Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd;

 

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995;

 

gelet op de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de overgangstermijn op grond waarvan de bestaande gemeenschappelijke regelingen voor 1 juli 2024 aan de gewijzigde wet moeten zijn aangepast;

 

gezien de toestemming van de gemeenteraden van Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo op grond van artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

overwegende dat samenwerking middels een volledige ambtelijke krachtenbundeling de beste bijdrage kan leveren aan de complexe uitdagingen waar de BUCH-gemeenten voor staan, omdat de ambtelijke fusieorganisatie gezien haar omvang krachtig is, efficiënt kan werken en aantrekkelijk is door innovatieve dienstverlening en als werkgever;

 

b e s l u i t e n :

 

De eerste wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH vast te stellen. De tekst na wijziging luidt als volgt:

 

Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen directeur: de algemeen directeur als bedoeld in artikel 10 van deze regeling;

  • b.

    bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 14a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

  • d.

    gedeputeerde staten: de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland;

  • e.

    gemeenten: de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo;

  • f.

    raden: de gemeenteraden van de gemeenten;

  • g.

    regeling: deze Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH;

  • h.

    werkorganisatie: de bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • i.

    voorzitter: de voorzitter van het bestuur, bedoeld in artikel 9 van deze regeling.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1.

    Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, genaamd Werkorganisatie BUCH, hierna in deze regeling ‘de werkorganisatie’ genoemd.

  • 2.

    De werkorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke fusieorganisatie van de gemeenten.

  • 3.

    De werkorganisatie is formeel gevestigd te Uitgeest.

Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belang

Deze regeling is getroffen ten behoeve van het bewerkstelligen van een krachtige en professionele uitvoering door de werkorganisatie van de door de gemeenten opgedragen taken. Daarmee biedt de werkorganisatie een kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en innovatieve dienstverlening aan de ‘klanten’ van de gemeenten: inwoners, bedrijven en instellingen.

Artikel 4 Taken

  • 1.

    De werkorganisatie is belast met het uitvoeren van alle gemeentelijke taken voor de colleges, voor zover deze niet - al dan niet met toepassing van de wet – aan derden zijn of worden opgedragen. De uitvoering ziet in ieder geval op:

    • a.

      beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding;

    • b.

      uitvoering van vastgesteld beleid en wettelijke regelingen;

    • c.

      toezicht op aan derden uitbesteed werk;

    • d.

      handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering;

    • e.

      het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de werkorganisatie hiertoe is bevoegd dan wel hiervoor is gemachtigd;

    • f.

      het verrichten van feitelijke handelingen;

    • g.

      het verrichten van bedrijfsvoeringstaken op het gebied van personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling

  • 1.

    Voor zover van delegatie sprake is, is dat in deze regeling vervat.

  • 2.

    De colleges kunnen andere bevoegdheden die hun bij of krachtens de wet zijn toegekend mandateren aan het bestuur, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4. Het bestuur stelt daartoe model mandaatbesluiten vast.

  • 3.

    De colleges dragen tevens zorg voor benodigde volmachten en machtigingen die de werkorganisatie nodig heeft voor het kunnen functioneren als ambtelijke fusieorganisatie en het uitvoeren van hiermee samenhangende taken.

  • 4.

    Ondermandaat is toegestaan, tenzij dat uitdrukkelijk is voorbehouden.

  • 5.

    Er wordt een register bijgehouden van de overeenkomstig het tweede en vierde lid gemandateerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 3 Het bestuur en de voorzitter

Artikel 6 Bestuur

  • 1.

    Het bestuur bestaat uit acht leden. De colleges wijzen elk uit hun midden twee leden van het bestuur aan. Het ene lid is de burgemeester van de gemeente en het andere lid een wethouder.

  • 2.

    Bij de stemming van het bestuur heeft de vertegenwoordiging van een college één stem.

  • 3.

    Het bestuur beslist bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 4.

    Van het bepaalde in het derde lid zijn uitgezonderd besluiten omtrent:

    • a.

      het opnemen van een taakstelling ten aanzien van de begroting van de werkorganisatie;

    • b.

      toetreding van een of meerdere gemeenten, zoals bedoeld in artikel 25 van deze regeling;

    • c.

      een voorstel als bedoeld in artikel 24 van deze regeling.

  • 5.

    Voor deze uitgezonderde onderwerpen geldt unanimiteit van stemmen.

  • 6.

    De colleges wijzen voor elk van de door hen aangewezen leden tevens een plaatsvervangend lid uit hun midden aan, dat het lid bij afwezigheid in het bestuur kan vervangen.

Artikel 7 Bevoegdheden bestuur

  • 1.

    Alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie komen toe aan het bestuur.

  • 2.

    Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het vaststellen van de jaarlijkse kadernota;

    • d.

      het vaststellen van de benodigde verordeningen, regelingen en nota’s ten behoeve van de werkorganisatie;

    • e.

      de aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet;

    • f.

      het beheer van de inkomsten en uitgaven van de werkorganisatie;

    • g.

      het vaststellen van rechtspositionele regelingen;

    • h.

      benoeming, schorsing en ontslag van het personeel van de werkorganisatie;

    • i.

      het aanwijzen van een of meerdere heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingdeurwaarders en leerplichtambtenaren;

    • j.

      het doen van voorstellen tot toetreding;

    • k.

      het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;

    • l.

      het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de werkorganisatie;

    • m.

      het behartigen van de belangen van de werkorganisatie bij andere overheden, instellingen of personen.

  • 3.

    Een bevoegdheid kan niet worden overgedragen als de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.

  • 4.

    Het bestuur neemt alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit van de werkorganisatie.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 31a, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan het bestuur besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1.

    Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast.

  • 2.

    Het bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe heeft besloten.

  • 3.

    Artikel 22, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het bestuur kan geheimhouding opleggen als bedoeld in artikel 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 9 Voorzitter

  • 1.

    Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan, die een goede behartiging van de zaken van de werkorganisatie bevordert. De voorzitter wordt gekozen voor een periode van twee jaar. Het voorzitterschap rouleert tweejaarlijks op 1 januari tussen de gemeenten, tenzij het bestuur anders besluit.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur en tevens voor de vergaderorde binnen het bestuur, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 8.

  • 4.

    Het bestuur kan de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen.

  • 5.

    Het bestuur regelt de vervanging van de voorzitter.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt de werkorganisatie in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Hoofdstuk 4 De algemeen directeur, de secretaris en het personeel

Artikel 10 Algemeen directeur

  • 1.

    De werkorganisatie kent een bezoldigd algemeen directeur.

  • 2.

    De algemeen directeur is voor het bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de werkorganisatie. Ter uitvoering hiervan draagt de algemeen directeur zorg voor de kwaliteit van personeel en organisatie, beheer en bedrijfsvoering.

  • 3.

    De algemeen directeur is als adviseur bij de vergaderingen van het bestuur aanwezig en staat het bestuur bij in de uitvoering van zijn taken.

  • 4.

    De algemeen directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden.

  • 5.

    Het bestuur regelt het functioneren van de algemeen directeur in het Directiestatuut.

  • 6.

    De algemeen directeur regelt de secretariële ondersteuning van het bestuur

Artikel 11 Secretaris

  • 1.

    De algemeen directeur is tevens secretaris van het bestuur, maar is geen lid van het bestuur.

  • 2.

    De secretaris medeondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3.

    Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

Artikel 11a Raad van secretarissen

  • 1.

    De werkorganisatie kent een onbezoldigde raad van secretarissen, bestaande uit de gemeentesecretarissen van de gemeenten.

  • 2.

    De raad van secretarissen is een adviesraad die adviserend is aan de algemeen directeur en het bestuur.

  • 3.

    Het bestuur regelt het functioneren van de raad van secretarissen in het reglement raad van secretarissen.

Artikel 12 Personeel

  • 1.

    Het bestuur is belast met het in dienst nemen van, schorsen en ontslaan van het personeel.

  • 2.

    Het bestuur regelt de rechtspositie van het personeel en neemt daartoe de benodigde besluiten.

  • 3.

    Voor de rechtspositie van het personeel wordt de cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties gehanteerd.

  • 4.

    Het bestuur kan de in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden mandateren aan de algemeen directeur.

Artikel 13 Heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar

  • 1.

    De werkorganisatie heeft een heffingsambtenaar, een invorderingsambtenaar, een belastingdeurwaarder en een leerplichtambtenaar.

  • 2.

    Het bestuur wijst een of meerdere ambtenaren van de werkorganisatie aan als heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar.

  • 3.

    De in het vorige lid genoemde ambtenaren oefenen de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de wet aan hen toegekend zijn.

Hoofdstuk 5 Verantwoording en kwaliteitsborging

Artikel 14 Informatieplicht van bestuur aan raden

  • 1.

    Het bestuur verstrekt de raden de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden schriftelijk verstrekt.

  • 2.

    Het bestuur verstrekt de raden de inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • Bij de verstrekking van de inlichtingen geldt dat

    • a.

      Relevante informatie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verschaft;

    • b.

      Informatie op hoofdlijnen wordt verstrekt, behalve als een detail (politiek) relevant is of als er specifiek om is gevraagd;

    • c.

      Schriftelijke inlichtingen zendt het bestuur rechtstreeks naar en gelijktijdig aan de raden en in cc aan de colleges.

Artikel 15 Informatie- en verantwoordingsplichten van bestuur aan colleges

  • 1.

    Een lid van het bestuur legt aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde beleid. Het lid kan zowel mondeling als schriftelijk verantwoording afleggen.

  • 2.

    Een lid van het bestuur verstrekt het college dat hem heeft aangewezen alle door een of meer leden van dat college gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

  • 3.

    Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden, onverminderd het bepaalde in artikel 169 van de Gemeentewet.

  • 4.

    Een lid van het bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen, indien dit lid niet langer het vertrouwen van dat college bezit.

Artikel 16 Kwaliteitsborging

  • 1.

