Re-integratieverordening Participatiewet Land van Cuijk 2023

De raad van de gemeente Land van Cuijk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 oktober 2023;

 

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e en tweede lid en 10b, vijfde lid en zevende lid, van de Participatiewet;

 

besluit:

 

  • 1.

    In te trekken de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022;

  • 2.

    vast te stellen de navolgende verordening overeenkomstig de volgende bepalingen:

Re-integratieverordening Participatiewet Land van Cuijk 2023

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

  • -

    jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan werknemers met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;

  • -

    overige voorzieningen: vervoersvoorzieningen, voorzieningen voor inwoners met een visuele of motorische beperking en meeneembare voorzieningen;

  • -

    wet: Participatiewet;

  • -

    Samenwerkwijze: een wijze van dienstverlening waarbij de inwoner centraal staat en gewerkt wordt vanuit vertrouwen. De dienstverlening is zowel gericht op het welbevinden van de inwoner als op maatschappelijk rendement en begint met het creëren van de goede randvoorwaarden;

  • -

    alle niet nader omschreven begrippen die in deze verordening worden gebruikt zoals zij zijn gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet of overige in deze verordening aangehaalde wetten.

Artikel 2. Evaluatie

  • 1.

    Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk. De Adviesraad Sociaal Domein wordt in de gelegenheid gesteld hierover een advies uit te brengen.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het algemene doel van het inzetten van voorzieningen is de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen, te overbruggen of het bevorderen van maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college werkt volgens de Samenwerkwijze en houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een inwoner. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die inwoner en de mogelijkheid dat deze behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 3.

    Het college biedt de voorziening aan die het meest bijdraagt aan een duurzaam resultaat. Als meerdere voorzieningen hieraan in dezelfde mate bijdragen wordt de goedkoopst adequate voorziening aangeboden. Het college houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de inwoner. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en legt dit vast in een plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.

  • 4.

    Het college kan een voorziening weigeren als:

    • a.

      de inwoner voor wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;

    • b.

      de inwoner onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

    • c.

      de inwoner een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

    • e.

      er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 5.

    Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de inwoner die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor de aangeboden voorzieningen.

  • 7.

    De regels, als bedoeld in het zesde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    • a.

      voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      duur van de voorziening;

    • c.

      weigeringsgronden van een voorziening;

    • d.

      aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    • e.

      betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    • f.

      wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

Artikel 4. Werkervaringsplaats

  • 1.

    Het college kan een inwoner een werkervaringsplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door het gemis aan (specifieke) werkervaring en/of vaktaal.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Het college plaatst de inwoner uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkervaringsplaats; en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 5. Sociale activering

  • 1.

    Het college kan een inwoner die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is de zelfstandige maatschappelijke participatie van inwoners te bevorderen.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die inwoner.

  • 4.

    Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 6. Scholing

  • 1.

    Het college kan een inwoner die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Het scholingstraject heeft tot doel het ontwikkelen van de inwoner om:

    • a.

      de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen;

    • b.

      maatschappelijke participatie van de inwoner te bevorderen.

  • 3.

    Het college biedt een scholingstraject aan als in redelijkheid niet van de inwoner verwacht mag worden dat deze dit zelf kan organiseren en/of financieren.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

Artikel 7. Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan een inwoner van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze inwoner:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; of

    • b.

      een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering verstrekt.

  • 2.

    Het college verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende voorzieningen:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken; of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 3.

    Als het college heeft vastgesteld, dat een inwoner uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, moet het college tot de ingangsdatum van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, een adequate oplossing aanbieden tot het moment dat de inwoner op een beschutte werkplek kan starten.

Artikel 8. Persoonlijke ondersteuning bij werk

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan inwoners behorend tot de doelgroep in de vorm van een subsidie of in natura toekennen aan de werkgever voor:

    • a.

      jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

    • b.

      interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

  • 2.

    Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 3.

Artikel 9. Arbeidstraining

  • 1.

