Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Eersel 2024

het college van de gemeente Eersel

 

gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

b e s l u i t

 

 

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Eersel 2024

 

Inleiding

 

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna te noemen de wet, gaat ervan uit dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De verankering van de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.

Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning, in dit geval de wet.

 

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2024 is een kader voor het lokale beleid vastgesteld. Als verlengstuk van de verordening zijn deze beleidsregels opgesteld. In de beleidsregels is uitgewerkt hoe de wet en de verordening moet worden uitgevoerd, zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.

 

Om de leesbaarheid van deze beleidsregels te bevorderen is de volgorde van de artikelnummers aangehouden vanuit de verordening.

 

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt bedoeld met:

    • verordening: de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2024;

    • beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2024;

    • wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

 

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking hebben op de zelfredzaamheid en participatie van inwoners van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2.

    Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd en toegekend conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld. Dit heet een melding. Een melding wordt afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 7.

 

Artikel 4. Onafhankelijke Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende ondersteuning. De cliëntondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning, voordat het gesprek met de cliënt plaatsvindt.

 

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Het persoonlijk plan is vormvrij.

  • 2.

    Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, betrokken.

 

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hierbij om de van belang zijnde toegankelijke gegevens die onlosmakelijk verbonden zijn met zijn hulpvraag om zijn beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen.

  • 2.

    Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Dit wordt in het onderzoeksverslag vermeld.

 

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt in ieder geval gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen. Zonder de cliënt kan de hulpvraag onvoldoende in kaart worden gebracht. Tijdens het gesprek staan de mogelijkheden van de cliënt centraal. Het uitgangspunt is niet langer welke beperkingen de cliënt ervaart, maar welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is de insteek geen standaard oplossingen aan te bieden, maar de cliënt zelf een oplossing voor zijn hulpvraag aan te laten dragen. Een door de cliënt aangedragen oplossing waar de cliënt achter staat heeft meer kans van slagen om de beperking in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen.

  • 2.

    Als de hulpvraag voldoende duidelijk is, kan worden afgezien van een gesprek. Een voorbeeld hiervan is als de cliënt zeer recent is gesproken en de hulpvraag ook zonder gesprek voldoende duidelijk is.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, waaronder de specifieke behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de client, maken deel uit van het onderzoek.

  • 4.

    Aan de cliënt wordt uitgelegd dat een maatwerkvoorziening geleverd kan worden in vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), zorg in natura (zin) of een financiële tegemoetkoming en wat de gevolgen hiervan zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of, bij gebruikelijke hulp, zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7.

    Ook kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8.

    Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. In dit verslag staan de uitkomsten van het onderzoek en een advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die de cliënt zelf heeft aangedragen.

 

Hoofdstuk 3. Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de Awb wordt door of namens de cliënt schriftelijk bij het college ingediend middels het bij het onderzoeksverslag bijgevoegde aanvraagformulier. De aanvraag wordt door het college afgehandeld. De beslissing wordt genomen op basis van de uitkomsten van het onderzoek conform artikel 7 van de verordening en beleidsregels.

 

Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • eigen kracht en/of;

    • gebruikelijke hulp en/of;

    • mantelzorg en/of;

    • hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of ;

    • algemene voorzieningen en/of;

    • andere voorzieningen.

 

Hieronder wordt nader ingegaan op enkele begrippen en criteria uit de wet en de verordening:

  • a.

    Eigen kracht: de cliënt kijkt eerst of hij zelf of samen met zijn directe omgeving zijn situatie kan verbeteren. Alleen mogelijkheden die daadwerkelijk beschikbaar en/of verkrijgbaar zijn, vallen onder de oplossingen op ‘eigen kracht’.

  • b.

    Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 van de wet).

 

In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • 1.

    de huisgenoot is niet overbelast of dreigt niet overbelast te raken;

  • 2.

    de huisgenoot heeft geen beperkingen en heeft de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren of kan deze vaardigheden aanleren;

  • 3.

    de huisgenoot is aanwezig/beschikbaar;

  • 4.

    het gaat niet om specialistische hulp;

  • 5.

    een druk bestaan is geen reden om geen gebruikelijke hulp te geven.

