Gemeenteblad van Voorschoten
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Voorschoten | Gemeenteblad 2024, 333009 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Voorschoten | Gemeenteblad 2024, 333009 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2024
Hoofdstuk 1. Toegangsprocedure
Als een inwoner of zijn vertegenwoordiger zich meldt met een vraag om ondersteuning, wordt onderzocht of de inwoner hiervoor in aanmerking komt. De consulent van de gemeente Voorschoten onderzoekt de situatie van de inwoner. Het onderzoeksverslag en onderzoeksdocumenten zoals adviezen worden getoetst aan de Verordening en de beleidsregels. De Wmo-consulent beslist op grond hiervan of een maatwerkvoorziening wordt toegekend.
Met een melding verzoekt een inwoner het college om te onderzoeken of hij of zij in aanmerking komt voor ondersteuning. De melding kan bij de consulent van de gemeente Voorschoten worden gedaan. Een melding is vormvrij en wordt geregistreerd en bevestigd.
Voor feitelijk en residentieel daklozen1 en voor slachtoffers huiselijk geweld geldt dat de melding direct bij de door de gemeente aangewezen organisaties voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gedaan wordt. Zij toetsen daarna de toegang tot de opvang.
Artikel 1.3 Scheiding melding en aanvraag
Een melding is geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Als het onderzoek, dat volgt op de melding, is afgerond, kan een inwoner een aanvraag indienen.
Artikel 1.4 Behandeling melding
Na de melding wordt contact opgenomen met de aanvrager en eventuele mantelzorger. Bij het eerste contact komen de procedureregels, de mogelijkheid tot cliëntondersteuning en de optie om een persoonlijk plan in te dienen aan de orde.
Indien de melding gaat over opvang dan wordt deze melding in behandeling genomen door de door de gemeente aangewezen organisaties voor (specialistische) maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.
De vrouwenopvang toetst aan de hand van toelatingscriteria zoals beschreven in het beleidskader landelijke in-, door en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang (vanaf nu: Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang).
In hoofdstuk 6 (artikel 6.7) zijn de toetsingscriteria voor de (specialistische) maatschappelijke opvang nader omschreven.
Artikel 1.4.1 Onafhankelijke cliëntondersteuning
Voor de start van het onderzoek vertelt de consulent de inwoner over de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Het gaat hierbij om ondersteuning in de vorm van informatie en advies over maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan. Deze ondersteuning wordt door Voorschoten Voor elkaar geboden en is voor de inwoner kosteloos. Een onafhankelijk clientondersteuner kan helpen de juiste ondersteuning aan te vragen en meegaan naar gesprekken.
Artikel 1.4.2 Persoonlijk plan
De consulent vertelt de inwoner over de mogelijkheid om, indien van toepassing, een persoonlijk plan in te dienen. In het persoonlijk plan beschrijft de inwoner, al dan niet met behulp van een onafhankelijk cliëntondersteuner, welke vorm van ondersteuning naar zijn mening het beste van toepassing is op zijn situatie. Het persoonlijk plan moet voor de start van het onderzoek worden aangeleverd.
Het onderzoek wordt binnen zes weken na de melding uitgevoerd. Het college bespreekt met de inwoner wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. De inwoner is verplicht om zich tijdens het onderzoek te identificeren aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Het onderzoek verloopt conform aan de onderzoekstappen van de Centrale Raad van Beroep. Daarbij stelt het college in het onderzoek door een aantal stappen de volgende zaken vast:
Artikel 1.5.1 Procedureregels en opschorten beslistermijn
De inwoner verschaft de consulent de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek. Als de inwoner niet de benodigde gegevens, documenten of medewerking verleent aan het onderzoek, kan de beslistermijn worden opgeschort.
Artikel 1.5.2 Mantelzorg en dreigende overbelasting
De consulent onderzoekt of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om de mantelzorger te ondersteunen en/of om (dreigende) overbelasting te voorkomen (zie ook bijlage 1 ‘Dreigende overbelasting mantelzorgers’).
Na het gesprek met de consulent ontvangt de inwoner het gespreksverslag met de uitkomst van het onderzoek en het advies van de consulent. Het verslag moet worden getekend door de inwoner en de consulent voordat deze behandeld kan worden door het college.
Artikel 1.6.1 Verschil van mening over het verslag
Wanneer de inwoner het niet eens is met de inhoud van het verslag, kunnen opmerkingen worden besproken met de consulent en kan het verslag worden aangepast. De inwoner wordt gevraagd mogelijke opmerkingen zo spoedig mogelijk door te geven, aangezien het onderzoek pas na ondertekening kan worden afgerond.
Artikel 1.7 Aanvraag maatwerkvoorziening
Na ontvangst van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, heeft het college twee weken de tijd om een beschikking voor een maatwerkvoorziening af te geven.
Het college kan besluiten om advies in te winnen van een (medisch) deskundige. In dat geval moet het advies worden afgewacht, voordat het onderzoek kan worden afgerond. De beslistermijn wordt in deze gevallen uitgesteld met 4 tot 8 weken op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht. De gemeente stuurt een brief aan de inwoner om de inwoner hiervan op de hoogte te stellen.
Artikel 1.8 Beschikking voor een maatwerkvoorziening
Het college is verplicht om een beschikking af te geven over de aanvraag van een maatwerkvoorziening. Met een beschikking wordt het collegebesluit bedoeld waarin wordt aangegeven of de inwoner een Wmo-voorziening krijgt toegewezen. De beschikking kan zowel toekennend als afwijzend zijn. In de beschikking voor een toegekende maatwerkvoorziening staat in ieder geval:
Artikel 1.8.1 Beschikking voor vrouwenopvang
In afwijking op het gestelde in artikel 1.8 is de vrouwenopvang voor onbepaalde tijd gemandateerd tot het afgeven van beschikkingen. Dit is het gevolg van de landelijke afspraken over toetsingscriteria en eventuele plaatsing in een andere regio indien dat vanwege veiligheid noodzakelijk is, zoals beschreven in het Beleidskader landelijke in-, door en uitstroom crisisopvang.
Artikel 1.9 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening
Voor de eigen bijdrage voor diensten wordt aangesloten op wat daarover is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarin staat een aparte eigen bijdrage systematiek voor wonen met ondersteuning. Voor de eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geldt vanaf 2019 het landelijk vastgestelde abonnementstarief. De eigen bijdrage wordt geïnd door het CAK. Bij tijdelijke onderbreking van de voorziening (tot maximaal 3 maanden) stopt de eigen bijdrage niet. De eigen bijdrage wordt opgelegd tot 100 procent van de kostprijs (In artikel 4.7 wordt toegelicht wat met kostprijs wordt bedoeld) is bereikt behalve voor de bij Verordening uitgezonderde voorzieningen2 .
Voor een persoonsgebonden budget geldt dat de eigen bijdrage wordt opgelegd zolang de inwoner het persoonsgebonden budget ontvangt.Artikel 1.9.1 Eigen bijdrage in geval van opvang
In afwijking op het gestelde in artikel 1.9 wordt de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang vastgesteld en geïnd door de betreffende organisatie. Voor de specialistische maatschappelijke opvang geldt een eigen bijdrage per nacht. De eigen bijdrage voor de vrouwenopvang betreft de wooncomponent van de voorziening. Het uitgangspunt is dat voor de cliënt in ieder geval de norm voor zak- en kleedgeld, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, beschikbaar blijft. Vanwege persoonlijke financiële omstandigheden bestaat de mogelijkheid om van het standaard bedrag af te wijken.
Artikel 1.9.2 Start eigen bijdrage
De gemeente meldt aan het CAK wanneer de eigen bijdrage moet starten en stoppen. Uitzondering daarop zijn woningaanpassingen, daarvoor geldt dat de daadwerkelijke levering van de woningaanpassing als startmoment voor de eigen bijdrage geldt. De reden daarvan is dat een beschikking voor een woningaanpassing (bijvoorbeeld voor een traplift) wordt afgegeven waarna de leverancier de opdracht krijgt tot levering.
Artikel 1.9.3 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorziening in gemeenschappelijke ruimte
Ten aanzien van een maatwerkvoorziening die wordt geplaatst in gemeenschappelijke ruimten, zoals elektrische deuropeners, wordt in principe een eigen bijdrage verlangd van de aanvrager. Wanneer uit de praktijk blijkt dat een groep inwoners belang heeft bij de maatwerkvoorziening, kan het college ervoor kiezen om geen eigen bijdrage in de kosten op te leggen.
Wanneer het gaat om een doelgroepengebouw en voorzieningen die nodig zijn om dit gebouw aan de eisen voor deze doelgroep te laten voldoen, geldt artikel 2.4.1.
Artikel 1.10 Overstappen naar een andere zorgaanbieder
Een client heeft keuzevrijheid in de in te zetten aanbieder. Het kan voorkomen dat de ingezette aanbieder niet aansluit bij de klant, dan heeft de client de mogelijkheid om één keer per jaar over te stappen naar een andere zorgaanbieder. Voordat de overstap gemaakt kan worden, bespreekt client met consulent wat de reden is voor de overstap.
Hoofdstuk 2. Beoordelingscriteria maatwerkvoorzieningen
Tijdens de onderzoeksfase wordt onderzocht waar de inwoner ondersteuning bij nodig heeft en wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn ten aanzien van de inzet van algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, gebruikelijke voorzieningen en voorliggende wet- en regelgeving.
Artikel 2.2 Ondersteuningsterreinen
Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als hij een beperking ondervindt op één of meerdere van onderstaande terreinen:
Zie bijlage 2 voor de uitwerking van de van de verschillende terreinen waarop een inwoner een beperking kan ondervinden.
Artikel 2.3 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is voorliggend voor een maatwerkvoorziening. Met een algemene voorziening wordt verwezen naar een voorziening die toegankelijk is voor alle inwoners mét en zonder beperkingen. Voorbeelden zijn het openbaar vervoer en ontmoetingsochtenden. Ook ondersteuning en begeleiding van Voorschoten voor Elkaar is een algemene voorziening.
Om gebruik te kunnen maken van een algemene voorziening is geen toestemming en doorverwijzing van het college nodig. Eventueel kan er sprake zijn van een lichte toegangstoets, maar er wordt geen beschikking afgegeven.
Bijlage 3 bevat een lijst met voorbeelden van algemene voorzieningen.
Artikel 2.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Met een algemeen gebruikelijke voorziening wordt verwezen naar een voorziening:
Voorbeelden zijn een elektrische fiets of een verhoogd toilet.
Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Algemeen gebruikelijk voorzieningen worden niet vergoed vanuit de Wmo, maar zijn voor de rekening van de inwoner.
Bijlage 4 bevat toelichting op de financiële draagbaarheid en een lijst met voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Artikel 2.4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen in doelgroepengebouwen
Een verbijzondering van het gestelde in artikel 2.4 is dat, in de context van een gebouw specifiek bedoeld voor gehandicapten of ouderen (ook wel “doelgroepengebouw”), voorzieningen die nodig zijn om het gebouw aan de eisen voor deze doelgroep te laten voldoen, als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. In dat geval is de eigenaar van het gebouw verantwoordelijk voor deze voorzieningen en worden deze niet vergoed vanuit de Wmo. Een voorbeeld hiervan is een elektrische deuropener in een doelgroepengebouw.
Artikel 2.5 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die huisgenoten elkaar worden geacht te bieden. Bij de beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar:
Van een huisgenoot wordt geen gebruikelijke hulp verwacht wanneer hij een belemmerende beperking heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden aan te leren.
Artikel 2.5.1 Aard en de omvang ondersteuningsbehoefte
De ondersteuningsbehoefte van de inwoner kan van dusdanige omvang zijn dat er (deels) niet meer gesproken kan worden van gebruikelijke hulp. Dit kan als boven-gebruikelijk worden aangemerkt. Van bovengebruikelijke hulp is bijvoorbeeld sprake wanneer inwoners elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.
Artikel 2.5.2 Aard van de relatie met de inwoner
Wat als gebruikelijke hulp wordt aangemerkt, kan voor een partner of ouder anders zijn dan voor een kind. Als uitgangspunt geldt dat van een partner meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp, dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Ouders (of verzorgers) hebben een zorgplicht ten opzichte van hun kinderen. Bij uitval van één van de ouders, wordt verwacht dat de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen overneemt.
Artikel 2.5.3 Leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Van thuiswonende kinderen wordt verwacht dat zij huishoudelijke taken uitvoeren. Het bieden van ondersteuning, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
Artikel 2.5.4 Mogelijkheid om gebruikelijke hulp aan te leren
Het is mogelijk dat een huisgenoot niet weet hoe hij gebruikelijke hulp kan verlenen, maar dat wel kan aanleren. Er kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden ingezet om de gebruikelijke hulp aan te leren, zie hiervoor bijvoorbeeld artikel 3.3.4.
Mantelzorg is zorg of ondersteuning die een inwoner ontvangt van iemand uit zijn directe omgeving. Het gaat om onbetaalde ondersteuning die:
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat wordt geacht deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Artikel 2.7 Aanspraak op andere wetgeving
Een maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt wanneer een inwoner een indicatie voor desbetreffende voorziening heeft op grond van:
de Zorgverzekeringswet, bijvoorbeeld zittend ziekenvervoer of ambulancevervoer (zie artikel 2.9)3 ;
de Jeugdwet4 ;
Wel moet worden beoordeeld wat buiten de voorliggende aanspraak valt, dit blijft voor de Wmo.
Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt als er een voorziening wordt aangevraagd die de inwoner na de melding, maar voor de datum van het besluit, heeft gerealiseerd of aangeschaft, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.
Artikel 2.8 Afstemming met de Wet langdurige zorg
Indien een inwoner een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), dan kunnen zij bepaalde maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding en huishoudelijke ondersteuning niet meer vanuit de Wmo ontvangen.
Artikel 2.8.1 Thuiswonen met Wlz -indicatie
Zolang mensen nog thuis wonen met een Wlz -indicatie blijft de gemeente vanuit de Wmo verantwoordelijk voor hulpmiddelen, woningaanpassingen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen. Als mensen in een Wlz-instelling wonen of daar naartoe verhuizen dan is de zorginstelling verantwoordelijk voor de hulpmiddelen. Uitzondering daarop is de situatie waarin mensen in een Wlz-instelling wonen en al een hulpmiddel via de Wmo hebben. In dat geval blijft de gemeente nog verantwoordelijk voor het onderhoud ervan totdat het middel moet worden vervangen. Dan neemt de Wlz de zorg voor het hulpmiddel over.
Artikel 2.8.2 Overgang Wmo naar Wlz
Als het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatiebesluit heeft genomen dat een inwoner toegang heeft tot de Wlz, is er enige tijd nodig om de Wlz-zorg in te regelen. Als de inwoner al zorg ontving vanuit de Wmo, is dat niet meteen omgezet in Wlz-zorg. Bestaande ondersteuning wordt daarom voortgezet tot de Wlz-zorg in werking treedt. Hiervoor is landelijk afgesproken dat de bestaande zorg nog maximaal 5 dagen wordt voortgezet.
Artikel 2.8.3 Bezoekbaar maken eigen woning
Het bezoekbaar maken van een woning valt onder de Wmo als een cliënt in een intramurale setting binnen de gemeente woont. Als een cliënt in een intramurale setting buiten de gemeente woont, heeft de gemeente geen verplichting tot het verlenen van een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen, woning.
Artikel 2.9 Afstemming Zorgverzekeringswet
Wanneer een inwoner aanspraak kan maken op zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw), hoeft het college geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Verzekerden kunnen via het basispakket aanspraak maken op een (gedeeltelijke) vergoeding van:
In de verordening artikel lid 4.1 lid 6 e staat “Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen”. Het is niet mogelijk limitatief te bepalen wanneer sprake is van omstandigheden die als ‘risicosfeer’ worden aangemerkt en daarmee voor rekening moeten blijven van de cliënt.
In voorkomende gevallen betekent dit concreet dat de aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt geweigerd. Het gaat in ieder geval over keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt die hem door het College kunnen worden tegengeworpen (vergelijk CRVB:2014:1161 en CRVB:2013:BZ7735).
In artikel 4.2 van deze beleidsregels en artikel 9.3 van de Verordening is nader invulling gegeven aan de bedoelde omstandigheden die betrekking hebben op de risicosfeer van de cliënt in geval van aanvragen om woonvoorzieningen.
Artikel 2.12 Maatwerkvoorziening gerealiseerd
De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag. In de Verordening is vastgelegd dat iemand geen aanvraag kan doen voor een voorziening die hij voor de melding van de hulpvraag of voor de aanvraag van de voorziening al heeft aangeschaft. Met het zelf (laten) realiseren hiervan is er immers geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie (vergelijk RBOBR:2014:3092). Onbekendheid van een cliënt met de geldende regels komen voor zijn eigen rekening en risico en wordt niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt (vergelijk CRVB:1993:ZB2748)
Artikel 2.13 Maatwerkvoorziening nog niet gerealiseerd
De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld. In tegenstelling tot het bepaalde in het hiervoor genoemde lid, betekent dit artikel dat er nog beperkingen (kunnen) worden ondervonden in de zelfredzaamheid of participatie. Wel is er in deze gevallen sprake van omstandigheden die in principe in de risicosfeer liggen van de cliënt. Door zich namelijk niet eerder te melden met het oog op een aanvraag in te dienen ontneemt de cliënt het College de mogelijkheid te beoordelen of, en zo ja welke aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening die als goedkoopste passende bijdrage kan gelden. Kan het College de noodzaak nog wel vaststellen, dan kan worden overgegaan tot het verlenen van een maatwerkvoorziening die als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt (vergelijk CRVB:2012:BV5418).
Hoofdstuk 3. Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden
Een inwoner kan in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning wanneer hij niet in staat is (volledig) zorg te dragen voor een schoon, leefbaar en een gestructureerd huishouden en hij geen of onvoldoende beroep kan doen op zijn eigen netwerk. De nadruk bij de beoordeling van de aanvraag van huishoudelijke ondersteuning ligt in wat kan de inwoner nog wel. Ook zal, wanneer de kennis tot het vervullen van huishoudelijke taken ontbreekt bij de huisgenoten, worden gekeken in hoeverre de huishoudelijke taken aangeleerd kunnen worden.
Het college kan ondersteuning bieden om de volgende resultaten te bereiken:
Deze resultaten verder uitgewerkt in het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning (bijlage 5). Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.
Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die huisgenoten elkaar worden geacht te bieden, omdat zij gezamenlijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Bij een aanvraag van huishoudelijke ondersteuning door een inwoner, wordt daarom verwacht dat een (gezonde) huisgenoot de huishoudelijke taken overneemt, tenzij er sprake is van (dreigende) overbelasting. Het kan daarom noodzakelijk zijn dat ook met de huisgenoten van de aanvrager wordt gesproken (zie ook artikel 2.5).
Artikel 3.3.1 Aanvraag voor kortdurende huishoudelijke ondersteuning
Wanneer uitzicht is op herstel van het vermogen tot zelfredzaamheid en participatie binnen drie maanden zal geen maatwerkvoorziening worden toegekend.
Artikel 3.3.2 Fysieke aanwezigheid
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. In principe wordt alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten de niet-uitstelbare taken overgenomen.
Artikel 3.3.3 Uitstelbare huishoudelijke taken
Bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner, wordt beoordeeld in hoeverre er sprake is van uitstelbare taken. Wanneer er sprake is van uitstelbare taken, die de aanvrager of zijn huisgenoot of huisgenoten niet in één keer, maar in gedeelten kan uitvoeren, wordt hier in principe geen huishoudelijk ondersteuning voor toegekend. De volgende taken worden, op grond van de Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden van het CIZ, als uitstelbaar beoordeeld:
Artikel 3.3.4 Aanleren huishoudelijke taken
Indien uit onderzoek blijkt dat een inwoner bepaalde huishoudelijke taken nog zelfstandig kan doen, hoeft het college voor die taken geen huishoudelijke ondersteuning te verstrekken. In situaties dat huisgenoten nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit (nog) niet kunnen, kan het nodig zijn om tijdelijk huishoudelijke ondersteuning met regie in te zetten om huishoudelijke taken aan te leren.
Artikel 3.4 Eigen verantwoordelijkheid inwoner
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt in het kader van de Wmo alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd op het gebied van een schoon en leefbaar huis, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid.
In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.
Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop inwoners zelf invloed kunnen uitoefenen en veranderingen in kunnen aanbrengen. Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is in het principe het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een toekenning te krijgen voor ondersteuning in het kader van de Wmo. Een inwoner had deze situatie kunnen voorzien. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.
Artikel 3.4.1 Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Huishoudelijke ondersteuning wordt niet toegekend wanneer de beperkingen van de inwoner afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of (robot of steel)stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van ondersteuning.
Tijdens het onderzoek wordt gekeken of technische hulpmiddelen een adequate oplossing kunnen vormen voor de ervaren beperking. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine, de mogelijkheid tot zittend strijken in plaats van staand, het gebruik van een verlengstok of het ophangen van de was op een wasrekje in plaats van aan de waslijn.
Artikel 3.4.2 Houden van huisdieren
De gevolgen van het houden van huisdieren (met uitzondering van hulpdieren) op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor, behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 3.5 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.
Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne- eisen. Hiermee worden vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent onderscheid tussen midden, licht en zwaar. Daarnaast is er de mogelijkheid om aanvullende activiteiten zoals wasverzorging en regievoering toe te voegen aan deze vormen.
In bijlage 5 is aan de hand van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning verder uitgewerkt wat deze vormen van ondersteuning inhouden en hoe deze worden ingezet.
3.5.1 Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Bij sommige cliënten moet er vanwege een ernstig vervuild huis een eenmalige schoonmaak worden ingezet om een huis weer bewoonbaar te kunnen maken. Het product wordt ingezet voor cliënten die niet op eigen kracht of met hulp van het netwerk het huis weer bewoonbaar kunnen maken of waarbij er geen oplossing in het voorliggend veld kan worden gevonden. Door de woning eenmalig volledig op te ruimen en schoon te maken, wordt (samen met de inwoner) de situatie tot een beheersbaar niveau teruggebracht, zodat de inwoner kan beschikken over een leefbare woning. De incidentele werkzaamheden die behoren bij een zogenoemde grote schoonmaak/voorjaarsschoonmaak vallen niet onder dit product, maar horen bij het resultaat Schoon en leefbaar huis. Ook een ontruiming van de woning valt hier niet onder.
Artikel 3.6 Maaltijdvoorziening
Wanneer een inwoner niet in staat is een maaltijd te bereiden of om deze op te warmen, bijvoorbeeld met hulp van de magnetron, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet. De maaltijdvoorziening kan betrekking hebben op de volgende activiteiten:
Indien een inwoner al wijkverpleegkundige zorg ontvangt én vanuit de Wmo maaltijdverzorging dient te krijgen, kan de gemeente besluiten om in plaats van de hiervoor gecontracteerde aanbieder, de aanbieder van de wijkverpleging in te schakelen. Zie bijlage 6 voor de normtijden per activiteit.
Hoofdstuk 4. Wonen in een geschikte woning
Maatwerkvoorzieningen moeten ervoor zorgen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden dat alle verplaatsingen voor een normaal gebruik van de woning mogelijk is. Onder het normaal gebruik van de woning hoort ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat of het gebruik van een tuin of balkon.
Voorzieningen met een therapeutisch doel vallen niet binnen de Wmo. Een maatwerkvoorziening moet daarin zowel een medische (noodzakelijk) als een toekomstbestendige oplossing bieden.
Artikel 4.2 Eigen verantwoordelijkheid
Een inwoner dient zelf te zorgen voor een geschikte woning. Als problemen een gevolg zijn van een verhuizing van een geschikte woning naar een ongeschikte woning en er zijn geen redenen voor de verhuizing, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg, is de inwoner zelf verantwoordelijk voor een oplossing voor de (ontstane) problemen. Ook wanneer ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of uit de slechte staat van onderhoud van de woning, is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.
Ook de volgende omstandigheden vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner en het college hoeft hier geen maatwerkvoorziening voor toe te wijzen:
In artikel 9.3 van de Verordening is nader invulling gegeven aan de bedoelde omstandigheden die betrekking hebben op de risicosfeer van de cliënt in geval van aanvragen voor woonvoorzieningen.
Artikel 4.2.1 Plotselinge noodzaak
Onder eigen verantwoordelijkheid vallen geen gevallen waarbij sprake is van plotselinge noodzaak. Het gaat hierbij om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat iemand op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd of aandoening te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.
Artikel 4.2.2 Aanvraag voor drempel(hulp)
In principe worden drempelhulpen gezien als algemeen gebruikelijk en worden deze niet toegekend als maatwerkvoorziening, tenzij er sprake is van een situatie waardoor de aanvraag niet voldoet aan de criteria voor algemeen gebruikelijk.
Artikel 4.3 Zelfstandige woonruimte, woonboten en woonwagens
Een woning kan zowel een koop- of huurwoning zijn. Voorwaarde is dat het een zelfstandige woonruimte betreft. Voor woonwagens met een vaste standplaats, voor woonschepen met een officiële ligplaats en voor het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandige woningen.
Artikel 4.4 Primaat van verhuizen en maatwerkvoorziening verhuis- en herinrichtingskosten
Bij de aanvraag van een woningaanpassing, weegt het college af of het primaat van verhuizen van toepassing is. Er is sprake van het primaat van verhuizen, wanneer een verhuizing naar een andere woning een compenserende voorziening is voor de beperking(en) die de inwoner ervaart. Hierbij zullen de volgende aspecten worden meegewogen:
financiële consequenties van de woningaanpassing en een eventuele verhuizing5 ;
Als er uit deze belangenafweging blijkt dat het primaat van verhuizing niet binnen redelijke en/ of medisch aanvaardbare termijn realiseerbaar is, dan wel als er in de persoon gelegen factoren zijn die niet mogelijk maken dan kan het primaat van verhuizen niet worden toegepast.
Artikel 4.4.1 Tijdelijke maatwerkvoorzieningen
Indien wordt besloten dat verhuizing de beste oplossing is, is het mogelijk om eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen aan te brengen ter overbrugging.
Artikel 4.5 Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als de inwoner zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen. Er worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt voor:
Artikel 4.5.1 Bereiken van de tuin
Voldoende is als de inwoner de tuin via één toegang kan bereiken. Wanneer een inwoner in staat is zijn tuin te bereiken op een andere wijze dan via de (achter)deur, bijvoorbeeld via de garage of de gang achter het huis, hoeft het college geen woningaanpassing toe te wijzen.
