Gemeenteblad van Meppel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Meppel | Gemeenteblad 2024, 340892 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Meppel | Gemeenteblad 2024, 340892 | beleidsregel |
Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel
Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel
College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel,
Gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet;
Het college het noodzakelijk vindt een juiste en eenduidige uitvoering aan de Participatiewet te geven en duidelijkheid te verschaffen aan de inwoners die een beroep doen op de Participatiewet;
Het college verstaat onder onverwijld uit eigen beweging, dat de belanghebbende informatie die van belang is voor de (voortzetting) van de bijstand, de bedoelde informatie uiterlijk meldt binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling op een mutatie- of rechtmatigheidsformulier, gerekend vanaf het moment waarop zich het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.
Artikel 3 Overbruggingsuitkering
Uitgangspunt is dat de financiële overbrugging van het wegvallen van de inkomsten tot de eerste betaling van de periodieke uitkering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Bij eigen middelen/ het kunnen beschikken over eigen middelen is er geen recht op een overbruggingsuitkering.
Artikel 6 Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)
Alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen (jonger dan 18 jaar) die geen aanspraak hebben op verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop hebben recht op een inkomensaanvulling van 20% van de gehuwdennorm indien aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Afstemming van de uitkering vindt plaats op basis van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
Artikel 7 Herziening maatregelen (inkeerregeling)
Op verzoek van de belanghebbende die een maatregel is opgelegd kan het college de verlaging herzien zodra uit de houding en de gedraging van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet (geüniformeerde arbeidsverplichtingen) nakomt. Deze herziening vindt plaats op basis van artikel 18 lid 11 Participatiewet.
Artikel 8 Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete.
Het college volstaat met een schriftelijke waarschuwing als aan belanghebbende in de afgelopen 24 maanden geen waarschuwing of boete is opgelegd in verband met schending inlichtingenplicht en:
belanghebbende uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van twee maanden gerekend van het ontstaan van de wijziging, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. Tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichtingen.
Artikel 9 Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in
artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.
Artikel 13 Kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet: kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap)
Artikel 14 Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap
Als de kostendelernorm van toepassing is, dan worden de inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap gekort waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm. Op het meerdere dat wordt gekort als inkomsten vindt geen forfaitaire verlaging plaats omdat er geen sprake is van een commerciële prijs.
De inkomsten uit commerciële verhuur, als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de verhuurder in verband met de verhuur maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke). Dit bedrag is het forfaitaire bedrag per dag dat in de Recofa-richtlijnen voor deze kosten is opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x forfaitaire bedrag/12).
De inkomsten van een of meerdere kostganger(s), als bedoeld in artikel 33, vierde lid van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de kostgever in verband met het kostgeverschap maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke alsmede kosten voor de maaltijden). Dit bedrag is de som van de forfaitaire bedragen per dag die in de Recofa-richtlijnen voor deze twee kostensoorten zijn opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x som van de forfaitaire bedragen/12).
Artikel 16 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs
Alleen indien is voldaan aan de volgende vereisten acht het college voldaan aan het vereiste van een deugdelijk bewijs van betaling als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet, van de overeengekomen commerciële prijs:
Artikel 20 Middelen (artikel 31 lid 2 Participatiewet)
Niet tot de middelen worden gerekend giften of schenkingen (artikel 31 lid 2 sub m Participatiewet) tot maximaal € 2.500,00 per kalenderjaar. Het maakt daarbij geen verschil of de gift of schenking in natura wordt gegeven of uit geld bestaat. Ook maakt het geen verschil of de gift of schenking eenmalig of periodiek wordt verstrekt.
Artikel 25 Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
Artikel 26 Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.
Artikel 29 Eigen woning (geldlening onder verband van krediethypotheek, artikel 50 Participatiewet)
Tussentijdse herbeoordeling geldlening.
gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de hoogte van de geldlening plaats indien de WOZ-waarde van de woning met tenminste 50 procent is gestegen ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning ten tijde van de verstrekking van de geldlening dan wel vaststelling van de krediethypotheek.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 2 juli 2024
De secretaris,
A.J. Kastelein
De burgemeester,
C. Bijl
Toelichting Beleidsregels Participatiewet
Zij die een uitkering of een tegemoetkoming ontvangen in het kader van de Participatiewet, zijn verplicht desgevraagd of uit eigener beweging de gemeente mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn voor zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand.
