Gemeenteblad van Uitgeest
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitgeest | Gemeenteblad 2024, 334403 | gemeenschappelijke regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitgeest | Gemeenteblad 2024, 334403 | gemeenschappelijke regeling |
Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995;
gelet op de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de overgangstermijn op grond waarvan de bestaande gemeenschappelijke regelingen voor 1 juli 2024 aan de gewijzigde wet moeten zijn aangepast;
gezien de toestemming van de gemeenteraden van Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo op grond van artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
overwegende dat samenwerking middels een volledige ambtelijke krachtenbundeling de beste bijdrage kan leveren aan de complexe uitdagingen waar de BUCH-gemeenten voor staan, omdat de ambtelijke fusieorganisatie gezien haar omvang krachtig is, efficiënt kan werken en aantrekkelijk is door innovatieve dienstverlening en als werkgever;
De eerste wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH vast te stellen. De tekst na wijziging luidt als volgt:
Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden
Deze regeling is getroffen ten behoeve van het bewerkstelligen van een krachtige en professionele uitvoering door de werkorganisatie van de door de gemeenten opgedragen taken. Daarmee biedt de werkorganisatie een kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en innovatieve dienstverlening aan de ‘klanten’ van de gemeenten: inwoners, bedrijven en instellingen.
Hoofdstuk 3 Het bestuur en de voorzitter
Artikel 7 Bevoegdheden bestuur
Onverminderd het bepaalde in artikel 31a, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan het bestuur besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.
Hoofdstuk 4 De algemeen directeur, de secretaris en het personeel
Hoofdstuk 5 Verantwoording en kwaliteitsborging
Indien sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen van de werkorganisatie ten aanzien van een of meer gemeenten als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, wordt dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na het constateren van de geleden of dreigende schade, bij het betreffende college of de betreffende colleges gemeld.
Hoofdstuk 7 Duur, wijziging, toetreding, evaluatie, uittreding en opheffing
Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde besluiten, komen de uittredende gemeente en het bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een concept-uittredingsregeling overeen, welke door de gemeenten wordt vastgesteld, waarbij de belangen van de uittredende gemeente en die van de achterblijvende gemeenten op reële en evenwichtige wijze worden afgewogen. In de concept-uittredingsregeling worden de personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen van de uittreding geïnventariseerd, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende gemeente. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de concept-uittredingsregeling.
Indien het bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de gemeente de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de werkorganisatie redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de gemeenten een voorstel tot opheffing van de werkorganisatie als bedoeld in artikel 28 van deze regeling.
Het bestuur van de werkorganisatie en de uittredende gemeente zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor de werkorganisatie en de uittredende gemeente zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.
Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende gemeente de reële schade van de werkorganisatie én de overblijvende gemeenten dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit deze regeling, waarbij bij het bepalen van de hoogte van de schade in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar wordt gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.
De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende gemeente naar rato wordt vastgesteld.
De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.
Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende gemeente in de algemene reserve van de werkorganisatie op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van het inwoneraantal van de uittredende deelnemer. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.
Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de gemeente, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa.
De desintegratiekosten die direct aan de uittredende gemeente kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende gemeente voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende gemeente kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 18 van deze regeling, voor rekening van de uittredende gemeente bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende gemeente naar rato van uittreding.
De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van de werkorganisatie bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.
Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste tot en met tiende lid, vragen de uittredende gemeente en het bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende gemeente.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 31 Archiefbewaarplaats
Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.
Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.
Als onderling het geschil niet opgelost kan worden, wijst iedere partij een deskundige aan. Deze deskundigen brengen, als zijnde een geschillencommissie, gezamenlijk een advies uit aan het bestuur over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen. Voorafgaand aan het uitbrengen van het advies hoort de commissie de bij het geschil betrokken bestuursorganen.
Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde partijen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor te leggen aan gedeputeerde staten.
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest in de vergadering van 2 juli 2024.
de secretaris,
Martine Enthoven
de burgemeester,
Sebastiaan M. Nieuwland
Toelichting op Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH
De juridische basis van Werkorganisatie BUCH is vastgelegd in de ‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH’. De regeling regelt dat wat in juridische zin geregeld moet worden rondom de samenwerking. Tegelijk laat zij ruimte, waar dat mogelijk en wenselijk is, zodat de organisatie flexibel blijft en afspraken in afzonderlijke verordeningen kunnen worden vastgelegd.
