Gemeenteblad van Ridderkerk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2024, 33863 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2024, 33863 | beleidsregel |
Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Ridderkerk Actualisatie 2023
Voor u ligt de in 2023 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Ridderkerk. De bodemkwaliteitskaart dient om grondverzet binnen de gemeente te vergemakkelijken.
De bodemkwaliteitskaart is geactualiseerd omdat deze volgens de Regeling bodemkwaliteit in 2024 zijn geldigheid zou verliezen. Daarnaast is de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd met het oog op de invoering van de Omgevingswet.
In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.
Met een bodemkwaliteitskaart is bij grondverzet minder onderzoek nodig en hoeft men minder vaak partijen grond te keuren. In plaats daarvan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel (milieu-hygiënische verklaring) voor de kwaliteit van de grond.
Tezamen met de bodemfunctiekaart bepaalt de bodemkwaliteitskaart welke normen volgens algemene, landelijke regels gelden voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem. Verder volgt daaruit binnen en tussen welke zones – onder voorwaarden – vrij grondverzet mogelijk is.
Voor een aantal situaties is in de regionale nota bodembeheer (lit. 1) gebiedsspecifiek beleid vastgesteld voor het toepassen van grond en baggerspecie.
In voorliggend rapport is tevens de bodemkwaliteitskaart voor PFAS geïntegreerd. Voor de stofgroep PFAS was in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart gemaakt (lit. 2) waarin tevens is vastgelegd welke toepassingsnormen in verschillende situaties gelden, omdat dit voor PFAS nog niet in landelijke regelgeving is vastgelegd. Daarbij is de gemeente Ridderkerk destijds gelijk opgetrokken met de gemeenten Barendrecht en Albrandswaard.
Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (lit. 3) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 4) zijn in 2008 in werking getreden. Deze vormen (tot het in werking treden van de Omgevingswet) het wettelijke kader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
In het Besluit bodemkwaliteit zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem. De normering en klasse-indeling volgens het Besluit bodemkwaliteit worden toegelicht in hoofdstuk 2.
Het Besluit bodemkwaliteit bevat de mogelijkheid om op grond van de lokale situatie gebiedsspecifiek beleid vast te stellen. Ook dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2.
Voorliggende bodemkwaliteitskaart is opgesteld en vastgesteld onder het recht van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 (net als de voorgaande bodemkwaliteitskaarten uit 2014 en 2019). Op grond van overgangsrecht blijft de bodemkwaliteitskaart geldig bij het in werking treden van de Omgevingswet.
Richtlijn bodemkwaliteitskaarten
Bodemkwaliteitskaarten dienen te worden opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) en bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit uit 2008.
Bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit vormt vooral een samenvatting van hetgeen uitgebreider is beschreven in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Bijlage M bevat voor het opstellen van de kaart geen aanvullende voorschriften die niet zijn opgenomen in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten.
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten beschrijft het opstellen van een bodemkwaliteitskaart aan de hand van acht procesmatige stappen:
Over de status van deze acht stappen schrijft de Richtlijn, dat het in de praktijk niet noodzakelijk is om het stappenplan één op één te volgen maar dat het wel noodzakelijk is dat de elementen hiervan terugkomen in de eigen werkwijze.
In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6).
De algemene werkwijze bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart komt op het volgende neer:
In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. Dit betekent dat de indeling in zones gebeurt op basis van algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) zoals bodemopbouw, (voormalig) landgebruik en ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen.
Allereerst worden de belangrijkste historische gegevens zoals ouderdom van woonwijken en de eventuele aanwezigheid van ophooglagen in kaart gebracht.
Vervolgens worden de analyseresultaten van binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geanalyseerd. Per zone worden verschillende statistische kengetallen berekend voor verschillende stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijke patroon van de waarnemingen wordt de zone-indeling getoetst en zo nodig bijgesteld. Er wordt gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze gegevens als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen worden gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.
Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten worden de zones geclassificeerd op basis van het rekenkundig gemiddelde.
Het omgevingsrecht in Nederland wordt ingrijpend herzien. Diverse sectorale wet- en regelgeving over de leefomgeving wordt samengebracht in de Omgevingswet met vier bijbehorende AmvB’s en één Ministeriële regeling. De huidige Wet bodembescherming verdwijnt en wordt in beknoptere vorm opgenomen in de Omgevingswet.
Onder de Omgevingswet wordt alle gemeentelijke regelgeving voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in één omgevingsplan. Er bestaan op termijn – na een overgangsperiode – dus geen afzonderlijke bestemmingsplannen, nota’s bodembeheer e.d. meer.
Het in werking treden van de Omgevingswet is enkele malen uitgesteld. Na instemming van de Eerste en Tweede Kamer is maart 2023 het Koninkljik Besluit (KB) ondertekend dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt.
De onderwerpen bodem, natuur, geluid en grondeigendom waren nog niet meegenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel van de Omgevingswet dat door het parlement is aangenomen op 1 juli 2015 (Tweede Kamer) respectievelijk 22 maart 2016 (Eerste Kamer). Deze vier onderwerpen zijn opgenomen in vier Aanvullingswetten die vervolgens ook zijn aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Onder deze Aanvullingswetten hangen Aanvullingsbesluiten en Aanvullingsregelingen, waaronder het Aanvullingsbesluit bodem en de Aanvullingsregeling bodem.
Het Aanvullingsbesluit bodem is op 25 februari 2021 bekendgemaakt in het Staatsblad (lit. 7).
Onder de Omgevingswet wordt de Regeling bodemkwaliteit vervangen door de nieuwe Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) die op 19 januari 2023 bekendgemaakt is in de Staatscourant (lit. 8).
Tenzij anders vermeld wordt in dit rapport met ‘Regeling bodemkwaliteit’ steeds gedoeld op de Regeling bodemkwaliteit die in 2007 bekendgemaakt is en in 2008 in werking getreden is.
Vrijwel alles wat nu volgens het Besluit bodemkwaliteit als gebiedsspecifiek beleid kan worden vastgesteld, is straks onder de Omgevingswet ook mogelijk in de vorm van maatwerkregels in het omgevingsplan.
In de Regeling bodemkwaliteit 2022 zijn geen vereisten meer opgenomen over hoe een bodem-kwaliteitskaart wordt opgesteld en wordt dus niet meer verwezen naar de Richtlijn bodemkwaliteits-kaarten. Dit vanuit de filosofie van de Omgevingswet dat decentrale overheden goed in staat zijn om aan hun verantwoordelijk-heden de juiste vorm en inhoud te geven. Gedetailleerde instructies hoe andere overheden taken of bevoegdheden moeten uitoefenen zijn daarom in de nieuwe Regeling bodemkwaliteit geschrapt.
Actualisatie: onder het ‘oude’ recht (en valt daarna onder overgangsrecht)
Voorliggende actualisatie van de bodemkwaliteitskaart vindt nog plaats onder het ‘oude’ recht van het Besluit bodemkwaliteit.
Bij het in werking treden van de Omgevingswet vallen de bodemfunctiekaart, de verschillende bodemkwaliteitskaarten en het gebiedsspecifieke beleid uit de nota bodembeheer onder het overgangsrecht. De bodemfunctiekaart en het gebiedsspecifiek beleid worden daarmee automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Gemeenten hebben tot 1 januari 2032 de tijd om alles uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan over te zetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
In dit rapport is aangesloten op de toekomstige terminologie onder de Omgevingswet:
1.4 Bestuurlijke vaststelling en geldigheid
Het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart met regels voor grondverzet volgens het generieke beleid is een bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders.
Het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid is een bevoegdheid van de gemeenteraad, waarvoor een openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd. Hetzelfde geldt onder de Omgevingswet voor het vastleggen van maatwerkregels in het omgevingsplan.
Zoals hiervoor al vermeld vallen bij het in werking treden van de Omgevingswet de verschillende bodemkwaliteitskaarten, de bodemfunctiekaart en het gebiedsspecifiek beleid uit de nota bodembeheer onder het overgangsrecht.
Per 1 januari 2016 is de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd. Bij deze wijziging is expliciet in de Regeling bodemkwaliteit opgenomen, dat een bodemkwaliteitskaart een geldigheidsduur heeft van maximaal 5 jaar. De geldigheidsduur kan worden verlengd.
Onder de Omgevingswet is in de Regeling bodemkwaliteit 2022 geen geldigheidstermijn voor bodem-kwaliteitskaarten meer opgenomen.
Deze bodemkwaliteitskaart heeft alleen betrekking op de landbodem waarvoor de gemeente Ridderkerk het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Op grond van artikel 3 van het (oude) Besluit bodemkwaliteit is voor toepassingen van grond en bagger in oppervlaktewaterlichamen de beheerder het bevoegd gezag. De Waterregeling (lit. 9) bevat kaarten met de begrenzing van de gebieden waar Rijkswaterstaat vergunningverlener is in het kader van de Waterwet en in het verlengde daarvan het bevoegd gezag is voor het Besluit bodemkwaliteit. Onder de Omgevingswet is deze begrenzing opgenomen in de Omgevingsregeling.
Bijlage 1 bevat de begrenzing van het bodembeheergebied waarvoor de gemeente Ridderkerk het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit, gebaseerd op de kaartbijlagen van de Waterregeling.
Concreet betekent dit dat de volgende buitendijks gelegen gebieden volgens de Waterregeling niet onder het bevoegd gezag van de gemeente vallen:
Voor de waterbodems op IJsselmonde heeft Waterschap Hollandse Delta een waterbodemkwaliteitskaart op laten stellen (lit. 10).
2 NORMERING EN KLASSE-INDELING VOLGENS BESLUIT BODEMKWALITEIT
Het Besluit bodemkwaliteit kent afzonderlijke normen voor toepassingen van grond en bagger op de landbodem en toepassingen in oppervlaktewater. De verschillende normen per stof zijn opgenomen in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn alleen de normen voor het toepassen van grond op de landbodem van belang. Deze worden toegelicht in paragraaf 2.2.
Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:
2.2 Normen voor het toepassen van grond op de landbodem
In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.
Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ geïntroduceerd. Daarnaast zijn er bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ met bijbehorende maximale waarden.
In de terminologie van de Omgevingswet worden grond en bagger die aan de Achtergrondwaarden voldoen ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Vooruitlopend hierop wordt in dit rapport ook de term bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur gehanteerd.
Indeling in bodemkwaliteitsklassen
Voor toepassingen op de landbodem gelden derhalve de volgende normen:
Deze normen zijn voor de verschillende stoffen vastgelegd in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.
Onder de Omgevingswet worden deze normen in de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) als volgt aangeduid:
Getalsmatig bevat bijlage B van de Rbk 2022 geen wijzigingen die relevant zijn voor de bodemkwaliteits-kaart van de landbodem.
Voor de meeste stoffen is MaxINDUSTRIE gelijk aan de interventiewaarde. Met name voor veel organische verbindingen waaronder minerale olie, PCB’s en diverse bestrijdingsmiddelen is MaxINDUSTRIE lager dan de interventiewaarde.
Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in deze bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.
In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE) geldt geen toetsingsregel.
De toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde geldt zowel voor de ontvangende bodem als voor de toe te passen grond.
Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 parameters)1:
Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN
Grond voldoet aan de Achtergrondwaarde wanneer de grond voldoet aan voornoemde toetsingsregel.
De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor de beoordeling van de ontvangende bodem en mag niet worden toegepast om de kwaliteit van een partij hergebruiksgrond te bepalen.
Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 parameters):
Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN , mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE
De toetsingsregels gelden ook bij de classificatie van zones in een bodemkwaliteitskaart.