De verplichtingen worden in het besluit tot toekenning van de bijstand opgenomen.
Daarnaast zijn uitkeringsgerechtigden verplicht eventuele wijzigingen te vermelden op het rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier.
Onder onverwijld wordt verstaan dat de wijziging in ieder geval wordt doorgegeven binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling. Een schending van de informatieplicht kan leiden tot een terugvordering en boeteoplegging.
Artikel 3 tot en met 5 overbruggingsuitkering
De uitbetaling van de bijstand vindt maandelijks achteraf plaats. Bij aanvragers die voor het eerst bijstand op grond van de Participatiewet gaan ontvangen, kan zich de situatie voordoen dat zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering niet de beschikking hebben over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien. Bij het financieel overbruggen van de eerste maand van de uitkering kan er sprake zijn van een onvoorziene situatie. Bij het al dan niet toekennen van een uitkering ter overbrugging is dit van belang. Daarbij dient de inwoner zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente als een situatie zich voordoet waarin hij of zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering, niet de beschikking heeft over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien.
Onvoorziene situaties zijn situaties waarin men plotseling niet meer over eigen middelen beschikt, bijvoorbeeld bij een plotselinge verlating door een partner zonder achterlating van middelen. Onvoorzien is ook de situatie van asielzoekers, die bijstand gaan ontvangen na het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd en zich in de gemeente vestigen.
Indien de situatie onvoorzien is en er daarom geen mogelijkheid is geweest voor reservering en er evenmin eigen middelen aanwezig zijn, wordt ter overbrugging naar de eerste uitbetaling van de reguliere bijstand een overbruggingsuitkering verstrekt. Er mag dus geen sprake zijn van eigen middelen, zoals een positief saldo op de (spaar)bankrekeningen. Zijn er eigen middelen aanwezig, dan worden deze in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. Indien de aanwezige eigen middelen hoger zijn dan de te verlenen overbruggingsuitkering bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering. Er geldt geen vermogensvrijlating.
De overbruggingsuitkering bedraagt 100% van de voor de aanvrager(s) van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de overbruggingsuitkering naar beneden worden bijgesteld, bijvoorbeeld als de voormalige echtgenoot de woonlasten nog voldoet.
De overbruggingsuitkering wordt in principe ‘om niet’ verstrekt, maar indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende inkomsten zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, wordt de bijstand verleend in de vorm van een lening ( artikel 48 Participatiewet).
De overbruggingsuitkering wordt teruggevorderd indien binnen een periode van drie maanden de bijstand niet meer nodig is. Behalve bij werkaanvaarding en verhuizing naar een andere woonplaats.
Artikel 6 Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)
Met de invoering van twee bijstandsnormen t.w. de norm gehuwden( 2 x 50%= 100%) en de norm alleenstaanden ( 70%) is de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders ( 90%) komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders in het algemeen een extra verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop. Recht op de verhoging hebben ongehuwde alleenstaande ouders die zelfstandig een huishouden voeren met tenminste een ten laste komend kind.
De Belastingdienst die de verhoging toekent gaat uit van de situatie zoals die o.a. in het BRP staat vermeld. Is de betrokkenen gehuwd, en woont de partner elders, dan is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget. Kortom niet de feitelijke situatie is bepalend, maar de burgerlijke staat, en of er al dan niet een toeslagpartner op hetzelfde adres staat ingeschreven.
In de voorwaarden zoals die in dit artikel worden omschreven is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget terwijl men feitelijk een alleenstaande ouder is.
Verschenen jurisprudentie o.a. ECLI:NLCRVB:2019:1380, ECLI:NL:CRVB:2018:1618 en een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 februari 2018 ( kenmerk 2018-0000010825) met als omschrijving ‘monitor alleenstaande ouders, ALO-kop en bijzondere bijstand’ verplichten de gemeenten min of meer de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet af te stemmen.
De verhoging is 20% van de norm gehuwden inclusief vakantietoeslag. Omdat het een inkomensvoorziening betreft wordt de bijstand uitbetaald als algemene bijstand. Om te voorkomen dat de toeslag (negatieve) gevolgen heeft voor de overige toeslagen wordt de verhoging bij terugwerkende kracht uitbetaald als onbelaste bijzondere bijstand.