 

Het hangt af van de sociale relatie welke hulp en ondersteuning mensen van elkaar mogen verwachten. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp en ondersteuning mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp en ondersteuning bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot een mogelijke aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van de Wmo, bijvoorbeeld ouders ten opzichte van hun kinderen. Bij gebruikelijke hulp en ondersteuning wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties;

  • Kortdurende situaties: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • Langdurige situatie: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp en ondersteuning langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

 

Bij hulp bij het huishouden en begeleiding wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk zijn. In het geval van hulp bij het huishouden wordt het begrip gebruikelijke hulp nader gespecificeerd in bijlage 1 ‘protocol hulp bij het huishouden’ van deze beleidsregels. In het geval van begeleiding wordt het begrip ‘gebruikelijke hulp’ nader gespecificeerd in dit artikel in samenhang met bijlage 2 ‘indicatieprotocol Begeleiding’ van deze beleidsregels.

 

Korte levensverwachting

In geval van een zeer korte levensverwachting kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van het hetgeen bepaald in dit artikel.

 

Inwonende kinderen

Als een kind gebruikelijke hulp moet verlenen, wordt goed onderzocht welke taken een kind kan uitvoeren. Er wordt rekening gehouden met wat je van een kind op een bepaalde leeftijd kan verwachten. Dit wordt gedaan volgens onderstaand schema.

 

Kinderen

Huishoudelijke taken

Zorgtaken en begeleiding

Tot 5 jaar

Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

Zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

Moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;

Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;

Hebben geen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband;

Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

5 tot en met 11 jaar

Worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeels ook.

  • Hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan.

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • Hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2x per week.

12 tot en met 17 jaar

Kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden en vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;

  • Hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).

18 tot 23 jaar

Kunnen een éénpersoonshuishouden voeren. Dit bestaat uit schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, een maaltijd verzorgen en afwassen en opruimen.

Indien nodig kan opvang en/of opvang van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

Vanaf 23 jaar

Kunnen meerpersoonshuishouden voeren en de huishoudelijke taken volledig overnemen.

  • Kunnen zelfstandig wonen.

 

Gebruikelijke hulp bij ondersteuning van het huishouden:

Het is normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk taken overnemen in het huishouden, wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Bij het indiceren wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden.

Als de cliënt de huishoudelijke taken niet of niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen. Zie hiervoor verder bijlage 1 ‘protocol hulp bij het huishouden’ van deze beleidsregels.

 

Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Gebruikelijke hulp bij ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname:

  • 1.

    Gebruikelijke hulp bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname wordt verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

  • 2.

    In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

  • a.

    Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

  • b.

    Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie en kennissen;

  • c.

    Het overnemen van en ondersteunen bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

 

Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij verplaatsingen binnen de leefomgeving

Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij:

  • a.

    Verplaatsingen met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts;

  • b.

    Structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de daginvulling van de huisgenoot.

  • c.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 van de wet). Bij mantelzorg is er sprake van een sociale relatie, een persoonlijke betrokkenheid. Er is sprake van mantelzorg als er langdurig en intensief boven gebruikelijke hulp wordt verleend.

    Als een mantelzorger beschikbaar is en die kan en wil hulp (blijven) bieden, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.

    Als de mantelzorger de hulp (tijdelijk) niet meer kan of wil bieden en het gaat over taken waarvoor een maatwerkvoorziening mogelijk is, dan kan het college ter ontlasting van de mantelzorger (tijdelijk) een maatwerkvoorziening verstrekken.

     

    Mantelzorg is per definitie vrijwillig. Als een mantelzorger geen mantelzorger (meer) wil zijn of de boven gebruikelijke hulp slechts tegen betaling wil verlenen, kan er in die situatie niet gesproken worden van de beschikbaarheid van mantelzorg.

 

  • d.

    Hulp van andere personen uit het sociale netwerk: het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid/kracht van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.

 

  • e.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen: Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is (artikel 2.3.5, derde lid van de wet). Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk verkrijgbaar is (nieuw of tweedehands);

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;

  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Hierbij wordt uitgegaan van een reserveringscapaciteit van 5% op de geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden.

 

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is.

Als er sprake is van aantoonbare schulden, kan daar rekening mee worden gehouden bij het bepalen of een voorziening financieel gedragen kan worden door de cliënt. Denk hierbij aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet/minder kan reserveren voor een voorziening.

