de gemeente om de werkzaamheden te mogen verrichten en

    • d.

      de werkzaamheden nemen gemiddeld niet meer dan 23,5 uur per week (1225 uur per jaar) in beslag en

    • e.

      de werkzaamheden mogen directe inschakeling in arbeid niet belemmeren en

    • f.

      aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling moet onverkort worden voldaan en

    • g.

      er moet worden voldaan aan de wettelijke vestigingseisen en

    • h.

      uitkeringsgerechtigde dient de in de branche gebruikelijke tarieven te hanteren in verband met concurrentievervalsing en

    • i.

      uitkeringsgerechtigde mag geen langdurige contracten of verplichtingen aangaan opdat de werkzaamheden per direct kunnen worden beëindigd bij arbeidsinschakeling en

    • j.

      de werkzaamheden moeten een inkomen opleveren.

Artikel 24 Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

  • 1.

    Naast de voorwaarden zoals genoemd in artikel 25 gelden alle volgende bepalingen:

    • a.

      de marginaal zelfstandige kan geen beroep doen op een voorbereidingskrediet en of begeleiding en

    • b.

      de marginaal zelfstandige komt niet in aanmerking voor een bedrijfskrediet.

Artikel 25 Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

  • 1.

    Om te kunnen vaststellen of er sprake is van werkzaamheden op bescheiden schaal en de inkomsten op juiste wijze verantwoord worden dient een deugdelijke boekhouding te worden gevoerd.

  • 2.

    Een deugdelijke boekhouding/administratie dient tenminste aan alle volgende eisen te voldoen:

    • a.

      kasboek ( kassabonnen) en

    • b.

      in en verkoopboek en

    • c.

      bankafschriften en

    • d.

      ontvangen en verzonden facturen ( tevens BTW verplichtingen) en

    • e.

      afgesloten contracten en overeenkomsten en

    • f.

      urenverantwoording.

Artikel 26 Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.

  • 1.

    De geschatte inkomsten worden maandelijks op het rechtmatigheidsformulier vermeld en op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2.

    Bij beëindiging/intrekking van de uitkering of na afloop van het kalenderjaar worden de inkomsten binnen drie maanden vastgesteld na overlegging van de boekhouding.

  • 3.

    Eventueel nog niet verrekende inkomsten worden alsnog met de uitkering verrekend op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet c.q. teruggevorderd van belanghebbende op grond van artikel 58 lid 2 sub e of f Participatiewet.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de netto inkomsten wordt het forfaitaire percentage gehanteerd conform het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 gehanteerd.

  • 5.

    De kosten die te herleiden zijn tot de werkzaamheden of het product en aangetoond kunnen worden middels overlegging van bewijsstukken worden in aanmerking genomen.

  • 6.

    Voor aantoonbare kosten in verband met gebruik van de eigen auto in relatie tot de activiteiten wordt een bedrag van € 0,19 per gereden kilometer in aanmerking genomen.

  • 7.

    Niet tot de kosten worden gerekend indirecte kosten zoals;

    • a.

      afschrijvingen en

    • b.

      kosten van bedrijfsleningen en

    • c.

      personeelskosten.

Artikel 27 Aanvraag en ingangsdatum uitkering (artikel 41 Participatiewet)

  • 1.

    Tenzij wettelijk anders bepaald meldt degene die een uitkering wil aanvragen zich bij het UWV.

  • 2.

    Na melding bij het UWV meldt belanghebbende zich zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen vijf werkdagen, bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 geldt ten aanzien van jongeren zoals bedoeld in artikel 41 lid 4 Participatiewet dat belanghebbende de aanvraag zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode, de aanvraag indient bij de gemeente.

  • 4.

    In afwijking van lid 2 geldt dat als belanghebbende na afwijzing van een aanvraag uitkering Werkloosheidswet een beroep op bijstand doet de aanvraag binnen vijf werkdagen nadat de afwijzing is ontvangen zich bij de gemeente meldt voor het indienen van de aanvraag.