In de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie BUCH zijn, op een enkele uitzondering na om misverstanden te voorkomen, alleen bepalingen opgenomen, waarvan de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr.) bepaalt dat dat deze onderwerpen moeten worden geregeld in de regeling of waarvan niets is bepaald in de Wgr. Dit impliceert niet dat voor de gemeenschappelijke regeling geen andere regels gelden; de Wgr stelt nog meer regels voor de regeling en de werking van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze zijn niet opgenomen in de regeling. Enerzijds wordt daarmee beoogd de regeling niet te omvangrijk te maken. Anderzijds behoeft bij eventuele wetswijzigingen in de Wgr de gemeenschappelijke regeling op die punten niet te worden gewijzigd.
In onderstaande toelichting op de artikelen uit de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH wordt meerdere malen verwezen naar bepalingen uit de Wgr.
In dit artikel zijn een aantal begrippen met bijbehorende definities opgenomen die in de gehele gemeenschappelijke regeling regelmatig voorkomen. De begrippen moeten steeds met deze definities in het achterhoofd gelezen worden. De voorzitter wordt apart gedefinieerd omdat, anders dan bij een openbaar lichaam (art. 12 Wgr), de bedrijfsvoeringsorganisatie geen voorzitter kent als apart orgaan. Wel kan een voorzitter aan worden gewezen voor de vergaderingen van het bestuur. Om niet steeds ‘voorzitter van het bestuur’ te hoeven uitschrijven is deze begripsbepaling opgenomen.
Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie
Dit artikel betreft de daadwerkelijke instelling van de rechtspersoon, de bedrijfsvoeringsorganisatie (art. 8 lid 3 Wgr). De bedrijfsvoeringsorganisatie is genaamd Werkorganisatie BUCH en wordt ook in deze toelichting werkorganisatie genoemd.
Het artikel benoemt ook de vestigingsplaats, te weten Uitgeest. Daarmee is duidelijk welke rechter bevoegd is van geschillen kennis te nemen. De vestigingsplaats bepaalt niet automatisch de huisvesting van de werkorganisatie; dit is een vrije keuze van de deelnemende gemeenten.
Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de betrokken gemeenten (art. 1 lid 1 Wgr). De belangen waarvoor de gemeenschappelijke regeling wordt getroffen moeten in de gemeenschappelijke regeling zelf zijn opgenomen (art. 10 lid 1 Wgr). Met het in art. 3 beschreven belang wordt aangesloten bij de visie van de gemeenten op de Werkorganisatie BUCH.
De werkorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke fusieorganisatie van de gemeenten. Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie mag het slechts gaan om ondersteunende en uitvoerende taken (art. 8 lid 3 Wgr). In dit artikel worden het takenpakket van de werkorganisatie benoemd, die dan ook ondersteunende en uitvoerende taken betreffen. Het takenpakket is zo eenvoudig mogelijk in de regeling verankerd, in die zin dat de werkorganisatie alle gemeentelijke taken uitvoert voor zover deze niet aan anderen zijn of worden toebedeeld. Hiermee wordt voorkomen dat iedere taak afzonderlijk moet worden benoemd en dat iedere gemeente een dienstverleningsovereenkomst met de werkorganisatie moet sluiten.
Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling
Art. 10 lid 2 Wgr vereist dat de gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling door de deelnemende colleges worden overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie. In lid 1 van art. 5 van deze regeling is bepaald dat gedelegeerde bevoegdheden in de regeling worden benoemd. Dit is onder meer uitgewerkt in art. 7 van de regeling.
Dit artikel gaat over de samenstelling van het bestuur en de wijze van stemmen. Dit moet in de gemeenschappelijke regeling geregeld worden (art. 10 lid 3 Wgr). Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke bepaling dat de leden van het bestuur door en uit de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders moeten worden aangewezen (art. 14a Wgr). Er is voor gekozen om ieder college twee leden aan te laten wijzen (lid 1). Tevens is ervoor gekozen om ieder college één stem te geven (lid 2). Daarbij is er sprake van gelijke stemverdeling. Dit hangt samen met het uitgangspunt de Werkorganisatie BUCH te vormen die ‘van, voor en door’ de vier gemeenten is. Door de gehanteerde stemverhouding, die uitgaat van ‘één college, één stem’ en gelijke stemverdeling, wordt de samenwerkingsgedachte achter de regeling benadrukt en wordt aangesloten bij principes als ‘gelijkwaardigheid’ en ‘vertrouwen’.
Er is tevens voor gekozen om besluiten te nemen op basis van gewone meerderheid van stemmen (lid 3). Voor de situatie dat geen sprake is van een dergelijke meerderheid van stemmen, bepaalt het Reglement van orde - zie het hierna volgende artikel - hoe met deze situatie wordt omgegaan.
Ten aanzien van een drietal soorten (lid 4) besluiten geldt unanimiteit van stemmen. Ongeacht het soort besluit geldt dat staken van stemmen als verwerping van het voorstel wordt gezien. Mocht het voorkomen dat een lid van het bestuur verhinderd is, dan kan de door het betreffende college aangewezen plaatsvervanger het lid vervangen.