    De werkorganisatie draagt zorg voor een kwalitatief goede en doelmatige uitvoering van de taken, zoals vermeld in artikel 4 van deze regeling.

  • 2.

    De werkorganisatie hanteert een of meer kwaliteitssystemen. De algemeen directeur stelt kwaliteitssystemen vast en legt hierover verantwoording af aan het bestuur van de werkorganisatie.

  • 3.

    Indien sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen van de werkorganisatie ten aanzien van een of meer gemeenten als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, wordt dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na het constateren van de geleden of dreigende schade, bij het betreffende college of de betreffende colleges gemeld.

  • 4.

    Het bestuur draagt zorg voor beperking en zo nodig tot herstel van geleden schade.

  • 5.

    In het verlengde van hetgeen bepaald is in lid 3, draagt de werkorganisatie zorg voor een adequate verzekering van de risico’s die samenhangen met de uitvoering van zijn taken en die niet vallen onder de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten.

  • 6.

    Over de wijze van afhandeling van aan (vertegenwoordigers van) de werkorganisatie toe te rekenen schade die in het kader van de uitvoering van de taken van de werkorganisatie is ontstaan, maar niet voor vergoeding door een verzekeraar in aanmerking komt, wordt besloten door het bestuur.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 17 Gemeentewet

  • 1.

    De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.

  • 2.

    Het bestuur stelt in dat kader de vereiste verordeningen vast.

Artikel 18 Financiële verantwoordelijkheid

  • 1.

    De gemeenten dragen er zorg voor dat de werkorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen. De door het bestuur vastgestelde begroting is daarbij leidend.

  • 2.

    Indien een gemeente weigert deze uitgaven op de gemeentelijke begroting te zetten, dan doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Het bestuur stelt een bijdrageverordening vast, waarin in elk geval wordt geregeld op welke wijze en in welke mate de gemeenten financieel bijdragen aan de middelen van de werkorganisatie.

Artikel 19 Kadernota

  • 1.

    Het bestuur biedt uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaand aan de behandeling van de begroting, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raad voor zienswijze.

  • 2.

    De raden geven uiterlijk 1 maart hun zienswijze over de kadernota aan het bestuur.

  • 3.

    Het bestuur stelt de raden voorafgaand aan het vaststellen van de kadernota schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 20 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting

  • 1.

    Het bestuur biedt uiterlijk 15 april de ontwerpbegroting aan de raden aan voor zienswijze.

  • 2.

    De ontwerpbegroting wordt door de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en algemeen (digitaal) verkrijgbaar gesteld, zodra zij aan de raden zijn aangeboden. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 3.

    De raden geven uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de ontwerpbegroting aan het bestuur.

  • 4.

    Het bestuur stelt de raden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting voor 15 juli schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het bestuur zendt de begroting voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 6.

    Het bepaalde in het tweede, derde, vierde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van:

    • a.

      die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt aangebracht in de bijdragen van de gemeenten.

    • b.

      die wijzigingen van de begroting waarbij een positieve wijziging wordt aangebracht in de bijdragen van gemeenten.

    • c.

      wijzigingen van de begroting die voortvloeien vanuit maatwerkafspraken met de deelnemende gemeenten.

    • d.

      wijzigingen die voortvloeien vanuit autonome ontwikkelingen zoals cao afspraken, stijging van premiepercentages, stijging van verzekeringspremies.

  • 7.

    Het bepaalde in het vierde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 15 september hoeft plaats te vinden.

Artikel 21 Jaarrekening

  • 1.

    Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het bestuur biedt uiterlijk 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening voorzien van een controleverklaring aan de raden. De raden kunnen op de concept bestemming van het rekeningresultaat hun zienswijze kenbaar maken bij het bestuur.

  • 3.

    De raden geven uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de concept bestemming van het rekeningresultaat aan het bestuur.

  • 4.

    Het bestuur stelt de raden voorafgaande aan het vaststellen van de jaarrekening schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 22 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Reserves en voorzieningen worden overeenkomstig de door het bestuur daartoe uitgevaardigde richtlijnen gevormd. Deze richtlijnen zijn opgenomen in de door het bestuur vast te stellen Nota reserves en voorzieningen.

  • 2.

    Deze nota wordt goedgekeurd door de raden.

Hoofdstuk 7 Duur, wijziging, toetreding, evaluatie, uittreding en opheffing

Artikel 23 Duur

  • 1.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 24 Wijziging

  • 1.

    Een voorstel aan de deelnemers tot wijziging van deze regeling kan worden gedaan door het bestuur of door een of meer van de colleges.

Artikel 25 Toetreding

  • 1.

    Toetreding tot deze regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van alle deelnemers alsmede de potentiële deelnemer, indien van toepassing na verkregen toestemming van de raden.

  • 2.

    Het bestuur doet een voorstel tot toetreding en regelt daarbij de voorwaarden die aan de toetreding zijn verbonden.

  • 3.

    Het bestuur stelt een toetredingssom vast voor de toetreding.

  • 4.

    De toetreding treedt in werking op een in overleg tussen het bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt

  • 5.