  • 5.

    Lid 4 is niet van toepassing als de aanvraag om een uitkering buiten behandeling is gelaten omdat belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet of onvoldoende is nagekomen.

  • 6.

    De ingangsdatum van de uitkering is de datum waarop het recht ontstaat, maar is niet eerder dan de meldingsdatum bij het UWV.

  • 7.

    Wordt de aanvraag na vijf werkdagen datum melding bij het UWV of na vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode bij de gemeente ingediend dan is de ingangsdatum de datum waarop het recht ontstaat maar niet eerder als de aanvraag bij het college wordt ingediend.

  • 8.

    In afwijking van lid 4 tot en met 7 is bijstand met terugwerkende kracht mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen.

    • a.

      van bijzondere omstandigheden is o.a. sprake als belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is zich tijdig bij het UWV te melden of de aanvraag tijdig in te dienen bij de gemeente.

Artikel 28 Geldlening en borgtocht (artikel 48 Participatiewet)

  • 1.

    Bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

    • a.

      redelijkerwijs is dat naar verwachting de middelen in het desbetreffende kalenderjaar worden ontvangen of

    • b.

      de middelen naar verwachting binnen zes maanden na ingangsdatum van de uitkering worden ontvangen.

  • 2.

    Bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als:

    • a.

      zeer dringende redenen daartoe noodzaken (artikel 16 Participatiewet)

  • 3.

    In afwijking van lid 2 wordt de bijstand ‘om niet’ verstrekt als er binnen een periode van 36 maanden geen reële aflossingsmogelijkheden zijn.

  • 4.

    Bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht (garantstelling) als:

    • a.

      het een lening betreft die is afgesloten bij de Gemeenschappelijke Kredietbank en

    • b.

      het college de noodzaak en de hoogte van de te verlenen bijstand heeft vastgesteld en

    • c.

      er sprake is van echtscheiding.

  • 5.

    De duur van de borgstelling/garantstelling is beperkt tot de duur dat de echtscheiding in het GBA is ingeschreven.

Artikel 29 Eigen woning (geldlening onder verband van krediethypotheek, artikel 50 Participatiewet)

  • 1.

    De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en de vermogensvrijlating zoals genoemd in artikel 34 lid 2 sub d Participatiewet.

  • 2.

    De algemene bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een woning heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien de overwaarde van de woning zoals vastgesteld is in lid 1 hoger is dan € 10.000,00.

  • 3.

    Indien in de situatie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is een hypotheek te vestigen dan wordt pandrecht gevestigd.

  • 4.

    Als de algemene bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in het tweede lid, wordt daartoe gerekend:

    • a.

      de kosten van de hypotheekakte en inschrijving in het hypotheekregister en/of

    • b.

      het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst en

    • c.

      eventuele taxatiekosten van de woning om de hoogte van de geldlening te kunnen vaststellen.

  • 5.

    De eventuele uitkering voor de kosten genoemd in lid 4 sub c wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

  • 6.

    Als de verwachting bestaat dat de woning binnen een korte tijd verkocht kan worden, dan kan onder toepassing van artikel 48, tweede lid, sub a Participatiewet de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

  • 7.

    Bij verlening van de algemene bijstand onder verband van hypotheekrecht of pandrecht wordt aan de belanghebbende telkens de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.

  • 8.

    Het niet verlenen van medewerking zoals genoemd in het lid 7 heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd.

  • 9.

    Ter vaststelling van de waarde wordt uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.

  • 10.

    Op verzoek van belanghebbende kan in afwijking van lid 9 als naar het oordeel van de belanghebbende de waarde geen recht doet aan de huidige waarde een taxatie plaats vinden door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

  • 11.

    Naast de gebruikelijke bedingen worden de volgende voorwaarden in de hypotheekakte of akte van pandrecht opgenomen:

    • a.

      de aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

    • b.

      het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld overeenkomstig de draagkrachtbepalingen voor bijzondere bijstand zoals opgenomen in de beleidsregels bijzondere bijstand.