Artikel 4.6 Eigenaar maatwerkvoorzieningen
De maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing wordt toegekend aan de aanvragende cliënt. De beschikking wordt daarom verstuurd aan de aanvrager of belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.
Artikel 4.7 Onderhoud en reparatie maatwerkvoorzieningen
Kosten voor onderhoud en reparatie van een maatwerkvoorziening zijn in principe onderdeel van de maatwerkvoorziening, tenzij er sprake is van schade door verwijtbaar gedrag van de zorgvrager of zijn gezinsleden. Als een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget opgenomen. Wanneer wordt gesproken over de “kostprijs” van een maatwerkvoorziening, worden daar dus de kosten in zijn geheel mee bedoeld: zowel de aankoop- of huurprijs als de bijkomende kosten, zoals onderhoud en reparatie.
Artikel 4.7.1 Onderhoud van maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten
De redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat van de Vereniging van Eigenaren een bijdrage in de kosten kan worden verlangd voor het onderhoud- en reparatiekosten of vervanging van maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten.
Artikel 4.8 Verwijderen maatwerkvoorzieningen
Aangepaste woningen die vrijkomen, zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere cliënt die dezelfde woonaanpassing nodig heeft. Indien de inwoner niet langer gebruik maakt van de woning waarin maatwerkvoorzieningen zijn doorgevoerd, dan is het college niet verantwoordelijk voor het ongedaan maken van deze voorzieningen.
Er kan een maatwerkvoorziening voor woningsanering worden toegekend, wanneer de sanering niet verwijtbaar betreft. De volgende voorwaarden gelden voor een sanering:
De woningsanering kan beperkt blijven tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden. Meestal betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. In beginsel saneert het college geen woonruimten die de inwoner af en toe gebruikt, bijvoorbeeld de keuken en slaapkamers van andere huisgenoten (kinderen). Er wordt rekening gehouden met de afschrijftermijn van de vloerbedekking of gordijnen. Als afschrijftermijn wordt een periode van acht jaar gehanteerd. Afschrijving over deze periode gebeurt evenredig. Een woningsanering wordt éénmalig verstrekt.
Hoofdstuk 5. Uitvoeren van dagelijkse activiteiten en een ingevulde dag hebben
Het college kan maatwerkvoorzieningen toekennen ten aanzien van het uitvoeren van algemene dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag. De ondersteuning richt zich daarbij op: begeleiden, stabiliseren of verbeteren. Deze vorm van ondersteuning heet een maatwerkarrangement.
Een maatwerkarrangement bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden. Een resultaatgebied is een leefgebied waarop een verandering beoogd wordt met de ondersteuning.
In het geval van Zorg in Natura (ZIN) wordt de uitvoering van de maatwerkarrangementen in principe belegd bij één gecontracteerde aanbieder. Deze aanbieder organiseert voor de cliënt alle benodigde ondersteuning op de afgegeven resultaatgebieden. Dit is gedaan zodat de aanbieder de regie kan voeren op de onderdelen van het ondersteuningstraject en de te behalen doelen. Met als doel dat de cliënt de doelen eerder kan bereiken en kan doorstromen in het ondersteuningstraject.
Als een cliënt de ondersteuning zelf wil inkopen via een persoonsgebonden budget, ontvangt cliënt een budget om de benodigde ondersteuning in te kopen. Vanwege de regieverantwoordelijkheid van een ZIN-aanbieder, is het uitgangspunt dat een cliënt de volledige ondersteuning ofwel via ZIN, ofwel via PGB ontvangt.
Artikel 5.2 Eigen verantwoordelijkheid
De consulent onderzoekt samen met Voorschoten voor Elkaar of iemand activiteiten kan aanleren en of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan uitvoeren. Ook wordt onderzocht of een inwoner in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen, bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten.
Artikel 5.3 Algemene doelen van maatwerkarrangementen
Het college kan ondersteuning bieden om de volgende doelen te bereiken:
In bijlage 8 zijn de maatwerkarrangementen nader uitgewerkt. In bijlage 7 staan voorbeelden van wat wel en niet onder begeleiding individueel valt.
Artikel 5.4 Soorten maatwerkarrangementen
De volgende soorten maatwerkarrangementen zijn beschikbaar:
ambulant: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Er geen sprake is van de structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
ambulant plus: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is tevens er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Begeleid wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt veelal plaats op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Beschut wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning door individuele ondersteuning vindt plaats op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders op de groepswonenlocatie op bepaalde tijden van de dag. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er minimaal sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht, eventueel aangevuld met aanwezigheid op de woonlocatie in de nacht in het weekend.
Beschermd wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning plaatsvindt door individuele ondersteuning op vaste contactmomenten én door een vaste 15 aanwezigheid van begeleiders gedurende (bijna) de (hele) dag op de groepswonenlocatie. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er sprake van aanwezigheid in de nacht op de groepswonenlocatie.
Artikel 5.5 De opbouw van de maatwerkarrangementen
Een maatwerkarrangement richt zich op een aantal resultaatgebieden en kent verschillende intensiteiten. Hieronder zijn deze hoofdonderdelen uitwerkt.
Artikel 5.5.1 De resultaatgebieden
De ondersteuning zoals genoemd in artikel 5.1 vindt plaats in de vorm van een modulair opgebouwd arrangement, bestaande uit één of meer van de volgende resultaatgebieden. Dit zijn;
Sociaal en persoonlijk functioneren: richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.
Zelfzorg en Gezondheid: draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan. Deze ondersteuning is aanvullend op het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren en is in de regel tijdelijk van aard (bij ambulant is het uitgangspunt 1 jaar, bij wonen met ondersteuning de duur van het woontraject).
Geldzaken: draagt er aan bij dat cliënten een geordende en gebalanceerde financiële huishouding verkrijgen en/of behouden. Deze ondersteuning is aanvullend op het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren en is in de regel tijdelijk van aard (bij ambulant is het uitgangspunt 1 jaar, bij wonen met ondersteuning de duur van het woontraject).
Daginvulling en vervoer (van en naar): draagt ertoe bij dat cliënt op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning. Van daginvulling bestaan er twee typen regulier en plus. De plus variant is voor cliënten die vanwege de aard van hun problematiek en/of de te bereiken doelen niet kunnen deelnemen aan daginvulling met een reguliere groepsgrootte, maar waarbij een kleinere ratio groepsbegeleider en cliënten noodzakelijk is. Als onderdeel van daginvulling kan de cliënt tevens in aanmerking komen voor vervoer van en naar de dagbesteding.
Sociaal Beheer: Ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning. Indien er sprake is van Beschut of Beschermd Wonen valt onder Sociaal Beheer ook de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep in de woonlocatie, bovenop de individuele ondersteuning op de resultaatgebieden sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken. Deze vaste aanwezigheid overdag op de woonlocatie dient onder meer voor de ondersteuning van de gezamenlijke momenten met mede cliënten en/of het reguleren van het sociale verkeer tussen cliënten.
Artikel 5.5.2 De intensiteiten
De resultaatgebieden bestaan uit verschillende intensiteiten, zoals genoemd in bijlage 8, dit is uitgewerkt in de onderstaande tabel. De intensiteiten staan voor de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de noodzakelijke zorgzwaarte.
Bij de keuze van een intensiteit wordt rekening gehouden met:
Indien (na het realiseren van de doelen) een toegekende maatwerkarrangement wordt beëindigd, kan er (tijdelijk) nog een noodzaak zijn om niet meer structureel maar incidenteel ondersteuning op het vlak van sociaal en persoonlijk functioneren te ontvangen. Het college kan dan de voorziening waakvlam instellen (maximaal 40 uur per jaar), waarbij de cliënt nog enige tijd wordt gemonitord.
In de regel (en bij PGB altijd) gaat de gemeente bij de bovenstaande drie vormen van Wonen met Ondersteuning uit van scheiden wonen en zorg. Dat betekent dat de cliënt zelf de huur betaalt en het maatwerkarrangement alleen de ondersteuning en de 24/7 bereikbaarheid omvat. Indien er sprake is van scheiden wonen en zorg, betaalt de cliënt als eigen bijdrage het abonnementstarief.
In sommige (uitzonderings) situaties is het zelf betalen van de huur (tijdelijk nog) geen optie, dan is een zogenoemde intramurale indicatie een mogelijkheid. De cliënt betaalt bij een intramurale indicatie geen huur, maar wel hoge eigen bijdrage tot aan zak- en kleedgeldnorm, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 van het landelijke uitvoeringsbesluit Wmo.
Artikel 5.6 Cliëntgroepen maatwerkarrangementen
Voor de maatwerkarrangementen is van belang te kunnen bepalen onder welke cliëntgroep deze valt. Enerzijds is dat van belang om te kunnen bepalen op welk soort ondersteuning een cliënt aanspraak kan maken.
Anderzijds is dit van belang om vast te kunnen stellen welke aanbieder deze ondersteuning kan leveren.
Er worden de volgende cliëntgroepen bij Ambulante Ondersteuning onderscheiden:
Bij Wonen met Ondersteuning wordt er een onderscheid gemaakt tussen:
Artikel 5.7 Maatwerkvoorziening kindverzorging
De maatwerkvoorziening kindverzorging kan worden toegewezen wanneer een inwoner door een beperking tijdelijk de dagelijkse zorg voor een kind niet op zich kunnen nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de verzorging van een minderjarig kind na een ziekenhuisopname van de ouder of wanneer één of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Het doel van de maatwerkvoorziening is dat acute problemen tijdelijk worden opgelost, zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. De maatwerkvoorziening wordt in principe niet langer dan zes weken afgegeven.
Artikel 5.8 Personen met een zintuiglijke beperking
De VNG heeft in afstemming met het ministerie van VWS landelijke inkoopafspraken gemaakt voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Het gaat om specialistische begeleiding voor:
Het college verleent een maatwerkvoorziening als de ondersteuning niet is opgenomen in de landelijke inkoopafspraken en de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld een tolk Nederlandse gebarentaal bij een bezoek aan huisarts, notaris of ouderavond op school.
Bemoeizorg kan worden ingezet als het geen optie is om af te wachten tot een inwoner zelf om die hulp vraagt en/of om verdere verwaarlozing te voorkomen. Bemoeizorg richt zich op zorgmijders. Specifiek gaat het om inwoners waarbij sprake is van een vorm van verwaarlozing, maar die de stap naar hulpverlening niet kunnen of willen maken.
Zorgmijders hebben meestal problemen op meerdere leefgebieden, en dat maakt dat er vaak meerdere partijen bij betrokken zijn (bijvoorbeeld gemeente, GGD, ggz, woningcorporatie). De voor Wmo relevante leefgebieden zijn bijvoorbeeld huisvesting (opvang), dagbesteding, persoonlijke verzorging, huishoudelijke ondersteuning.
Wanneer bemoeizorg wordt ingezet, wordt er geen eigen bijdrage opgelegd, aangezien de inwoner geen aanvraag heeft ingediend voor ondersteuning.
Hoofdstuk 6. Specialistische voorziening wonen met ondersteuning & (specialistische) maatschappelijke opvang
De wet omschrijft beschermd wonen als wonen in een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.
Bij beschermd wonen en opvang gaat het dus om het bieden van onderdak en begeleiding van inwoners die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang is bedoeld voor mensen die geen vaste verblijfplaats hebben of die (tijdelijk) dakloos zijn. In de Leidse regio gebruiken wij voor deze vormen van ondersteuning de namen: Wonen met ondersteuning en specialistische maatschappelijke opvang (zie artikel 1.1. lid 1. sub e en sub r Verordening maatschappelijke ondersteuning Voorschoten).
Artikel 6.2 specialistisch maatwerkvoorziening wonen met ondersteuning
Wonen met ondersteuning wordt zo veel mogelijk lokaal georganiseerd. Een uitzondering zijn de voorzieningen voor inwoners met meervoudig complexe problematiek die aangewezen zijn op specialistische ondersteuning met wonen. Vanwege de complexe zorgbehoefte, het kleine aantal inwoners dat hierop aangewezen is en de benodigde specialistische inzet zijn deze voorzieningen niet zelfstandig lokaal te organiseren. Deze voorzieningen worden als specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning regionaal ingekocht en toegewezen6 .
Artikel 6.2.1 aanmelden specialistisch wonen met ondersteuning
Aanmelding voor specialistisch Wonen met ondersteuning kan op dezelfde wijze als bij lokaal wonen met ondersteuning bij het Wmo loket (zie hoofdstuk 1). Indien een inwoner mogelijk in aanmerking komt voor specialistisch wonen met ondersteuning, wordt de aanvraag voorgelegd aan het regionaal team Maatschappelijke Zorg dat de aanvraag verder behandelt.
Artikel 6.2.2 criteria voor specialistisch wonen met ondersteuning
Een inwoner komt in aanmerking voor een specialistische woonvoorziening als:
Inwoners die aangewezen zijn op specialistische woonvoorzieningen verblijven hier naar verwachting een of meerdere jaren. Ervaring leert dat zij hierna uitstromen naar:
Specialistische woonvoorzieningen kunnen zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd, zie artikel 5.5.3 voor meer toelichting.