    Van elk bericht van toetreding van een deelnemer wordt door het bestuur kennis gegeven aan gedeputeerde staten.

Artikel 26 Evaluatie

  • 1.

    Een evaluatie vindt minimaal 1 keer per 4 jaar plaats en heeft pas doorgang als de evaluatie en het betreffende onderwerp met een meerderheid van stemmen van de colleges wordt aangenomen.

  • 2.

    Het bestuur zorgt er voor dat 1 jaar vóór het tijdstip waarop een evaluatie zal plaatsvinden een signaal uit gaat naar de colleges, met daarbij een procesbeschrijving over het aandragen van de onderwerpen en het stemmen daarover.

  • 3.

    Wanneer met een evaluatie wordt ingestemd draagt het bestuur zorg voor de uitvoering van de evaluatie.

  • 4.

    De uitvoering van de evaluatie begint met een procesbeschrijving met daarin een beschrijving van het onderwerp, de manier waarop de evaluatie wordt uitgevoerd en binnen welke termijn. De procesbeschrijving vermeldt ook of de evaluatie extra kosten voor de gemeenten tot gevolg heeft.

  • 5.

    Als de evaluatie conclusies en aanbevelingen bevat, dan verwerkt het bestuur deze in een voorstel of hieraan vervolg wordt gegeven en hoe dit vervolg er dan uit ziet.

  • 6.

    De gevolgen als bedoeld in het vorige lid, kunnen aanleiding zijn om te betrekken in de daaropvolgende evaluatieperiode.

Artikel 27 Uittreding

  • 1.

    Gedurende een termijn van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van deelname aan/toetreding tot de regeling, is uittreding niet mogelijk.

  • 2.

    Een gemeente kan (geheel of gedeeltelijk) uittreden door toezending aan het bestuur van de daartoe strekkende besluiten van de raad en het college van burgemeester en wethouders. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het bestuur de betreffende besluiten heeft ontvangen.

    • Van gedeeltelijke uittreding is sprake indien de gemeente slechts een deel van de door het samenwerkingsverband ten behoeve van alle gemeenten uitgevoerde taken, als bedoeld in artikel vier van deze regeling, wenst terug te nemen.

  • 3.

    Het bestuur zendt de besluiten tot (gedeeltelijke) uittreding van een gemeente aan de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Uittreding, geheel of gedeeltelijk, geschiedt per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

  • 5.

    Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde besluiten, komen de uittredende gemeente en het bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een concept-uittredingsregeling overeen, welke door de gemeenten wordt vastgesteld, waarbij de belangen van de uittredende gemeente en die van de achterblijvende gemeenten op reële en evenwichtige wijze worden afgewogen. In de concept-uittredingsregeling worden de personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen van de uittreding geïnventariseerd, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende gemeente. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de concept-uittredingsregeling.

  • 6.

    Indien het bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de gemeente de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de werkorganisatie redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de gemeenten een voorstel tot opheffing van de werkorganisatie als bedoeld in artikel 28 van deze regeling.

  • 7.

    Het bestuur van de werkorganisatie en de uittredende gemeente zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor de werkorganisatie en de uittredende gemeente zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende gemeente de reële schade van de werkorganisatie én de overblijvende gemeenten dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit deze regeling, waarbij bij het bepalen van de hoogte van de schade in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar wordt gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.

  • 9.

    De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende gemeente naar rato wordt vastgesteld.

  • 10.

    De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.

  • 11.

    Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende gemeente in de algemene reserve van de werkorganisatie op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van het inwoneraantal van de uittredende deelnemer. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.

  • 12.

    Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de gemeente, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa.

  • De frictiekosten komen volledig ten laste van de uittredende gemeente.

  • 13.

    Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle doorbelaste kosten als gevolg van overcapaciteit in personele en materiele sfeer en andere verplichtingen, die ontstaan als direct gevolg van de uittreding gedurende de in lid 8 genoemde afbouwperiode.

  • De desintegratiekosten die direct aan de uittredende gemeente kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende gemeente voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende gemeente kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 18 van deze regeling, voor rekening van de uittredende gemeente bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende gemeente naar rato van uittreding.

  • 14.

    De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van de werkorganisatie bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 15.

    Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste tot en met tiende lid, vragen de uittredende gemeente en het bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende gemeente.

  • 16.

    Het bestuur stelt de concept-uittredingsregeling vast en stuurt deze aan de deelnemende bestuursorganen ter besluitvorming. De uittredingsregeling is vastgesteld indien tenminste twee derde van het aantal gemeenten hiertoe besluiten.

  • 17.

    Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende gemeente gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 18.

    De uittreedsom dient binnen een termijn van 6 maanden na vaststelling als bedoeld in het zestiende lid door de uittredende gemeente te zijn voldaan, tenzij in de uittredingsregeling een andere afspraak is gemaakt.

Artikel 28 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van alle gemeenten.

  • 2.

    Het bestuur stelt, gehoord de raden van de gemeenten, binnen zes maanden na besluitvorming een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

  • 3.

    De werkorganisatie blijft, zo nodig, na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is afgerond.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 29 Archiefzorg

Het bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie.