 

Bewijslast

Als de cliënt aangeeft dat hij de gevraagde algemeen gebruikelijke voorziening niet financieel kan dragen, dan toont de cliënt dit zelf aan. De bewijslast is dus omgekeerd. Op dat moment zal de cliënt inzicht moeten geven in zijn/haar financiële positie en onderbouwen met stukken waarom hij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.

 

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet-limitatief):

  • Aangepaste box

  • Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

  • Aanrechtblad

  • Airco

  • Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

  • Boodschappendienst

  • Centrale verwarming

  • Douchekop op glijstang

  • Drempelhulpen

  • Fiets, bakfiets, elektrische fiets, snorfiets, tandem

  • Glazenwasser

  • Handgrepen

  • Een-hendelkraan

  • Keukenapparatuur

  • Klussendienst

  • Kreuk/ strijkvrije kleding

  • Kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);

  • Losstaande douchekruk/ douchestoel op poten

  • Maaltijdservice

  • Rollator

  • Schoonmaakspullen

  • Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast

  • Spoel-föhntoilet

  • Stalling voor een driewielfiets (zonder aandrijving)

  • Stofzuiger

  • Thermostaat mengkraan

  • Toiletstoel

  • Tweede toilet boven

  • Tweede trapleuning

  • Voor- en naschoolse opvang

  • Verhoogde wc-pot

  • Vervangen van een lavet door douche

  • Vervangen van stoffen meubilair voor glad meubilair

  • Verwijderen van een bad

  • Wasdroger

  • Wasmachine

  • Wandbeugels

  • Wandelstok

 

  • f.

    Algemene voorzieningen: Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle inwoners van een gemeente, dus niet specifiek voor inwoners met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor inwoners met een beperking (artikel 1.1.1, lid 1 van de wet).

 

  • g.

    Andere voorzieningen: voorzieningen die via andere wetten verstrekt worden.

 

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • a.

    Maatwerkvoorzieningen die toegekend worden, zijn passend en de meest goedkope oplossing. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst, compenserende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van deze duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.

  • b.

    Een collectieve voorziening is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening. Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.

 

Hieronder is per maatwerkvoorziening uitgewerkt welke kaders gelden voor het inzetten van deze maatwerkvoorziening, hoe die worden toegepast en welke keuzes er binnen de maatwerkvoorziening kunnen worden gemaakt. Bij iedere maatwerkvoorziening geldt dat het onderzoek, zoals beschreven in artikel 7, wordt doorlopen en hierbij de eigen kracht, zoals beschreven in artikel 9, zorgvuldig wordt onderzocht en meegewogen.

 

Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van een protocol hulp bij het huishouden dat als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd. Hierbij gaat het met name om de wijze waarop het aantal minuten per week dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden wordt vastgesteld.

 

Vormen hulp bij het huishouden

Er bestaan 3 categorieën huishoudelijke hulp:

  • Categorie 1: huishoudelijk werk (HH1)

  • Categorie 2: huishoudelijk werk en organisatie (HH2)

  • Categorie 3: huishoudelijk werk en hulp bij een ontregelde huishouding (HH3)

 

Sanering vervuilde woning

Indien er sprake is van een sterk vervuilde woning, dient de woning eerst gesaneerd te worden voordat er hulp bij het huishouden wordt ingezet. Voor het saneren van de woning wordt een aparte voorziening getroffen.

 

Resultaten

Hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 4 aandachtsgebieden:

Een schoon en leefbaar huis

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

Het gaat over de vertrekken in huis die daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn. Het gaat om de binnenkant van het huis; onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier dus niet onder.

 

Een schoon en leefbaar huis wil niet zeggen dat de in gebruik zijnde vertrekken standaard wekelijks schoon moeten worden gemaakt. De frequentie van schoon maken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid). Dat betekent dus maatwerk: geen situatie is hetzelfde.

 

Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed

De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Het inkopen van kleding valt hier niet onder. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine, een droogruimte of een droger.

 

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat burgers deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden gemaakt van een algemene gebruikelijke voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst). De kosten van een boodschappenservice zijn door de CRvB (Centrale Raad van Beroep) als financieel draagbare kosten bevonden. Ook voor cliënten met een bijstandsuitkering.

Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd kan ook een vorm van hulp bij het huishouden zijn. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals van een maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die als algemeen gebruikelijk door de CRvB zijn bestempeld.