Woonvoorzieningen voor éénouder gezinnen, waarbij bij de ouder sprake is van GGZ-problematiek al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, vallen ook onder de specialistische woonvoorzieningen.
Artikel 6.2.3 De duur van de toekenning
De duur van de toekenning is afhankelijk van de volgende factoren:
Wanneer een specialistisch wonen met ondersteuning plek niet direct beschikbaar is, wordt de inwoner op een wachtlijst geplaatst. In de tussentijd kan de inwoner aanspraak maken op overbruggingszorg in de vorm van ambulante ondersteuning. Deze ambulante ondersteuning wordt georganiseerd door de lokale gemeente en staat voor de gemeente Voorschoten beschreven in hoofdstuk 5.
Artikel 6.5 vormen specialistische woonvoorzieningen
Er zijn verschillende specialistische ondersteuningsvormen, ook wel voorzieningen genoemd, te onderscheiden:
Artikel 6.5.1 Traject woonbegeleiding ouder-kind
Het traject woonbegeleiding ouder-kind omvat kortdurende trajectondersteuning met wonen aan (jong)volwassen die zwanger zijn of jonge kinderen hebben en bij wie sprake is van problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking en die vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn zelfstandig te wonen. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte is 24-uurs oproepbare of 24-uurs aanwezige ondersteuning. Traject woonbegeleiding ouder-kind heeft een duur van minimaal drie maanden en maximaal anderhalf jaar, waarna uitstroom naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding of naar een meer langdurige vorm van wonen met ondersteuning (specialistische of subregionaal/ lokaal) mogelijk is. Traject woonbegeleiding ouder kind kan zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Artikel 6.5.2 Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling omvat kortdurende trajectbegeleiding aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject in een verslavingskliniek, niet in staat zijn zelfstandig te gaan wonen met ambulante begeleiding. Zij zijn aangewezen op een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op het omgaan met hun verslavingsgevoeligheid. Er is altijd sprake van meer problematiek dan enkel verslaving. Inwoners verblijven in dit type woonvoorziening met het doel weer zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Zij stromen uit naar zelfstandig wonen of een reguliere vorm van wonen met ondersteuning. Na een half jaar vind er een evaluatie plaats, onder andere om te bespreken of er al is nagedacht over vervolghuisvesting. Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling wordt primair in de vorm van scheiden wonen en zorg bekostigd Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling is altijd tijdelijk (bij voorkeur niet langer dan 1 jaar). De noodzakelijke indicatieduur wordt door het regionaal team Maatschappelijke Zorg vastgesteld. Indicaties voor dit traject worden niet met terugwerkende kracht verstrekt. 20
Artikel 6.5.3 Specialistisch wonen thuis
Een klein aantal (bestaande) inwoners vult specialistisch wonen met ondersteuning thuis in. Er is 24-uurs zorg nodig, maar dat wordt in de thuissituatie ingezet. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om specialistisch wonen thuis in te zetten:
Indicaties voor Specialistisch wonen thuis worden voor één jaar afgegeven. Daarna moet er een herindicatie worden aangevraagd. Uitgangspunt blijft altijd dat iemand op een wachtlijst voor een reguliere Wonen-met-ondersteuning-voorziening komt. Er dienen dan ook doelen te worden opgesteld om te werken aan de mogelijkheid om in een reguliere Wonen-met-ondersteuning-voorziening te kunnen functioneren. Na zes maanden vindt er een evaluatie van deze doelen plaats. Verder zijn de reguliere voorwaarden van Wonen met ondersteuning van toepassing bij het indicatieproces.
De zorg wordt geleverd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). Dit moet door meerdere professionals worden uitgevoerd. In sommige situaties is het noodzakelijk dat een deel van de zorg door een non-professional wordt uitgevoerd. Dit wordt per cliënt bekeken en beoordeeld. In dit geval dient minimaal 10% van de zorg te worden geleverd door een professional.
De ondersteuning rondom de cliënt dient gecoördineerd te worden door een professional uit de hulpverlening. Deze coördinator zorgt dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt op elkaar is afgestemd en is een aanspreekpunt voor de consulenten en andere hulp/zorgverleners. De cliënt kan zelf een coördinator aandragen of de consulent kan een coördinator zoeken. Een externe coördinator die geen actieve rol heeft in de zorg van de cliënt is ook een mogelijkheid, maar deze zal moeten worden betaald vanuit het beschikbare budget.
Artikel 6.6 Persoonsgebonden budget Wonen met ondersteuning
Een inwoner kan gebruikmaken van een persoonsgebonden budget voor specialistisch wonen met ondersteuning. Een persoonsgebonden budget wonen met ondersteuning kan alleen worden ingezet als de inwoner woont in een wooninitiatief. De inwoner moet kunnen motiveren waarom een persoonsgebonden budget een passende vorm van ondersteuning is. De inwoner kan het persoonsgebonden budget inzetten als het een wooninitiatief binnen de grenzen van de Leidse regio is, of voor specialistische voorzieningen, binnen de regio Holland Rijnland. De inwoner moet formeel (volgens het basis registratie personen)wonen bij het wooninitiatief.
Wanneer een organisatie is gecontracteerd voor Wonen met Ondersteuning (Zorg in natura), kan de organisatie niet diezelfde ondersteuning via een persoonsgebonden budget leveren.
Voor het PGB budget specialistische wonen met ondersteuning thuis wordt verwezen naar het Financieel Besluit.
Artikel 6.7 (Specialistische) Maatschappelijke opvang
De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen om de Maatschappelijke opvang zo veel mogelijk lokaal te organiseren. Toch zal dit voor een aantal inwoners geen geschikte optie zijn. In aanvulling hierop zijn aanvullende criteria gesteld en kan een inwoner in aanmerking komen voor Maatschappelijke Opvang als deze;
Voor een aantal inwoners zal dit geen geschikte optie zijn. In aanvulling op de criteria hierboven, kan een inwoner in aanmerking komen voor Specialistische Maatschappelijke Opvang als deze inwoner vanwege de ernst of grilligheid van de problematiek in de regel aangewezen is op 24/7 aanwezigheid van ondersteuning en/of toezicht.
Een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang inclusief bescherming en bijbehorende ondersteuning als deze:
het slachtoffer of de ouder met gezag of verzorger 18 jaar of ouder is, en het slachtoffer en de leden van het gezin niet in staat zijn om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, en opvang niet of niet meer nodig is.
Hoofdstuk 7. Verplaatsen, vervoeren en sociale contacten aangaan
Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen wanneer een inwoner een beperking heeft in het verplaatsen, vervoeren en het aangaan van sociale contacten.
Artikel 7.2 Vervoersvoorziening
Als een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier en het aanvullend openbaar vervoer in de directe woon- en leefomgeving, kan de maatwerkvoorziening vervoer worden toegewezen. Er zijn verschillende soorten vervoersvoorzieningen. Voorliggend aan de individuele vervoersvoorziening is het Collectief Vraagafhankelijk vervoer (ook wel regiotaxi genoemd).
Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Om hier een goede inschatting van te kunnen maken worden aard en mobiliteit onderzocht.
Artikel 7.3 Aard van de verplaatsingen
Tijdens het onderzoek wordt de vervoersbehoefte van de inwoner vastgesteld. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken: - verplaatsingsgedrag; - verplaatsingsmotief (waarom); - verplaatsingsbestemming (waarheen) en overige persoonskenmerken.
Artikel 7.4 Beoordelingscriteria ten aanzien van de mobiliteit
Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:
Artikel 7.5 Gemiddelde vervoersbehoefte
Er wordt uitgegaan van een gemiddelde vervoersbehoefte van 1500 kilometer per jaar. Als de inwoner gebruik maakt van een andere maatwerkvoorziening voor vervoer of een eigen verplaatsingsmiddel heeft, zoals een auto of elektrische fiets, wordt de aanvraag voor de Regiotaxi in principe afgewezen. Tenzij blijkt dat de inwoner ondanks de andere maatwerkvoorziening of eigen verplaatsingsmiddel onvoldoende kan voldoen aan zijn vervoersbehoefte in het kader van participatie. In deze gevallen zal worden uitgegaan van een aangepast aantal kilometers, aangezien de inwoner deels gebruik kan maken van een andere vervoersvorm.
Ook wanneer de partner van de inwoner gebruikmaakt van dezelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer heeft, kan, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte, de omvang van de maatwerkvoorziening worden aangepast. Wanneer het tot slot gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen, kan het gemiddelde ook worden aangepast. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Artikel 7.6 Vervoeren en verplaatsen in de directe leefomgeving
Als directe leefomgeving wordt een afstand tot 25 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel moet de inwoner basisvoorzieningen kunnen bereiken zoals het ziekenhuis, winkelcentrum en de huisartsenpraktijk.
Bij een dreigend sociaal isolement kan een maatwerkvoorziening voor vervoer worden afgegeven voor reizen buiten de directe leefomgeving. Maatwerkvoorzieningen gericht op de verplaatsing van de inwoner buiten de eigen leefomgeving, vallen niet onder de ondersteuningsplicht van het college.
Wil de inwoner sociale contacten onderhouden buiten de directe leefomgeving, dan geldt daarvoor het landelijke vervoersysteem Valys. Valys regelt het vervoer wanneer de inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 25 kilometer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 25 kilometer vanaf het woonadres van de inwoner. Om gebruik te kunnen maken van Valys, heeft de inwoner een Valys-pas nodig. Een inwoner heeft hiervoor één van de volgende indicaties nodig:
Artikel 7.7 Collectieve voorziening: de Regiotaxi
In de Leidse regio, de Duin- en Bollenstreek en de Rijnstreek is collectief vervoer beschikbaar via de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer voor zowel inwoners met als zonder Wmo-indicatie. De Regiotaxi rijdt van deur tot deur en is toegankelijk voor iedereen die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen.
De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 25 kilometer vanaf het woonadres van de inwoner of het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 25 kilometer vanaf het woonadres van de inwoner. De Regiotaxi kan ook meer dan 25 kilometer afleggen, hiervoor geldt het volledige tarief.
In principe wordt het collectieve vervoer van de Regiotaxi ingezet als vervoersvoorziening. Uitzonderingen worden beschreven in artikel 7.7.1, 7.8 en 7.9.
Artikel 7.7.1 Afwijken van het collectief vervoer
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan er een individuele maatwerk voorziening worden toegewezen. Het gaat hierbij om redenen van medische, psychische en/of sociale aard, waardoor het collectief vervoer voor bepaalde inwoners geen passende oplossing voor het vervoersprobleem biedt. Hierbij kan worden gedacht aan:
Artikel 7.7.2 Vorm van verstrekken
De verstrekking betreft een pas voor het gebruik van de Regiotaxi, waarmee een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal kilometers per jaar. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder.
Artikel 7.7.3 Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi
Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak kan zijn:
Sociaal-medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg: De noodzaak van begeleiding is een medische oorzaak waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie) psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadiging.
Artikel 7.8 Maatwerkvoorziening voor de zeer korte afstand
Bij inwoners die slecht ter been zijn, kan beoordeeld worden of er een vervoersvoorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand, bijvoorbeeld een scootmobiel. Een dergelijke maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt als de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien er sprake is van een contra-indicatie, dan kan het de voorziening niet versterkt wordt. In het onderzoek moet de noodzaak worden onderzocht in relatie met de voorzieningen in de omgeving. In de situatie van een revalidatie wordt afgewacht wat de eindsituatie van de inwoner is.
Bovendien worden de volgende accessoires voor de vervoersvoorziening scootmobiel niet vergoed;
Artikel 7.9 Aanpassing eigen auto
Wanneer een inwoner een eigen auto heeft en geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel of de Regiotaxi of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een autoaanpassing. Deze aanpassingen kunnen betreffen:
De autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend.
Vergoedingen voor auto-aanpassingen vanuit de UWV of andere wetgeving zijn voorliggend aan de Wmo.
Artikel 7.9.1 Voorwaarden aanpassing eigen auto
Aanvullend op de voorwaarden uit artikel 7.9 gelden de volgende voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening aanpassing eigen auto:
er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden7;
er doet zich naar alle waarschijnlijkheid geen ingrijpende verandering voor in de situatie van de bestuurder die invloed heeft op de rijbevoegdheid van de bestuurder (bijvoorbeeld doordat de verwachting is dat de medische situatie van de bestuurder in de nabije toekomst zo verslechterd dat autorijden niet meer mogelijk zal zijn).
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld, deze moet:
Artikel 7.10 Rolstoel als maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen, zodat normaal functioneren mogelijk is. De inwoner moet in staat zijn de woonkamer, slaapvertrek(ken), douche en het toilet te bereiken en, indien noodzakelijk, de berging wanneer daar regelmatig gebruik van wordt gemaakt.
Artikel 7.10.1 Rolstoel voor continu gebruik
Het college kan een rolstoel voor continu gebruik verstrekken wanneer een inwoner voor het verplaatsen continue is aangewezen op een rolstoel. Zo nodig zal een programma van eisen worden opgesteld aan de hand van medisch of ergotherapeutisch advies.
Artikel 7.10.2 Incidenteel rolstoelgebruik
Het college kan een rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekken indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich over korte vervoersafstanden niet lopend kan verplaatsen.
Afhankelijk van de aard van het gebruik, wordt eerst beoordeeld of er gebruik gemaakt kan worden van een uitleenrolstoel of van een rolstoel die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in een winkelcentrum, ziekenhuis of pretpark.