Artikel 7 Herziening maatregelen (inkeerregeling)
Een opgelegde maatregel is in beginsel bedoeld als middel tot gedragsbeïnvloeding en dus als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen in de door het college gewenste richting. Voor de in de Participatiewet nieuw geïntroduceerde geüniformeerde arbeidsverplichtingen is een aparte inkeerregeling opgenomen in artikel 18 lid 11 van de wet. Indien er een maatregel is opgelegd van 100% kan belanghebbende een verzoek doen om de maatregel te herzien.
Herziening is mogelijk zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichting alsnog nakomt. Bij het weigeren of niet behouden van passende arbeid is dit niet mogelijk. In deze situaties is een herziening van de maatregel niet mogelijk.
Artikel 8 Schriftelijk waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete
Met het Boetebesluit socialezekerheidswetten 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd op grond van artikel 2aa van het Boetebesluit in samenhang met artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet. Zo kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing als een belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De termijn van 60 dagen loopt vanaf het moment dat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt. Deze bepaling geldt niet als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Overigens kan het college de schending van de inlichtingenplicht niet afdoen met een waarschuwing als sprake is van recidive. Hiervan is sprake als een belanghebbende de inlichtingenplicht schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop hem reeds een waarschuwing is gegeven.
Artikel 9 Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.
Opzet 100%, grove schuld 75%, normale verwijtbaarheid 50% en verminderde verwijtbaarheid 25%.
Artikel 10 Berekening bestuurlijke boete
Voor de berekening van de bestuurlijke boete is aansluiting gezocht bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. In lid 2 sub a is nog een aanvullende bepaling opgenomen, dat het benadelingsbedrag niet mag oplopen als gevolg van het niet adequaat reageren op signalen van externe bronnen.
Artikel 11 Hoogte van de boete
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) voorziet in rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden). Deze worden ook benoemd in de beslagregels in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De CRvB geeft aan dat bij de vaststelling van het voor betaling beschikbare inkomen geen rekening hoeft te worden gehouden met andere financiële verplichtingen. Dit deel van de uitspraak is in strijd met de beslagregels die voorschrijven dat de zorgpremie en woonkosten de beslagvrije voet ophogen. Om te voorkomen dat de huur, zorgpremie niet betaald kunnen worden en kinderen verder opgroeien in armoede worden deze meegenomen als correctie op het vaststellen van de beslagvrije voet. Daarnaast zijn er landelijke discussies door kenniscentra en gemeenten die leiden tot de conclusie dat het juridisch niet houdbaar is om de beslagregels van artikel 475d Rv buiten beschouwing te laten. Daarom dient bij de betaling in termijnen rekening te worden gehouden met de beslagregels. De belanghebbende behoudt het recht om op verzoek een beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen. In ieder geval zullen de zorgpremie en de woonkosten, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, de beslagvrije voet verhogen. Andere financiële verplichtingen die niet genoemd zijn in Rv zullen op maatwerkbasis worden beoordeeld.
Voor uitkeringsgerechtigden ( ook kostendelers) geldt een fictieve draagkracht van 5% van de norm alleenstaanden of gehuwden afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. Hiermede wordt voorkomen dat uitkeringsgerechtigden na toepassing van de correcties op de beslagvrije voet geen boetes worden opgelegd.
De boete is nooit meer dan het benadelingsbedrag.
Artikel 12 Invordering van de boete
Niet uitkeringsgerechtigden zorgen zelf voor betaling. Wanneer de boete niet in een keer kan worden terugbetaald, wordt bij de betaling in termijnen uitgegaan van de afloscapaciteit. Worden de benodigde gegevens niet aangeleverd, dan wordt Suwinet geraadpleegd om met deze gegevens de afloscapaciteit te bepalen.