    • c.

      indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag op een lager dan wel hoger bedrag vast.

    • d.

      bij een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is geen aflossing verschuldigd.

    • e.

      indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.

    • f.

      eventuele kosten met betrekking tot invordering ( deurwaarderskosten) komen te laste van belanghebbende.

  • 12.

    Verkoop woning.

    • a.

      bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond afgelost.

    • b.

      indien bij verkoop van de woning op basis van waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening, wordt het verschil kwijtgescholden.

  • 13.

    Tussentijdse herbeoordeling geldlening.

    • a.

      gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de hoogte van de geldlening plaats indien de WOZ-waarde van de woning met tenminste 50 procent is gestegen ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning ten tijde van de verstrekking van de geldlening dan wel vaststelling van de krediethypotheek.

    • b.

      indien de situatie als omschreven in lid 13 sub a zich voordoet , wordt onder toepassing van deze richtlijnen een nieuwe geldlening verstrekt.

  • 14.

    Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

  • 15.

    Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 30 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden per 01-08-2024 in werking. De beleidsregels vervangen de uitvoeringsregels zoals opgenomen in de uitvoeringsregels participatiewet 2015.

Artikel 31 Citeertitel

De beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 2 juli 2024

De secretaris,

A.J. Kastelein

De burgemeester,

C. Bijl

Toelichting Beleidsregels Participatiewet

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2 Inlichtingenplicht

Zij die een uitkering of een tegemoetkoming ontvangen in het kader van de Participatiewet, zijn verplicht desgevraagd of uit eigener beweging de gemeente mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn voor zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand.

De verplichtingen worden in het besluit tot toekenning van de bijstand opgenomen.

Daarnaast zijn uitkeringsgerechtigden verplicht eventuele wijzigingen te vermelden op het rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier.

 

Onder onverwijld wordt verstaan dat de wijziging in ieder geval wordt doorgegeven binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling. Een schending van de informatieplicht kan leiden tot een terugvordering en boeteoplegging.

 

Artikel 3 tot en met 5 overbruggingsuitkering

De uitbetaling van de bijstand vindt maandelijks achteraf plaats. Bij aanvragers die voor het eerst bijstand op grond van de Participatiewet gaan ontvangen, kan zich de situatie voordoen dat zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering niet de beschikking hebben over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien. Bij het financieel overbruggen van de eerste maand van de uitkering kan er sprake zijn van een onvoorziene situatie. Bij het al dan niet toekennen van een uitkering ter overbrugging is dit van belang. Daarbij dient de inwoner zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente als een situatie zich voordoet waarin hij of zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering, niet de beschikking heeft over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien.

 

Onvoorziene situaties zijn situaties waarin men plotseling niet meer over eigen middelen beschikt, bijvoorbeeld bij een plotselinge verlating door een partner zonder achterlating van middelen. Onvoorzien is ook de situatie van asielzoekers, die bijstand gaan ontvangen na het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd en zich in de gemeente vestigen.

 

Indien de situatie onvoorzien is en er daarom geen mogelijkheid is geweest voor reservering en er evenmin eigen middelen aanwezig zijn, wordt ter overbrugging naar de eerste uitbetaling van de reguliere bijstand een overbruggingsuitkering verstrekt. Er mag dus geen sprake zijn van eigen middelen, zoals een positief saldo op de (spaar)bankrekeningen. Zijn er eigen middelen aanwezig, dan worden deze in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. Indien de aanwezige eigen middelen hoger zijn dan de te verlenen overbruggingsuitkering bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering. Er geldt geen vermogensvrijlating.

 

De overbruggingsuitkering bedraagt 100% van de voor de aanvrager(s) van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de overbruggingsuitkering naar beneden worden bijgesteld, bijvoorbeeld als de voormalige echtgenoot de woonlasten nog voldoet.