Artikel 30 Archiefbeheer

  • 1.

    De directeur van het bestuur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 3.

    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de werkorganisatie.

Artikel 31 Archiefbewaarplaats

Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.

Artikel 32 Toezicht

Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.

Artikel 33 Verantwoording

  • 1.

    De archivaris van het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar brengt minimaal tweejaarlijks aan het bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van de werkorganisatie, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het bestuur brengt minimaal tweejaarlijks verslag uit aan de colleges over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van de werkorganisatie.

Artikel 34 Terbeschikkingstelling

  • 1.

    De gemeenten stellen aan het bestuur de archiefbescheiden beschikbaar die nodig zijn voor de uitvoering van de gemandateerde taken.

  • 2.

    De zorgdragers van partijen, genoemd in lid 1, stellen een verklaring van terbeschikkingstelling op waarin de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden geregeld.

Artikel 35 Beheer archiefbescheiden opgedragen taken

  • 1.

    De gemeenten besteden het beheer van de archiefbescheiden, ontvangen en opgemaakt als gevolg van de opgedragen taken, uit aan de werkorganisatie.

  • 2.

    Voor de uitvoering van het beheer zoals bepaald in het vorige lid, dragen de gemeenten de bevoegdheden voortvloeiende uit de Archiefwet, Archiefbesluit en Archiefregeling over aan het bestuur.

Artikel 36 Klachtenregeling

  • 1.

    Overeenkomstig titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder bij het bestuur een klacht indienen over gedragingen van een bestuursorgaan van de werkorganisatie.

  • 2.

    Het bestuur stelt een interne klachtenregeling vast.

  • 3.

    De Nationale ombudsman is, onverminderd het bepaalde in artikel 1a, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, bevoegd tot behandeling van klaagschriften als bedoeld in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 37 Geschillenregeling

  • 1.

    In geval van geschillen als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, geldt eerst de in dit artikel beschreven procedure, alvorens het geschil wordt voorgelegd aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Indien een geschil ontstaat treden het bestuur en het college en/of de burgemeester van de betreffende gemeente(n) terstond met elkaar in overleg om het geschil verder te verkennen en op te lossen.

  • 3.

    Als onderling het geschil niet opgelost kan worden, wijst iedere partij een deskundige aan. Deze deskundigen brengen, als zijnde een geschillencommissie, gezamenlijk een advies uit aan het bestuur over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen. Voorafgaand aan het uitbrengen van het advies hoort de commissie de bij het geschil betrokken bestuursorganen.

  • 4.

    Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde partijen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor te leggen aan gedeputeerde staten.

  • 5.

    De kosten voor de geschillencommissie worden door de werkorganisatie en de betreffende gemeente(n) ieder in gelijke delen gedragen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 38 Bekendmaking

Het college van de gemeente Uitgeest draagt zorg voor bekendmaking zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde regeling treedt in werking op 1 juli 2024.

Artikel 40 Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als: “Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH”.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest in de vergadering van 2 juli 2024.

de secretaris,

Martine Enthoven

de burgemeester,

Sebastiaan M. Nieuwland

Toelichting op Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH

De juridische basis van Werkorganisatie BUCH is vastgelegd in de ‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH’. De regeling regelt dat wat in juridische zin geregeld moet worden rondom de samenwerking. Tegelijk laat zij ruimte, waar dat mogelijk en wenselijk is, zodat de organisatie flexibel blijft en afspraken in afzonderlijke verordeningen kunnen worden vastgelegd.

 

In de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie BUCH zijn, op een enkele uitzondering na om misverstanden te voorkomen, alleen bepalingen opgenomen, waarvan de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr.) bepaalt dat dat deze onderwerpen moeten worden geregeld in de regeling of waarvan niets is bepaald in de Wgr. Dit impliceert niet dat voor de gemeenschappelijke regeling geen andere regels gelden; de Wgr stelt nog meer regels voor de regeling en de werking van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze zijn niet opgenomen in de regeling. Enerzijds wordt daarmee beoogd de regeling niet te omvangrijk te maken. Anderzijds behoeft bij eventuele wetswijzigingen in de Wgr de gemeenschappelijke regeling op die punten niet te worden gewijzigd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

In onderstaande toelichting op de artikelen uit de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH wordt meerdere malen verwezen naar bepalingen uit de Wgr.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

In dit artikel zijn een aantal begrippen met bijbehorende definities opgenomen die in de gehele gemeenschappelijke regeling regelmatig voorkomen. De begrippen moeten steeds met deze definities in het achterhoofd gelezen worden. De voorzitter wordt apart gedefinieerd omdat, anders dan bij een openbaar lichaam (art. 12 Wgr), de bedrijfsvoeringsorganisatie geen voorzitter kent als apart orgaan. Wel kan een voorzitter aan worden gewezen voor de vergaderingen van het bestuur. Om niet steeds ‘voorzitter van het bestuur’ te hoeven uitschrijven is deze begripsbepaling opgenomen.