    Het college kan iedere inwoner die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt maximaal 32 uur per week arbeidstraining aanbieden voor de duur van 6 maanden.

  • 2.

    De arbeidstraining is gericht op het in beeld brengen en trainen van competenties en werknemersvaardigheden en het opdoen en het behouden van werkritme.

  • 3.

    Arbeidstraining is een voorziening gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 10. Overige voorzieningen

  • 1.

    Het college kan overige voorzieningen bij werk aanbieden aan inwoners behorend tot de doelgroep.

  • 2.

    Overige voorzieningen bij werk als bedoeld in het eerste lid worden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4.

Artikel 11. Proefplaats

  • 1.

    Het college kan, als dit noodzakelijk wordt geacht, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.

  • 2.

    De proefplaatsing kan gemotiveerd worden verlengd met maximaal 4 maanden als er door onvoorziene omstandigheden nog onvoldoende zicht bestaat op de vaardigheden van de inwoner.

  • 3.

    Het doel van een proefplaatsing is de werkgever de kans te geven de potentiele werknemer beter te leren kennen en de inwoner meer kans te geven om een dienstverband te krijgen. De proefplaats wordt voor een zo beperkt mogelijke duur ingezet.

  • 4.

    Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

    • a.

      de inwoner, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

    • b.

      het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

    • c.

      als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

    • d.

      de inwoner de werkzaamheden niet al eerder onbeloond bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, heeft verricht; en

    • e.

      de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat deze de inwoner, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan de proefplaatsing, voor hetzelfde aantal uren als tijdens de proefplaatsing, minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 5.

    Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inwoner ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk of als de intentie is om direct na de proefplaatsing een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie aan te bieden als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 6.

    Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Met de werkgever en de inwoner wordt een schriftelijke proefplaatsingsovereenkomst gesloten waarin het doel, de duur en omvang, de taken en verplichtingen, de bijdrage van de werkgever in de kosten en de overige gemaakte afspraken worden vastgelegd.

Hoofdstuk 3: Persoonlijke ondersteuning bij werk

Artikel 12. Voorwaarden toekenning

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk verstrekken voor een inwoner uit de doelgroep.

  • 2.

    Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inwoner behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij VSO/PRO-onderwijs is genoten;

    • b.

      de inwoner kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c.

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • d.

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de (maatschappelijke) opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 13. Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk kan bij het college worden ingediend door de inwoner of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2.

    De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 13 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de inwoner, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

  • 5.

    Het college besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

  • 6.

    Een aanvraag is niet nodig als het college zelf ambtshalve –dat wil zeggen zonder aanvraag- beoordeelt wat nodig is.

Artikel 14. Jobcoaching

  • 1.

    De begeleiding op de werkplek (jobcoaching) heeft ten doel een zodanige begeleiding aan inwoner en werkgever te bieden, dat de inwoner na inzet van de jobcoach zonder extra begeleiding op de werkplek bij de werkgever werkzaam kan zijn.

  • 2.

    Het college kan jobcoaching aanbieden aan een inwoner die behoort tot de doelgroep, die arbeid verricht op een proefplaats of in een dienstbetrekking en die zonder jobcoaching niet in staat is de opgedragen taken te verrichten.

  • 3.

    De duur en de intensiteit van de in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van:

    • a.

      De begeleidingsbehoefte van de inwoner;

    • b.

      De duur van de dienstbetrekking;

    • c.

      De omvang van de dienstbetrekking per week.

  • De duur van de jobcoaching is altijd tijdelijk. De maximale duur is 3 jaar, waarin het aantal uren jobcoaching wordt afgebouwd, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn hiervan af te wijken.

  • 4.

    In overleg met werkgever en inwoner beslist het college of de jobcoaching wordt uitgevoerd door een interne jobcoach (jobcoach in dienst bij de werkgever), door een externe jobcoach (jobcoach van een externe jobcoachorganisatie) of door een jobcoach van de gemeente.

  • 5.

    Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12 en 13, worden verleend als:

    • a.

      de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de inwoner behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

    • b.

      de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

    • c.

      de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

    • d.

      de inwoner voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 6.