 

De overbruggingsuitkering wordt in principe ‘om niet’ verstrekt, maar indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende inkomsten zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, wordt de bijstand verleend in de vorm van een lening ( artikel 48 Participatiewet).

 

De overbruggingsuitkering wordt teruggevorderd indien binnen een periode van drie maanden de bijstand niet meer nodig is. Behalve bij werkaanvaarding en verhuizing naar een andere woonplaats.

 

Artikel 6 Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)

Met de invoering van twee bijstandsnormen t.w. de norm gehuwden( 2 x 50%= 100%) en de norm alleenstaanden ( 70%) is de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders ( 90%) komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders in het algemeen een extra verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop. Recht op de verhoging hebben ongehuwde alleenstaande ouders die zelfstandig een huishouden voeren met tenminste een ten laste komend kind.

De Belastingdienst die de verhoging toekent gaat uit van de situatie zoals die o.a. in het BRP staat vermeld. Is de betrokkenen gehuwd, en woont de partner elders, dan is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget. Kortom niet de feitelijke situatie is bepalend, maar de burgerlijke staat, en of er al dan niet een toeslagpartner op hetzelfde adres staat ingeschreven.

 

In de voorwaarden zoals die in dit artikel worden omschreven is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget terwijl men feitelijk een alleenstaande ouder is.

Verschenen jurisprudentie o.a. ECLI:NLCRVB:2019:1380, ECLI:NL:CRVB:2018:1618 en een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 februari 2018 ( kenmerk 2018-0000010825) met als omschrijving ‘monitor alleenstaande ouders, ALO-kop en bijzondere bijstand’ verplichten de gemeenten min of meer de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet af te stemmen.

 

De verhoging is 20% van de norm gehuwden inclusief vakantietoeslag. Omdat het een inkomensvoorziening betreft wordt de bijstand uitbetaald als algemene bijstand. Om te voorkomen dat de toeslag (negatieve) gevolgen heeft voor de overige toeslagen wordt de verhoging bij terugwerkende kracht uitbetaald als onbelaste bijzondere bijstand.

 

Artikel 7 Herziening maatregelen (inkeerregeling)

Een opgelegde maatregel is in beginsel bedoeld als middel tot gedragsbeïnvloeding en dus als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen in de door het college gewenste richting. Voor de in de Participatiewet nieuw geïntroduceerde geüniformeerde arbeidsverplichtingen is een aparte inkeerregeling opgenomen in artikel 18 lid 11 van de wet. Indien er een maatregel is opgelegd van 100% kan belanghebbende een verzoek doen om de maatregel te herzien.

 

Herziening is mogelijk zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichting alsnog nakomt. Bij het weigeren of niet behouden van passende arbeid is dit niet mogelijk. In deze situaties is een herziening van de maatregel niet mogelijk.

 

Artikel 8 Schriftelijk waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete

Met het Boetebesluit socialezekerheidswetten 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd op grond van artikel 2aa van het Boetebesluit in samenhang met artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet. Zo kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing als een belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De termijn van 60 dagen loopt vanaf het moment dat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt. Deze bepaling geldt niet als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Overigens kan het college de schending van de inlichtingenplicht niet afdoen met een waarschuwing als sprake is van recidive. Hiervan is sprake als een belanghebbende de inlichtingenplicht schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop hem reeds een waarschuwing is gegeven.

 

Artikel 9 Vaststellen mate van verwijtbaarheid

Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.

Opzet 100%, grove schuld 75%, normale verwijtbaarheid 50% en verminderde verwijtbaarheid 25%.

 

Artikel 10 Berekening bestuurlijke boete

Voor de berekening van de bestuurlijke boete is aansluiting gezocht bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. In lid 2 sub a is nog een aanvullende bepaling opgenomen, dat het benadelingsbedrag niet mag oplopen als gevolg van het niet adequaat reageren op signalen van externe bronnen.