 

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

 

Dit artikel betreft de daadwerkelijke instelling van de rechtspersoon, de bedrijfsvoeringsorganisatie (art. 8 lid 3 Wgr). De bedrijfsvoeringsorganisatie is genaamd Werkorganisatie BUCH en wordt ook in deze toelichting werkorganisatie genoemd.

 

Het artikel benoemt ook de vestigingsplaats, te weten Uitgeest. Daarmee is duidelijk welke rechter bevoegd is van geschillen kennis te nemen. De vestigingsplaats bepaalt niet automatisch de huisvesting van de werkorganisatie; dit is een vrije keuze van de deelnemende gemeenten.

 

Artikel 3 Belang

 

Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de betrokken gemeenten (art. 1 lid 1 Wgr). De belangen waarvoor de gemeenschappelijke regeling wordt getroffen moeten in de gemeenschappelijke regeling zelf zijn opgenomen (art. 10 lid 1 Wgr). Met het in art. 3 beschreven belang wordt aangesloten bij de visie van de gemeenten op de Werkorganisatie BUCH.

 

Artikel 4 Taken

 

De werkorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke fusieorganisatie van de gemeenten. Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie mag het slechts gaan om ondersteunende en uitvoerende taken (art. 8 lid 3 Wgr). In dit artikel worden het takenpakket van de werkorganisatie benoemd, die dan ook ondersteunende en uitvoerende taken betreffen. Het takenpakket is zo eenvoudig mogelijk in de regeling verankerd, in die zin dat de werkorganisatie alle gemeentelijke taken uitvoert voor zover deze niet aan anderen zijn of worden toebedeeld. Hiermee wordt voorkomen dat iedere taak afzonderlijk moet worden benoemd en dat iedere gemeente een dienstverleningsovereenkomst met de werkorganisatie moet sluiten.

 

Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling

 

Art. 10 lid 2 Wgr vereist dat de gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling door de deelnemende colleges worden overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie. In lid 1 van art. 5 van deze regeling is bepaald dat gedelegeerde bevoegdheden in de regeling worden benoemd. Dit is onder meer uitgewerkt in art. 7 van de regeling.

 

Artikel 6 Bestuur

 

Dit artikel gaat over de samenstelling van het bestuur en de wijze van stemmen. Dit moet in de gemeenschappelijke regeling geregeld worden (art. 10 lid 3 Wgr). Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke bepaling dat de leden van het bestuur door en uit de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders moeten worden aangewezen (art. 14a Wgr). Er is voor gekozen om ieder college twee leden aan te laten wijzen (lid 1). Tevens is ervoor gekozen om ieder college één stem te geven (lid 2). Daarbij is er sprake van gelijke stemverdeling. Dit hangt samen met het uitgangspunt de Werkorganisatie BUCH te vormen die ‘van, voor en door’ de vier gemeenten is. Door de gehanteerde stemverhouding, die uitgaat van ‘één college, één stem’ en gelijke stemverdeling, wordt de samenwerkingsgedachte achter de regeling benadrukt en wordt aangesloten bij principes als ‘gelijkwaardigheid’ en ‘vertrouwen’.

 

Er is tevens voor gekozen om besluiten te nemen op basis van gewone meerderheid van stemmen (lid 3). Voor de situatie dat geen sprake is van een dergelijke meerderheid van stemmen, bepaalt het Reglement van orde - zie het hierna volgende artikel - hoe met deze situatie wordt omgegaan.

 

Ten aanzien van een drietal soorten (lid 4) besluiten geldt unanimiteit van stemmen. Ongeacht het soort besluit geldt dat staken van stemmen als verwerping van het voorstel wordt gezien. Mocht het voorkomen dat een lid van het bestuur verhinderd is, dan kan de door het betreffende college aangewezen plaatsvervanger het lid vervangen.

 

Artikel 7 Bevoegdheden bestuur

 

In lid 1 is bepaald dat alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie toekomen aan het bestuur. Op grond van art. 9 lid 4 van de regeling kan het bestuur de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen.

 

In lid 2 zijn de bevoegdheden die het bestuur in ieder geval heeft op een rij gezet. Voor het merendeel betreffen dat bevoegdheden die ook elders in de regeling zijn opgenomen. Voor een aantal bevoegdheden geldt dat deze bevoegdheden door het bepaalde in lid 2 door de colleges aan het bestuur zijn gedelegeerd, te weten lid 2 onder f, h, l, m en n.

 

Artikel 8 Reglement van orde

 

Het bestuur dient een reglement van orde vast te stellen.

 

Daarbij moet men de regels uit de Wgr zelf (art. 22 lid 2 Wgr) over het minimale aantal vergaderingen volgen, namelijk een minimum van twee vergaderingen per jaar.

 

Voorts is besloten aan te sluiten bij de vergaderorde zoals die ook voor gemeenteraden geldt (lid 3). Deze vergaderorde is in de Wgr verplicht gesteld voor het algemeen bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (art. 22 lid 1 Wgr).