2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:
In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend:
* Het Besluit bodemkwaliteit kent strikt genomen alleen de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie. De terminologie onder de Omgevingswet bevat tevens de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur.
Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan kwaliteitsklasse Landbouw/natuur, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond ook aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.
Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.
Bodemfunctiekaart en generieke toepassingskaart
De bodemfunctieklassen zijn vastgelegd in de bodemfunctiekaart2. Deze is opgenomen in bijlage 14 van voorliggend rapport en vervangt de bodemfunctieklassenkaart zoals die was opgenomen in bijlage 5 van de bodemkwaliteitskaart uit 2019 (lit. 11).
Ten opzichte van de kaart uit 2019 zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:
de begrenzingen van de lintbebouwingen zijn nagelopen en verbeterd in zowel de bodem-kwaliteitskaart als de bodemfunctiekaart. Bijvoorbeeld bij de Oostmolendijk waar oostelijk van de Rotterdamse weg alleen het buurtschap Oude Molen de bodemfunctie wonen heeft (in plaats van lintbebouwing langs de hele Oostmolendijk tot Oostendam zoals in eerdere kaarten was weergegeven).
De toepassingskaart volgens generiek beleid, gebaseerd op de combinatie van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 15A (bovengrond, 0-0,5 m-mv) en 15B (ondergrond, 0,5-2,0 m-mv).
Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeenten besluiten om af te wijken van het ‘generieke beleid’ en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.
Onder de Omgevingswet wordt de terminologie als volgt:
Lokale maximale waarden → Lokale waarden
Op 8 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een Kamerbrief verstuurd met het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, gevolgd door geactualiseerde versies d.d. 29 november 2019 en 2 juli 2020.
Op 13 december 2021 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een nieuwe versie van het Handelingskader PFAS3 aan de Tweede Kamer toegezonden (lit. 12).
Volgens het tijdelijk handelingskader moeten initiatiefnemers, tot duidelijk is of er onbelaste gebieden in Nederland zijn, in het kader van de zorgplicht het gehalte aan PFAS meten in te verzetten grond en baggerspecie, die uit land- en waterbodem wordt ontgraven.
Eind juni 2020 heeft het RIVM het onderzoek naar de landelijke achtergrondwaarden van PFAS in de Nederlandse bodem afgerond (lit. 13). Deze zijn als definitieve achtergrondwaarden opgenomen in een nieuwe versie van het tijdelijk handelingskader PFAS (lit. 14), dat op 3 juli 2020 door de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat is toegezonden aan de Tweede Kamer.
Deze definitieve landelijke achtergrondwaarden zijn als volgt:
De overige PFAS zijn in het onderzoek van het RIVM zelden boven de detectiegrens aangetoond. In het tijdelijk handelingskader is opgenomen dat voornoemde achtergrondwaarde van PFOS (1,4 μg/kgds) ook als toepassingswaarde kan gelden voor de overige PFAS.
Voor de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassen wonen en industrie vermeldt het tijdelijk handelingskader de volgende toepassingswaarden (ook wel aangeduid als de 3/7/3/3 waarden):
Verder bevat het tijdelijk handelingskader voorlopige toepassingswaarden voor een aantal andere situaties.
Aanvankelijk was in het tijdelijk handelingskader4 opgenomen, dat deze 3/7/3/3 waarden gelden voor toepassingen op de landbodem boven grondwaterniveau (tot ten hoogste 1 meter onder het maaiveld bij gebieden met een hoge grondwaterstand).
In versie december 2021 van het handelingskader is het onderscheid boven en onder grondwaterniveau niet meer opgenomen. Voor het overige bevat het handelingskader van december 2021 – ten opzichte van de voorgaande versie d.d. 2 juli 2020 - geen inhoudelijke wijzigingen die relevant zijn voor toepassingen op de landbodem.
Het handelingskader voor PFAS en de hierin opgenomen toepassingswaarden waaronder de achtergrondwaarden hebben echter nog niet de formele status van regelgeving. Dit is pas het geval na opname van deze achtergrondwaarden en overige toetsingswaarden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit en bekendmaking hiervan in de Staatscourant.
Volgens de begeleidende Kamerbrief wordt op basis van de versie uit december 2021 van het Handelingkader voor PFAS het traject van deze wettelijk verankering gestart.
3.1 Voorgaande bodemkwaliteitskaarten als basis
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5).
In afwijking van deze Richtlijn is in een enkel geval sprake van een niet aaneengesloten deelgebied met minder dan 3 waarnemingen. Verder wordt in enkele zones niet voor alle stoffen voldaan aan het minimum van 20 waarnemingen per zone. Bij de toelichting op de zonering in paragraaf 6.2 wordt dit nader gemotiveerd.
In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. De indeling in zones is dus gebaseerd op de interpretatie van meetgegevens (analyseresultaten uit bodemonderzoeken) in combinatie met algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) van het gebied. De zones zijn geclassificeerd door per stof een aantal statistische kengetallen te berekenen.
Sinds de jaren 90 zijn verschillende bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Ridderkerk gemaakt, voortbouwend op de zone-indeling uit voorgaande versies. Daarbij is niet altijd het achterliggende verhaal over deze indeling o.b.v. onderscheidende kenmerken volledig overgenomen.
Ook voorliggende actualisatie in 2023 bouwt voort op de voorgaande bodemkwaliteitskaarten.
Verder is de afzonderlijke bodemkwaliteitskaart voor PFAS uit 2020 (lit. 2) geïntegreerd in voorliggend rapport.
Voorgaande bodemkwaliteitskaarten
In 1996 is de eerste bodemkwaliteitskaart van Ridderkerk gemaakt (lit. 15 en 16). Deze had alleen betrekking op de stoffen koper, lood, zink en PAK in de bovengrond. De bodemkwaliteitskaart uit 1996 bevat de eerste basis voor de indeling in verschillende deelgebieden en vervolgens een beperkter aantal zones.
In 2001 is een bodemkwaliteitskaart voor het hele bebouwde gebied van de gemeente gemaakt (lit. 17).
Net als de bodemkwaliteitskaart uit 1996 bevat dit rapport onder andere een kaart met de bebouwings-geschiedenis van de gemeente, gebaseerd op destijds door de gemeente aangeleverde informatie.
Voor het buitengebied van IJsselmonde was destijds een bodemkwaliteitskaart gemaakt in opdracht van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) (lit. 18), die bestuurlijk werd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. Voornoemde bodemkwaliteitskaart van het buitengebied bevat geen aanvullende informatie die nog relevant is voor de huidige bodemkwaliteitskaart.
In 2006 is een nieuwe bodemkwaliteitskaart van de hele gemeente gemaakt (lit. 19), waarbij een aantal vergelijkbare zones uit de voorgaande bodemkwaliteitskaart is samengevoegd. Daarbij zijn aparte zones gemaakt met woonwijken, bedrijfsterreinen en buitengebied. Voor de beschrijving van de historie werd verwezen naar de rapportages van voorgaande bodemkwaliteitskaarten.
In 2014 is een regionale bodemkwaliteitskaart gemaakt samen met de gemeente Barendrecht (lit. 20). In die bodemkwaliteitskaart zijn beide gemeenten ingedeeld in een aantal deelgebieden op basis van enerzijds de ouderdom van de bebouwing en anderzijds het onderscheid in bodemfuncties.
In Ridderkerk zijn dit deelgebieden beginnend met:
Barendrecht heeft vergelijkbare deelgebieden beginnend met BA, BI, BW en BWL.
De deelgebieden uit de beide gemeenten zijn in 2014 samengevoegd tot 8 zones. Verder is in de nota bodembeheer (lit. 1, lit. 21) een deel van Nieuw Reijerwaard aangemerkt als zone 9. In de zones 1 t/m 6 zijn deelgebieden samengevoegd uit zowel de gemeente Barendrecht als de gemeente Ridderkerk. De zones 7, 8 en 9 zijn alleen van toepassing in de gemeente Ridderkerk. In de bodemkwaliteitskaart uit 2014 zijn alleen analysegegevens meegerekend uit rapporten die zijn gerapporteerd vanaf 1 januari 1993.
In 2019 is de bodemkwaliteitskaart geëvalueerd in afzonderlijke rapporten voor de gemeente Ridderkerk (lit. 11) en Barendrecht (lit. 22). Dit betrof vooral een tussentijdse controle van de dataset: welke gegevens zijn er nieuw bijgekomen sinds het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2014 en in hoeverre bevestigen deze de classificatie van de zones. Bij de evaluatie uit 2019 kwamen voor enkele deelgebieden / zones aanpassingen naar voren.
Door een hernummering van de bodemrapporten in het bodeminformatiesysteem kon niet volledig worden herleid welke onderzoeken al beschikbaar waren bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2014. Wel was duidelijk dat voor de gemeente Ridderkerk de data waarop de bodemkwaliteitskaart gebaseerd was vrijwel uitsluitend afkomstig waren uit bodemonderzoeken die voor 1 maart 2007 gerapporteerd zijn. Dit laatste afgezien van het aanvullend bodemonderzoek dat in 2011 specifiek ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart is uitgevoerd. Voor de evaluatie is daarom een selectie gemaakt van alleen de grondanalyses uit bodemonderzoeken die na 1 maart 2007 gerapporteerd zijn.
De rijkswegen A15, A16 en A38 zijn door de jaren heen niet gezoneerd gelaten.
Met de buitendijkse gebieden is in de voorgaande bodemkwaliteitskaarten wisselend omgegaan.
Actualisatie voortbouwend op de voorgaande bodemkwaliteitskaarten
In voorliggende actualisatie is een volledig hoofdstuk over de (mogelijk) onderscheidende kenmerken opgenomen inclusief bijbehorende kaartbijlagen (hoofdstuk 4). Daarvoor is gekeken welke relevante informatie overgenomen kan worden uit voorgaande bodemkwaliteitskaarten. Er is een nieuwe kaart met de bebouwingsgeschiedenis gemaakt.
Voor de zone-indeling zijn de deelgebieden en zones uit 2019 (en 2014) als startpunt genomen. De grenzen van de deelgebieden en zones zijn nagelopen, met name de deelgebieden met lintbebouwing, en op een aantal plaatsen aangescherpt op basis van:
De gegevens zijn eerst per deelgebied afzonderlijk bekeken en vervolgens zijn de deelgebieden op basis van de bodemkwaliteitsklasse samengevoegd in een beperkter aantal zones. Voor enkele deelgebieden wijzigt de zone-indeling. Enkele deelgebieden met naoorlogse woonwijken zijn voor de zone-indeling gesplitst in oudere bebouwing en gedeelten die na 1970 zijn aangelegd.
De naamgeving van de deelgebieden en zones is zo veel mogelijk hetzelfde gelaten als in 2014 en 2019.
De bodemfunctiekaart is op een aantal plaatsen gewijzigd. De indeling in deelgebieden en zones is hierop aangepast, om de koppeling tussen bodemfunctiekaart en zone-indeling in stand te houden.
Specifiek is ingezoomd op het buitendijkse gebied langs de Nieuwe Maas en de Noord. Voor het merendeel van het buitendijkse gebied kan niet goed een actuele kwaliteit worden vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart, zodat een deel van het buitendijkse gebied niet gezoneerd is gelaten.
De verantwoording van de dataset (herkomst van de gegevens en selectie van representatieve gegevens) is opgenomen in hoofdstuk 5. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op de gegevens uit het bodem-informatiesysteem van de gemeente Ridderkerk (ondergebracht bij de DCMR). Daarvoor heeft de gemeente eerst een inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren. Aanvullend zijn de gegevens meegenomen uit het bodemonderzoek dat in 2011 specifiek ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart is uitgevoerd.