Voor uitkeringsgerechtigden geldt dat de vastgestelde afloscapaciteit (fictieve draagkracht) wordt verrekend met de uitkering. Indien betrokkene geen financiële gegevens overlegt wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 95% van de inkomsten, zoals deze bekend zijn bij de gemeente Meppel. De gegevens om deze beoordeling te kunnen doen worden gehaald uit het systeem van Suwinet gehaald. Dit bedrag is in dat geval het bedrag dat iemand fictief kan aflossen per maand en is in vrijwel alle gevallen anders dan de beslagvrije voet, omdat voor de berekening van de beslagvrije voet uitgegaan moet worden van correcties voor de kosten van wonen en de zorgverzekering. Dat hoeft niet voor de fictieve draagkracht die door de Centrale Raad als handvat is gegeven voor de vaststelling van de hoogte van de boete. Uitgangspunt voor de fictieve draagkracht is dat betrokkene 95% van de toepasselijke norm overhoudt (ECLI:NL:CRVB:2016:12 r.o 5.11 en ECLI:NL:CRVB:2016:10 ro.6.9 en 6.10). Indien de gegevens niet bekend zijn bij de gemeente Meppel, wordt de beslagvrije voet fictief vastgesteld op 95% van de bijstandsnorm.
Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 van de Participatiewet wordt gebruikt voor betaling van de boete. Van dit vermogen wordt een bedrag van 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling. In deze keuze werkt het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel door. Schending van de informatieplicht kan hebben geleid tot onrechtmatige verhoging of niet aanwenden van het vermogen. Als sanctie daarvan (een deel van) de boete betalen is redelijk. Met de vrijlating van een minimumbedrag blijft de belanghebbende perspectief houden om zelf te voorzien in onverwachte of te verwachten extra financiële lasten.
Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd. Omdat het boetetraject vaker pas later wordt afgerond kan het zijn verrekening en terugvordering van de ten onrecht ontvangen uitkering reeds plaatsvindt. In dat geval wordt de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand opgeschort en voortgezet na volledige terugbetaling van de boete. De vastgestelde beleidsregels terugvordering wijken af van regels zoals die gelden voor het aflossen van de boete.
Artikel 13 Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet (kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap )
In artikel 22a lid 4 sub b en c PW worden de situaties beschreven waarbij er sprake is van kamerhuur en kamerverhuur en de kostendelersnorm niet van toepassing is.
In dit artikel is vastgelegd onder welke voorwaarden sprake is van een commerciële huurprijs. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Recofa-richtlijnen. Deze zijn te vinden via https://www.bureauwsnp.nl/.
Als het een pand betreft waar op commerciële basis meerdere kamers verhuurd worden, kan een beoordeling over het al dan niet betalen van een commerciële prijs achterwege blijven.
Artikel 14 Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap
In dit artikel is vastgelegd hoe omgegaan wordt met inkomsten uit verhuur in relatie tot een bijstandsuitkering.
Artikel 15 Eisen aan te overleggen overeenkomst.
In dit artikel wordt aangegeven aan welke eisen een huurcontract of contract met een kostganger moet voldoen.
Artikel 16 Eisen aan te overleggen bewijzen van betaling commerciële prijs.
Belanghebbende dient zowel bij aanvraag als tussentijds aan te tonen dat er een commerciële prijs betaald wordt.
Artikel 17 Wijziging norm bij opname in een inrichting
Bij opname of verblijf in een inrichting genoemd in artikel 1 sub f Participatiewet is de norm artikel 23 Participatiewet van toepassing. Deze norm is altijd van toepassing bij een definitief of verwacht verblijf van zes maanden of langer (lid 1). Om te voorkomen dat bij kortdurende en tijdelijke opname de norm steeds aangepast moet worden kan de bijstand gedurende maximaal twee maanden ongewijzigd worden voortgezet (lid 2).
In aanvulling op de norm artikel 23 is bijzondere bijstand voor de vaste lasten mogelijk als deze door belanghebbende verschuldigd zijn.
De regels die hiervoor gelden zijn terug te vinden in de beleidsregels bijzondere bijstand.
Aandachtspunt artikel 13 lid 3 Participatiewet is hier ook van toepassing.
Lid 3: In afwijking van lid 1 en 2 wijzigt de norm vanaf datum opname indien artikel 13 lid 3 Participatiewet, zoals gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, van toepassing is.
Artikel 18 Verlaging wegens woonlasten
In het beleid is nu ook opgenomen hoe de gemeente omgaat met het feit dat belanghebbende geen nutsvoorzieningen heeft. Hierbij wordt net als bij de woonkosten aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. De recofa norm voor woonlasten is gelijk aan de minimale huur uit de wet huurtoeslag.
Als belanghebbende (hoofdbewoner) geen huur, hypotheekrente of nutsvoorzieningen verschuldigd is vindt er een verlaging plaats op de uitkering omdat belanghebbende lagere kosten heeft dan in de bijstandsnorm is voorzien.