Artikel 7.11 Criteria rolstoel via het persoonsgebonden budget
Bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel, gelden de volgende criteria:
De sportvoorziening wordt niet gerekend tot een voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Toekenning van een sportvoorziening kan alleen maar wanneer de voorziening noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). In beginsel wordt deelname aan één sport als voldoende gezien. Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.
Hoofdstuk 8. Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget
Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze tussen een maatwerkvoorziening in natura of een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De consulent informeert de inwoner (over de (on)mogelijkheid van een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.
Artikel 8.2 Voorwaarden toekennen persoonsgeboden budget
Het college toetst of de aanvraag van de inwoner voor een maatwerkvoorziening vanuit een pgb voldoet aan de volgende voorwaarden:
Artikel 8.2.1 Motiveren persoonsgebonden budget
De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste, weloverwogen en vrijwillige keuze van de inwoner te zijn. De inwoner of zijn vertegenwoordiger moet kunnen motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wil krijgen. Om te toetsen of er sprake is van een weloverwogen keuze, kan de consulent een apart pgb-gesprek inplannen met de inwoner en zijn eventuele vertegenwoordiger. Tijdens dit gesprek kan zowel de motivatie voor en de rechten en plichten bij een pgb worden besproken, ook zal het pgb-plan worden besproken. Om een goed beeld te krijgen van de motivatie, mag de zorgverlener niet bij het pgb-gesprek aanwezig zijn.
Artikel 8.2.2 Pgb-vaardigheden
Om de maatwerkvoorziening toegewezen te kunnen krijgen vanuit een pgb, moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger pgb-vaardig zijn Het oordeel van het college is hierin leidend. Gekeken wordt naar de vaardigheden om de volgende taken uit te voeren:
Om bovenstaande vaardigheden te toetsen kan de consulent ervoor kiezen de inwoner een pgb-zelftest te laten invullen. Dit kan tevens dienen als middel om in gesprek gaan over de wenselijkheid van het pgb als financieringsvorm en de plichten die hieraan verbonden zijn.
https://open.overheid.nl/repository/ronl-277e25d6-4c27-4356-8950-2f1e9f27e89b/1/pdf/10%20punten%20pgb-vaardigheid.pdf
Artikel 8.2.3 De kwaliteit van de in te kopen ondersteuning
De cliënt heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. De inwoner heeft daarmee de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan zo nodig de kwaliteit van de ondersteuning bijsturen. Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid van de ingekochte of gecontracteerde ondersteuning voldoende is gegarandeerd. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of de maatwerkvoorziening in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Artikel 8.2.4 kwaliteitseisen voor PGB bij Wonen met ondersteuning
Het verstrekken van een PGB budget voor Wonen met ondersteuning gelden de volgende kwaliteitseisen:
Belanghebbende beschikt over een budgetplan, waarin staat vastgelegd bij welke zorgverleners hij de zorg gaat inkopen, het tarief van de zorgverlener en het aantal uren per zorgverlener. Ook geeft belanghebbende aan om welke reden hij geen gebruik wil maken van zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de gemeente.
Artikel 8.2.5 Kwaliteitseisen voor PGB voor (Specialistisch) wonen met ondersteuning
Aanvullend op het gestelde in artikel 6.6 wordt aan een Pgb(-voorziening) (specialistische) Wonen met ondersteuning de volgende voorwaarden gesteld:
Voor Wonen met ondersteuning geldt dat wanneer een nieuw pgb gefinancierd wooninitiatief start, de gemeente pas overgaat tot het verstrekken van een pgb voor deze maatwerkvoorziening wanneer de kwaliteit van het initiatief met de gemeente is afgestemd. Indien een wooninitiatief niet of niet meer voldoet aan de kwaliteitseisen, zal een verbeterplan worden opgesteld. Wanneer niet kan worden voldaan aan het verbeterplan, zal het pgb niet meer kunnen worden ingezet bij het betreffende wooninitiatief.
Artikel 8.3 Overwegende bezwaren
Het college kan een pgb weigeren als:
een pgb eerder is ingetrokken/beëindigd door de gemeente vanwege het handelen van cliënt. Bijvoorbeeld door het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen voor het pgb of na het budget te hebben besteed aan andere doelen dan waar dit voor was bestemd;
Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op grond van overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan een persoonsgebonden budget niet wordt verstrekt. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Artikel 8.4 Omvang persoonsgebonden budget
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief voor ondersteuning uit het sociale netwerk van de inwoner (non- professionele ondersteuning), ondersteuning geleverd door een ter zake kundige zzp-er en ondersteuning die via een instelling wordt geleverd. De zorgverlener dient in het geval van een pgb een Verklaring omtrent Gedrag te kunnen overleggen.
Non-professional: ondersteuning die wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. Ondersteuning door iemand binnen dezelfde leefeenheid of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt wordt altijd als non-professionele ondersteuning beschouwd.
Zzp-er: ondersteuning die wordt verleend door een persoon die beroepsmatig gekwalificeerd is de betreffende ondersteuning te leveren, hier relevante diploma’s voor heeft en bij de kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer.
Professionele hulp als zzp-er kan niet geleverd worden door familie, te weten in de eerste of tweede graad, echtgenoot, geregistreerd partner of een andere levensgezel van de budgethouder, met name wegens het ontbreken van professionele afstand. In die gevallen wordt de hulp als niet-professioneel (informeel) gezien.
Het persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen dient in beginsel vergelijkbaar te zijn met een voorziening in natura. Het college mag een lager pgb-tarief hanteren dan de tarieven voor een voorziening in natura, wanneer vaststaat dat dit lagere tarief toereikend is om de benodigde ondersteuning in te kunnen kopen. Dit geldt ook voor een tweedehands voorziening.
Artikel 8.4.1 Begrenzing van de bestedingsvrijheid
Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan de doelen waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet besteed kan worden aan:
Het volledige bedrag dient verantwoord te worden, er wordt geen verantwoordingsvrij bedrag gehanteerd.
Per verstrekte maatwerkvoorziening wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen is niet toegestaan.
Artikel 8.5 Ondersteuning door non-professional
Er wordt geen vergoeding verstrekt voor ondersteuning die anders geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de inwoner. Tenzij er sprake is van de volgende criteria:
In situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon.
Artikel 8.5.1 Uitbetaling persoonsgebonden budget volgens wettelijk minimumloon
Bij de uitbetaling van het pgb voor ondersteuning vanuit het informele netwerk (non-professional), dient rekening gehouden te worden met het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiebijslag.
Artikel 8.6 Meerkosten persoonsgebonden budget
Wanneer de aangeschafte voorziening via het persoonsgebonden budget duurder is dan de voorziening in natura, wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de voorziening in natura. De inwoner kan de meerkosten zelf bijbetalen of beslissen te kiezen voor een andere maatwerkvoorziening. Een uitzondering hierop is wanneer uit het pgb-plan blijkt waarom een hoger tarief nodig is, bijvoorbeeld als er zeer gespecialiseerde ondersteuning nodig is.
Artikel 8.7 Eisen aan de zorgovereenkomst
Het college controleert de zorgovereenkomst die de inwoner heeft gesloten. De zorgovereenkomst behoort aan de volgende eisen te voldoen:
Wanneer de zorgovereenkomst niet aan de gestelde eisen voldoet, gaat het college met de inwoner of zijn vertegenwoordiger in gesprek om dit te laten aanpassen. Mocht op grond van de gesloten zorgovereenkomst vragen opkomen over de pgb-vaardigheden van de inwoner of zijn vertegenwoordiger, kan dit een reden zijn om het pgb niet toe te kennen of in te trekken.
Artikel 8.8 Eisen aan een vertegenwoordiger
Wanneer een inwoner niet over de pgb-vaardigheden beschikt, zoals genoemd in artikel 8.2.2, kan een vertegenwoordiger (een deel van) de taken overnemen. De eisen waar de budgethouder aan moet voldoen, gelden ook voor de vertegenwoordiger.
Het college kent geen pgb toe wanneer de vertegenwoordiger een relatie heeft met de zorgverlener. Ook kent het college geen pgb toe wanneer de vertegenwoordiger van de inwoner met een ondersteuningsbehoefte, ook de zorgverlener is. Een uitzondering hierop is wanneer er non-professionele ondersteuning door ouders/verzorgers wordt geleverd die tevens wettelijk vertegenwoordiger zijn van de zorgontvanger.
Artikel 8.9 Persoonsgebonden budget voor materiële maatwerkvoorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor materiële maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld op maximaal de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. Deze worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten. Als voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten, worden de kosten bepaald op basis van een door het college op te vragen offerte(s). Voor zover van toepassing, worden bij het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening bedragen meegenomen voor het onderhoud en de verzekering.
Artikel 8.9.1 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor materiële maatwerkvoorzieningen
Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor een materiële maatwerkvoorziening wordt er eenmalig een bedrag uitgekeerd. Voor deze voorziening levert de inwoner binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij het college. De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en, indien van toepassing, een verzekeringsbewijs. De voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden in jaarlijkse termijnen betaald.
Artikel 8.9.2 Onderhoud materiële maatwerkvoorzieningen
Wanneer de maatwerkvoorziening is aangeschaft via het persoonsgebonden budget, is de betrokkene verplicht de aangeschafte maatwerkvoorziening gedurende de gebruiksduur voldoende te laten onderhouden. Bij de aanschaf van elektrische maatwerkvoorzieningen, zoals een elektrische rolstoel of scootmobiel, via het persoonsgebonden budget, is de gebruiker tevens verplicht een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten (eerste drie jaar all risk).
Artikel 8.9.3 Hoogte persoonsgebonden budget tweedehands materiële maatwerkvoorzieningen
De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op de kostprijs (In artikel 4.7 wordt toegelicht wat met kostprijs wordt bedoeld) van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Indien dit een tweedehands voorziening betreft, dan kan het college de hoogte daar dus op baseren, mits de cliënt met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen bij een aanbieder.
Artikel 8.10 Aanvraag persoonsgebonden budget gedurende verstrekkingstermijn
Indien binnen de termijn waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt opnieuw een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte maatwerkvoorziening.
Artikel 8.11 Controle rechtmatigheid persoonsgebonden budget
Controle op besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats via de gemeente. De gemeente kan steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren. Blijkt bij controle dat het persoonsgebonden budget aan een ander doel of activiteit is besteed dan waar het voor is toegekend, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. In voorkomende gevallen kan het bedrag ook bij erfgenamen teruggevorderd worden. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.
Artikel 8.11.1 Controle doelen persoonsgebonden budget
De inwoner stelt een pgb-plan op met hierin de doelen, activiteiten en evaluatiemomenten De consulent kan ervoor kiezen om periodiek met de budgethouder te spreken over de voorgang van het pgb plan en de situatie van de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld wanneer er sprake is van twijfels over de regievaardigheid, bij een indicatie met een lange looptijd, bij te verwachten veranderingen in de persoonlijke omstandigheden of op basis van risico-indicatoren.
Artikel 8.12 Beëindigen persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget kan beëindigd worden wanneer uit heronderzoek vastgesteld wordt dat de gestelde doelen niet gehaald worden omdat de zorgverlener niet voldoende gericht is op het bereiken van de doelen en/of dat de ondersteuning onvoldoende cliëntgericht is.
Als uit het heronderzoek blijkt dat de inwoner of zijn vertegenwoordiger onvoldoende heeft geprobeerd om de ondersteuning bij te sturen, is ook dat een grond om het persoonsgebonden budget te beëindigen. Als de inwoner wel voldoende pgb-vaardig is en door omstandigheden het resultaat niet gehaald is, kan de inwoner een andere zorgverlener zoeken en daar een zorgovereenkomst mee sluiten.
Hoofdstuk 9. Overige bepalingen
Artikel 9.1 Mantelzorgondersteuning
Mantelzorgondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft de mantelzorger te ondersteunen bij zijn ondersteuning aan de inwoner. De ondersteuning heeft onder meer betrekking op: cursussen, lotgenotencontacten, informatie en advies, respijtzorg en de jaarlijkse Dag van de Mantelzorg op.
Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen: - maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger de ondersteuning te kunnen laten bieden; en - maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.
Artikel 9.1.3 Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is een vorm van respijtzorg. Het zwaartepunt ligt vooral op logeren, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de persoon die de gebruikelijke hulp geeft of de mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Ook is er geen sprake van spoed of crisis.
Iemand komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:
Daarnaast is er sprake van alle volgende condities;
Het kortdurend verblijf kan maximaal 52 etmalen per jaar bedragen en kan flexibel worden ingezet. Het kortdurend verblijf wordt geboden in een instelling of in een accommodatie.
Het vervoer naar de locatie waar het kortdurend verblijf wordt geboden is enkel inbegrepen, wanneer de mantelzorger niet in staat is de inwoner te brengen (en te halen) en er geen andere vervoersmogelijkheden zijn om de locatie te bereiken.
Kortdurend verblijf wordt geleverd in drie varianten; te weten basis, speciaal (inclusief verzorging) en speciaal plus (inclusief begeleiding).
Artikel 9.2 Ondersteuning aan 16-23 jarigen
De Leidse regio gemeenten voeren geen harde kalenderleeftijd voor zowel de ondersteuning die de Wmo consulent of de Jeugdteams zelf bieden als voor de specialistische Jeugdhulp of Wmo maatwerkvoorziening.