De zone-indeling in de bodemkwaliteitskaart is toegelicht in hoofdstuk 6. Bepalend voor de zone-indeling is met name de ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen, naast het onderscheid op basis van de bodemfunctiekaart.
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt expliciet, dat in de bodemkwaliteitskaart een kaartlaag moet worden opgenomen van bekende en verwachte lokale verontreinigingen. Hiervoor mag worden volstaan met een lijst gebaseerd op het landsdekkend beeld bodemkwaliteit (LDB).
De informatie over verdachte en verontreinigde locaties wordt bijgehouden in het bodem-informatiesysteem van de gemeente, ondergebracht bij de DCMR. Om deze reden is geen aparte lijst of kaart met deze locaties opgenomen in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart. In plaats daarvan wordt verwezen naar het gemeentelijk bodeminformatiesysteem voor de meest actuele gegevens. De bodeminformatie is via internet raadpleegbaar op de website van de DCMR: http://dcmr.gisinternet.nl.
In de Regeling bodemkwaliteit is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6). Het huidige stoffenpakket bestaat uit: barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, som-PAK, minerale olie, som-PCB’s, lutum en organische stof. Onder de Omgevingswet is dit stoffenpakket opgenomen in bijlage J van de Regeling bodemkwaliteit 2022 als ‘standaardonderzoekspakket, variant A’.
De stoffen arseen en chroom zijn sinds 1 juli 2008 niet meer opgenomen in het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Formeel hoeven deze stoffen niet meer te worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. Voor deze stoffen zijn wel veel gegevens beschikbaar. Volledigheidshalve zijn ook arseen en chroom opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.
Voor PFAS is in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart van de gemeente Ridderkerk opgesteld (lit. 2). De bodemkwaliteitskaart PFAS is geactualiseerd met de sindsdien nieuw beschikbare gegevens en geïntegreerd in voorliggend rapport (zie paragraaf 6.3). De nieuwe gegevens leiden niet tot wijziging van de bodemkwaliteitskaart PFAS.
3.3 Berekening van statistische kengetallen
Op basis van de beschikbare analyseresultaten is voor elke zone een aantal statistische kengetallen berekend (diverse percentielwaarden, gemiddelde, lognormaal gemiddelde). Deze statistische kengetallen zijn opgenomen in bijlage 8 (NEN5740-parameters) en 10 (PFAS).
Een percentielwaarde is een statistische maat hoeveel procent van de waarnemingen onder een bepaalde waarde liggen. Zo is de 50-percentielwaarde oftewel de mediaan het getal waarbij de helft van de waarnemingen lager is en de helft van de waarnemingen hoger.
De 95-percentielwaarde voor een stof in een bepaalde zone is het getal waarbij in 95% van de representatieve monsters een lagere concentratie van die stof is gemeten. 5% van de representatieve monsters heeft in die zone een hogere concentratie dan de 95-percentielwaarde.
Voor het berekenen van percentielwaarden bestaan in de literatuur verschillende formules. In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is voor de 95-percentielwaarde voorgeschreven op welke wijze deze dient te worden berekend. Deze berekeningswijze is gehanteerd voor alle percentielwaarden.
De kengetallen zijn apart berekend voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en voor de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). Voor het berekenen van het gemiddelde en het lognormaal gemiddelde zijn meetwaarden lager dan de detectiegrens vervangen door 0,7 x detectiegrens.
Voor het onderscheid tussen boven- en ondergrond is uitgegaan van het volgende:
Deze dieptetrajecten sluiten aan bij de dieptetrajecten die meestal worden gehanteerd in verkennend bodemonderzoek. De ondergrondmonsters in de dataset bestaan voor de NEN5740-parameters voor een deel uit mengmonsters van het dieptetraject van circa 0,5 – 2,0 m-mv.
De Achtergrondwaarden en de maximale waarden voor wonen en industrie zijn voor veel stoffen afhankelijk van het bodemtype (percentages lutum en organische stof). Om de getallen gemakkelijk met elkaar te kunnen vergelijken, zijn alle statistische kengetallen in bijlage 8 omgerekend naar standaardbodem (lutum=25%, humus=10%). Vermenigvuldiging van het kengetal met de waarde uit de kolom bodemtypecorrectie geeft het oorspronkelijke kengetal.
Minimum aantal waarnemingen per deelgebied / zone
Verschillende deelgebieden met dezelfde kwaliteitsklasse zijn samengevoegd tot een beperkter aantal zones.
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten schrijft voor, dat minimaal 3 waarnemingen beschikbaar dienen te zijn per niet-aaneengesloten deelgebied.
In de volgende deelgebieden wordt hieraan niet voldaan:
In paragraaf 6.2 is gemotiveerd waarom deze deelgebieden toch zijn opgenomen in zone 1, respectievelijk zone 8.
Verder schrijft de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten een minimum van 20 waarnemingen per zone voor.
Voor de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB’s geldt een afwijkende regeling. Tot 1 juli 2008 werd bij bodemonderzoek niet standaard op deze stoffen geanalyseerd.
Bij minder dan 20 waarnemingen kobalt, molybdeen of PCB5 in een zone mag men zich volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten baseren op de totale dataset van het bodembeheergebied, mits voor het totale bodembeheergebied minimaal 30 waarnemingen beschikbaar zijn.
Voor de vijf zones met de grootste oppervlakte zijn ook voor de ‘nieuwe’ stoffen minimaal 20 waarnemingen beschikbaar bij zowel de boven- als ondergrond. Deze vijf zones beslaan samen 94% van het gezoneerde gebied. Hetzelfde geldt voor de bovengrond van zone 7 waarvan de ondergrond niet gezoneerd is gelaten.
In de kleinere overige zones is dit niet het geval. Voor deze zones is in paragraaf 6.4 gemotiveerd, dat de ‘nieuwe’ stoffen niet klassebepalend zijn en extra waarnemingen niet tot een wijziging van de zoneclassificatie leiden.
4.1 Mogelijk relevante onderscheidende kenmerken
Voor de indeling in zones zijn verschillende historische thema’s (mogelijk) van belang. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende thema’s:
Kassen en boomgaarden hadden in het verleden in Ridderkerk een plaatselijk karakter en worden als uitzonderingslocatie beschouwd. Ten noorden van de Noldijk is vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw op topografische kaarten een boomgaard zichtbaar (deelgebied RA02a). Aan de zuidkant van Oostendam staan al sinds de jaren 60 kassen. Sinds de eeuwwisseling zijn in Ridderkerk meer kassen gekomen, met name in de polder Oud-Reijerwaard.
Met name ter plaatse van kassen en boomgaarden uit de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw kunnen verhoogde gehalten in de bodem voorkomen. In boomgaarden uit die periode worden in het algemeen verhoogde gehalten DDT gemeten. Bij oude kassen gaat het bijvoorbeeld om kwik, zink of drins.
Als achtergrondinformatie wordt in deze paragraaf de geologische ontwikkeling van West Nederland tijdens het Holoceen samengevat. Voor de specifieke situatie in Ridderkerk is het GeoTop-model van TNO geraadpleegd. Verder is informatie overgenomen uit de bodemkwaliteitskaart uit 2001 (lit. 17).
Het GeoTOP-model is een 3-dimensionaal model waarin op termijn de ondergrond van heel Nederland wordt opgenomen tot een diepte van 30 à 50 meter (lit. 23 en 24). In het GeoTOP-model wordt de ondergrond gemodelleerd in blokken (‘voxels’) van 100 meter x 100 meter x 50 cm. Het model kan worden geraadpleegd via het DINO-loket (www.dinoloket.nl) in de vorm van kaarten en doorsneden.
Geologische ontwikkeling van West Nederland in het Holoceen
Aan het eind van de laatste IJstijd (ca. 10.000 jaar geleden) begon het jongste geologische tijdperk, het Holoceen. De kustlijn lag toen westelijker dan tegenwoordig en West Nederland was een koude toendra. Gedurende het Holoceen steeg de temperatuur op aarde en steeg de zeespiegel als gevolg van het afsmelten van de ijskappen. In het begin van het Holoceen ontstond langs de toenmalige kust een kwelzone, waar zich veen ging vormen.
Deze veenlaag, het Basisveen, werd door het verder stijgende zeespiegelniveau overstroomd. Vervolgens werden in West Nederland zand en klei afgezet. Ridderkerk ligt in het zogeheten perimariene gebied. Dit is een overgangsgebied waar sedimentatie van klei en zand heeft plaatsgevonden in een getijdegebied met zowel mariene (zee) als fluviatiele (rivier) invloeden.
In het verleden werden de afzettingen die in die periode door de zee werden afgezet aangeduid als de Afzettingen van Calais (een nog oudere term is ‘oude zeeklei’). Tegenwoordig vallen deze onder het Laagpakket van Wormer (lit. 25). In Ridderkerk werd in deze periode voornamelijk een laag rivier-afzettingen gevormd die tegenwoordig wordt aangeduid als de Formatie van Echteld (oudere termen zijn Betuweformatie en ‘oude rivierklei’). In het meest westelijke deel van de gemeente werden eerst rivierafzettingen gevormd die vervolgens door verdere zeespiegelstijging bedekt werden door mariene afzettingen uit het Laagpakket van Wormer.
Vanaf circa 5000 jaar geleden ontstonden langs de Nederlandse kust strandwallen, die tegenwoordig tot het Laagpakket van Schoorl worden gerekend. Achter de strandwallen ontstond een slecht ontwaterd, moerassig gebied. In dit moerassige gebied werd een veenlaag gevormd, het zogenaamde Hollandveen. Deze veenlaag is in de gemeente Ridderkerk één tot enkele meters onder het maaiveld terug te vinden.
Langs de kust raakte het veengebied achter de strandwallen weer overstroomd door de zee. In het westen van de gemeente bestaat de bovengrond uit afzettingen die in de afgelopen 2000 jaar door de zee zijn afgezet (Laagpakket van Walcheren; oudere benamingen zijn Afzettingen van Duinkerke of nog ouder ‘jonge zeeklei’). In het grootste deel van de gemeente liggen alleen rivierafzettingen boven en onder het Hollandveen.
Plaatselijk bevinden zich rivierduinen in de ondergrond die gevormd zijn aan het eind van de laatste IJstijd.
Bodemopbouw in de gemeente Ridderkerk
Bijlage 2 bevat de gegeneraliseerde bodemopbouw van de bovenste 120 cm in de gemeente Barendrecht op basis van de Stiboka-bodemkaart (lit. 26 en 27). De vlakken in de kaart zijn overgenomen uit de basisregistratie ondergrond (BRO). De bovengrond in de gemeente bestaat in het algemeen uit zavel of klei.
Delen van de polder Oud-Reyerwaard en de polder Strevelshoek en Rijsoord worden tot de zogenaamde ‘oude landen’ gerekend. De polder Oud-Reyerwaard is een restant van de vroegere polder Riederwaard die in 1373 overstroomd werd. Het toen nog aanwezige veenpakket (Hollandveen) werd bedekt met een dunne laag klei. Het noordelijk deel van de gemeente bestaat uit de ‘nieuwe landen’. Deze gebieden zijn later bedijkt. De kleilaag is hier vanwege de langere sedimentatie aanzienlijk dikker dan in de ‘oude landen’. (lit. 17)
De gebieden buiten de Oostmolendijk / Ringdijk zijn pas in de 19e eeuw ingepolderd en liggen 1 à 1,5 meter hoger dan het gebied binnen de dijk (lit. 27).