De uitkering wordt verlaagd met een vast bedrag zijnde de normen die benoemd staan in de normenbedragen van de Recofa-richtlijnen.
Op de algemene bijstand worden alle middelen waarover belanghebbende feitelijk kan beschikken in mindering gebracht. Dit is bijvoorbeeld loon, uitkering, pensioen en alimentatie.
In lid 2 worden middelen genoemd waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dit is geen limitatieve opsomming. De middelen worden naar gelang hun aard gerekend tot het inkomen of tot het vermogen. Eventuele kosten of boetes van afkoop komen voor rekening van belanghebbende. In lid 2 sub e is de afkoopwaarde van een lijfrentepolis opgenomen. Bij de beoordeling zullen de bepalingen zoals opgenomen in artikel 15 lid 2 Participatiewet in acht moeten worden opgenomen. Uitgebreide uitleg hierover is terug te vinden op de site van Schulinck.
Heffingskortingen waar men vanuit de Belastingdienst recht op heeft, ook al worden deze niet daadwerkelijk ontvangen, worden tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat achteraf verrekening moet plaatsvinden is een goede voorlichting aan belanghebbende nodig.
Lid 3: Voor alleenstaande ouders is het aantal heffingskortingen beperkt tot de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Lid 4: Omdat vooraf niet altijd kan worden beoordeeld of er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kan de inkomensafhankelijke combinatiekorting achteraf verrekend worden na vaststelling van de definitieve aanslag over het afgelopen kalenderjaar.
Artikel 20 Middelen (Vrijgelaten middelen)
In artikel 31 lid 2 Participatiewet is opgenomen welke bestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. In dit artikel wordt nader uitgewerkt welke vormen en de hoogte van schenkingen/giften die bij bijstandsverlening niet in aanmerking worden genomen. Daarnaast is opgenomen wanneer een gift tot het vermogen of tot het inkomen wordt gerekend.
Materiële schadevergoedingen voor specifieke kosten of vervanging van goederen worden niet in aanmerking genomen mits deze ook hiervoor aangewend worden.
Is in de schadevergoeding een bedrag opgenomen ter derving van arbeidsinkomsten, dan wordt met dit bedrag wel rekening gehouden.
Tot het vermogen worden gerekend alle bezittingen met uitzondering van bezittingen die algemeen gebruikelijk zijn zoals huisraad. Bij de vaststelling van het vermogen wordt ook rekening gehouden met schulden mits deze aangetoond kunnen worden met een contract en een verplichting tot terugbetaling aan de hand van betalingsbewijzen.
Een begrafenis of crematieverzekering of een reservering voor deze kosten onder bepaalde voorwaarden wordt niet gerekend tot het vermogen.
In lid 3 en 4 zijn bepalingen opgenomen in welke situaties de waarde van een auto/brommobiel buiten beschouwing wordt gelaten.
Bij een dagwaarde lager € 5.000 kan een beoordeling achterwege blijven voor zover het de eerste auto/brommobiel betreft. Bij een tweede auto of brommobiel of een derde etc.
wordt de volledige dagwaarde van de auto of brommobiel meegenomen bij de vermogensvaststelling.
Artikel 22 Interen van vermogen
Bij overschrijding van de vermogensgrens is er geen recht op uitkering omdat belanghebbende dan geacht wordt een periode zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
Ook tijdens de periode van bijstandsverlening kan er sprake zijn van overschrijding van de vermogensgrens bijvoorbeeld bij ontvangst van een erfenis. Belanghebbende kan dan opnieuw voor bijstand in aanmerking komen als het vermogen lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Voorafgaande aan de aanvraag of tijdens een onderbreking van de bijstandsperiode is ter beoordeling of belanghebbende op verantwoorde wijze het vermogen heeft ingeteerd.
Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zelf (zo lang mogelijk) in zijn eigen onderhoud te voorzien. Algemeen gebruikelijk is (voortvloeiend uit verschenen jurisprudentie) dat voor levensonderhoud de periode voorafgaande aan de aanvraag of onderbreking van de bijstandsnorm 1,5 keer de bijstandsnorm aangewend mag worden voor levensonderhoud. Teert belanghebbende het vermogen te snel in dan kan er aanleiding zijn de bijstand tijdelijk te verlagen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een tekortschietend besef is afhankelijk van de individuele situatie. Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een onverantwoord bestedingspatroon waarbij duidelijk is dat aanvrager feitelijk langer in zijn of haar eigen onderhoud kan of kon voorzien.