Artikel 9.2.1 Zorgcontinuïteit specialistische aanbieders en gebruik van het Perspectiefplan (Specialistische hulp of Maatwerkvoorziening)
Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig en geleidelijk voorbereid op de 18e verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland zijn verplicht om uiterlijk bij 17,5 jaar, samen met de jongere en betrokken vervolgaanbieders een Perspectiefplan opgesteld te hebben. Per ingang van 2023 kan dit al vanaf 16,5 jaar. In dit Plan zijn alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit Plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden. Iedere jongere die 32 uitstroomt uit jeugdhulp is dus in het bezit van een Perspectiefplan, waar aanbieders Wmo en maatschappelijke zorg bij betrokken dienen te worden.
Artikel 9.2.2 Verlengde jeugdhulp tot maximaal 23 jaar
Het gaat hier om ondersteuning die niet op grond van de ZvW, Wmo of Wlz geboden kan worden. Dit dient dan ook eerst door aanbieders uitgesloten te worden. Verlengde jeugdhulp kan bijvoorbeeld gaan om pleegzorg, opvoedondersteuning, of pedagogische gezinsbegeleiding. Deze hulp kan maximaal doorlopen tot een jongere 23 jaar is. Verlengde jeugdhulp wordt geboden binnen het met Holland Rijnland afgesproken budgetplafond van gecontracteerde specialistische jeugdhulpaanbieders en kan plaats vinden in de volgende drie gevallen:
De jongere kreeg voor zijn 18e nog geen hulp, maar het Jeugdteam heeft samen met belanghebbende en aanbieder voor de 18e verjaardag bepaald dat dit vanaf het 18e jaar nodig is en het (specialistische of complexe) opvoed- en ouderproblematiek betreft. De eventuele benodigde behandeling valt na het 18de jaar onder de ZvW. ;
De jongere kreeg voor zijn 18e hulp en is gestopt, maar specialistische jeugdhulpaanbieder bepaalt samen met het Jeugdteam dat hervatting nodig is. De hulp moet binnen 6 maanden worden hervat. Indien een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder buiten het vastgestelde budgetplafond verlengde jeugdhulp in wenst te zetten, dan dient daarvoor een verzoek te worden ingediend bij de Service Organisatie Zorg (SOZ) Holland Rijnland.
Artikel 9.2.3 Overzetten Pgb-jeugd in Wmo-pgb
Jeugdteams geven pgb beschikkingen af tot het 18e jaar. Soms is het wenselijk dat ondersteuning nog even doorloopt. Met andere woorden: de ondersteuningsvraag is nog aanwezig als iemand achttien wordt. Of dit moet doorlopen onder Jeugdhulp of Wmo, is een vergelijkbare inhoudelijke afweging als bij Zorg in Natura. Afspraken naar overgang volwassen ondersteuning zullen gemaakt moeten worden, zodra passende ondersteuning vanuit Wmo aan de jeugdige geboden kan worden.
Afstemming tussen belanghebbende, de Wmo consulent en het Jeugdteam is dan ook van belang. Er zijn afspraken gemaakt zodat voor betrokken partijen in de uitvoering helder is wat te doen als een jongere achttien wordt: als de zorg al bekend is bij het Jeugdteam, voert het Jeugdteam het gesprek met de jongere/de ouders, samen, afgestemd met het betrokken sociaal werker van Voorschoten voor Elkaar. Indien het een nieuwe zorgvraag betreft, behandelt de Wmo consulent de melding.
Artikel 9.3 Contractmanagement Wmo
Het contractmanagement bewaakt uitnutting van de contracten en ziet toe op het nakomen van de contractafspraken door de aanbieders en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Het contractmanagement werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Het contractmanagement werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
Artikel 9.4 Toezichthoudend ambtenaar
De gemeente Voorschoten is verplicht een toezichthoudende ambtenaar aan te stellen. De toezichthouders kwaliteit van de GGD houden toezicht op de kwaliteit van dienstverlening van de uitvoering van de door het college toegekende maatwerkvoorzieningen. Het gaat hierbij om proactieve onderzoeken, signaalgestuurde onderzoeken en onderzoeken naar aanleiding van meldingen calamiteiten en geweld.
De kwaliteit van dienstverlening wordt getoetst aan de hand van de wettelijke kwaliteitseisen en eisen die zijn vastgelegd in de verordening maatschappelijke ondersteuning, dienstverleningsovereenkomsten en daaruit voortvloeiende afspraken en overige vereisten die zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan en/of de beschikking, voor zover van toepassing.
Artikel 9.5 Toezichthouder rechtmatigheid
Het college heeft als toezichthouder rechtmatigheid een ambtenaar van de gemeente Voorschoten aangewezen. Het gaat hierbij om zowel proactief als signaalgestuurd onderzoek. De onderzoeken richten zich op de volgende onderdelen:
Artikel 9.6 Verplichting tot medewerking
Het college is wettelijk verplicht om toezicht te houden op de kwaliteit en de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Cliënten, zorgaanbieders en derden zijn, binnen de wettelijke kaders, verplicht medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de kwaliteit en rechtmatigheid.
Artikel 9.7 Meldcode huiselijk geweld
Wanneer een professional vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling, is deze verplicht de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, te volgen. Het gaat hierbij niet alleen om vermoedens van fysiek geweld, maar ook van psychisch of seksueel geweld en vermoedens van verwaarlozing.
Inwoners die een beroep doen op hulp, hebben zelf de regie over hun gegevens. Voor het uitwisselen van persoonsgegevens is altijd de toestemming van de inwoner nodig. Met persoonsgegevens worden alle gegevens bedoeld die direct of indirect herleidbaar zijn tot de inwoner. Professionals dienen zorgvuldig af te wegen óf en welke informatie noodzakelijk is om gedeeld te worden. Gegevensuitwisseling dient te voldoen aan de standaarden, zoals vermeld in de AVG.
Artikel 9.9 Overgangsregeling PGB
In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2023 zijn de (nieuwe) pgb-tarieven vastgesteld. Voor de inwoners met een PGB budget hebben, waarvan de indicatie afloopt in 2023 en bij herindicatie blijkt dat het nieuwe budget lager is dan het eerdere budget is een overgangsregeling nodig om op verantwoorde en acceptabele wijze de overgang te maken naar deze nieuwe tarieven. De overgangsregeling kent de volgende onderdelen;
Voor inwoners met een persoonsgebonden budget waarvan de indicatie afloopt in 2023 en waarbij bij herindicatie blijkt dat het nieuwe budget op basis van verordening artikel 5.5 lid 3 en de bedragen uit het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Voorschoten 2023 lager is dan het lopende budget geldt:
Inwoners met een indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2024 of verder, worden vóór 1 oktober 2023 geherindiceerd. Zij ontvangen per 1 januari 2024 een nieuwe indicatie en het bijhorend budget op basis van artikel 5.5 van de Verordening.
Artikel 9.10 Overgangsrecht Zorg in Natura
Voor inwoners die Zorg in Natura ontvangen is het overgangsrecht van toepassing. Dit recht omvat de volgende onderdelen;
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 16 juli 2024
Met vriendelijke groet, het college van burgemeester en wethouders
E.A. van Wattingen,
gemeentesecretaris
burgemeester
drs. N. Stemerdink,
Bijlage 1. Gebruikelijke hulp, mantelzorg en overbelasting
1.1. Gebruikelijke hulp: algemeen uitgangspunt
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden en in de ondersteuning. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich meebrengt. Dit geldt ook voor de ondersteuning op zelfredzaamheid en participatie. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van belanghebbende
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. Belanghebbende kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die belanghebbende daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat belanghebbende wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan belanghebbende zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij belanghebbende. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van belanghebbende. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met belanghebbende
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met belanghebbende. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met belanghebbende.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden.
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van belanghebbende mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten.
Hier wordt door de consulent gekeken of dit redelijk en reëel van kinderen verwacht kan worden.
De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier hij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van belanghebbende door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van belanghebbende. Ook de leerbaarheid van belanghebbende speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan belanghebbende te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk: denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer de huisgenoot aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid wordt gevraagd van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
1.2. Onderzoek dreigende overbelasting bij de mantelzorger Algemeen
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Bijlage 2. Beperkingen en ondersteuningsterreinen
De inwoner kan beperkingen ondervinden op de volgende terreinen:
Lichte beperkingen houden in dat iemand lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit huishouden, het sociale netwerk en/of school. De belanghebbende kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor iemand niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de belanghebbende afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat belanghebbende soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van Begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden in dat complexe taken voor belanghebbende moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. Belanghebbende kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren, of is hierin stabiel en zwaar beperkt. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is belanghebbende afhankelijk van de hulp van anderen.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan belanghebbende geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Belanghebbende kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving.
Matige beperkingen houden in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. Belanghebbende kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor belanghebbende geworden.
Zware beperkingen houden in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen belanghebbende volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is belanghebbende voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan belanghebbende de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van belanghebbende, het huishouden en/of de school.
Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van belanghebbende voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van belanghebbende.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor zelfredzaamheidproblemen ontstaan. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor de veiligheid van belanghebbende of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van belanghebbende voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart belanghebbende in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Lichte beperkingen houden in dat belanghebbende lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en belanghebbende kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want belanghebbende kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden in dat belanghebbende problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van belanghebbende staat onder druk. Belanghebbende heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van belanghebbende.
Zware beperkingen houden in dat belanghebbende ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk. Ook is het overnemen van taken aan de orde.
Bijlage 3. Voorbeelden algemene voorzieningen (niet limitatief)
Bijlage 4. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor de berekening of een voorziening financieel draagbaar is met een minimuminkomen, sluit de gemeente aan bij het criterium dat voor de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt gebruikt. Dit betekent dat een hulpmiddel betaalbaar is met een minimuminkomen als het binnen 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de geldende bijstandsnorm. In de meeste gevallen kan uitgegaan worden van een bedrag van ongeveer 2200 euro.
4.2 Voorbeelden algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)
WOONVOORZIENINGEN 8 |
|
Douchezitje (behoudens douchezitjes waarvoor grotere bouwkundige ingrepen nodig zijn of deze verrijdbaar moeten zijn) |
|
Douchekop en glijstang (uitzondering mogelijk als glijstang tevens als wandbeugel wordt gebruikt. |
|
Elektrische bediening inrichtingselementen (licht, gordijnen, zonwering) |
|
Handgrepen/beugels (m.u.v. stationaire/opklapbare toiletbeugels, wastafelbeugels) |
|
Trippelstoel (soms is via de zorgverzekering een vergoeding mogelijk) |
|
Fiets – fietskarretje voor kinderen (voor fiets en scootmobiel) |
|
Fiets – tandem (normale uitvoering en uitvoering met hulpmotor |
|
Bijlage 5. Huishoudelijke Ondersteuning Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning
Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het is een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten benoemd zijn, die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Samen met inwoner wordt bekeken welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden Het is goed mogelijk dat inwoner nog wel in staat is (een deel van) de lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit wordt gestimuleerd in het kader van de zelfstandigheid. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.
Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociale netwerk). Afspraken hierover leggen inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een ondersteuningsplan kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.
Een inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Het schoon en leefbaar huis kan bereikt worden door het inzetten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Licht huishoudelijk werk kan bijvoorbeeld bestaan uit opruimen of stof afnemen. Zwaar huishoudelijk werk is bijvoorbeeld stofzuigen, dweilen of het sanitair reinigen. Als de inwoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Bij sommige inwoners zijn er aanvullende activiteiten benodigd om een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te voeren. Deze activiteiten zijn:
Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Wasverzorging kan bestaan uit: het sorteren van de was, eventueel behandelen van vlekken, machinaal wassen, laten drogen, opvouwen en opbergen van kleding en linnen- en beddengoed. Het strijken van kleding en/of linnen- en beddengoed valt hier niet onder. Voor de inzet van het resultaat wasverzorging wordt van een inwoner verwacht:
Regie voeren over het huishouden
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer belanghebbende niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, en/of ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van belanghebbende verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.
Specifiek gaat het om het plannen van en overzicht houden op de huishoudelijke activiteiten en eventueel afstemmen met het netwerk van de cliënt hierover, advies over het kopen van levensmiddelen en/of het beheer van de levensmiddelenvoorraad en producten voor het uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. Het opstellen van een boodschappenlijstje valt daar ook onder, maar het daadwerkelijk doen van de boodschappen is géén onderdeel van de huishoudelijke ondersteuning.
Intensiteiten huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen de intensiteiten Licht, Midden en Zwaar. De benodigde intensiteit wordt bepaald aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHMnormenkader. In dit normenkader wordt onderscheid gemaakt tussen basis en incidentele werkzaamheden.
Huishoudelijke ondersteuning Licht
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning.
Inwoners hebben een lichtere ondersteuningsbehoefte dan de gemiddelde cliëntsituatie uit het normenkader Huishoudelijke ondersteuning. Inwoners hebben door beperkingen ondersteuning nodig bij sommige (zwaardere) huishoudelijke taken, maar kunnen zelf en/of met behulp van hun netwerk nog in bepaalde mate en langdurig bijdragen aan de huishoudelijke werkzaamheden.