De gemeente Ridderkerk beschikt over beleid voor archeologie (lit. 28) en een archeologische waardenkaart. De acheologische waardenkaart is ter informatie opgenomen in bijlage 3 (ongewijzigd overgenomen uit de bodemkwaliteitskaart uit 2014).
Een belangrijk onderscheidend kenmerk voor de zone-indeling vormt de ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen. Naarmate wijken ouder zijn, is er een grotere kans op diffuse verontreiniging als gevolg van menselijk handelen. Oude dorpskernen en stadscentra zijn in het algemeen diffuus verontreinigd met koper, lood, zink en PAK. Bij sloop en nieuwbouw in het kader van stadsontwikkeling is de eerste (oudste) bebouwing maatgevend.
De eerste bebouwing van Ridderkerk is ontstaan in de buitenbocht van de Noord. Op een kaart uit 1850 bestaat het bebouwde gedeelte van Ridderkerk uit een kern en lintbebouwingen langs de Lagedijk in het westen en de Ringdijk en Oostmolendijk in het oosten. In 1373 werd de Waal afgedamd. Vermoedelijk is in die tijd de plaats Oostendam ontstaan. Het dorp Rijsoord is ontstaan bij een brug over de Waal.
In Bolnes en Slikkerveer waren in de 19e eeuw al verschillende scheepswerven en aanverwante industrie langs de Nieuwe Maas en de Noord. De meeste scheepswerven zijn in de laatste decennia van de vorige eeuw verdwenen.
In bijlage 4 is de bebouwingsgeschiedenis ingedeeld in de volgende periodes:
Daarbij is onderscheid gemaakt tussen woonwijken en bedrijfsterreinen. De oudste bebouwing is maatgevend, bijvoorbeeld bij voormalige scheepswerven waar recent woningbouw heeft plaatsgevonden.
Voor deze kaart is gebruik gemaakt van oude topografische kaarten (raadpleegbaar op www.topotijdreis.nl) en de BAG. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is per bouwwerk een bouwjaar opgenomen. De BAG is als GIS-bestand openbaar beschikbaar via internet. Ook is informatie gebruikt uit de oudere bodemkwaliteitskaarten.
Specifiek zijn de begrenzingen van de deelgebieden met lintbebouwing (de RWL-deelgebieden) uit de voorgaande bodemkwaliteitskaart nagelopen.
Het buitendijkse gebied bij Bolnes en Slikkerveer is vrijwel geheel opgehoogd. Daarnaast komen op andere plaatsen in de gemeente ophogingen voor. Van een aantal locaties is bekend dat deze zijn opgehoogd met baggerspecie. Een belangrijke informatiebron over deze baggerspecieloswallen vormt het bijzonder inventariserend onderzoek (BIO) dat de DCMR in 1987 heeft uitgevoerd (lit. 29).
De ophooglagen zijn weergegeven in bijlage 5 (inclusief 2 stortplaatsen). In deze paragraaf verwijzen de nummers tussen vierkante haken naar de nummers in de kaart in bijlage 5.
Dit gebied is in de jaren 90 gesaneerd (leeflaagsanering). Vervolgens heeft nieuwbouw plaatsgevonden: in het zuidelijke deel woningen die volgens de BAG als bouwjaar 1997 en 1998 hebben en in het noordelijke deel nieuwe bedrijfspanden (bouwjaar volgens de BAG 1997-2002). Voorheen bevond zich hier de scheepswerf van Boele.
Het vlak in bijlage 5 betreft de rapportcontour van een saneringsevaluattie uit 1996, zoals ingetekend in het bodeminformatiesysteem (rapportcode AA059700079). Het pdf-bestand van dat rapport op de website van DCMR bevat geen locatietekening.
Het bodeminformatiesysteem bevat alleen bodemonderzoeken die vóór de sanering zijn uitgevoerd. Er zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar van de huidige situatie na sanering.
[2] gedempte haven Boelewerf (Bolnes)
Volgens het BIO uit 1986 is deze haven gedempt in 1986. Het BIO schrijft daarover het volgende:
De scheepswerf heeft niet in het kader van de Hinderwet aangemeld dat haven zou worden gedempt met slib uit eigen scheepsdokken (klasse IV). In principe is de opslag tijdelijk. Gezien de situatie is toentertijd de storting gedoogd. Inmiddels is de scheepswerf failliet gegaan in 1987.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 94
[3] zuidelijk deel Boele (Bolnes)
Op oude topografische kaarten is te zien dat de dijk hier in de jaren 60 landinwaarts is verlegd. Volgens het BIO heeft Boele dit terrein in 1964-1965 opgehoogd met baggerspecie uit het Haringvliet.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 98
[4] bedrijfsterrein tussen Benedenrijweg en Ringdijk (Bolnes)
Met name aan de noordkant is in het terrein te zien dat het maaiveld van dit binnendijkse bedrijfsterrein iets hoger ligt dan in de woonwijk aan de andere zijde van de Benedenrijweg. Er is verder geen informatie over deze ophooglaag bekend.
Op deze locatie bevonden zich vroeger de scheepswerf Van Beek en de machinefabriek Schram (voorheen Ringdijk 488-504). In de periode 2004-2007 zijn hier gefaseerd bodemsaneringen uitgevoerd, waarbij lichte restverontreinigingen zijn achtergebleven. Daarbij is tevens een insteekhaven gedempt.
Vervolgens is hier de nieuwe woonwijk Riederwerf aangelegd.
Het bodeminformatiesysteem bevat alleen analyseresultaten van bodemonderzoeken die vóór de sanering zijn uitgevoerd.
[6] Baggerspecieloswal Donckse Bos
Volgens het BIO uit 1987 is deze locatie in de periode 1970-1972 opgespoten met 773.000 m3 baggerspecie afkomstig uit Rotterdamse havens, waaronder de 1e en 2e Petroleumhaven.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 92
[7] Noordkant baggerspecieloswal Donckse Bos
Volgens het BIO uit 1987 is de noordkant van baggerspecieloswal Donckse Bos in circa 1976 opgespoten met baggerspecie door Jac. Gusto. Het BIO vermeldt geen herkomst van deze baggerspecie, maar refereert wel aan luchtfoto’s uit 1976 waarop duidelijk een loswal met spuitvakken, spuitmonden en persleidingen zichtbaar zou zijn.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 93
[8] Drierivierenlaan (voormalig scheepswerfterrein De Groot en Van Vliet
In dit gebied is in de jaren 90 een aantal bodemsaneringen uitgevoerd. Het vlak in bijlage 5 is de samenvoeging van de rapportcontouren van een aantal saneringsevaluaties uit het bodeminformatie-systeem.
Voorheen was hier de scheepswerf De Groot en Van Vliet gevestigd. Na de bodemsaneringen heeft hier woningbouw plaatsgevonden (Drierivierenlaan). Ook bevat het gebied een aantal nieuw gebouwde bedrijfspanden.
[9] Gedempte haven scheepswerf De Groot en Van Vliet
Deze haven is gedempt in de jaren 90. Op de topografische kaart uit 1995 is de haven nog zichtbaar, op de topografische kaart uit 1998 niet meer.
Het BIO uit 1987 vermeldt deze locatie, maar de locatie is ingetekend op een plek die tegenwoordig nog steeds haven is. De status van deze locatie is dus onduidelijk. Het BIO schrijft als toelichting op deze locatie het volgende: Volgens informatie van de gemeente Ridderkerk zou niet zijn opgehoogd. Wel is enkele jaren geleden de haven vergroot in verband met verlengen dwarshelling. Volgens interpretatie van de Heidemij is in 1971 op luchtfoto's een loswal waarneembaar.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 96
Volgens het BIO uit 1987 is dit gebied in de periode september-december 1975 opgespoten met 661.450 m3 baggerspecie uir Rotterdamse havens, met name Botlek, Eemhaven en 2e Petroleumhaven.
Volgens een saneringsevaluatie uit 2002 (rapportcode AA059701719) bedraagt de gemiddelde dikte van de laag baggerspecie 2 tot 4 meter en bevindt zich hierboven een afdeklaag (hoofdzakelijk zand) met een dikte van 0 tot 1 meter.
Het betreft een sterk verontreinigde Wbb-locatie.
Een groot deel van het gebied is gesaneerd voor aanleg van de bedrijfspanden door het opbrengen van een dikke laag ontijzerd industrieel puin (OIP) afkomstig van de Hoogovens (midden jaren 90, Ridderhaven 1) respectievelijk AVI-bodemassen (rond de eeuwwisseling, Ridderhaven 2).
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 91
[12] Overig opgehoogd gebied langs de rivier
Naast de hiervoor beschreven locaties is ook de rest van het buitendijkse gebied bij Bolnes en Slikkerveer in het verleden vrijwel overal opgehoogd.
[13] en [14] Stortplaats De Gorzen
Tot het begin van de jaren 70 was dit gebied in gebruik als stortplaats, in het terrein zichtbaar als 2 heuvels. De stortplaats is afgedekt met een leeflaag. Het BIO uit 1987 vermeldt dat in het zuidelijke deel in 1975-1976 30.000 m3 baggerspecie is opgebracht afkomstig uit de Nieuwe Haven in Ridderkerk (nummer [14]).
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 91
[15] en [16] Industrieterrein Donkersloot
De bodemkwaliteitskaart uit 2001 (lit. 17) vermeldt dat het industrieterrein Donkersloot gedeeltelijk is opgehoogd met zand [15] en gedeeltelijk met slib. De vlakken in bijlage 5 zijn overgenomen uit kaartbijlage 2A van het rapport uit 2001.
[17] Gedempte haven van Ridderkerk
De haven van Ridderkerk is in de jaren 70 afgedamd en in de jaren 80 gedempt.
[18] Voormalige stortplaats bij Rembrandtweg
Uit bodemonderzoeken komt naar voren dat zich hier in de ondergrond een voormalige stortplaats bevindt. De rapporten bevatten geen precieze begrenzing van de stortplaats. Er zou huishoudelijk afval gestort zijn in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw.
Volgens het BIO uit 1987 heeft het toenmalige Waterschap Ijsselmonde hier in circa 1983 bagger opgebracht afkomstig uit t Waaltje.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 95
In het BIO uit 1987 wordt deze locatie aangeduid als Noldijk (BEMO-terrein). Volgens het BIO heeft aannemingsbedrijf Monshouwer hier in de periode 1965-1984 bagger uit het Waaltje opgebracht.
Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 16
Het BIO uit 1987 vermeldt dat in de periode 1968-1972 door Rijkswaterstaat vrijgekomen specie uit de Jan Gerritsepolder Oost (gemeente Barendrecht) werd toegepast in de wegbermen van de A15 en A6.
Na modellering van het wegtalud werd een teeltaardelaag aangebracht van circa 30 cm dikte. Het betreft onderhoudsbaggerspecie afkomstig van de Jan Gerritsepolder-oost.
5 VERANTWOORDING DATASET BODEMANALYSES
De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op gegevens afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Ridderkerk (Squit-iBis, ondergebracht bij de DCMR). De gemeente heeft in 2023 eerst een inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren en aan te vullen.
De gegevens zijn op 31 oktober 2023 geëxporteerd uit het bodeminformatiesysteem. Bij deze export is als criterium gehanteerd: rapportcode beginnend met AA0597 (0597 is de gemeentecode van Ridderkerk). De exports bevatten de gegevens t/m rapportcode AA059704139.