 

Artikel 11 Hoogte van de boete

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) voorziet in rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden). Deze worden ook benoemd in de beslagregels in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De CRvB geeft aan dat bij de vaststelling van het voor betaling beschikbare inkomen geen rekening hoeft te worden gehouden met andere financiële verplichtingen. Dit deel van de uitspraak is in strijd met de beslagregels die voorschrijven dat de zorgpremie en woonkosten de beslagvrije voet ophogen. Om te voorkomen dat de huur, zorgpremie niet betaald kunnen worden en kinderen verder opgroeien in armoede worden deze meegenomen als correctie op het vaststellen van de beslagvrije voet. Daarnaast zijn er landelijke discussies door kenniscentra en gemeenten die leiden tot de conclusie dat het juridisch niet houdbaar is om de beslagregels van artikel 475d Rv buiten beschouwing te laten. Daarom dient bij de betaling in termijnen rekening te worden gehouden met de beslagregels. De belanghebbende behoudt het recht om op verzoek een beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen. In ieder geval zullen de zorgpremie en de woonkosten, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, de beslagvrije voet verhogen. Andere financiële verplichtingen die niet genoemd zijn in Rv zullen op maatwerkbasis worden beoordeeld.

 

Voor uitkeringsgerechtigden ( ook kostendelers) geldt een fictieve draagkracht van 5% van de norm alleenstaanden of gehuwden afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. Hiermede wordt voorkomen dat uitkeringsgerechtigden na toepassing van de correcties op de beslagvrije voet geen boetes worden opgelegd.

De boete is nooit meer dan het benadelingsbedrag.

 

Artikel 12 Invordering van de boete

Niet uitkeringsgerechtigden zorgen zelf voor betaling. Wanneer de boete niet in een keer kan worden terugbetaald, wordt bij de betaling in termijnen uitgegaan van de afloscapaciteit. Worden de benodigde gegevens niet aangeleverd, dan wordt Suwinet geraadpleegd om met deze gegevens de afloscapaciteit te bepalen.

 

Voor uitkeringsgerechtigden geldt dat de vastgestelde afloscapaciteit (fictieve draagkracht) wordt verrekend met de uitkering. Indien betrokkene geen financiële gegevens overlegt wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 95% van de inkomsten, zoals deze bekend zijn bij de gemeente Meppel. De gegevens om deze beoordeling te kunnen doen worden gehaald uit het systeem van Suwinet gehaald. Dit bedrag is in dat geval het bedrag dat iemand fictief kan aflossen per maand en is in vrijwel alle gevallen anders dan de beslagvrije voet, omdat voor de berekening van de beslagvrije voet uitgegaan moet worden van correcties voor de kosten van wonen en de zorgverzekering. Dat hoeft niet voor de fictieve draagkracht die door de Centrale Raad als handvat is gegeven voor de vaststelling van de hoogte van de boete. Uitgangspunt voor de fictieve draagkracht is dat betrokkene 95% van de toepasselijke norm overhoudt (ECLI:NL:CRVB:2016:12 r.o 5.11 en ECLI:NL:CRVB:2016:10 ro.6.9 en 6.10). Indien de gegevens niet bekend zijn bij de gemeente Meppel, wordt de beslagvrije voet fictief vastgesteld op 95% van de bijstandsnorm.

 

Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 van de Participatiewet wordt gebruikt voor betaling van de boete. Van dit vermogen wordt een bedrag van 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling. In deze keuze werkt het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel door. Schending van de informatieplicht kan hebben geleid tot onrechtmatige verhoging of niet aanwenden van het vermogen. Als sanctie daarvan (een deel van) de boete betalen is redelijk. Met de vrijlating van een minimumbedrag blijft de belanghebbende perspectief houden om zelf te voorzien in onverwachte of te verwachten extra financiële lasten.

 

Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd. Omdat het boetetraject vaker pas later wordt afgerond kan het zijn verrekening en terugvordering van de ten onrecht ontvangen uitkering reeds plaatsvindt. In dat geval wordt de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand opgeschort en voortgezet na volledige terugbetaling van de boete. De vastgestelde beleidsregels terugvordering wijken af van regels zoals die gelden voor het aflossen van de boete.