Bij de volgende situaties kan de intensiteit Licht worden ingezet:
Inwoner kan nog in voldoende mate bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken om bepaalde lichte en zware huishoudelijke taken zelf te doen, inclusief wasverzorging, eventueel in etappes. Bovendien kan inwoner nog overzien welke taken er uitgevoerd moeten worden om een schoon huis te kunnen bereiken en kan daadwerkelijk zelf tot actie komen. Waardoor er voor enkele zwaardere werkzaamheden professionele ondersteuning nodig is.
Huishoudelijke ondersteuning Midden
De te behalen resultaten bij het inzetten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Huishoudelijke ondersteuning Zwaar
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Inwoners hebben een zwaardere ondersteuningsbehoefte dan de gemiddelde cliëntsituatie uit het normenkader Huishoudelijke ondersteuning; er kunnen factoren zijn die ervoor zorgen dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever mogen plaatsvinden. Per inwoner zal echter beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van dergelijke omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.
Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):
Inwoners zijn echter in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. In onderstaande situaties (niet limitatief) is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden:
De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld doordat de gezondheid verandert of doordat de ondersteuning vanuit het netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzingen. Door korte lijnen tussen aanbieder en belanghebbende is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Als de zorgaanbieder en inwoner concluderen dat het resultaat niet bereikt kan worden binnen de ingezette voorziening nemen zij contact op met het Wmo-loket
Voorwaarden voor ondersteuning
Belanghebbende moet zelf zorgdragen voor schoonmaakmiddelen en –attributen, als afwasmiddel, poetsdoeken en een (werkende) stofzuiger. Ook het hebben van een wasmachine is een voorwaarde voor het ontvangen van huishoudelijke hulp. Het schoon te maken huis moet zodanig zijn ingericht dat het zonder veel moeite te reinigen is. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de huishoudelijk ondersteuner met zware meubels moet schuiven.
We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Voor de resultaten Schoon en leefbaar huis en wasverzorging wordt in het normenkader onderscheid gemaakt tussen basis-en incidentele werkzaamheden. Basiswerkzaamheden zijn werkzaamheden die regelmatig uitgevoerd moeten worden.
Incidentele werkzaamheden hoeven slechts één of enkele keren per jaar uitgevoerd te worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden belanghebbende of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van inwoner.
Normenkader: activiteiten en frequenties
De activiteiten, frequenties en bijbehorende normtijden zijn gebaseerd op een gemiddelde cliëntsituatie. Dit betekent dat gemiddeld genomen de totale tijd per resultaatgebied voldoende is om de activiteiten volgens de bijbehorende frequenties uit te voeren. Maar per inwoner kan de benodigde/ingezette tijd verschillen. Er kan zowel meer als minder tijd ingezet worden dan de gemiddelde normtijd om de genoemde resultaten te kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van de afspraken in het ondersteuningsplan dat de aanbieder in overleg met de inwoner opstelt (zie Resultaatgericht indiceren). In onderstaande tabel zijn de normtijden voor een gemiddelde cliëntsituatie per resultaat benoemd.
Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Grote schoonmaak/eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil en/of de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de huizen weer begaanbaar/bewoonbaar te maken tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaak en het vullen van de containers.
De eenmalige schoonmaak van een ernstig vervuilde woning kan een maatwerkvoorziening Wmo zijn. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een Wmo-voorziening moeten een aantal vragen doorlopen worden:
Let op: de eventueel te huren containers zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en zouden via de bijzondere bijstand geregeld moeten worden.
De noodzakelijke omvang van de eenmalige schoonmaak moet vooraf worden ingeschat. De gecontracteerde aanbieder doet een voorstel voor het aantal benodigde uren voor de eenmalige schoonmaak, waarna de gemeente dit voorstel beoordeelt..
Bijlage 6. Normtijden maaltijdvoorziening
Bijlage 7. Maatwerkarrangementen en Resultatengids Leidse Regio
Resultatengids Arrangementenmodel Leidse Regio
Voor de percelen Wonen met Ondersteuning, Volwassenen (O)GGZ ambulant en ambulant plus, Volwassenen LVB / LG / NAH ambulant en ambulant plus en voor de doelgroep met ouderdomsgerelateerde problematiek.
In dit document is de Resultatengids van de Leidse Regio vastgelegd. De Resultatengids wordt door de Sociale Teams gebruikt om een Beschikking in het kader van de Wmo op te stellen. De omschreven Resultaatgebieden en hun Intensiteiten zijn geen vervanging van de hulpvraag van de cliënt. Het uitgangspunt blijft de hulpvraag van de cliënt en de omvang ervan. Deze Resultatengids wordt gebruikt als hulpmiddel om de passende mate van ondersteuning in te schalen voor de cliënt.
Allereerst omschrijft dit document de systematiek van het Arrangementenmodel van de Leidse Regio. Het verband tussen de Modules en Resultaatgebieden wordt uitgelegd, en het document beschrijft welke factoren doorslaggevend zijn in het Inschalen van de Intensiteit op een Resultaatgebied.
Vervolgens worden alle Resultaatgebieden omschreven, daarbij is aandacht voor de doelen die binnen het Resultaatgebied gerealiseerd kunnen worden en is uitgewerkt op welke wijze de Intensiteiten binnen het Resultaatgebied van elkaar verschillen. Voor het resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren is dat tevens in een overzichtstabel weergegeven.
Aan het einde van de resultatengids staat een overzichtstabel met percelen, ondersteuningsvormen, onderscheidende kenmerken en de modules die van toepassing zijn. Voor de doelgroep Ouderdomsproblematiek is alleen de ondersteuningsvorm Ambulant en daarmee alleen de vier Resultaatgebieden van de Module Ondersteuning. Het gedeelte over de Modules Sociaal Beheer, Veiligheid of Intramuraal (pagina 21 en verder) zijn voor deze doelgroep niet aan de orde.
Module Ondersteuning Leefgebieden (groen) met daarin de vier Resultaatgebieden op het vlak van individuele (of groepsgewijze) ondersteuning en daginvulling:
Het Resultaatgebied zelfzorg bestaat uit twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op het gebied van Zelfzorg maakt deel uit van Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren. Het Resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt die intensieve inzet en/of specifieke expertise vraagt. Het Resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd (maximaal 1 jaar in ambulante setting (richtlijn) en bij Wonen met Ondersteuning maximaal de duur van het woontraject).
Het Resultaatgebied geldzaken bestaat uit twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op het gebied van Geldzaken maakt deel uit van Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren. Het Resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt die intensieve inzet en/of specifieke expertise vraagt. Het Resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd (maximaal 1 jaar in ambulante setting (richtlijn) en bij Wonen met Ondersteuning maximaal de duur van het woontraject).
Voor Resultaatgebied Daginvulling gelden vijf Intensiteiten. Bij daginvulling wordt een onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus. De laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat er een groepsgrootte van minder dan 6 cliënten op één begeleider is.
Indien een cliënt geen andere mogelijkheden heeft om naar en van de daginvulling via het Maatwerkarrangement te komen, zal er aanvullend op dit Resultaatgebied ook vervoer van en naar de daginvulling worden geïndiceerd en gefinancierd.
De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt doorgaans alleen bij de opstartfase (wenfase) en is dus in de regel tijdelijk. Er wordt vanuit gegaan dat er vervolgens doorgaans wordt doorgeschakeld naar meer dagdelen. Hiervan kan worden afgeweken indien de laagste Intensiteit het hoogst haalbare blijkt te zijn en geen oplossing hiervoor gevonden kan worden in het Voorveld.
De bedoeling is dat daginvulling (niet gespecialiseerd) met een frequentie van 1 tot 6 dagdelen per week voornamelijk (gaat) verlopen via het aanbod in het Voorveld.
Tabel 1. Beschikbare Modules en Resultaatgebieden per Perceel
* Voor Veiligheid en Sociaal Beheer staat bij perceel 2 en 3 x/ ✓ aangegeven, omdat van deze modules alleen de eerste intensiteit van toepassing is. Dde andere intensiteiten van deze modules zijn niet beschikbaar binnen deze percelen. Voor cli ë nten met ouderdomsgerelateerde problematiek zijn Sociaal Beheer, Veiligheid of Intramuraal niet aan de orde.
Modules zijn gericht op de realisatie van het ontwikkelingsperspectief en doelen van de cliënten op verschillende Resultaatgebieden, de doelen ten aanzien van de ondersteuning bij stabilisatie en herstel, dan wel de ondersteuning gericht op het voorkomen van verdere achteruitgang van de situatie. Per Resultaatgebied zijn er maximaal vijf Intensiteiten waarop door het Sociaal Team de mate van professionele inzet wordt bepaald.
Een Intensiteit wordt uiteindelijk uitgedrukt in een geldbedrag. Het verschil in de geldbedragen tussen de intensiteiten in de Module Ondersteuning staan voor het verschil in de mate van gevraagde inzet aan ondersteuning per week op een Resultaatgebied. Het tarief per Intensiteit kent weliswaar als onderlegger een aantal uren per week, maar de indicatie wordt gesteld in resultaten en niet in uren. Er wordt uiteindelijk één totaalpakket geïndiceerd, opgebouwd uit meerdere Modules en Resultaatgebieden. De sturing vindt plaats op het realiseren van de doelen en de duur van het traject. Er vindt geen afrekening op daadwerkelijke uren plaats.
Het Sociaal Team zal aan de hand van de benodigde ondersteuning en problematiek bezien welke Modules en Resultaatgebieden bij een cliënt aan de orde zijn en vanuit welk perceel de cliënt geholpen dient te worden. Het Sociaal Team beschikt over een overzicht van de aanbieders per perceel.
De tijdseenheden waarmee gerekend is voor de Intensiteiten van de Modules en Resultaatgebieden zijn voor alle percelen gelijk. Het tarief waarmee die tijdseenheid is vermenigvuldigd is per perceel/ doelgroep iets verschillend. Deze zijn berekend door het bureau Rebel en hun rapport is een bijlage van de aanbestedings/toelatingsstukken.
Binnen de percelen “Wonen met Ondersteuning” en "Volwassenen (O)GGZ Ambulant en Ambulant plus” geldt de tijdelijke mogelijkheid tot een verbijzonderd verhoogd tarief voor de doelgroep Jongvolwassenen indien voldaan wordt aan alle vereisten zoals vastgelegd in het bijschrijvend document. Die vereisten zijn:
In het afwegingskader 16-23 jarigen Leidse Regio is nader uitgewerkt in welke gevallen Jongvolwassenen (vervroegd) via de Wmo worden geholpen en in welke gevallen zij (eventueel verlengd) via de Jeugdwet worden ondersteund.
Wonen met Ondersteuning in het bijzonder: ondergrens en inschaling Veiligheid en Sociaal Beheer
Voor wat betreft Wonen met Ondersteuning geldt dat vooral de inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken per cliënt kan verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Ten aanzien van Begeleid, Beschut en Beschermd Wonen geldt hierbij wel dat de inzet op het Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren aan een minimum verbonden is, zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Deze ondergrenzen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat de personele bezetting en daarmee de benodigde inzet richting de cliënten enigszins geborgd is. Het zijn nadrukkelijk ondergrenzen. In de regel zal de optelling van de gekozen Intensiteiten op de drie individuele Resultaatgebieden doorgaans hoger liggen.
Voor cliënten binnen dezelfde woonlocatie zal de gekozen Intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde, dus locatiegebonden, zijn. Voor het Sociaal Team is een overzicht beschikbaar van alle woonlocaties in de Leidse Regio met de toepasselijke Intensiteit voor Sociaal Beheer en Veiligheid.
Tabel 2: Ondergrens inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken bij Wonen met Ondersteuning
Inschaling door Sociaal Team van Intensiteit van Arrangement
Per Resultaatgebied wordt de hoeveelheid van professionele ondersteuning ingeschat en geïndiceerd door de medewerkers van de Sociale Teams. De zwaarte van de ondersteuning per Resultaatgebied wordt uitgedrukt in een Intensiteit. Een forse behoefte aan ondersteuning vanwege de situatie van de cliënt wordt uitgedrukt in ondersteuning op een hogere Intensiteit binnen het Resultaatgebied. De inschaling per Intensiteit wordt verder bepaald, rekening houdend met:
Het eerste uitgangspunt gaat om de persoonlijke situatie van de cliënt. Onderzocht wordt in hoeverre voorliggende voorzieningen dan wel het netwerk van de cliënt een deel van de ondersteuning kan oppakken. Als een deel van de ondersteuning opgepakt kan worden door voorliggende voorzieningen zal een lagere Intensiteit worden ingezet. De ondersteuning van de Aanbieder is namelijk altijd aanvullend op voorliggende voorzieningen. Daarnaast bepaalt de belastbaarheid van de cliënt ook de hoogte van de Intensiteit. De belastbaarheid van de cliënt verschilt per cliënt. Een beperkte belastbaarheid van een cliënt kan ervoor zorgen dat de ondersteuning op een lagere Intensiteit wordt toegekend. En dat cliënten die zwaarder belast kunnen worden, mogelijk eerder in aanmerking zullen komen voor een hogere Intensiteit.
Ondersteuning op meerdere Resultaatgebieden waarbij de ondersteuningsvraag van de cliënt complex is, vraagt om een grotere inzet dan bij een cliënt die deels beschikt over zelfregie. In de eerste situatie zal een hogere Intensiteit of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden beschikt dan in de tweede situatie. Ook kan er bij gebrek aan zelfregie en/of sociaal netwerk sprake zijn van veel indirect cliëntgebonden inzet van de Aanbieder. Deze zal meegenomen worden in de af te geven Intensiteit.