 

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij fulltime werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Rolstoelvoorziening

Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat de cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning.

 

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

 

Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice.

 

Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening noodzakelijk zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopfiets) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Een loopfiets kan op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden verstrekt.

 

Sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de cliënt zonder sportvoorziening niet mogelijk is om te participeren, kan hiervoor een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat kan een tegemoetkoming zijn voor een sportrolstoel, maar ook voor een vergelijkbare sportvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De cliënt moet aantonen dat sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.

 

Woonvoorzieningen

Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving). Deze hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • Losse woonvoorzieningen: dit zijn voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn;

  • Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • Verhuiskostenvergoeding: de vergoeding bedraagt als uitgangspunt hierbij een maximumbedrag en wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

 

Kortdurend gebruik

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat deze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

 

Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door burgers zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, bijvoorbeeld in bouwmarkten of verkrijgbaar zijn via een “oppluspakket” van de woningcorporatie.

 

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen (niet-limitatief):

  • Aangepaste box

  • Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

  • Aanrechtblad

  • Airco

  • Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

  • Centrale verwarming

  • Douchekop op glijstang

  • Drempelhulpen

  • Handgrepen

  • Een-hendelkraan

  • Keukenapparatuur

  • Los staande douchekruk/ douchestoel op poten

  • Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast

  • Spoel-föhntoilet

  • Stalling voor een driewielfiets (zonder aandrijving)

  • Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer

  • Thermostaat mengkraan

  • Toiletstoel

  • Tweede toilet boven

  • Verhoogde wc-pot

  • Vervangen van lavet door douche

  • Verwijderen van een bad

  • Wasdroger

  • Wasmachine

  • Wandbeugel

 

Per situatie moet worden bekeken of de voorziening ook daadwerkelijk voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Dit blijft maatwerk.

 

Voorzienbaarheid

Tijdens het onderzoek zal worden afgewogen of de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien. Een voorbeeld hiervan is dat een cliënt de badkamer vernieuwt, maar niet voor een douche op afschot zorgt en een bad aanschaft. Dit terwijl hij reeds beperkingen ervaarde en hierdoor moeite had om in en uit bad te stappen. In die situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.

 

Belangenafweging verhuizing goedkoper adequaat alternatief

Zie hiervoor ook bijlage 4 ‘afwegingskader grote woningaanpassingen’ van deze beleidsregels.

 

Het college beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Bij het afwegen worden de volgende aspecten meegenomen, namelijk:

  • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel, maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • Sociale factoren. Van belang is daarbij onder andere de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, en aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en zelf al veel aanpassingen heeft gedaan. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

  • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten voor een verhuizing zijn.

  • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

 

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voorafgaand aan de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enzovoorts. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

Uitvoering woonvoorzieningen

Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de cliënt een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat de cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen, zodat ondersteuning niet nodig is.

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt, zolang de voorziening noodzakelijk is en aan de overige criteria wordt voldaan.

In bijlage 4 is voor grote woningaanpassingen (vanaf €2.500,--) een specifiek afwegingskader opgenomen.

 

Vervoersvoorzieningen

De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Het gaat bij Wmo-vervoersvoorzieningen specifiek over het dagelijkse sociale vervoer. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van het dagelijks sociale vervoer, wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien. Heeft een cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 25 km afstand vanaf de woning van de cliënt) 1500 km te kunnen reizen.

 

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient de cliënt voor het vervoer een ritprijs te betalen. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het vervoersprobleem zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen dan met de auto, afhankelijk van de vervoersbehoefte.

 

Algemeen gebruikelijk en eigen kracht

Bij de beoordeling van de eigen kracht in het kader van een vervoersvoorziening, wordt allereerst gekeken of iemand in staat is gebruik te maken van een eigen auto, de (brom-)fiets en/of van het openbaar vervoer. Daarnaast moet worden afgewogen of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening zoals een elektrische fiets. Een elektrische fiets (met trapondersteuning) is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen wordt gebruikt en in de detailhandel te koop is. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, waaronder een automaat of een airco.