Artikel 7 Bevoegdheden bestuur
In lid 1 is bepaald dat alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie toekomen aan het bestuur. Op grond van art. 9 lid 4 van de regeling kan het bestuur de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen.
In lid 2 zijn de bevoegdheden die het bestuur in ieder geval heeft op een rij gezet. Voor het merendeel betreffen dat bevoegdheden die ook elders in de regeling zijn opgenomen. Voor een aantal bevoegdheden geldt dat deze bevoegdheden door het bepaalde in lid 2 door de colleges aan het bestuur zijn gedelegeerd, te weten lid 2 onder f, h, l, m en n.
Het bestuur dient een reglement van orde vast te stellen.
Daarbij moet men de regels uit de Wgr zelf (art. 22 lid 2 Wgr) over het minimale aantal vergaderingen volgen, namelijk een minimum van twee vergaderingen per jaar.
Voorts is besloten aan te sluiten bij de vergaderorde zoals die ook voor gemeenteraden geldt (lid 3). Deze vergaderorde is in de Wgr verplicht gesteld voor het algemeen bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (art. 22 lid 1 Wgr).
De vergaderorde uit de Gemeentewet ziet op de volgende punten:
Daar waar in de tekst van de Gemeentewet over de raad, de burgemeester en de griffier wordt gesproken, kan met betrekking tot deze regeling worden gelezen: het bestuur, de voorzitter en de secretaris.
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan, die de leiding heeft over de vergaderingen van het bestuur. De voorzitter is geen apart orgaan, en heeft zodoende geen eigen bevoegdheden. Het bestuur kan hem natuurlijk wel machtigen bepaalde bevoegdheden namens het bestuur uit te oefenen (lid 4). Het bestuur bepaalt ook hoe de voorzitter bij afwezigheid vervangen wordt (lid 5). Met lid 6 wordt aangesloten bij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die een voorzitter van een openbaar lichaam ook heeft (art. 33d lid 2 Wgr).
De werkorganisatie heeft een (bezoldigd) algemeen directeur. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van algemeen directeur.
Er is ook een secretaris van het bestuur. De secretaris is de algemeen directeur. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van secretaris.
Artikel 11a Raad van secretarissen
Er is gekozen voor een onbezoldigde raad van secretarissen bestaande uit de vier gemeentesecretarissen. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van de raad van secretarissen.
Dit artikel regelt de rechtspositie van het personeel. Vanwege de inwerkingtreding van de Wnra wordt door de VNG een nieuwe werkgeversvereniging opgericht, de Werkgeversvereniging Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties, waar GR-en lid van kunnen/moeten worden wil de cao Samenwerkende Gemeenten Organisaties voor die organisaties bindend zijn.
Artikel 13 Heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar
De heffings- en invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar zijn enkelvoudige bestuursorganen. De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren en dit artikel bevestigt dat de bevoegdheden van deze ambtenaren bij of krachtens de wet rechtsreeks aan hen toekomen. Het betreft hier de volgende wetten: de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de
Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Leerplichtwet. In lid 2 is bepaald dat het bestuur deze ambtenaren aanwijst.
Artikel 14 en 15 Informatie- en verantwoordingsplichten
Dit artikel werkt de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 17 t/m 20 Wgr uit. Dat betekent dat het bestuur als orgaan alleen inlichtingen hoeft te verschaffen en dat ieder individueel lid verantwoording moet afleggen aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de eigen raad. In dat kader moet het lid ook alle inlichtingen verschaffen die hem gevraagd worden.
Met het bepaalde in artikel 15, lid 4 wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat de colleges ieder één stem verkondigen.
Dit artikel regelt kwaliteitsborging en spreekt voor zich.
Op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de genoemde artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing (art. 35 lid 6 Wgr). Dat is in dit artikel herhaald. Met de toepassing van de Gemeentewet is ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing.
Ingevolge de artt. 212 en 213 van de Gemeentewet dient het bestuur een (of meerdere) verordening(en) vast te stellen waarin de uitgangspunten van het financiële beleid zijn opgenomen alsmede regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de werkorganisatie, inclusief regels over de wijze van de controle daarop.
Artikel 18 Financiële verantwoordelijkheid
De werkorganisatie moet over voldoende middelen beschikken om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen (art. 35 lid 6 Wgr jo. art. 194 Gemeentewet). Om die reden moeten gemeenten verplicht meewerken aan de uitvoering van de begroting (art. 10a Wgr jo. art. 194 en 195 Gemeentewet).
Bij de verplichtingen aan derden gaat bijvoorbeeld om kosten als salaris- en huisvestingslasten en inkoopcontracten.