    Indien de jobcoaching wordt uitgevoerd door een interne jobcoach zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      De jobcoach heeft een speciale opleiding gevolgd om werknemers met een functionele beperking planmatig te begeleiden op de werkplek;

    • b.

      De jobcoach kent de inhoud van de werkzaamheden;

    • c.

      De jobcoach is vrijgesteld voor een deel van de werkuren om de begeleiding op zich te kunnen nemen;

    • d.

      De jobcoach is niet de leidinggevende van de medewerker.

  • 7.

    De aanspraak op persoonlijke ondersteuning (jobcoach) in de vorm van een subsidie vervalt als de begeleiding op de werkplek onvoldoende is of de werknemer langer dan 6 aaneengesloten weken ziek is.

  • 8.

    Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

  • 9.

    Het college kan in beleidsregels uitwerken aan welke eisen het coachingsplan moet voldoen.

Artikel 15. Interne werkbegeleiding

  • 1.

    Als een inwoner uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.

  • 2.

    Het college kan criteria voor de duur, hoogte en eisen aan interne werkbegeleiding verder uitwerken in beleidsregels.

Hoofdstuk 4: Overige voorzieningen

Artikel 16. Voorwaarden toekenning

  • 1.

    Het college kan overige voorzieningen verstrekken voor een inwoner uit de doelgroep.

  • 2.

    Bij de toekenning van overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inwoner behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij VSO/PRO-onderwijs is genoten;

    • b.

      de inwoner kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c.

      de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden;

    • d.

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • e.

      het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

    • f.

      er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

    • g.

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de (maatschappelijke) opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 17. Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de inwoner of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college bepaalt na overleg met de inwoner, en indien van toepassing met de werkgever, welke voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de inwoner, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

  • 5.

    Een aanvraag is niet nodig als het college zelf ambtshalve –dat wil zeggen zonder aanvraag- beoordeelt wat nodig is.

Artikel 18. Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een inwoner die door zijn beperking niet zelfstandig naar de werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

  • 2.

    Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de inwoner kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt en bedraagt het in de markt reguliere tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer.

  • 4.

    Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

Artikel 19. Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

Artikel 20. Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de inwoner om te kunnen werken.

  • 2.

    Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

Artikel 21 Uitstroompremie

  • 1.

    Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen van € 1.500 aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid en daardoor niet langer recht heeft op algemene bijstand.

  • 2.

    Een langdurig werkloze in de zin van lid 1 is een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of langer op algemene bijstand is aangewezen of is geweest.

  • 3.

    Onder duurzame uitstroom wordt verstaan: een periode van onafhankelijkheid van algemene bijstand van tenminste zes maanden.

  • 4.

    De premie kan worden aangevraagd vanaf de zevende maand na de indiensttreding en moet binnen achttien maanden na de indiensttreding zijn aangevraagd.

  • 5.

    Indien een persoon een premie parttime werk, een premie vrijwilligerswerk en/of een premie onbetaalde arbeid ontvangt, kan de hoogte van de uitstroompremie worden verlaagd zodat het totaal aan ontvangen premies de maximale jaarlijkse vrijlating zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, sub j van de wet niet overschrijdt.

Hoofdstuk 5. Specifieke bepaling

Artikel 22. Aanvraagproces loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d, van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een inwoner die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de inwoner, aan de werkgever en de inwoner.

  • 3.

    Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een inwoner betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de inwoner behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet.

  • 4.

    Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5.

    Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 23. Intrekken oude verordening en beleidsregels

De Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022 wordt ingetrokken.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024 en werkt terug tot en met 1 juli 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Re-integratieverordening Participatiewet Land van Cuijk 2023’.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Land van Cuijk

in zijn openbare vergadering van 18 (vervolg van 14) december 2023.

De griffier,

Richard van der Weegen

De voorzitter,

Marieke Moorman

Notitie bij Re-integratieverordening Participatiewet

Land van Cuijk 2023

 

Als gevolg van het Breed Offensief is de Participatiewet op een aantal punten aangepast en is door de VNG een nieuwe model re-integratieverordening opgesteld.