 

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd door middel van het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken? Een voorbeeld hiervan is als de cliënt moeilijk of niet kan in- en uitstappen. Dan kan dit aanleiding zijn om een vervoersvoorziening toe te kennen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

 

Soorten vervoersvoorzieningen

  • Collectief vraagafhankelijk vervoer (deeltaxi);

  • Financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer, zoals nader uitgewerkt in artikel 15 en 16 van deze beleidsregels;

  • Aanpassing eigen auto;

  • Individuele vervoersvoorzieningen;

  • Aanpassing aan de individuele vervoersvoorzieningen.

 

Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) biedt een passende oplossing voor problemen bij het vervoer over langere afstanden. Het CVV is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

 

Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Indien het CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • Het vervoer omvat 25 kilometer vanuit de woonplaats;

  • een bestemming in België kan maximaal 25 kilometer vanuit de woonplaats liggen;

  • ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 25 kilometer valt, bereikbaar;

  • kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per kilometer, waarbij ook een opstaptarief betaald moet worden;

  • de cliënt kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;

  • indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • per jaar mag 1500 kilometer gebruikt worden;

  • ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;

  • ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en ná de afgesproken tijd;

  • rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • de taxichauffeur begeleidt de cliënt van (centrale) deur tot (centrale) deur.

 

Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van Taxbus (CVV). Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas van Taxbus. Alleen wanneer is aangetoond dat Taxbus niet geschikt is voor de cliënt en niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.

 

Financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer

Wanneer de cliënt niet met het CVV kan reizen, is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van een financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer op declaratiebasis. Zie hiervoor ook artikel 15 en 16 van deze beleidsregels.

 

Aanpassing eigen auto

Wanneer de client niet met het CVV kan reizen, is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van het aanpassen van de eigen auto. De voorwaarden hiervoor zijn:

  • de auto verkeert in goede staat;

  • het bedrag wordt gebaseerd op de goedkoopst, compenserende aanpassingen die noodzakelijk zijn, gebaseerd op twee door de cliënt ingediende offertes.

 

Individuele vervoersvoorzieningen

Voor het vervoer over de kortere afstanden (loop-/fietsafstanden) biedt het CVV geen passende oplossing. Hiervoor kunnen individuele vervoersvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets, worden verstrekt.

 

Aanpassing aan de individuele vervoersvoorzieningen

Met deze aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op vervoersvoorziening zitten maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt.

 

Begeleiding

Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

 

Indiceren begeleiding

Om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting te geven aan de indicatiestelling wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) (zie bijlage 3). Naar aanleiding van de uitkomst van de ZRM wordt vervolgens onderzocht welke resultaten de cliënt wil bereiken en of dit bereikt kan worden met eigen mogelijkheden, het sociaal netwerk, mantelzorg en andere voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen. Uiteindelijk wordt vastgesteld of de maatwerkvoorziening begeleiding passend en adequaat is voor het oplossen van de hulpvraag. Onderdeel van deze vaststelling is de keuze voor individuele begeleiding, groepsbegeleiding of dagbesteding en hoeveel daarvan (in minuten/dagdelen) en voor welke periode. Ook wordt bepaald of vervoer naar en van de locatie waar dagbesteding wordt aangeboden nodig is. Zie bijlage 2 van de beleidsregels voor het uitgebreide protocol om de maatwerkvoorziening begeleiding te indiceren.

 

Producten Begeleiding

  • Individuele begeleiding (B1, B2 en B3)

  • Dagbesteding (D1 en D2)

  • Vervoer dagbesteding

  • Groepsbegeleiding

 

Individuele begeleiding

Het doel van de individuele begeleiding is het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. De begeleiding kan ook als doel hebben om mantelzorgers te ontlasten.

Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt.

 

Voorbeelden:

  • Begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), eigen huishouden voeren, eigen administratie bijhouden;

  • Structureren van de dag;

  • Inzicht geven in eigen situatie en/of problematiek;

  • Activeren;

  • Aanleren en eigen maken nieuwe vaardigheden;

  • Vergroten van het netwerk;

  • Voorkomen van vereenzaming

  • Spiegelen;

  • Levensloopbegeleiding

 

Dagbesteding

Dagbesteding is een vorm van begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd.

 

Vervoer dagbesteding

Als een client niet zelfstandig naar de dagbesteding kan komen, moet de aanbieder het vervoer naar en van de dagbesteding regelen.

 

Groepsbegeleiding

Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er in groepsverband gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals is vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. In sommige gevallen kan de aanbieder samen met de cliënt overleggen of groepsbegeleiding effectief is.