 

De vergaderorde uit de Gemeentewet ziet op de volgende punten:

  • a.

    vaststelling reglement van orde (art. 16 Gemeentewet);

  • b.

    aantal vergaderingen (art. 17 Gemeentewet);

  • c.

    wijze van oproep tot vergadering (art. 19 Gemeentewet);

  • d.

    afwezigheid van meer dan de helft van de leden van het bestuur (art. 20 Gemeentewet);

  • e.

    vervolging in rechte of aangesproken worden voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen (art. 22 Gemeentewet);

  • f.

    handhaving van de orde in de vergadering (art. 26 Gemeentewet);

  • g.

    afzien van stemming door een lid (art. 28 Gemeentewet);

  • h.

    geldigheid stemming (art. 29 Gemeentewet);

  • i.

    totstandkoming beslissing bij stemming (art. 30 Gemeentewet);

  • j.

    geheime stemming (art. 31 Gemeentewet);

  • k.

    overige stemmingen en hoofdelijke oproeping (art. 32 Gemeentewet);

  • l.

    ondertekening stukken (art. 32a Gemeentewet);

  • m.

    ambtelijke bijstand en ondersteuning (art. 33 Gemeentewet).

Daar waar in de tekst van de Gemeentewet over de raad, de burgemeester en de griffier wordt gesproken, kan met betrekking tot deze regeling worden gelezen: het bestuur, de voorzitter en de secretaris.

 

Artikel 9 Voorzitter

 

Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan, die de leiding heeft over de vergaderingen van het bestuur. De voorzitter is geen apart orgaan, en heeft zodoende geen eigen bevoegdheden. Het bestuur kan hem natuurlijk wel machtigen bepaalde bevoegdheden namens het bestuur uit te oefenen (lid 4). Het bestuur bepaalt ook hoe de voorzitter bij afwezigheid vervangen wordt (lid 5). Met lid 6 wordt aangesloten bij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die een voorzitter van een openbaar lichaam ook heeft (art. 33d lid 2 Wgr).

 

Artikel 10 Algemeen directeur

 

De werkorganisatie heeft een (bezoldigd) algemeen directeur. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van algemeen directeur.

 

Artikel 11 Secretaris

 

Er is ook een secretaris van het bestuur. De secretaris is de algemeen directeur. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van secretaris.

 

Artikel 11a Raad van secretarissen

 

Er is gekozen voor een onbezoldigde raad van secretarissen bestaande uit de vier gemeentesecretarissen. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van de raad van secretarissen.

 

Artikel 12 Personeel

 

Dit artikel regelt de rechtspositie van het personeel. Vanwege de inwerkingtreding van de Wnra wordt door de VNG een nieuwe werkgeversvereniging opgericht, de Werkgeversvereniging Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties, waar GR-en lid van kunnen/moeten worden wil de cao Samenwerkende Gemeenten Organisaties voor die organisaties bindend zijn.

 

Artikel 13 Heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar

 

De heffings- en invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar zijn enkelvoudige bestuursorganen. De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren en dit artikel bevestigt dat de bevoegdheden van deze ambtenaren bij of krachtens de wet rechtsreeks aan hen toekomen. Het betreft hier de volgende wetten: de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de

 

Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Leerplichtwet. In lid 2 is bepaald dat het bestuur deze ambtenaren aanwijst.

 

Artikel 14 en 15 Informatie- en verantwoordingsplichten

 

Dit artikel werkt de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 17 t/m 20 Wgr uit. Dat betekent dat het bestuur als orgaan alleen inlichtingen hoeft te verschaffen en dat ieder individueel lid verantwoording moet afleggen aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de eigen raad. In dat kader moet het lid ook alle inlichtingen verschaffen die hem gevraagd worden.

 

Met het bepaalde in artikel 15, lid 4 wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat de colleges ieder één stem verkondigen.

 

Artikel 16 Kwaliteitsborging

 

Dit artikel regelt kwaliteitsborging en spreekt voor zich.

 

Artikel 17 Gemeentewet

 

Op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de genoemde artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing (art. 35 lid 6 Wgr). Dat is in dit artikel herhaald. Met de toepassing van de Gemeentewet is ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing.

 

Ingevolge de artt. 212 en 213 van de Gemeentewet dient het bestuur een (of meerdere) verordening(en) vast te stellen waarin de uitgangspunten van het financiële beleid zijn opgenomen alsmede regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de werkorganisatie, inclusief regels over de wijze van de controle daarop.

 

Artikel 18 Financiële verantwoordelijkheid

 

De werkorganisatie moet over voldoende middelen beschikken om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen (art. 35 lid 6 Wgr jo. art. 194 Gemeentewet). Om die reden moeten gemeenten verplicht meewerken aan de uitvoering van de begroting (art. 10a Wgr jo. art. 194 en 195 Gemeentewet).

 

Bij de verplichtingen aan derden gaat bijvoorbeeld om kosten als salaris- en huisvestingslasten en inkoopcontracten.

 

De kostenverdeelsleutel en de financiële systematiek worden verder uitgewerkt in een bijdrageverordening

 

(lid 3).

 

Artikel 19 Kadernota

 

Dit artikel is gebaseerd op art. 34b Wgr.