Een aantal bodemonderzoeken in de gemeente Ridderkerk blijkt te zijn ingevoerd met rapportcodes beginnend met AA0489 (0489 is de gemeentecode van Barendrecht). Deze zijn van de dataset van Barendrecht overgeheveld naar de dataset voor de bodemkwaliteitskaart van Ridderkerk. De bodem-kwaliteitskaart van de gemeente Barendrecht is eveneens in 2023 geactualiseerd.
In het bodeminformatiesysteem is verder een aantal boorpunten en rapportcontouren binnen de gemeente Ridderkerk ingetekend die met AA0000 of AA05999 beginnen. Deze zijn specifiek nagelopen op bruikbare analysresultaten. Op basis daarvan zijn aanvullend grondanalyses meegerekend uit de rapporten AA000000035, AA059935559 en AA059936492.
Voor enkele rapporten zijn de analyseresultaten handmatig toegevoegd aan de dataset op basis van de pdf-bestanden van deze bodemrapporten, om beter inzicht in de kwaliteit van desbetreffend deelgebied te verkrijgen.
In 2011 is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de regionale bodemkwaliteitskaart uit 2014 (lit. 20). Destijds hebben de gemeenten een Excelbestand met deze analysegegevens ontvangen, maar deze gegevens zijn niet opgenomen in het bodeminformatiesysteem. De gegevens uit dit Excelbestand zijn toegevoegd aan de dataset van voorliggende bodemkwaliteitskaart. Voor Ridderkerk betreft dit 145 analyses van de bovengrond en 147 analyses van de ondergrond.
Voor PFAS is deze bodemkwaliteitskaart gebaseerd op de volgende gegevens:
Bodemonderzoek PFAS ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart (lit. 30)
In dit bodemonderzoek zijn de volgende aantallen locaties onderzocht:
De boorlocaties zijn verspreid over de gemeenten gekozen op gemeentegrond waar de grond zo min mogelijk is geroerd of belast door lokale bronnen.
Van elke locatie zijn de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) onderzocht op de 30 PFAS uit de advieslijst van Bodem+ van 12 juli 2019.
Overige bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem
De export uit het bodeminformatiesysteem d.d. 31 oktober 2023 bevat bruikbare analyseresultaten van PFAS uit 39 bodemonderzoeken in de gemeente Ridderkerk (waarvan 25 nieuwe bodemonderzoeken ten opzichte van de dataset uit juli 2020).
Deze gegevens zijn gecontroleerd op vreemde, afwijkende invoerwaarden voor PFAS. Daarbij is specifiek gecontroleerd of bij de monstername boven- en ondergrond met elkaar zijn gemengd. Bij 4 monsters is de bemonsteringsdiepte 0-1,0 m-mv. Deze monsters zijn meegerekend met de ondergrond.
Bij de invoer in het bodeminformatiesysteem is er bij een aantal rapporten voor gekozen om alleen somwaarden voor PFOA en PFOS (lineair + vertakt) in te voeren, omdat de overige PFAS zelden of nooit boven de detectiegrens worden gemeten. De overige PFAS zijn grotendeels aangevuld in de dataset op basis van de analysecertificaten uit de pdf-bestanden van de onderzoeksrapporten.
PAK en PCB zijn somparameters. Deels bevat de dataset alleen de 10 individuele PAK, respectievelijk de 7 individuele PCB. Deels bevat de dataset alleen een somparameter. Verder zijn voor een deel zowel de individuele waarden als een somparameter beschikbaar.
In eerste instantie zijn de somparameters voor PAK en PCB bepaald op basis van de individuele componenten. Indien de dataset alleen de somparameter bevat dan is daarvan uitgegaan.
Aan de geanalyseerde grond(meng)monsters zijn op de volgende wijze x- en y-coördinaten toegekend:
indien de boorpunten van de geanalyseerde (meng)monsters zijn ingetekend: het gemiddelde van de x- en y-coördinaten van de deelmonsters uit desbetreffend mengmonster. Daarbij is een controle gedaan op evident verkeerd ingetekende boorpunten (ver buiten de onderzoekslocatie). In de gemeente Ridderkerk zijn bij een klein deel van de rapporten de boorpunten ingetekend;
wanneer geen boorpunten zijn ingetekend: het middelpunt van de rapportcontour. Voor het merendeel van de geanalyseerde grond(meng)monsters is de ligging gebaseerd op het middelpunt van de rapportcontour. In het algemeen is dit voldoende nauwkeurig, omdat in het algemeen het hele bodemonderzoek in dezelfde zone ligt. Bij enkele rapporten op zonegrenzen is specifiek nagegaan welk monster in welke zone ligt. Ook zijn enkele rapporten niet meegerekend omdat de rapportcontour in twee zones ligt.
5.2 Representatieve gegevens voor de bodemkwaliteitskaart
Controle op vreemde invoerwaarden
Op de dataset is een aantal controles uitgevoerd. Een aantal vreemde of ontbrekende invoerwaarden is gecontroleerd op basis van het desbetreffende bodemrapport. Op basis daarvan is een aantal gegevens in de dataset gecorrigeerd of aangevuld.
De recentere bodemonderzoeken zijn als pdf-bestand op te vragen op de website ‘Omgeving in kaart’ van de DCMR. Een aantal oudere bodemrapporten kon niet worden teruggevonden in het archief. Enkele monsters uit die oudere rapporten zijn niet meegerekend, omdat zeer waarschijnlijk sprake is van een invoerfout (bijvoorbeeld wanneer voor koper <0,1 mg/kds is ingevoerd).
Monsters die alleen zijn geanalyseerd op minerale olie
De dataset bevat een aantal monsters die alleen op minerale olie en niet op andere stoffen geanalyseerd zijn. Regelmatig betreft dit analyses van lokale olieverontreinigingen. In ieder geval betreft dit nagenoeg altijd analyses van monsters die zijn genomen op plaatsen die verdacht zijn voor verontreiniging met minerale olie. Om deze reden is er op voorhand voor gekozen om geen van deze monsters mee te nemen, ongeacht of het een mengmonster of separaat monster betreft en ongeacht de gemeten concentratie.
Analyseresultaten uit onderzoekstypen die gerelateerd zijn aan saneringen zijn op voorhand uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart (saneringsonderzoeken, saneringsplannen,, saneringsevaluaties, BUS-meldingen). Verder zijn gegevens van waterbodemonderzoeken uit de dataset gefilterd.
De analyseresultaten waarop de statistische kengetallen uit bijlage 8 zijn gebaseerd zijn voor het overgrote deel afkomstig uit verkennende bodemonderzoeken (ca. 85% van de data). Het resterende deel van de gegevens is vooral afkomstig uit partijkeuringen, indicatief onderzoek, oriënterend onderzoek en nul- of eindsituatieonderzoek, maar ook een aantal nader onderzoeken.
Het bodeminformatiesysteem bevat analyseresultaten afkomstig uit circa 100 nader onderzoeken. Nader onderzoeken zijn in sommige gevallen bruikbaar voor de bodemkwaliteitskaart, bijvoorbeeld als het onderzoek in feite de diffuse verontreiniging van een zone betreft (metalen in vooroorlogse bebouwing en lintbebouwing die niet aan een duidelijke historische bron zijn te relateren). In andere gevallen zijn nader onderzoeken niet bruikbaar, omdat het duidelijk om een lokale verontreiniging gaat, verklaard door een puntbron van historische activiteiten of de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal.
In 2014 waren alle gegevens uit nader onderzoeken uitgesloten voor de regionale bodemkwaliteitskaart.
In voorliggende bodemkwaliteitskaart zijn de nader onderzoeken niet op voorhand uitgesloten.
Een aantal nader onderzoeken is na beoordeling als niet-representatief beschouwd en als zodanig vermeld in bijlage 7. Ook betreft een deel van de nader onderzoeken rapporten met alleen analyses op minerale olie of onderzoeken die voor 1993 zijn uitgevoerd.
In voorliggende bodemkwaliteitskaart zijn analyseresultaten uit circa 40 nader onderzoeken meegerekend (circa 7% van het totale databestand waarop de uiteindelijke bodemkwaliteitskaart gebaseerd is). Deze zijn vooral afkomstig uit zone 5 en zone10. Het al of niet meerekenen van deze nader onderzoeken leidt niet tot een andere classificatie van de zones.
Voormalig adviesbureaus Bodemstaete en Elementair Putten
In 2009 kwam aan het licht dat het voormalige adviesbureau Bodemstaete uit Vught gedurende een aantal jaar bodemrapporten heeft vervalst. De dataset bevat enkele onderzoeken die zijn uitgevoerd door Bodemstaete. Deze zijn niet meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.
Verder heeft de VROM-inspectie in 2009 op verdenking van fraude alle erkenningen ingetrokken van het adviesbureau Elementair Putten. De dataset bevat geen bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd door Elementair Putten.
Onderscheid in boven- en ondergrond
De statistische berekeningen zijn uitgevoerd voor twee dieptetrajecten.
Voor het onderscheid tussen boven- en ondergrond is uitgegaan van het volgende:
Deze dieptetrajecten sluiten aan bij de dieptetrajecten die meestal worden gehanteerd in verkennend bodemonderzoek. De ondergrondmonsters in de dataset bestaan voor een deel uit mengmonsters van het dieptetraject van circa 0,5 – 2,0 m-mv.
Grondmonsters waarbij geen dieptes zijn ingevoerd zijn niet meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.
Verder is de dataset specifiek nagelopen op monsters met monstername over een groot dieptetraject, waarbij de boven- en ondergrond zijn gemengd. In een aantal gevallen is ervoor gekozen om onderzoeken om deze reden niet mee te rekenen in de bodemkwaliteitskaart.
Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) moeten enerzijds alle beschikbare gegevens worden meegenomen. Anderzijds mogen alleen gegevens worden meegenomen voor zover deze voldoende recent zijn, waarbij gegevens die minder dan 5 jaar oud zijn in ieder geval als voldoende recent gelden.
Voor de bodemkwaliteitskaart zijn in het algemeen ook oudere onderzoeken bruikbaar aangezien de bodemkwaliteitskaart betrekking heeft op diffuse verontreinigingen die (met uitzondering van PFAS) al tientallen jaren eerder zijn ontstaan.
Een uitzondering hierop betreft de situatie van recent opgehoogde gebieden waar de kwaliteit van het vroegere maaiveld afwijkt van het ophoogmateriaal. In dat geval is het van belang of het onderzoek is uitgevoerd vóór of na ophoging. Langs de Nieuwe Maas en de Noord is een aantal (voormalige) bedrijfslocaties van scheepswerven gesaneerd en herontwikkeld. Hier zijn de oude rapporten niet meer representatief. Van de nieuwe situatie zijn op deze locaties (vrijwel) geen bodemonderzoeken beschikbaar. In het algemeen zijn op deze locaties leeflaagsaneringen uitgevoerd, waarbij de kwaliteit van de bovengrond in tuinen kan verschillen van de bodemkwaliteit onder verhardingen. Het opgehoogde gebied langs de rivier is daarom grotendeels niet gezoneerd gelaten.
Vanaf 1994 hebben bodemonderzoeken in principe een bepaald kwaliteitsniveau door de invoering van de toenmalige NVN5740. Voor deze bodemkwaliteitskaart is ervoor gekozen om alleen gegevens mee te rekenen uit bodemonderzoeken die vanaf 1 januari 1993 zijn gerapporteerd, omdat bij de regionale bodemkwaliteitskaart uit 2014 ook als grens 1 januari 1993 is aangehouden.