 

Omvang en flexibiliteit

Naast de keuze voor welk product de begeleiding wordt ingezet, stelt de consulent in het onderzoek vast hoeveel uren en/of dagdelen worden ingezet en welke mate van flexibiliteit passend is voor de cliënt.

 

Eigen kracht

  • Behandeling vanuit de zorgverzekeringswet

    Voordat begeleiding wordt geïndiceerd is het van belang dat wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde, in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan. Behandeldoelen vallen onder de Zvw.

  • Anders dan in de Wet langdurige zorg (Wlz) is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of eigen te maken. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.

  • Ondersteuning vanuit de Participatiewet (Pw) of scholing die de cliënt volgt of kan volgen.

    Er zijn ook andere voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan, voordat de maatwerkvoorziening -begeleiding- wordt overwogen.

    Hierbij kun je denken aan ondersteuning op grond van de Pw of scholing die cliënt kan volgen. Zijn deze mogelijkheden voor aangepast werk of scholing er niet, dan kan begeleiding in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding worden overwogen.

 

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Als inwoners een beperking hebben, wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding. Wellicht zijn in die situaties andere opties mogelijk of is het gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten om deze beperking op te lossen. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden, waaronder voorzieningen in het voorliggend veld, waar inwoners op eigen kracht gebruik van kunnen maken(die inwoners zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een computercursus, taalles of een bingoavond.

 

Gebruikelijke hulp

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij begeleiding het begrip ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven-gebruikelijk zijn. Zie artikel 9, lid 1, sub b van deze beleidsregels en bijlage 1 (huishoudelijke hulp) en 2 (begeleiding) voor een uitgebreide beschrijving van dit begrip.

 

Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Als verpleging of behandeling nodig is dan moet dit geregeld worden via de Zvw. Kortdurend verblijf wordt veelal ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Ook kan kortdurend verblijf een langdurige opname voorkomen of ervoor zorgen dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen.

 

Omvang

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Met een maximum van 156 etmalen (52 x3) per jaar.

In specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan. Wel geldt dat maximaal drie maal per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden.

 

Eigen kracht

Er wordt onderzocht of de cliënt gebruik kan maken van andere voorzieningen. Bijvoorbeeld of de cliënt gebruik kan maken van de Wlz of Zvw. De Wlz kan een logeeropvang bieden aan cliënten die een Wlz indicatie hebben.

De Zvw kan (kortdurend) verblijf bieden ter voorkoming van een ziekenhuisopname. Afhankelijk van het type verzekering bieden zorgverzekeraars ook vervangende mantelzorg.

 

Vervoer naar de instelling

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer naar en van de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer, van hulp uit het eigen netwerk of de Taxbus als de cliënt een indicatie heeft.

 

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Aanvullingen op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt geen inwoner is van de gemeente Eersel

      Ingezetenschap: een cliënt moet inwoner zijn van de gemeente. Dat wil zeggen, zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Eersel. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP). De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente Eersel verblijven.

    • b.

      als deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

      Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de wet.

    • c.

      deze niet langdurig noodzakelijk is;

      Bij het bepalen of een voorziening langdurig noodzakelijk is, wordt gekeken naar de prognose van het ziektebeeld. Waar op korte termijn, zijnde maximaal 6 maanden, verbetering of genezing wordt verwacht, wordt geen voorziening in het kader van de Wmo verstrekt. Waar te verwachten is dat de beperkingen langdurig van aard of blijvend zijn, kan een Wmo maatwerkvoorziening worden verstrekt. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur (uitleentermijn 26 weken) worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). Het is, afhankelijk van de specifieke situatie van de client, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

    • d.

      als de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening de hulpvraag kan oplossen;

      Het is gebruikelijk dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning;

    • e.

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is. Zie hiervoor de toegangsrichtlijnen van een algemeen gebruikelijke voorziening in artikel 1, eerste lid onder b van de verordening en artikel 9, lid e van deze beleidsregels;

    • f.

      als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorliggende voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling.

      Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan;

      Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet). Als vorm van eigen kracht wordt ook verstaan dat client daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten ( zoals bijvoorbeeld de Zvw en de Participatiewet).