 

Artikel 13 Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet (kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap )

In artikel 22a lid 4 sub b en c PW worden de situaties beschreven waarbij er sprake is van kamerhuur en kamerverhuur en de kostendelersnorm niet van toepassing is.

 

In dit artikel is vastgelegd onder welke voorwaarden sprake is van een commerciële huurprijs. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Recofa-richtlijnen. Deze zijn te vinden via https://www.bureauwsnp.nl/.

 

Als het een pand betreft waar op commerciële basis meerdere kamers verhuurd worden, kan een beoordeling over het al dan niet betalen van een commerciële prijs achterwege blijven.

 

Artikel 14 Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap

In dit artikel is vastgelegd hoe omgegaan wordt met inkomsten uit verhuur in relatie tot een bijstandsuitkering.

 

Artikel 15 Eisen aan te overleggen overeenkomst.

In dit artikel wordt aangegeven aan welke eisen een huurcontract of contract met een kostganger moet voldoen.

 

Artikel 16 Eisen aan te overleggen bewijzen van betaling commerciële prijs.

Belanghebbende dient zowel bij aanvraag als tussentijds aan te tonen dat er een commerciële prijs betaald wordt.

 

Artikel 17 Wijziging norm bij opname in een inrichting

Bij opname of verblijf in een inrichting genoemd in artikel 1 sub f Participatiewet is de norm artikel 23 Participatiewet van toepassing. Deze norm is altijd van toepassing bij een definitief of verwacht verblijf van zes maanden of langer (lid 1). Om te voorkomen dat bij kortdurende en tijdelijke opname de norm steeds aangepast moet worden kan de bijstand gedurende maximaal twee maanden ongewijzigd worden voortgezet (lid 2).

In aanvulling op de norm artikel 23 is bijzondere bijstand voor de vaste lasten mogelijk als deze door belanghebbende verschuldigd zijn.

De regels die hiervoor gelden zijn terug te vinden in de beleidsregels bijzondere bijstand.

Aandachtspunt artikel 13 lid 3 Participatiewet is hier ook van toepassing.

Lid 3: In afwijking van lid 1 en 2 wijzigt de norm vanaf datum opname indien artikel 13 lid 3 Participatiewet, zoals gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, van toepassing is.

 

Artikel 18 Verlaging wegens woonlasten

In het beleid is nu ook opgenomen hoe de gemeente omgaat met het feit dat belanghebbende geen nutsvoorzieningen heeft. Hierbij wordt net als bij de woonkosten aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. De recofa norm voor woonlasten is gelijk aan de minimale huur uit de wet huurtoeslag.

 

Als belanghebbende (hoofdbewoner) geen huur, hypotheekrente of nutsvoorzieningen verschuldigd is vindt er een verlaging plaats op de uitkering omdat belanghebbende lagere kosten heeft dan in de bijstandsnorm is voorzien.

De uitkering wordt verlaagd met een vast bedrag zijnde de normen die benoemd staan in de normenbedragen van de Recofa-richtlijnen.

 

Artikel 19 Middelen

Op de algemene bijstand worden alle middelen waarover belanghebbende feitelijk kan beschikken in mindering gebracht. Dit is bijvoorbeeld loon, uitkering, pensioen en alimentatie.

In lid 2 worden middelen genoemd waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dit is geen limitatieve opsomming. De middelen worden naar gelang hun aard gerekend tot het inkomen of tot het vermogen. Eventuele kosten of boetes van afkoop komen voor rekening van belanghebbende. In lid 2 sub e is de afkoopwaarde van een lijfrentepolis opgenomen. Bij de beoordeling zullen de bepalingen zoals opgenomen in artikel 15 lid 2 Participatiewet in acht moeten worden opgenomen. Uitgebreide uitleg hierover is terug te vinden op de site van Schulinck.