Geschatte waarden voor lutum en organische stof
Bij verschillende oudere onderzoeken komen bij meerdere monsters dezelfde waarden voor lutum en organische stof voor. Aangenomen is, dat in dat geval een deel van de waarden voor lutum en organische stof geschatte waarden betreft. Dit betekent, dat wanneer in één bodemonderzoek meerdere keren dezelfde waarden voor lutum en organische stof bij bovengrondmonsters zijn ingevoerd, deze waarden slechts 1 x zijn meegerekend. Hetzelfde geldt voor de ondergrond.
Tegenwoordig speelt dit niet meer, omdat in het standaardpakket van NEN5740 ook altijd de percentages lutum en organische stof bepaald worden.
Overige niet representatieve gegevens vanwege lokaal afwijkende situaties
In beginsel zijn afwijkende, hogere concentraties alleen buiten de statistische berekeningen gelaten voor zover deze kunnen worden verklaard door een lokaal afwijkende situatie. Bij twijfel over de representativiteit moeten de gegevens volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) wél worden meegerekend. Zo mogen meetwaarden niet worden uitgesloten enkel op grond van een statistische uitbijtertoets.
Een verdachte locatie is overigens niet automatisch een verontreinigde locatie. In veel gevallen kunnen gegevens van verdachte locaties dus toch worden meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.
Bijlage 7 bevat een overzicht van niet representatieve rapporten / analyses, die als zodanig niet zijn meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is o.a. opgenomen, dat “duidelijk moet zijn of er sprake is van individueel geanalyseerde monsters of dat er sprake is van mengmonsters. In het laatste geval moet bekend zijn hoeveel grepen in dat mengmonster zijn samengevoegd en welk bodemvolume door het mengmonster wordt gerepresenteerd”.
Voor detailinformatie over de onderliggende onderzoeksgegevens, zoals samenstelling van mengmonsters en eventuele monstervoorbehandeling wordt verwezen naar de rapporten van de betreffende bodemonderzoeken (zoals aanwezig in het archief van de omgevingsdienst) en de in deze onderzoeken gehanteerde protocollen. Voor de statistische berekeningen is deze informatie verder niet relevant.
6.1 Zones in de bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Ridderkerk bestaat uit twee zone-indelingen, afhankelijk van de stofgroep:
De bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Barendrecht bestaat op basis van de NEN5740-parameters uit de volgende 10 zones:
(*) Binnen de in paragraaf 2.2 vermelde toetsingsregel voor MaxWONEN waardoor de zone (in het generieke beleid) als ontvangende bodem in klasse Wonen valt.
In paragraaf 6.2 worden bovenstaande zones verder toegelicht. In deze zones is een aantal vergelijkbare deelgebieden samengevoegd. Bijlage 6 bevat een kaart met deze deelgebieden.
De volgende gebieden zijn niet gezoneerd:
Voor PFAS is de landbodem van de hele gemeente in één zone ingedeeld:
De zone PFAS Ridderkerk wordt verder toegelicht in paragraaf 6.3.
De statistische kengetallen van de verschillende zones zijn opgenomen in bijlage 8-1 t/m 8-10 (NEN5740-parameters) respectievelijk in bijlage 10A en 10B (PFAS).
De zones zijn in de volgende bijlagen in kaart weergegeven:
De toepassingsnorm volgens het generieke beleid is gebaseerd op een combinatie van de bodem-functieklasse en de bodemkwaliteitsklasse (zie paragraaf 2.3). De bodemfunctiekaart is opgenomen in bijlage 14.
De toepassingskaart volgens generiek beleid, gebaseerd op de combinatie van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 15A (bovengrond, 0-0,5 m-mv) en 15B (ondergrond, 0,5-2,0 m-mv).
De gemeente heeft in 2020 beleidsmatig de voor PFAS geldende toepassingsnormen vastgelegd (lit. 2). Ook de toepassingsnormen voor PFAS zijn gekoppeld aan de bodemfunctiekaart. Aangezien de bodemfunctiekaart op verschillende plaatsen is aangepast wijzigt ook de toepassingskaart voor PFAS. De nieuwe toepassingskaart voor PFAS is opgenomen in bijlage 16.
Toetsing aan emissietoetswaarden
In een grootschalige bodemtoepassing (GBT) op de landbodem mag grond worden toegepast tot MaxINDUSTRIE ongeacht de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. Boven bepaalde concentraties metalen (emissietoetswaarden) gelden aanvullende eisen over de maximale uitloging. Onder deze concentraties wordt de uitloging verwaarloosbaar geacht. De emissietoetswaarden zijn hoger dan MaxWONEN en kleiner dan of gelijk aan MaxINDUSTRIE.
In zone 1 t/m 4, zone 7 en zone 8 kan de bodemkwaliteitskaart tevens als bewijsmiddel dienen voor toepassingen in een GBT op de landbodem.
In de bovengrond van zone 5 voldoen de rekenkundig gemiddelden weliswaar aan de emissietoets-waarden, maar is de 80-percentielwaarde voor zink hoger dan de emissietoetswaarde. Voor lood is de 80-percentielwaarde maar net lager dan de emissietoetswaarde. Daarom kan de bodemkwaliteitskaart bij zone 5 alleen voor de ondergrond als bewijsmiddel dienen voor toepassingen in een GBT.
Eenzelfde verhaal geldt voor zone 6. Ook hier voldoen de rekenkundig gemiddelden van de bovengrond aan de emissietoetswaarde, maar is de 80-percentielwaarde voor koper hoger dan de emissietoetswaarde. Ook in zone 6 kan de bodemkwaliteitskaart daarom alleen voor de ondergrond als bewijsmiddel dienen voor toepassingen in een GBT.
In zone 9 en zone 10 kan de bodemkwaliteitskaart nooit als bewijsmiddel dienen voor toepassingen in een GBT. In deze zones voldoet het rekenkundig gemiddelde bij zowel de boven- als ondergrond niet aan de emissietoetswaarde. Daarnaast voldoen zone 10 en de bovengrond van zone 9 niet aan klasse industrie.
6.2.1 Zone 1: kwaliteitsklasse landbouw/natuur, bodemfunctie landbouw natuur
In zone 1 zijn alle deelgebieden samengevoegd met bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur (boven- en ondergrond) en bodemfunctieklasse landbouw/natuur.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
Deze zone bevat al het binnendijkse gebied met bodemfunctie landbouw/natuur, met uitzondering van De Gorzen (deelgebied RA11).
In deelgebied RA02a zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Naar verwachting heeft dit deelgebied voor de NEN5740-parameters dezelfde kwaliteit als de deelgebieden RA02b en RI02, zodat ook deelgebied RA02a opgenomen is in zone 1. Deelgebied RA02a is volgens topografische kaarten sinds de jaren 30 van de vorige eeuw boomgaard, zodat in dit deelgebied wel verhoogde gehalten bestrijdings-middelen (DDT) worden verwacht.
Ten opzichte van de kaart uit 2019 is voor enkele gebieden de bodemfunctie landbouw/natuur gewijzigd naar bodemfunctie wonen of bodemfunctie industrie. Als gevolg daarvan zijn met name de deelgebieden RA05 en RA07 verkleind, doordat een deel daarvan is overgegaan naar zone 3 respectievelijk zone 2. Het voormalige deelgebied RA06 is geheel opgegaan in deelgebied RW05.
6.2.2 Zone 2: kwaliteitsklasse landbouw/natuur, bodemfunctie wonen
In zone 2 zijn alle deelgebieden samengevoegd met bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur (boven- en ondergrond) en bodemfunctieklasse wonen.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
Deze zone bevat alle woonwijken die na 1970 zijn aangelegd. Ook bevat deze zone enkele gebieden die nog in ontwikkeling zijn en in de bodemfunctiekaart de kwaliteitsklasse wonen hebben gekregen.
Afhankelijk van de beschikbare kwaliteitsgegevens is een deel van de naoorlogse wijken uit de periode 1945-1970 opgenomen in zone 2 en een ander deel in zone 4.
De onderzoeksgegevens in dit deelgebied zijn op een enkele loodanalyse na geheel afkomstig uit het nog te ontwikkelen gedeelte.
In de wijk Mauritshoek uit de jaren 70 zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Er is niettemin voor gekozen om deze wijk ook bij zone 2 te voegen, omdat de oudere wijk ten oosten van de Mauritsweg op basis van de beschikbare gegevens ook opgenomen is in zone 2 en alle overige na 1970 aangelegde woonwijken eveneens opgenomen zijn in zone 2.
In een volkstuin in deelgebied RW07b is een groot bodemonderzoek naar lood uitgevoerd met behulp van XRF (110 metingen van de bovengrond, rapportcode AA059703709). Ook dit onderzoek is meegerekend in zone 2. Zonder dit onderzoek zouden de statistische kengetallen voor lood in deze zone circa 10% lager zijn, maar dit is verder niet van invloed op de classificsatie van de zone.
6.2.3 Zone 3: kwaliteitsklasse landbouw/natuur, bodemfunctie industrie
In zone 3 zijn alle deelgebieden samengevoegd met bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur (boven- en ondergrond) en bodemfunctieklasse industrie.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
In het zuiden van deelgebied RI01b (Donkersloot recent) zijn enkele rapporten uitgesloten vanwege de aanwezigheid van verontreinigd dempingsmateriaal van de voormalige haven in de ondergrond. Voor de rest zijn in het gedeelte dat volgens de bodemkwaliteitskaart uit 2001 opgehoogd zou zijn met slib geen afwijkende gehalten gemeten.
De deelgebieden RI02 en RI03 zijn bedrijfsterreinen die pas in de 21e eeuw zijn aangelegd. De onderzoeksgegevens in deze deelgebieden zijn afkomstig uit onderzoeken die voorafgaand aan de ontwikkeling van het bedrijfsterrein zijn uitgevoerd.
Deelgebied RI04 wordt nog ontwikkeld als bedrijfsterrein en was in de voorgaande bodemkwaliteitskaart onderdeel van deelgebied RA05.
6.2.4 Zone 4: oudere naoorlogse wijken, bovengrond kwaliteitsklasse wonen
In zone 4 is een aantal deelgebieden samengevoegd met oudere naoorlogse wijken of lintbebouwing, waarvan de bovengrond in kwaliteitsklasse wonen valt.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
In de voorgaande bodemkwaliteitskaart waren de lintbebouwing met kwaliteitsklasse wonen en de woonwijken met kwaliteitsklasse wonen in 2 afzonderlijke zones opgenomen (respectievelijk zone 4 en zone 6). Er is bij voorliggende actualisatie voor gekozen om deze samen te voegen in één zone.
6.2.5 Zone 5: centrum en oude lintbebouwingen
Zone 5 bevat de het merendeel van de oude lintbebouwingen en het oude centrum van Ridderkerk.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
De begrenzingen van de lintbebouwingen zijn geheel nagelopen en verbeterd met behulp van oude topografische kaarten, perceelgrenzen en de bouwjaren uit de BAG.
Meest in het oog springend is de Oostmolendijk. Vanaf de bodemkwaliteitskaart uit 2001 (lit. 17) was een lintbebouwing ingetekend vanaf het centrum van Ridderkerk tot Oostendam. In werkelijkheid is het grootste deel van de Oostmolendijk nooit bebouwd geweest, afgezien van het eerste stuk vanaf het centrum en het buurtschap Oude Molen. De begrenzing van deelgebied RWL05 is hierop aangepast. Deelgebied RWL04 bevat het buurtschap Oude Molen. Ook de bodemfunctiekaart is hierop aangepast.