 

De belangrijkste aanleiding van het kabinet en de Tweede Kamer voor Breed Offensief is dat de arbeidsdeelname van mensen met een beperking achterblijft. Er zijn al een aantal zaken veranderd per 1-1-2023, zoals een aantal wetswijzigingen met betrekking tot loonkostensubsidie. Bijvoorbeeld is de inzet van het instrument loonkostensubsidie is nu ook mogelijk binnen 6 maanden na de start van een dienstverband en er is een landelijke extra vrijlatingsregeling gekomen voor de doelgroep mensen met loonkostensubsidie gekomen (na de algemene vrijlating van 25% van de inkomsten gedurende 6 maanden).

 

Ook de verordeningsplicht is door deze wetswijziging op een aantal punten aangescherpt en de verordening ligt nu ter vaststelling voor. Onder andere geldt dit voor proefplaatsing, persoonlijke ondersteuning (jobcoach of interne werkbegeleiding) en overige voorzieningen waaronder de vervoersvoorzieningen. Ook dient er expliciet aandacht te zijn voor het voorkomen van verdringing op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld bij een werkervaringsplaats of een proefplaats. Verdringing betekent kort gezegd dat de arbeidstoeleiding van kwetsbare mensen ten koste gaat van werk van anderen.

De modelverordening van de VNG vinden wij moeilijk leesbaar. Soms staan voorwaarden voor één en dezelfde voorziening op 3 plaatsen, want de VNG heeft ervoor gekozen alles wat nieuw is achter de oude modelverordening te plakken. Wij hebben een en ander samengevoegd en leesbaarder gemaakt. We hebben hierin opgetrokken met de gemeente Oss.

 

Waar relevant houden we ook al rekening met de aankomende herziening van de Participatiewet waarin de norm niet meer voor iedereen uitstroom naar werk zal zijn, maar als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie. Gemeenten zullen straks beleid moeten ontwikkelen ter bevordering van de zelfstandige maatschappelijk participatie van bijstandsgerechtigden en dat zij dit uitvoeren overeenkomstig hun verordening. Dit is van belang voor de bijstandsgerechtigden voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt op dit moment groot is of zelfs onoverbrugbaar.

 

Algemeen

Rondom de invoering van de Participatiewet (1 januari 2015) hebben de gemeenteraden in onze regio een regionaal beleidskader Participatiewet vastgesteld waarin keuzes zijn gemaakt over met name doelgroepen, kwetsbare jongeren, loonkostensubsidie, beschut werk en een pilot met IBN. De pilot met IBN is inmiddels voortgezet in het partnership gemeenten-IBN.

 

De uitgangspunten van ons re-integratiebeleid willen we nu ter vaststelling (nogmaals) aan uw gemeenteraad voorleggen. Deze uitgangspunten zijn namelijk de basis geweest voor de keuzes die bij het opstellen van deze verordening gemaakt zijn.

 

Uitgangspunten re-integratiebeleid Land van Cuijk

Land van Cuijk kiest voor werk boven uitkering. Dat blijkt uit onze hoge inzet van het instrument loonkostensubsidie. Land van Cuijk -en meer algemeen onze regio- is één van de koplopers als je kijkt naar de omvang van de inzet van dit instrument. Bovendien willen wij voor de inwoners:

  • -

    zoveel mogelijk duurzame oplossingen (en dat is niet altijd de goedkoopst adequate oplossing);

  • -

    dat zij niet langer dan nodig zonder arbeidsovereenkomst en zonder loon werken;

  • -

    dat verdringing op de arbeidsmarkt voorkomen wordt;

  • -

    parttime werk stimuleren als dit het maximaal haalbare is en als opstap naar regulier werk en

  • -

    scholing faciliteren als dit bijdraagt aan een duurzame oplossing.