 

Heffingskortingen waar men vanuit de Belastingdienst recht op heeft, ook al worden deze niet daadwerkelijk ontvangen, worden tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat achteraf verrekening moet plaatsvinden is een goede voorlichting aan belanghebbende nodig.

 

Lid 3: Voor alleenstaande ouders is het aantal heffingskortingen beperkt tot de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

 

Lid 4: Omdat vooraf niet altijd kan worden beoordeeld of er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kan de inkomensafhankelijke combinatiekorting achteraf verrekend worden na vaststelling van de definitieve aanslag over het afgelopen kalenderjaar.

 

Artikel 20 Middelen (Vrijgelaten middelen)

In artikel 31 lid 2 Participatiewet is opgenomen welke bestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. In dit artikel wordt nader uitgewerkt welke vormen en de hoogte van schenkingen/giften die bij bijstandsverlening niet in aanmerking worden genomen. Daarnaast is opgenomen wanneer een gift tot het vermogen of tot het inkomen wordt gerekend.

Materiële schadevergoedingen voor specifieke kosten of vervanging van goederen worden niet in aanmerking genomen mits deze ook hiervoor aangewend worden.

Is in de schadevergoeding een bedrag opgenomen ter derving van arbeidsinkomsten, dan wordt met dit bedrag wel rekening gehouden.

 

Artikel 21 Vermogen

Tot het vermogen worden gerekend alle bezittingen met uitzondering van bezittingen die algemeen gebruikelijk zijn zoals huisraad. Bij de vaststelling van het vermogen wordt ook rekening gehouden met schulden mits deze aangetoond kunnen worden met een contract en een verplichting tot terugbetaling aan de hand van betalingsbewijzen.

Een begrafenis of crematieverzekering of een reservering voor deze kosten onder bepaalde voorwaarden wordt niet gerekend tot het vermogen.

In lid 3 en 4 zijn bepalingen opgenomen in welke situaties de waarde van een auto/brommobiel buiten beschouwing wordt gelaten.

Bij een dagwaarde lager € 5.000 kan een beoordeling achterwege blijven voor zover het de eerste auto/brommobiel betreft. Bij een tweede auto of brommobiel of een derde etc.

wordt de volledige dagwaarde van de auto of brommobiel meegenomen bij de vermogensvaststelling.

 

Artikel 22 Interen van vermogen

Bij overschrijding van de vermogensgrens is er geen recht op uitkering omdat belanghebbende dan geacht wordt een periode zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.

Ook tijdens de periode van bijstandsverlening kan er sprake zijn van overschrijding van de vermogensgrens bijvoorbeeld bij ontvangst van een erfenis. Belanghebbende kan dan opnieuw voor bijstand in aanmerking komen als het vermogen lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Voorafgaande aan de aanvraag of tijdens een onderbreking van de bijstandsperiode is ter beoordeling of belanghebbende op verantwoorde wijze het vermogen heeft ingeteerd.

Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zelf (zo lang mogelijk) in zijn eigen onderhoud te voorzien. Algemeen gebruikelijk is (voortvloeiend uit verschenen jurisprudentie) dat voor levensonderhoud de periode voorafgaande aan de aanvraag of onderbreking van de bijstandsnorm 1,5 keer de bijstandsnorm aangewend mag worden voor levensonderhoud. Teert belanghebbende het vermogen te snel in dan kan er aanleiding zijn de bijstand tijdelijk te verlagen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een tekortschietend besef is afhankelijk van de individuele situatie. Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een onverantwoord bestedingspatroon waarbij duidelijk is dat aanvrager feitelijk langer in zijn of haar eigen onderhoud kan of kon voorzien.

 

Artikel 23 Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

Werkzaamheden op bescheiden schaal is toegestaan als voldaan wordt aan alle verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden de inschakeling in arbeid op geen enkele wijze mogen belemmeren.