 

Artikel 20 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting

 

Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar, overeenkomstig art. 189 lid 4 Gemeentewet. De overige leden van dit artikel zijn gebaseerd op art. 34 en 35 Wgr. Eventuele begrotingswijzigingen hoeven niet voor 1 augustus van het jaar voorafgaande waarvoor de begroting dient te worden ingezonden aan gedeputeerde staten. Dan zou begrotingswijziging na 1 augustus van dat jaar immers niet meer mogelijk zijn, terwijl het gedurende het gehele begrotingsjaar nog mogelijk is de begroting te wijzigen. De eis dat de begrotingswijziging binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten moet worden gezonden geldt wel onverkort.

 

Artikel 21 Jaarrekening

 

Dit artikel is gebaseerd op art. 34 en 34b Wgr.

 

Artikel 22 Reserves en voorzieningen

 

De Nota reserves en voorzieningen bevat bepalingen over de wijze van totstandkoming en het omgaan met reserves en voorzieningen.

 

Artikel 23 Duur

 

Dit artikel bepaalt de duur van de regeling.

 

Artikel 24 Wijziging

 

Het bestuur dan wel een van de deelnemers kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten unaniem hieromtrent (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr).

 

Artikel 25 Toetreding

 

Dit artikel regelt de procedure voor toetreding van nieuwe partijen, voor zover die partijen daartoe op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd zijn. Toetreding kan geschieden bij unaniem besluit van de deelnemers én de potentiële deelnemer (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling). De deelnemers moeten daarvoor toestemming van hun raden hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr), zoals ook de potentiële toetreder dat mogelijk nodig heeft. In het toetredingsbesluit wordt bepaald wanneer de toetreding ingaat.

 

Artikel 27 Uittreding

 

Dit artikel regelt de procedure rondom uittreding van een of meerdere deelnemers. Daarbij moet, net als bij wijziging van of toetreding tot de regeling, het bepaalde over de toestemming van raden (art. 1 Wgr) in acht worden genomen.

 

Voor de in lid 1 opgenomen termijn van vier jaar is gekozen met het oog op de incidentele kosten tot oprichting van de werkorganisatie en vanuit het oogpunt van continuïteit en bestendigheid van de werkorganisatie in de opstartfase. Indien een van de deelnemers besluit uit te treden kan dit, gezien de in lid 4 waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

 

Een uittredende deelnemer is verantwoordelijk voor de kosten die met de uittreding gepaard gaan.

 

Artikel 28 Opheffing

 

Dit artikel regelt de opheffing van de werkorganisatie. Daartoe is een unaniem besluit van de deelnemers vereist (lid 1). Het bestuur stelt vervolgens een liquidatieplan op (lid 2). Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Indien de werkorganisatie alle op haar rustende verplichtingen is nagekomen en een batig saldo resteert, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten naar rato van de gehanteerde verdeelsleutel gehouden deze verplichtingen op zich te nemen. De werkorganisatie blijft bestaan, zolang dat voor liquidatie noodzakelijk is (lid 3; art. 9 lid 3 Wgr).

 

Artikelen 29 t/m 35 Archief

 

Dit artikel is gebaseerd op art. 40 Archiefwet 1995 (hierna: Archiefwet). Art. 3 van de Archiefwet verplicht overheidsorganen de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

 

De kosten die met de in artikel 30 lid 3 bedoelde taak gepaard gaan, worden doorberekend aan de gemeenten op basis van de gehanteerde verdeelsleutel.

 

Op grond van artikel 33, lid 1 is de secretaris van het bestuur – tevens de algemeen directeur – belast met het beheer van de archiefbescheiden van de werkorganisatie en het bestuur, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. De archivaris is belast met het toezicht hierop.

 

De zorg voor de archiefbescheiden omtrent de door de deelnemers gemandateerde taken, blijft berusten bij die betreffende gemeenten. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de gemandateerde taken, is aangewezen de archiefbewaarplaats van de deelnemers.

 

Artikel 36 Klachtenregeling

 

Dit artikel regelt het klachtrecht ten aanzien van Werkorganisatie BUCH overeenkomstig hoofdstuk 9 Awb. Voor het externe klachtrecht is de Nationale ombudsman bevoegd (art. 1a lid 1 onder b Wet Nationale ombudsman).

 

Artikel 37 Geschillenregeling

 

Geschillen omtrent de gemeenschappelijke regeling moeten aan gedeputeerde staten worden voorgelegd (art. 28 Wgr). Dit artikel voorziet in een voorprocedure om geschillen snel te kunnen oplossen, voordat geformaliseerd wordt.

 

Artikel 38 Inzenden regeling en bekendmaking

 

De gemeente Uitgeest is belast met verzending van de regeling aan gedeputeerde staten en bekendmaking ervan (leden 1 en 2). Deze bepaling is gebaseerd op art. 26 Wgr.

 

Artikel 39 Inwerkingtreding

 

Dit artikel is gebaseerd op art. 26 lid 3 Wgr.

 

Artikel 40 Citeerwijze

 

Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.

Naar boven