Wij willen in Land van Cuijk zoveel mogelijk aansluiten bij de behoeften van de inwoners en daarom willen wij bij de dienstverlening voor onze inwoners maatwerk leveren. In Land van Cuijk hanteren wij zoals bekend “De samenwerkwijze”. Dit is een methodiek voor het oplossen van ondersteuningsvragen van inwoners van Land van Cuijk. Bij deze methodiek staat de vraag van de inwoner centraal en niet het aanbod dat organisaties of gemeenten bieden. Aan de hand van de vragen “Ik wil, ik kan, ik heb nodig” formuleert de inwoner samen met de professionals een integrale oplossing. Met een integrale oplossing bedoelen we dat we niet alleen kijken naar de werksituatie, maar dat de algehele thuissituatie van belang is en dat we dus ook meteen kijken naar ondersteuning vanuit andere (wettelijke) kaders als dat nodig is, zoals Wmo, jeugdzorg, schuldhulpverlening, armoedebeleid, etc. Wij besteden in Land van Cuijk veel aandacht aan ontwikkeling van het vakmanschap zodat consulenten vanuit de landelijke en lokale kaders goed in staat worden gesteld oplossingen te vinden die zo goed mogelijk aansluiten bij de behoeften van de inwoners.

 

Wij investeren in Land van Cuijk ook in een goede diagnose: het goed in beeld brengen van mogelijke belemmeringen die er zijn voor arbeid en participatie. Naast gesprekken van de consulenten met de inwoner kunnen wij voor een goede (praktijk-)diagnose aanvullend IBN inzetten, maar bijvoorbeeld ook arbeidsdeskundig onderzoek doen of medisch advies aanvragen.

De IBN kent zowel een diagnose- als arbeidstrainingscentrum. Arbeidstraining komt als voorziening terug in de verordening.

 

Verordening algemeen

Bovenstaande uitgangspunten zijn zoals gezegd de basis geweest voor de keuzes die in deze verordening gemaakt zijn. In de verordening staan meer kaders dan in de vorige verordening, omdat de wet dat van ons vraagt en/of de behoefte er is vanuit het team Participatiewet. Wij kiezen er vanuit onze maatwerkgedachte niet voor om bepaalde voorzieningen bij voorbaat uit te sluiten voor bepaalde doelgroepen. Ook bij scholing en de inzet van jobcoaches bijvoorbeeld willen wij zoveel mogelijk maatwerk kunnen leveren.

 

Jobcoaching en interne werkbegeleiding

Wij kiezen bij jobcoaching niet voor strakke regimes waarin van te voren hoogte en intensiteit van de ondersteuning wordt bepaald als een inwoner in een bepaald regime valt. Jobcoaching is meer dan interne werkbegeleiding. Interne werkbegeleiding gaat puur over begeleiding op de werkplek die met de inhoud van het werk te maken heeft. Jobcoaching gaat verder en gaat over het ondersteunen van de werknemer (en werkgever) om het mensen mogelijk te maken dat iemand kan werken c.q. werk kan behouden. Een jobcoach ondersteunt mensen bijvoorbeeld bij het inrichten van hun leven zodat zij in staat zijn om te werken en de werkgever hoe zij hier rekening mee kunnen houden.

 

Beschut werk

In de modelverordening staat de optie om bovenop de landelijke taakstelling meer dienstbetrekkingen beschut werk te realiseren. Dit is in Land van Cuijk op dit moment niet aan de orde. Ten opzichte van de landelijke taakstelling van 78 hebben we in Land van Cuijk per 1-8-2023 40 banen gerealiseerd.

In Land van Cuijk, en ook in de omringende gemeenten, realiseren wij de landelijke taakstelling niet, omdat het aantal indicaties beschut werk in onze regio achterblijft bij de landelijke verwachtingen. Blijkbaar is de feitelijke behoefte aan beschut werk in Land van Cuijk en de omringende gemeenten lager dan de landelijke ramingen. Van de mensen die wel een indicatie hebben, zijn er regionaal ongeveer 65% geplaatst in beschut werk of in een regulier dienstverband. In het partnership gemeenten-IBN hebben we voor de jaren 2023 en 2024 afgesproken dat we dit percentage regionaal willen verhogen naar 75%.