De kostenverdeelsleutel en de financiële systematiek worden verder uitgewerkt in een bijdrageverordening
Dit artikel is gebaseerd op art. 34b Wgr.
Artikel 20 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting
Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar, overeenkomstig art. 189 lid 4 Gemeentewet. De overige leden van dit artikel zijn gebaseerd op art. 34 en 35 Wgr. Eventuele begrotingswijzigingen hoeven niet voor 1 augustus van het jaar voorafgaande waarvoor de begroting dient te worden ingezonden aan gedeputeerde staten. Dan zou begrotingswijziging na 1 augustus van dat jaar immers niet meer mogelijk zijn, terwijl het gedurende het gehele begrotingsjaar nog mogelijk is de begroting te wijzigen. De eis dat de begrotingswijziging binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten moet worden gezonden geldt wel onverkort.
Dit artikel is gebaseerd op art. 34 en 34b Wgr.
Artikel 22 Reserves en voorzieningen
De Nota reserves en voorzieningen bevat bepalingen over de wijze van totstandkoming en het omgaan met reserves en voorzieningen.
Dit artikel bepaalt de duur van de regeling.
Het bestuur dan wel een van de deelnemers kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten unaniem hieromtrent (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr).
Dit artikel regelt de procedure voor toetreding van nieuwe partijen, voor zover die partijen daartoe op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd zijn. Toetreding kan geschieden bij unaniem besluit van de deelnemers én de potentiële deelnemer (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling). De deelnemers moeten daarvoor toestemming van hun raden hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr), zoals ook de potentiële toetreder dat mogelijk nodig heeft. In het toetredingsbesluit wordt bepaald wanneer de toetreding ingaat.
Dit artikel regelt de procedure rondom uittreding van een of meerdere deelnemers. Daarbij moet, net als bij wijziging van of toetreding tot de regeling, het bepaalde over de toestemming van raden (art. 1 Wgr) in acht worden genomen.
Voor de in lid 1 opgenomen termijn van vier jaar is gekozen met het oog op de incidentele kosten tot oprichting van de werkorganisatie en vanuit het oogpunt van continuïteit en bestendigheid van de werkorganisatie in de opstartfase. Indien een van de deelnemers besluit uit te treden kan dit, gezien de in lid 4 waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.
Een uittredende deelnemer is verantwoordelijk voor de kosten die met de uittreding gepaard gaan.
Dit artikel regelt de opheffing van de werkorganisatie. Daartoe is een unaniem besluit van de deelnemers vereist (lid 1). Het bestuur stelt vervolgens een liquidatieplan op (lid 2). Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Indien de werkorganisatie alle op haar rustende verplichtingen is nagekomen en een batig saldo resteert, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten naar rato van de gehanteerde verdeelsleutel gehouden deze verplichtingen op zich te nemen. De werkorganisatie blijft bestaan, zolang dat voor liquidatie noodzakelijk is (lid 3; art. 9 lid 3 Wgr).
Dit artikel is gebaseerd op art. 40 Archiefwet 1995 (hierna: Archiefwet). Art. 3 van de Archiefwet verplicht overheidsorganen de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
De kosten die met de in artikel 30 lid 3 bedoelde taak gepaard gaan, worden doorberekend aan de gemeenten op basis van de gehanteerde verdeelsleutel.
Op grond van artikel 33, lid 1 is de secretaris van het bestuur – tevens de algemeen directeur – belast met het beheer van de archiefbescheiden van de werkorganisatie en het bestuur, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. De archivaris is belast met het toezicht hierop.
De zorg voor de archiefbescheiden omtrent de door de deelnemers gemandateerde taken, blijft berusten bij die betreffende gemeenten. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de gemandateerde taken, is aangewezen de archiefbewaarplaats van de deelnemers.
Dit artikel regelt het klachtrecht ten aanzien van Werkorganisatie BUCH overeenkomstig hoofdstuk 9 Awb. Voor het externe klachtrecht is de Nationale ombudsman bevoegd (art. 1a lid 1 onder b Wet Nationale ombudsman).
Geschillen omtrent de gemeenschappelijke regeling moeten aan gedeputeerde staten worden voorgelegd (art. 28 Wgr). Dit artikel voorziet in een voorprocedure om geschillen snel te kunnen oplossen, voordat geformaliseerd wordt.
Artikel 38 Inzenden regeling en bekendmaking
De gemeente Uitgeest is belast met verzending van de regeling aan gedeputeerde staten en bekendmaking ervan (leden 1 en 2). Deze bepaling is gebaseerd op art. 26 Wgr.
Dit artikel is gebaseerd op art. 26 lid 3 Wgr.
Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-334403.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.