      Er wordt daarom géén maatwerkvoorziening verstrekt voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

    • g.

      als de cliënt de gevraagde voorziening vóór de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • h.

      als het een voorziening betreft die cliënt na de melding en vóór de datum van besluit het gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend en de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • i.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met de bestaande en bekende beperkingen en de te verwachte ontwikkelingen daarvan (als de maatwerkvoorziening had kunnen worden voorkomen). Bijvoorbeeld als er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een bad en het was op dat moment vanwege beperkingen te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat ook geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de wet;

    • j.

      als de economische afschrijvingstermijn van een verstrekte voorziening nog niet is verstreken. Met deze economische afschrijvingstermijn wordt de economische levensduur bedoeld.

 

Voor deze hulpmiddelen wordt onderstaande afschrijvingstermijn gehanteerd:

  • hulpmiddelen voor volwassenen:

7 jaar

  • hulpmiddelen voor kinderen:

5 jaar

  • douche- en toiletmateriaal:

5 jaar

  • sportrolstoelen en overige sportvoorzieningen:

3 jaar

  • vervoersvoorzieningen:

7 jaar

 

woonvoorzieningen:

  • Traplift:

8 jaar

  • ‘mindervalide’ kraan:

15 jaar

  • pakpaal:

15 jaar

  • automatische deuropener:

15 jaar

 

Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kan in overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en moet de afschrijvingstermijn gemotiveerd in het onderzoeksverslag worden uitgelegd.

 

Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend en technisch gezien in orde is, bestaat er geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.

 

Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

Tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:

  • De voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • De cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

  • De verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor de cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

De economische afschrijvingstermijn speelt in dat geval geen rol.

  • k.

    als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt;

  • l.

    als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wlz of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar client weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt;

  • a.

    als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waarin de voorziening moet worden getroffen;

    Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van de woning. Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit de cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind die in een instelling verblijft.

  • b.

    als de woning niet geschikt is om permanent te wonen, zoals o.a. een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning of een ADL-clusterwoning;

  • c.

    als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • d.

    als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • e.

    als de verhuizing de beperking in de zelfredzaamheid en participatie niet oplost, bijvoorbeeld als de cliënt zonder dringende reden verhuist vanuit een woonruimte waarbij de cliënt geen problemen had bij het normale gebruik van de woning, naar een woning waar de cliënt dit wel heeft;

  • f.

    als de cliënt niet verhuist naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij hij hiervoor schriftelijke toestemming van het college heeft gekregen;

  • g.

    als de voorziening tegen geringe meerkosten in de nieuwbouw of renovatie kan worden meegenomen. Een voorbeeld hiervan is om een douche op afschot te plaatsen in plaats van een bad.

  • h.

    als de cliënt woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen, waartoe de cliënt behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals een elektrische deuropener.

 

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking. Het college motiveert waarom de beslissing wordt genomen. Voor een onderbouwing van de motivering verwijst het college naar de wet, naar de verordening en/ of de beleidsregels.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      Welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      De ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • e.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • f.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • g.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • h.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • i.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • j.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • e.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • f.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • g.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • h.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • i.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • j.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

 

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan als:

    • a.

      de cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

    • b.

      de cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegespreken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

    • c.

      de cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

    • d.

      de cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als er sprake is van een ondersteuning bij vier of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

  • 2.

    De cliënt motiveert waarom hij de voorziening als pgb wenst te verkrijgen en dient hiervoor een pgb-budgetplan in te vullen zoals bedoeld in artikel 12, lid 1 van de verordening.

  • 3.

    In het geval de cliënt niet zelf beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb of om eigen redenen de regie niet zelf wil voeren, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijke vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de ‘keukentafel’ gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de cliënt.

  • 4.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaatsvinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na het overleggen van de factuur en als de cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.

  • 5.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet, niet naar behoren inzet of ten onrechte inzet of kan inzetten. De cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.

 

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Een formele hulp staat ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

  • 3.

    Het pgb kan worden ingezet om de informele hulp te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de cliënt. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Als de cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als mantelzorg kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening middels zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulp.

 

Artikel 14. Hoogte pgb

De manier waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld is in de verordening bepaald. In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      De kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst, compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten (naturatarief). In het naturatarief zit de vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en eventueel verzekering verdisconteerd. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden een reële termijn voor technische afschrijving van de voorziening. De eventuele meerkosten komen voor rekening van de cliënt.

    • b.