 

Artikel 24 Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

De belanghebbende heeft geen recht op een krediet of enigerlei ondersteuning van de gemeente.

 

Artikel 25 Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden bescheiden schaal als zelfstandige

De gemeente is verantwoordelijkheid voor een rechtmatige verstrekking van de uitkering. Van belanghebbende mag dan ook verwacht worden dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en de inkomsten en uitgaven kunnen worden geverifieerd.

In dit artikel is uitgewerkt waar een deugdelijke administratie aan moet worden voldoen.

 

Artikel 26 Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.

In dit artikel is opgenomen de wijze van verrekening van de inkomsten en welke kosten al dan niet in aanmerking worden genomen.

 

Artikel 27 Aanvraag en ingangsdatum uitkering

De aanvraagprocedure:

De aanvraag is gericht aan het college en wordt tenzij anders bepaald ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit is de meldingsdatum. Na de melding neemt belanghebbende op een zo kort mogelijke termijn contact op met de gemeente om de aanvraag in te dienen. Onder een zo kort mogelijke termijn wordt verstaan binnen vijf werkdagen. Deze termijn geldt ook voor jongeren bij afloop van de zoekperiode en voor belanghebbenden die een afwijzing van de uitkering Werkloosheidswet hebben ontvangen.

 

De ingangsdatum:

De ingangsdatum is de datum waarop het recht ontstaat maar ligt niet voor de datum melding bij het UWV.

Hiervan wordt afgeweken als belanghebbende zich niet binnen vijf werkdagen meldt bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag. De ingangsdatum is dan niet eerder dan de datum waarop belanghebbende de aanvraag heeft ingediend bij de gemeente.

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor datum melding bij het UWV of bij de gemeente is mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen zal niet vaak voorkomen, maar van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk kan maken dat een aanvraag niet tijdig kan worden ingediend.

 

Artikel 28 Geldlening en borgtocht

Bijstand wordt verstrekt ‘om’ niet dat wil zeggen dat er geen verplichting is tot terugbetaling. In dit artikel is opgenomen wanneer bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht kan worden verleend.

 

Artikel 29 Eigen woning ( geldlening onder verband van krediethypotheek)

Lid 1 Indien belanghebbende woont in een woning, woonwagen, schip die zijn eigendom is hoeft dit geen beletsel te zijn om voor bijstand in aanmerking te komen.

Is de overwaarde in de woning, dit is de waarde bij vrije oplevering minus de daarop drukkende schulden meer dan de vrijlating als genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet dan wordt de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.

In Lid 2 en 3 is naar verwachting de te verlenen algemene bijstand meer dan € 10.000 dan wordt hypotheek of pandrecht gevestigd.

In lid 4 is opgenomen dat de bijkomende kosten in verband met het vestigen van de hypotheek in de lening onder verband van hypotheek worden opgenomen.

Lid 5: Indien na taxatie de overwaarde in de woning lager is dan de vermogensvrijlating ingevolge artikel 34 lid 2 sub d, dan wordt voor de taxatiekosten bijzondere bijstand verstrekt.

Lid 6: Hypotheekstelling kan achterwege worden gelaten als de woning binnen een korte periode verkocht zal worden.

Lid 7 en 8: Belanghebbende is verplicht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek of pandrecht. Niet meewerken leidt tot terugvordering van de verleende bijstand.

Lid 9 en 10: In eerste instantie wordt uitgegaan van de meest recente vastgestelde OZB- waarde. Belanghebbende kan verlangen dat taxatie plaats vindt door een onafhankelijk erkende makelaar taxateur.

In lid 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen over terugbetaling bij beëindigen van de algemene bijstand en bij verkoop van de woning.

In lid 13 is opgenomen wanneer herbeoordeling van de lening plaats kan vinden.

Lid 14: Bij onderbreking van bijstandsverlening korter dan twee jaar wordt de bijstand op de oude voet voortgezet.

Lid 15: Jaarlijks ontvangt belanghebbende een saldobevestiging.

 

Naar boven