Aan de noordkant van het centrum ligt de grens van deelgebied RWL05 bij de Coosje Ayalstraat. Hier is de grens ongewijzigd overgenomen uit de voorgaande bodemkwaliteitskaarten. Al in de oudste bodemkwaliteitskaart uit 1996 (lit. 16) was de grens van de oude bebouwing zo ingetekend. Oude topografische kaarten geven hier onvoldoende houvast voor de exacte begrenzing.
Aan de zuidkant van het centrum van Ridderkerk volgt de begrenzing van deelgebied RWL05 niet exact de bebouwingsgeschiedenis, maar zijn de bedrijfspanden noordelijk van de P.C. Hooftstraat (ouderdom volgens de BAG begin jaren 70) ook bij RWL05 gevoegd. Sinds de bodemkwaliteitskaart uit 2006 (lit. 19) is de grens zo ingetekend. De beschikbare onderzoeksgegevens bevestigen dat dit gebiedje het best bij RWL05 kan worden gevoegd.
Zowel de boven- als ondergrond van zone 5 zijn ingedeeld in kwaliteitsklasse industrie. In de voorgaande bodemkwaliteitskaart was de ondergrond ingedeeld in klasse wonen. De deelgebieden uit deze zone zijn eerst afzonderlijk bekeken. In het algemeen heeft de ondergrond in de afzonderlijke deelgebieden kwaliteitsklasse industrie. Alleen in een deel van deelgebied RWL02 heeft de ondergrond gemiddeld de kwaliteitsklasse wonen, namelijk het gedeelte ten noorden van de kruising met de Noldijk. Er is voor gekozen om hierin geen nader onderscheid te maken.
In de voorgaande bodemkwaliteitskaart was heel Oostendam opgenomen in deelgebied RWL01. Binnen Oostendam komen wel verschillen in kwaliteit voor. De hoogste gehalten voor lood en zink zijn gemeten in het oudste deel van Oostendam bij de Damweg en Damstraat. De naoorlogse wijk van Oostendam is als nieuw deelgebied RW13 opgenomen in zone 4.
De zuidrand van Oostendam tussen de lintbebouwing en het Waaltje is afzonderlijk bekeken (deelgebied RWL01b). De gehalten in RWL01b zijn beduidend lager dan in deelgebied RWL01a, maar ook de bovengrond van deelgebied RWL01b valt gemiddeld in klasse industrie vanwege zink (op basis van 28 waarnemingen). Voor de ondergrond van deelgebied RWL01b zijn 7 waarnemingen beschikbaar. Hiervan voldoen 6 van de 7 ondergrondmonsters afzonderlijk getoetst aan de Achtergrondwaarde. Vooralsnog is ervoor gekozen om de zuidrand van deelgebied RWL01b in zone 5 te laten.
6.2.6 Zone 6: vooroorlogse wijken Bolnes en Slikkerveer
Zone 6 bevat de vooroorlogse wijken in Bolnes en Slikkerveer.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
De bovengrond van deze zone is ingedeeld in klasse industrie vanwege koper en zink. Aangezien de ondergrond van deze deelgebieden voldoet aan klasse Landbouw/natuur zijn deze deelgebieden niet bij zone 5 gevoegd, maar opgenomen in een aparte zone.
Het gemiddelde voor PCB wordt in de bovengrond omhoog getrokken door een enkele uitschieter, waardoor het gemiddelde hoger is dan de 90-percentielwaarde.
Aandachtspunt in deze zone is de omgeving van de voormalige metaalgieterij Metagis in Slikkerveer. Oude bodemonderzoeksrapporten vermelden dat Metagis vanaf 1907 gevestigd was aan de Willemstraat. Bij dit bedrijf werden scheepsonderdelen gegoten, waarbij metalen als koper, tin (brons), lood en zink werden gebruikt. Bij dit productieproces werd in vormen van zand, paardenmest en kitmiddel (lijnolie en waterglas) in kisten gegoten. Het modelzand werd zoveel mogelijk hergebruikt, maar ook beschikbaar gesteld aan omwonenden als ophoogmateriaal. In 2001 zijn de voor- en achtertuinen van Emmastraat 11 t/m 21 en Willemstraat 1 t/m 39b gesaneerd, maar op andere plekken in de directe omgeving van de voormalige Metagislocatie komen nog steeds sterk verhoogde gehalten metalen in de bodem voor. Een aantal onderzoeken in de directe omgeving van Metagis is niet meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.
In de ondergrond van zone 6 is het rekenkundig gemiddelde van nikkel hoger dan de Achtergrond-waarde. Ook in andere zones komen verhoogde nikkelgehalten voor. Deze hebben een natuurlijke oorsprong. In het rivierengebied komen van nature verhoogde gehalten nikkel voor.
Zone 7 bestaat voornamelijk uit een stortplaats, die is afgedekt met een leeflaag. Deze leeflaag dient een dikte van tenminste 0,5 meter te hebben.
Voor deze zone is alleen de kwaliteit van de bovengrond vastgesteld, op basis van onder andere een onderzoek dat in 2019 van de leeflaag is uitgevoerd. Voor de ondergrond is geen kwaliteit vastgelegd.
6.2.8 Zone 8: oudere binnendijkse bedrijfsterreinen
Deze zone bevat twee deelgebieden met oudere binnendijkse bedrijfsterreinen.
Dit betreft de volgende deelgebieden:
Deelgebied RI01a bevat aan de Havenstraat een rijtje oude woningen. Er is voor gekozen om deze niet apart weer te geven in de bodemfunctiekaart, maar op te laten gaan in het omliggende bedrijfsterrein.
Voor deelgebied RI05 zijn weinig onderzoeksgegevens beschikbaar: 5 analyses van de bovengrond en 2 analyses van de ondergrond. Afzonderlijk getoetst vallen 3 van de 5 bovengrondmonsters in klasse industrie. De ondergrondmonsters zijn afzonderlijk getoetst 1 x Achtergrondwaarde en 1 x klasse Wonen. Op basis van deze beperkte gegevens is het deelgebied samengevoegd met het grotere deelgebied RI01a, waarvan de bovengrond in klasse industrie valt en de ondergrond in klasse wonen.
6.2.9 Zone 9: baggerspecieloswal Donckse Bos
Deze zone bevat alleen het volgende deelgebied:
De bovengrond van deze zone voldoet niet aan klasse industrie vanwege cadmium.
De ondergrond van deze zone voldoet niet aan klasse industrie vanwege PCB en minerale olie.
6.2.10 Zone 10: oude lintbebouwing langs de Nieuwe Maas
Deze zone bevat alleen het volgende deelgebied:
Het grootste deel van het opgehoogde buitendijkse gebied is (voormalig) industrieterrein. Bij Slikkerveer ligt een stukje lintbebouwing met oude woningen direct langs de rivier.
De ondergrond voldoet niet aan klasse industrie vanwege lood. Daarbij zijn ook de separate analyses op lood en zink uit nader onderzoeken meegerekend. Afzonderlijk getoetst zijn vrijwel alle ondergrond-monsters die op een breder pakket geanalyseerd zijn sterk verontreinigd. Dit deelgebied kan daarom niet bij zone 5 worden gevoegd.
In de bovengrond zijn alleen voor cadmium, lood en zink meer dan 20 waarnemingen beschikbaar. Op basis van het rekenkundig gemiddelde voldoet de bovengrond van deze zone aan klasse industrie. Tegelijk voldoet een behoorlijk deel van de bovengrondmonsters afzonderlijk getoetst niet aan klasse industrie.
In zowel de boven- als ondergrond zijn voor de meeste stoffen minder dan 20 waarnemingen beschikbaar, maar voor de doorslaggevende stoffen lood en zink wel. Extra waarnemingen voor de overige stoffen zullen niet tot een andere classificatie van de zone leiden.
Atmosferische depositie als belangrijkste bron van diffuse verontreiniging
In het algemeen wordt in een bodemkwaliteitskaart een indeling in zones gemaakt op basis van de historische ontwikkeling van een gebied, zoals de ouderdom van de bebouwing. Voor de NEN5740-parameters zijn de gehalten het hoogst in de vooroorlogse wijken en lintbebouwingen en in gebieden die zijn opgehoogd met baggerspecie. PFAS zijn niet-natuurlijke verbindingen die sinds de jaren 50 van de vorige eeuw door de mens worden geproduceerd, zodat er geen verschil tussen vooroorlogse en naoorlogse bebouwing wordt verwacht.
Rond 1970 namen de productie en het gebruik van PFAS wereldwijd sterk toe en daarmee ook de lozingen van PFAS in de grote rivieren. De fabriek van Dupont in Dordrecht gebruikte vanaf 1967 PFOA voor de productie van teflon. De PFAS-producent 3M in Zwijndrecht bij Antwerpen ging in 1971 van start. Beide fabrieken hebben sindsdien duizenden klio’s PFAS geloosd op de Merwede, respectievelijk de Schelde.
Voor PFAS vormt atmosferische depositie een belangrijke bron van diffuse verontreiniging in de bodem. De belangrijkste bron van diffuse verontreiniging met PFAS is in Nederland de fabriek van Chemours (voorheen Dupont) in Dordrecht. Met name in noordoostelijke richting vanaf Chemours zijn tot op tientallen kilometers afstand hogere gehalten PFOA in de bodem aangetoond.
Het grondgebied van de gemeente Ridderkerk ligt op een afstand tussen 7 en 14 km ten noordwesten van Chemours.
Indeling in zones: één zone voor PFAS
De gehalten PFOA en PFOS in de bovengrond van de gemeente Ridderkerk zijn weergegeven in bijlage 9A en 9B6.
In de gemeente Ridderkerk is bij 1/3 van de bovengrondmonsters een gehalte PFOA boven de landelijke achtergrondwaarde gemeten. Bij de zuidoostgrens van de gemeente zijn 2 meetwaarden voor PFOA hoger dan 7 μg/kgds. Verder is 1 meetwaarde in het centrum van Ridderkerk hoger dan 7 µg/kgds.
Regionaal valt op dat vooral in het buitengebied van de gemeente Albrandswaard hogere PFOA-gehaltes gemeten zijn.
In bijlage 9A zijn bij de meetpunten in het noordelijke deel van de gemeente bij Bolnes lagere gehalten PFOA gemeten. De laagste meetwaarde uit lit. 30 ligt in Bolnes. Dit suggereert een zuidoost-noordwest trend in de PFOA-gehalten.
De diffuse verontreiniging met PFAS is niet gekoppeld aan begrenzingen van de historische ontwikkeling van landgebruik in de gemeente, doordat deze primair wordt veroorzaakt door atmosferische depositie.
Op onverharde plekken waar in de afgelopen decennia geen ontwikkelingen hebben plaatsgevonden (zoals het buitengebied van Albrandswaard) worden in het algemeen hogere gehalten gemeten dan onder verhardingen. Gezien het regionale patroon van de PFOA-gehalten weegt dat zwaarder dan de afstand tot de bronlocatie van Chemours.
Binnen de gemeente valt voor PFAS geen onderverdeling te maken in meerdere zones. De hele gemeente is voor PFAS ingedeeld in één zone, de zone PFAS Ridderkerk. De statistische kengetallen van deze zone zijn opgenomen in bijlage 10A (bovengrond) en 10B (ondergrond).
Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) worden zones in een bodemkwaliteitskaart geclassificeerd op basis van het rekenkundig gemiddelde. Het gemiddelde voor PFOA (som) is in de bovengrond nipt lager dan de landelijke achtergrondwaarde. Zoals eerder opgemerkt voldoet 1/3 van de meetwaarden van PFOA niet aan de achtergrondwaarde, zodat bij werkzaamheden vrijkomende grond vaak niet aan de achtergrondwaarde voldoet. Om deze reden is er voor gekozen dat deze bodem-kwaliteitskaart voor de bovengrond niet als bewijsmiddel kan dienen dat bij grondverzet vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarde, maar wel als bewijsmiddel kan dienen dat deze voldoet aan de toepassingswaarden voor wonen en industrie.
In de ondergrond zijn zelden gehalten PFOA boven de achtergrondwaarde aangetoond.
De gemeente is ook diffuus verontreinigd met PFOS, maar in het algemeen worden geen gehalten boven de landelijke achtergrondwaarde gemeten en de diffuse verontreiniging met PFOS komt overeen met de diffuse verontreiniging die landelijk wordt gemeten.
De overige individuele PFAS zijn zelden of nooit boven de detectiegrens van 0,1 μg/kgds aangetoond.
Het voorgaande komt overeen met de bodemkwaliteitskaarten van Albrandswaard en Barendrecht.
6.4 Zones met minder dan 20 waarnemingen voor barium, kobalt, molybdeen en PCB
In de volgende zones zijn minder dan 20 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB:
Hieronder is toegelicht dat in geen van deze zones extra waarnemingen voor kobalt, molybdeen en PCB tot een andere classificatie van de zone zullen leiden. Voor barium geldt geen minimum aantal waar-nemingen, omdat de normen voor barium voor onbepaalde tijd zijn ingetrokken.
In algemene zin geven kobalt, molybdeen of PCB nooit de doorslag voor de classificatie van één van de overige zones uit voorliggende bodemkwaliteitskaart, afgezien van PCB in ophogingen met baggerspecie.
Zowel zone 5 als zone 6 bevatten vooroorlogse woonbebouwing. De deelgebieden uit zone 6 zijn niet in zone 5 opgenomen omdat de ondergrond van deze deelgebieden een betere kwaliteit heeft dan zone 5. In zone 5 zijn wel veel gegevens beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB. In zowel zone 5 als zone 6 is het rekenkundig gemiddelde voor kobalt en molybdeen in zowel de boven- als ondergrond lager dan de Achtergrondwaarde.
Voor PCB is het rekenkundig gemiddelde in de bovengrond van zowel zone 5 als zone 6 hoger dan MaxWONEN maar lager dan MaxINDUSTRIE. In de ondergrond van zone 6 zijn alle waarnemingen voor PCB lager dan het gemiddelde van PCB in de ondergrond van zone 6. Bij 9 van de 11 op PCB geanalyseerde ondergrondmonsters in zone 6 is geen gehalte PCB boven de detectiegrens aangetoond.
Op grond van de gegevens uit zone 5 zullen extra waarnemingen voor kobalt, molybdeen of PCB in zone 6 niet tot een andere zone-classificatie leiden.
De bovengrond van zone 7 is ingedeeld in de kwaliteitsklasse wonen. De ondergrond is niet gezoneerd.
In de bovengrond van zone 7 zijn 19 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB. Voor kobalt en molybdeen zijn alle meetwaarden lager dan MaxWONEN en in het algemeen lager dan de Achtergrondwaarde.
Voor PCB is het rekenkundig gemiddelde 0,023 mg/kgds (omgerekend naar standaardbodem), oftewel minder dan 60% van MaxWONEN. Afzonderlijk getoetst hebben 3 van de 19 monsters een gehalte PCB hoger dan MaxWONEN. Ook voor PCB is het niet aannemelijk dat een extra waarneming tot een gemiddelde leidt dat hoger is dan MaxWONEN.
De bovengrond van zone 8 is ingedeeld in de kwaliteitsklasse industrie. In de bovengrond van zone 8 zijn 13 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB.
Voor molybdeen is in geen enkel bovengrondmonster een gehalte boven de detectiegrens aangetoond. Voor kobalt zijn alle meetwaarden uit de bovengrond lager dan MaxWONEN. Voor PCB zijn 2 meetwaarden van de bovengrond hoger dan MaxWONEN, maar ruimschoots lager dan MaxINDUSTRIE.
Extra waarnemingen voor kobalt, molybdeen of PCB zullen niet tot een andere zone-classificatie leiden.
In zone 9 voldoen zowel de boven- als ondergrond op basis van de overige stoffen niet aan klasse industrie. Extra waarnemingen voor kobalt, molybdeen of PCB zullen niet tot een andere zone-classificatie leiden.
Zoals toegelicht in paragraaf 6.2.10 zijn in zone 10 (boven- en ondergrond) ook voor de meeste overige stoffen minder dan 20 waarnemingen beschikbaar. Extra waarnemingen voor kobalt, molybdeen of PCB zullen niet tot een andere zone-classificatie leiden.
6.5 Zones met 95-percentielwaarde hoger dan interventiewaarde
De indeling van de zones uit de bodemkwaliteitskaart in verschillende bodemkwaliteitsklasses is gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de verschillende stoffen. De concentraties van de verschillende stoffen hebben een zekere spreiding en een deel van de waarnemingen in een zone voldoet niet aan de bodemkwaliteitsklasse waarin de zone is ingedeeld.
De meeste partijen grond die binnen een zone vrijkomen voldoen derhalve aan betreffende bodem-kwaliteitsklasse, maar af en toe kan het vrij grondverzet ertoe leiden dat een partij grond wordt toegepast die niet aan de toepassingseis van een zone voldoet.
Gemiddeld leidt dit niet tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Het grondverzet levert geen ‘nieuwe’ verontreiniging op, maar betreft een verplaatsing van al in het milieu aanwezige verontreiniging. Het grondverzet mag er echter niet toe leiden dat op de toepassingslocatie dusdanige milieuhygiënische risico’s ontstaan, dat volgens de Wet bodembescherming een spoedige sanering noodzakelijk zou zijn.
Om de kans op dit laatste te minimaliseren is in artikel 4.3.5, lid 3c van de Regeling bodemkwaliteit een toetsing opgenomen van de 95-percentielwaarde van de bodemkwaliteitszone van de plaats van herkomst van de grond. Op basis van de 95-percentielwaarde wordt getoetst of vrij grondverzet op de toepassingslocatie volgens de Wet bodembescherming kan leiden tot een noodzaak tot spoedige sanering.
Een locatie kan in principe alleen spoedeisend zijn wanneer de interventiewaarde wordt overschreden. Voor deze risicobeoordeling is een standaardbeoordeling uitgewerkt in het computerprogramma Sanscrit, waarbij de risico’s afhankelijk zijn van het terreingebruik.
In de volgende zones is de 95-percentielwaarde voor één of meer stoffen hoger dan de interventie-waarde:
In zone 9 voldoen zowel de boven- als ondergrond niet aan klasse industrie, zodat voor zone 9 de bodemkwaliteitskaart niet kan dienen als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond. Hetzelfde geldt voor de ondergrond van zone 10.
De overige hiervoor genoemde zones hebben de bodemkwaliteitsklasse industrie. Binnen het generieke beleid kan de bodemkwaliteitskaart voor deze zone alleen als bewijsmiddel worden gebruikt bij toepassingen op locaties met een relatief ongevoelig terreingebruik.
Onderstaande tabel bevat een aantal minimaal benodigde concentraties voor een spoedeisende verontreiniging vanwege humane risico’s volgens de standaardbeoodeling uit Sanscrit (afgeronde waarden, in mg/kgds):
Voor een spoedeisende verontreiniging vanwege humane risico’s is bij het meest gevoelige terreingebruik (moestuinen/volkstuinen) volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit een minimale concentratie zink benodigd van 3705 mg/kgds.
Afgezien van een oud onderzoek uit 1987 in Oostendam is een dergelijk zinkgehalte niet aangetroffen in zone 5. Zonder dat oude onderzoek is in zone 5 de hoogste meetwaarde voor zink 2200 mg/kgds. In de totale dataset van de gemeente Ridderkerk komen slechts incidenteel hogere gehalten voor zink voor.
Voor koper is voor een spoedeisende verontreiniging vanwege humane risico’s bij het meest gevoelige terreingebruik (moestuinen/volkstuinen) volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit een minimale concentratie koper benodigd van 1010 mg/kgds. Voor ‘wonen met tuin’ is dit 8330 mg/kgds koper.
In zone 6 zijn in enkele onderzoeken in de directe omgeving van Metagis hogere kopergehalten gemeten dan voornoemde 1010 mg/kgds, tot maximaal 4000 mg/kgds (onderzoeken die niet zijn meegerekend in de bodemkwaliteitskaart). Afgezien van de omgeving van Metagis bedraagt in zone 6 de hoogste meetwaarde voor koper 300 mg/kgds.
Lood is een gevoeliger parameter. Voor een spoedeisende verontreiniging vanwege humane risico’s is bij één van de minst gevoelige terreingebruiken (ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie) volgens de standaard-beoordeling uit Sanscrit een minimale concentratie lood benodigd van 2825 mg/kgds. In zone 5 zijn incidenteel hogere loodgehalten gemeten. De hoogste meetwaarde voor lood die in zone 5 is meegerekend in de bodemkwaliteitskaart bedraagt 3100 mg/kgds. De hoogste gemeten waarde voor lood in zone 10 is tot dusverre 1800 mg/kgds.
In de bovengrond van zone 10 is naast lood en zink ook voor arseen en chroom de 95-percentiel-waarde hoger dan de interventiewaarde.
De hoogste meetwaarde voor arseen is in deze zone 170 mg/kgds. Dit gehalte kan alleen bij het meest gevoelige terreingebruik (moestuin/volkstuin) een spoedeisende verontreiniging opleveren volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit.
De hoogste meetwaarde voor chroom is in deze zone 330 mg/kgds. Dit gehalte kan zelfs bij het meest gevoelige terreingebruik geen spoedeisende verontreiniging opleveren volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit.
6.6 Gezondheidskundige bodemkwaliteit voor lood
Een aantal zones is diffuus verontreinigd met lood. Blootstelling aan lood kan een negatief effect hebben op het IQ van kleine kinderen. De GGD heeft een landelijk advies opgesteld met gezondheidskundige risicowaarden voor lood bij de meest gevoelige bodemfuncties (lit. 31 en 32).
Voor de bodemfunctie ‘wonen met tuin’ heeft de GGD de volgende gezondheidskundige bodemlood-waarden afgeleid:
Dit betreft de gemeten waarden zonder bodemtypecorrectie, dus niet de waarden die zijn omgerekend naar standaardbodem.
In bijlage 17 is per zone de gezondheidskundige bodemkwaliteit voor lood in kaart weergegeven voor de bodemfunctie ‘wonen met tuin’. De kaart is gebaseerd op de 95-percentielwaarden van de bovengrond.
Binnen de zones valt in het algemeen geen nadere onderverdeling te maken.
Binnen zone 5 heeft deelgebied RWL01b (zuidrand Oostendam) een gezondheidskundig matige bodemkwaliteit voor lood, terwijl de rest van de zone een gezondheidkundig onvoldoende kwaliteit heeft. In de bovengrond van deelgebied RWL01b is de 95-percentielwaarde voor lood 183 mg/kgds (zonder bodemtypecorrectie, op basis van 28 waarnemingen).
Bijlage 7: Niet representatieve rapporten / analyses
In aanvulling op onderstaande lijst zijn de volgende analysegegevens niet meegenomen bij de statistische berekeningen:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-33863.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.