      Het bedrag van de kosten van één van de twee door de cliënt opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft afgesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen.

    • c.

      Bij een woningaanpassing wordt het ‘afwegingskader woningaanpassingen’, zoals opgenomen in bijlage vier van deze beleidsregels, gehanteerd.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Dit tenzij op basis van het pgb-budgetplan van de cliënt een compenserende voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren, tenzij het kortdurend verblijf betreft. Betreft het kortdurend verblijf, dan bedraagt het pgb een vast bedrag.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren om de hulpvraag van de cliënt op te lossen. Deze hulpvraag is gerelateerd aan een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming zal plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als de cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.

  • 5.

    Voor uitbetaling van een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening geldt enkel bewijslast voor de verhuizing op basis van inschrijving op het nieuwe adres of door overleggen van de huur- of koopovereenkomst. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats als de client aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking vermeld staan, heeft voldaan.

 

Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming

De manier waarop de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld is in de verordening bepaald. In de verordening zijn de volgende vaste bedragen aan de financiële tegemoetkoming vastgesteld:

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt in het jaar 2024:

    • Voor een alleenstaande: maximaal € 3.390,-;

    • Voor een echtpaar: maximaal € 4.104,-;

    • Voor een meeverhuizend gezinslid: maximaal € 715,- tot een maximum van € 6.244,- per gezin.

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt in het jaar 2024:

    • Taxivervoer: maximaal € 7.017,- per jaar;

    • Vervoer per rolstoeltaxi: maximaal € 9.276,- per jaar.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • 0 tot 4 jaar: geen vergoeding;

    • 4 tot 12 jaar: per jaar 25% van het normbudget;

    • 12 tot 16 jaar: per jaar 50% van het normbudget.

  • 4.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt in het jaar 2024 maximaal € 3.450,- voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

  • 5.

    De genoemde bedragen in dit artikel worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de Consumentenprijsindex (CPI) zoals wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

 

Hoofdstuk 4. Abonnementstarief

Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:

  • 1.

    De client betaalt een eigen bijdrage in de kosten van Wmo-ondersteuning in de vorm van het abonnementstarief zoals bedoeld in artikel 2.1.4, 3de lid en 2.1.4a, 4de lid van de Wmo 2015.

  • 2.

    Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of financiële tegemoetkoming) gebruik maakt, totdat de kostprijs is bereikt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.

  • 3.

    De cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor;

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer;

    • c.

      maatwerkvoorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

  • 7.

    Voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (Taxbus) betaalt de inwoner per rit een klantbijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld op basis van de tarieven voor openbaar vervoer in Zuidoost-Brabant.

  • 8.

    De inwoner betaalt het abonnementstarief aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).

 

Hoofdstuk 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door;

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van de college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is, waarbij;

    • a.

      het college onderzoekt bij een pgb of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betalen, voldoende is gegarandeerd;

    • b.

      bovenstaande kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan de cliënt toegestuurd.

    • c.

      na aanschaf van de voorziening door de cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.

 

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde, of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • I.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • II.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • III.

        onderhoud van de voorziening en zo nodig verzekeren;

      • IV.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

 

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

     

    Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

     

    Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

     

    Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 6. Bestrijding misbruik

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening in natura, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs of;

    • a.

      de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb of financiële tegemoetkoming nog toereikend is;

    • c.

      de client nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb of de financiële tegemoetkoming;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeven van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 22. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Terugvordering is alleen van toepassing als ten tijde van de melding of aanvraag opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Hoofdstuk 7. Mantelzorgwaardering

Artikel 23. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De gemeente draagt jaarlijks zorg voor de mantelzorgwaardering.

Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

 

Artikel 25. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

 

Artikel 26. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 9. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 27. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 28. Hardheidsclausule

Het college handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden, onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, conform artikel 4.84 van de Awb.

 

Artikel 29. Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2022 worden ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de beleidsregels, maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2022 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld conform deze beleidsregels.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2022 gebeurt op grond van die beleidsregels die daarvoor zijn geldigheid behouden.

  • 5.

    Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

 

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 september 2024.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2024.

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van Eersel op 16 juli 2024;

burgemeester en wethouders van Eersel,

de secretaris, ing. H.M.L. Offermans

de burgemeester, drs. W.A.C.M. Wouters

Naar boven