Bij het tweede uitgangspunt gaat het erom hoeveel inzet de aanbieder moet leveren om de resultaten te behalen. Moet er tegelijkertijd aan verschillende resultaten worden gewerkt of kan de aanbieder een fasering aanbrengen in het oppakken van de hulpvraag van de cliënt. Wanneer er meer inzet van de aanbieder verlangd wordt om de opgestelde doelen te realiseren zal een hogere Intensiteit en/of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden afgegeven.
Tot slot gaat het erom in welke mate de ondersteuning onplanbaar is. Bij sommige cliënten heeft het ziektebeeld en het herstelproces een onvoorspelbaar verloop. De ondersteuning is dan minder goed planbaar dan bij cliënten die zich in een stabielere situatie bevinden. De mate van onplanbaarheid kan worden vertaald naar het afgeven van een hogere Intensiteit binnen de module Ondersteuning, dan wel het aanvullend indiceren van de modules Sociaal Beheer en/of Veiligheid.
Het Sociaal Team zal waar mogelijk en nodig in het kader van de regie en sturing op het begeleidingstraject volgtijdelijk indiceren. Dat wil zeggen dat het Sociaal Team al bij aanvang kiest voor een indicatie die bestaat uit twee delen, bijvoorbeeld:
Een lichter Arrangement met een ingangsdatum die aansluit op het eerste deel van de indicatie, gebaseerd op de toekomstige voldoende geachte ondersteuning. In het genoemde voorbeeld na de forse inzet op geldzaken (Resultaatgebied geldzaken staat weer uit) gaat het Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren van intensiteit 2 naar 3 om aan verder te werken aan de andere doelen.
Resultatengids: nadere beschrijving van Modules, Resultaatgebieden en Intensiteiten
Tabel 3: Overzicht met onderscheidende elementen bij de Intensiteiten van Sociaal en persoonlijk functioneren.
Deze overzichtstabel is bedoeld als een hulpmiddel bij keuze uit de vijf intensiteiten. Vaak zullen niet alle beschreven elementen van een Intensiteit passen bij de persoonlijke situatie van een cliënt. Daarom is het belangrijk om steeds hetgeen wat beschreven staat onder het kopje “Inschaling door Sociaal Team van Intensiteit van Arrangement” te betrekken bij de afweging welke Intensiteit meest passend is. Dat betekent bijvoorbeeld dat een cliënt met complexe problematiek vanwege andere factoren, bijvoorbeeld overzichtelijke doelen niet wordt ingedeeld in intensiteit 4 of 5, maar toch in intensiteit 2 of 3. Andersom kan gelden dat iemand met meervoudige problemen die stabiel is en al veel vaardigheden heeft om aan doelen te werken, wellicht met het afgeven van hogere intensiteit (3 of 4 in plaats van 2) in staat is om aan meerdere doelen te werken en/of in een kortere tijd het begeleidingstraject te doorlopen.
Grotendeels aanwezig: vooral stimuleren en toezien op uitvoering |
Onvoldoende: Regelmatig overnemen/ gedetailleerde instructie nodig |
||||
Wekelijks één lang moment of een aantal kortere momenten per week |
Het gedeelte van de Resultatengids vanaf hier is niet van toepassing op de doelgroep Ouderdomsproblematiek
Tabel 6 Overzicht van percelen, ondersteuningsvormen, kenmerken ervan en bijbehorende arrangementen
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
||
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
||
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
Bijlage 8. Wat valt wel en niet onder Begeleiding individueel?
De individuele Begeleiding is in de nieuwe inkoop opgedeeld in Sociaal persoonlijk functioneren, Geldzaken en Zelfzorg. In artikel 7 van deze beleidsregels zijn de terreinen van beperkingen beschreven. Wanneer een cliënt een of meer zware beperkingen heeft kan overgegaan worden tot het toekennen van een maatwerkvoorziening. Onder begeleiding individueel vallen handelingen waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Begeleiding is erop gericht om de zelfredzaamheid van belanghebbende te handhaven of te bevorderen. Begeleiding individueel kan gaan om het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, praktische ondersteuning bij vaardigheden / handelingen, toezicht en interventies op- en het aansturen / corrigeren van gedrag ten gevolge van een stoornis. Ook kan het gaan om oefenen met het aanbrengen van structuur of het uitvoeren van handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, niet te verwarren met therapie / behandeling.
Begeleiding individueel bestaat uit activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Het bieden van toezicht buitenshuis kan nodig zijn voor de regie over het eigen leven en valt daarom onder de definitie van begeleiding.
De belanghebbende ontvangt één maatwerkarrangement. Dit Arrangement bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden. Als de ondersteuning via Zorg in Natura (ZIN) wordt geleverd, ontvangt belanghebbende de benodigde ondersteuning in principe van één gecontracteerde zorgaanbieder. Als een aanbieder bijvoorbeeld bepaalde expertise niet in huis heeft die wel helpend voor de cliënt is, kan de zorgaanbieder kiezen om een andere zorgaanbieder in te zetten als onderaannemer. De aanbieder die de opdracht krijgt is verantwoordelijk voor de gehele begeleiding. Het is niet mogelijk om twee keer een indicatie af te geven voor dezelfde maatwerkvoorziening. Dat betekent een dubbele financiering.
Bij individuele begeleiding of groepsbegeleiding in de vorm van een pgb kan een belanghebbende er wel voor kiezen om uit het budget via de zorgovereenkomst meerdere personen of organisaties voor bijvoorbeeld de individuele begeleiding in te huren.
Hier volgt een overzicht dat de gemeente Voorschoten hanteert van producten of diensten die volgens de gemeente Voorschoten al dan niet passen binnen de maatwerkvoorziening begeleiding individueel. Deze lijst is geen limitatieve opsomming; het kan zijn dat een onderwerp niet op de lijst staat omdat er nog geen uitspraak over gedaan is, of omdat er zelden tot nooit vragen over zijn gesteld. Het kan ook zijn dat een onderwerp wel op de lijst staat, maar dat de situatie zo bijzonder is dat het toch kan worden toegekend.
Begeleiding via moderne media (face to face begeleiding): Ja, mits de begeleiding op zich valt onder de Wmo. Er moet sprake zijn van substantieel direct contact (een combinatie van fysiek contact en beeldbellen). Dit sluit begeleiding via bijvoorbeeld mail of sms uit. Het gaat hier bijvoorbeeld om het ondersteunen in het aanbrengen van structuur, het stimuleren en aanzetten tot activiteit en daardoor het uitvoeren van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.
Huiswerkbegeleiding: Nee, tenzij het plannen en structureren van het huiswerk maken betreft en onderdeel is van de reguliere dagelijkse begeleiding. Het betreft dan hulp bij het plannen en structureren van de gehele week waar huiswerkplanning onderdeel van is. Deze begeleiding is in de regel tijdelijk en gericht op normalisatie.
Meegaan naar afspraken met instanties en (para)medische afspraken: Nee, het stelselmatig meegaan naar (para)medische afspraken en instanties is niet de bedoeling van een maatwerkvoorziening begeleiding. Incidenteel meegaan naar een afspraak is mogelijk als dit noodzakelijk is voor de aanbieder om de doelen van de cliënt te kunnen realiseren.
Studiebegeleiding (bijles): Nee. Alleen ja als er sprake is van meervoudige problematiek en nooit als enig doel. Dagbesteding die plaatsvindt vanuit een prikkelarme studieruimte, die grotendeels gericht is op de studiebegeleiding, wordt derhalve niet als onderdeel van de Wmo gezien. Dagbesteding als onderdeel van een herstel- of reïntegratietraject (nadat er sprake is geweest van discontinuïteit in de studie) is wel mogelijk.
Bijlage 9. Afstemming Wmo - Wlz
In dit schema staan verschillende vormen van financieren naast elkaar. Links de woonvorm (Wlz thuiswonend, intramuraal zonder behandeling en intramuraal met behandeling) en in de rechterkolommen de verschillende financieringsmogelijkheden en de bijbehorende voorzieningen.
Wlz thuiswonend (Vpt, Mpt, Pgb):
Cliënt kan er onder bepaalde voorwaarden voor kiezen om de zorg thuis te ontvangen. Thuis omvat een woning die cliënt zelf huurt of waar hij/zij de eigenaar van is. Cliënt betaalt zelf de woonlasten.
Er zijn verschillende leveringsvormen voor zorg thuis:
Bij een verblijf in een instelling gaat het om wonen in een instelling met daarbij zorg waarop cliënt is aangewezen
|
|
||
(gemiddeld 7, 8 of 9 dagen per 14 dagen in een instelling wonen) |
|
|
|
|
|
Door rechtbanken Gelderland en Oost-Brabant is geoordeeld dat wonen in een geclusterde woonvorm met een VPT niet valt onder de definitie van thuis wonen in artikel 8.6a van de Wmo. Daardoor is er onduidelijkheid ontstaan over wie er verantwoordelijk is om hulpmiddelen te verstrekken aan cliënten met een Wlz-indicatie die met een VPT wonen in geclusterde woonvormen. In de Wlz bestaat er op dit moment geen aanspraak om hulpmiddelen te verstrekken in geclusterde woonvormen met een VPT. Wanneer gemeenten de hulpmiddelen niet meer zouden verstrekken, betekent dit dat de cliënt deze hulpmiddelen zelf zou moeten bekostigen. Dit is geen wenselijke situatie. VNG heeft met VWS afgesproken dat gemeenten de hulpmiddelen blijven verstrekken op basis van eerdere bestuurlijke afspraken, in ieder geval tot nadere uitspraken van de CRvB.
Cliënten met een Wlz indicatie, die in een instelling wonen, kunnen geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening Sociaal Vervoer (Regiotaxi). Als het sociaal vervoer wordt aangeboden als algemene voorziening, kunnen zij daar wel gebruik van maken. Dat betekent echter niet dat gemeenten niet de mogelijkheid hebben om daarvan af te wijken als de persoon toch is aangewezen op collectief vervoer. Vanuit de Wmo als vangnet is het denkbaar dat de gemeente in de situatie dat er geen alternatieven zijn, toch een pasje voor het collectief vervoer verstrekt.
Het bezoekbaar maken van een woning in de situatie dat een inwonend kind naar een instelling is verhuisd, maar nog regelmatig in het ouderlijk huis logeert kan, in het kader van participeren of zelfredzaamheid, onder de Wmo vallen, als een cliënt binnen de gemeente woont. Als een cliënt buiten de gemeente woont geldt dit niet, behalve als hiervoor in het gemeentelijk beleid een uitzondering is gemaakt (bovenwettelijk begunstigend beleid). In dat geval moet de gemeente zich aan het eigen beleid houden.
Deeltijdverblijf Wlz: Het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen komt ten laste van de Wlz als het gaat om nieuwe of te vervangen mobiliteitshulpmiddelen. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het onderhoud en aanpassingen aan mobiliteitshulpmiddelen die de cliënt gebruikt wanneer met deeltijdverblijf wordt begonnen. Vaak kunnen deze hulpmiddelen vervoerd worden van de instelling naar huis en vice versa zodat de behoefte aan een 2de exemplaar niet aan de orde zal zijn.
Zie: Bestuurlijke afspraken over behoud Wmo-hulpmiddelen thuis | VNG
De afspraken gelden voor cliënten die verhuizen naar een intramurale instelling. Wanneer de cliënt naar een instelling buiten de gemeente verhuist, blijft de gemeente waar het logeeradres is, verantwoordelijk voor het laten staan van bepaalde hulpmiddelen op het logeeradres. Deze bestuurlijke afspraken sluiten niet aan bij artikel 1.2.1 sub a van de Wmo waarin staat dat het college een maatwerkvoorziening alleen hoeft te leveren aan een ingezetene van zijn gemeente. Een verhuizing naar een pgb-gefinancierd wooninitiatief valt niet onder de bestuurlijke afspraak. Gemeenten hebben de vrijheid om ook bij deze verhuizing hulpmiddelen thuis te laten staan.
Overgangsmaatregelen per 1 januari 2020:
Als een cliënt na 1 januari 2020 naar een zorginstelling verhuist, moet worden bekeken of de mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als deze moet worden vervangen valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor). Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Overgangsrecht voor cliënten met GGZ problematiek die overgaan naar de Wlz vanaf 1 januari 2021.
De Wlz staat per 1 januari 2021 ook open voor mensen met ernstige GGZ-problematiek. Als deze cliënten voldoen aan de Wlz criteria, kunnen zij vanaf 1 januari 2021 toegang krijgen tot de Wlz.
Als een cliënt reeds intramuraal (Beschermd Wonen) verbleef met een mobiliteitshulpmiddel van de Wmo en na de overgang naar de Wlz intramuraal blijft wonen, blijft de gemeente verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt het middel onder de verantwoordelijkheid van de Wlz.
Als een cliënt niet intramuraal verbleef maar bij de overgang naar de Wlz intramuraal gaat wonen, moet worden bekeken of het mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als dit het geval is valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz. Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Voor cliënten die in geclusterde woonvormen wonen waar ze zelf de woonlasten betalen, blijven de mobiliteitshulpmiddelen (voorlopig) ongewijzigd onder de Wmo vallen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-333009.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.