Er zijn overigens geen financiële redenen om het aantal indicaties beschut werk en ook het aantal dienstbetrekkingen in Land van Cuijk onder de landelijke taakstelling te houden. Indien het aantal indicaties en ook het aantal mensen in een dienstbetrekking beschut werk toeneemt, kunnen wij dit financieren uit het BUIG-budget en de re-integratiemiddelen ook al zouden we boven de landelijke taakstelling uitkomen.

 

Uitstroompremie

Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een langdurig werkloze (12 maanden of langer) die duurzaam uitstroomt naar arbeid en daardoor niet langer recht heeft op een uitkering. Wat we onder duurzaam verstaan kan de gemeente zelf bepalen, bijvoorbeeld 6 maanden. De premie is bedoeld als extra stimulans om aan het werk te gaan en dat werk ook te behouden.

 

Op dit moment verstrekken wij in Land van Cuijk geen uitstroompremie aan iemand die duurzaam is uitgestroomd en wij hebben deze premie nu wederom niet in de verordening opgenomen.

 

Onze visie is dat wij niet zo geloven in belonen en straffen. Dit geldt bijvoorbeeld voor ons handhavingsbeleid (straffen), maar dus ook voor een premie voor duurzame uitstroom (belonen). Onze dienstverlening voor inwoners is op peil inclusief de nazorg die wij aanbieden aan inwoners die zijn uitgestroomd. Wij houden bijvoorbeeld elk jaar BUIG-budget over, omdat wij minder aan bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidie hoeven uit te geven dan via het objectief verdeelmodel wordt geraamd. Het aantal bijstandsgerechtigden in Land van Cuijk is dus relatief laag.

Sociale activering

In de modelverordening wordt de keuzemogelijkheid geboden om sociale activering in de verordening op te nemen. Hieronder wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Je kunt hierbij denken aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt. Voor de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is op dit moment vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (is zo opgenomen in de huidige beleidsregels).

Volgens de letter van de huidige Participatiewet dient sociale activering inderdaad uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat niet re-integratie, maar participatie voorop.

Door de aankomende herziening van de Participatiewet wordt maatschappelijke participatie een zelfstandig doel voor mensen voor wie uitstroom naar werk geen optie is. Het instrument sociale activering biedt mogelijkheden om de zelfstandige maatschappelijk participatie van bijstandsgerechtigden op basis van vrijwilligheid te bevorderen en is daarom in de verordening opgenomen.

 

Participatieplaats

De participatieplaats is het gedurende maximaal 2 jaar verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden. De doelgroep heeft een geringe kans op inschakeling in het arbeidsproces en is daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar op de arbeidsmarkt.

 

Deze voorziening vloeit voort uit de wet, maar wij bieden deze voorziening nu niet aan en willen dat in de toekomst nog steeds niet doen. Wij willen mensen namelijk niet jaren lang onbeloonde werkzaamheden laten verrichten.

 

Wij kiezen er juist voor om mensen de kans te geven zich vanuit een dienstverband te ontwikkelen bij het sociaal ontwikkelbedrijf IBN en hiervoor loon uit te betalen conform CAO Aan de slag. Mocht na 2 jaren blijken dat mensen zich niet verder kunnen ontwikkelen richting regulier werk, krijgen zij een vast dienstverband bij IBN en nog steeds loon conform CAO Aan de slag.

 

Proefplaats

De duur van de proefplaats is bepaald op twee maanden, met onder voorwaarden de mogelijkheid tot verlenging van maximaal 4 maanden. Om verdringing te voorkomen moet de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie uitspreken dat hij de inwoner bij gebleken geschiktheid, voor hetzelfde aantal uren als tijdens de proefplaatsing minimaal zes maanden in dienst zal nemen. En wij vinden dat alleen bij onvoorziene omstandigheden verlenging mogelijk is, omdat wij dus niet willen dat mensen langer dan nodig onbetaald werken.

Naar boven