Artikel 23 Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
Werkzaamheden op bescheiden schaal is toegestaan als voldaan wordt aan alle verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden de inschakeling in arbeid op geen enkele wijze mogen belemmeren.
Artikel 24 Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
De belanghebbende heeft geen recht op een krediet of enigerlei ondersteuning van de gemeente.
Artikel 25 Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden bescheiden schaal als zelfstandige
De gemeente is verantwoordelijkheid voor een rechtmatige verstrekking van de uitkering. Van belanghebbende mag dan ook verwacht worden dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en de inkomsten en uitgaven kunnen worden geverifieerd.
In dit artikel is uitgewerkt waar een deugdelijke administratie aan moet worden voldoen.
Artikel 26 Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.
In dit artikel is opgenomen de wijze van verrekening van de inkomsten en welke kosten al dan niet in aanmerking worden genomen.
Artikel 27 Aanvraag en ingangsdatum uitkering
De aanvraag is gericht aan het college en wordt tenzij anders bepaald ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit is de meldingsdatum. Na de melding neemt belanghebbende op een zo kort mogelijke termijn contact op met de gemeente om de aanvraag in te dienen. Onder een zo kort mogelijke termijn wordt verstaan binnen vijf werkdagen. Deze termijn geldt ook voor jongeren bij afloop van de zoekperiode en voor belanghebbenden die een afwijzing van de uitkering Werkloosheidswet hebben ontvangen.
De ingangsdatum is de datum waarop het recht ontstaat maar ligt niet voor de datum melding bij het UWV.
Hiervan wordt afgeweken als belanghebbende zich niet binnen vijf werkdagen meldt bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag. De ingangsdatum is dan niet eerder dan de datum waarop belanghebbende de aanvraag heeft ingediend bij de gemeente.
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor datum melding bij het UWV of bij de gemeente is mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen zal niet vaak voorkomen, maar van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk kan maken dat een aanvraag niet tijdig kan worden ingediend.
Artikel 28 Geldlening en borgtocht
Bijstand wordt verstrekt ‘om’ niet dat wil zeggen dat er geen verplichting is tot terugbetaling. In dit artikel is opgenomen wanneer bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht kan worden verleend.
Artikel 29 Eigen woning ( geldlening onder verband van krediethypotheek)
Lid 1 Indien belanghebbende woont in een woning, woonwagen, schip die zijn eigendom is hoeft dit geen beletsel te zijn om voor bijstand in aanmerking te komen.
Is de overwaarde in de woning, dit is de waarde bij vrije oplevering minus de daarop drukkende schulden meer dan de vrijlating als genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet dan wordt de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.
In Lid 2 en 3 is naar verwachting de te verlenen algemene bijstand meer dan € 10.000 dan wordt hypotheek of pandrecht gevestigd.
In lid 4 is opgenomen dat de bijkomende kosten in verband met het vestigen van de hypotheek in de lening onder verband van hypotheek worden opgenomen.
Lid 5: Indien na taxatie de overwaarde in de woning lager is dan de vermogensvrijlating ingevolge artikel 34 lid 2 sub d, dan wordt voor de taxatiekosten bijzondere bijstand verstrekt.
Lid 6: Hypotheekstelling kan achterwege worden gelaten als de woning binnen een korte periode verkocht zal worden.
Lid 7 en 8: Belanghebbende is verplicht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek of pandrecht. Niet meewerken leidt tot terugvordering van de verleende bijstand.
Lid 9 en 10: In eerste instantie wordt uitgegaan van de meest recente vastgestelde OZB- waarde. Belanghebbende kan verlangen dat taxatie plaats vindt door een onafhankelijk erkende makelaar taxateur.
In lid 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen over terugbetaling bij beëindigen van de algemene bijstand en bij verkoop van de woning.
In lid 13 is opgenomen wanneer herbeoordeling van de lening plaats kan vinden.
Lid 14: Bij onderbreking van bijstandsverlening korter dan twee jaar wordt de bijstand op de oude voet voortgezet.
Lid 15: Jaarlijks ontvangt belanghebbende een saldobevestiging.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-340892.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.