Gemeenschappelijke regeling gesubsidieerde arbeid kop van Noord-Holland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten:

 

Den Helder, Schagen en Hollands Kroon

 

Ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft,

 

Gelezen het voorstel van burgemeesters en wethouders

 

BESLUITEN :

 

De gemeenschappelijke regeling met ingang van 1 juli 2024 gewijzigd vast te stellen, genaamd “Gesubsidieerde Arbeid Kop van Noord-Holland”, waardoor deze luidt als volgt:

 

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING GESUBSIDIEERDE ARBEID KOP VAN NOORD-HOLLAND

 

Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

 

  • 1.

    de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

  • 2.

    openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • 3.

    de WSW: de Wet Sociale Werkvoorziening, wet van 1 januari 2008, Staatsblad 27 december 2007;

  • 4.

    uitvoeringsorganisatie: een rechtspersoon die door het openbaar lichaam wordt aangewezen als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de WSW ten behoeve van de uitvoering van de WSW en als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet ten behoeve van de uitvoering Beschut Werken;

  • 5.

    gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten, te weten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen;

  • 6.

    college: een aan de regeling deelnemend college van burgemeester en wethouders;

  • 7.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

  • 8.

    WSW-werknemers: de krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening in dienst genomen personen;

  • 9.

    Beschut-Werken-werknemers: de krachtens artikel 10b van de Participatiewet in dienst genomen personen.

  • 10.

    werknemers met loonkostensubsidie: de krachtens artikel 7, lid 1, onderdeel a en artikel 10d, tweede lid van de Participatiewet in dienst genomen personen.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: “Openbaar lichaam Gesubsidieerde Arbeid Kop van Noord-Holland”.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Schagen.

Artikel 3 Belangen

Het belang ter behartiging waarvan de regeling is getroffen omvat de integrale uitvoering van de WSW, de regeling Beschut Werken alsmede het bieden van passende arbeid aan de werknemers met loonkostensubsidie en de daaruit voortvloeiende en daarmee verband houdende voorschriften en regelingen.

Artikel 4 Bevoegdheden

  • 1.

    Ter behartiging van het in artikel 3 van de regeling genoemde belang dragen de colleges aan het openbaar lichaam over alle bevoegdheden en verplichtingen. Tot die overgedragen bevoegdheden worden onder meer gerekend: het wachtlijstbeheer van Beschut Werken, het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie bij het UWV en het bekostigen van begeleid-werken-plaatsen.

     

  • Het bestuur van het openbaar lichaam is ter behartiging van even genoemd belang namens de colleges gemachtigd tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst en een nadere overeenkomst met de uitvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de regeling.

  • 2.

    Het openbaar lichaam kan de volgende publieke taken, te weten het wachtlijstbeheer, het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie bij het UWV en het bekostigen van begeleid-werken-plaatsen, mandateren aan de uitvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de regeling.

  • 3.

    Het openbaar lichaam is bevoegd te besluiten tot het oprichten van, en het deelnemen in rechtspersonen indien dat bijzonder aangewezen moet worden geacht ter behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Indien en voor zover vanwege het openbaar lichaam benoemingen plaatsvinden in de Raad van Commissarissen van de hiervoor genoemde rechtspersonen is benoeming in de Raad van Commissarissen onverenigbaar met de kwaliteit van burgemeester en wethouder van de deelnemende gemeenten. Deze besluiten dienen te worden voorgelegd aan de raden van de deelnemende gemeenten voor een wensen- en bedenkingen- procedure.

Artikel 5 Het bestuur

  • 1.

    Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een voorzitter.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.

  • 3.

    De voorzitter is voorzitter van zowel het Algemeen Bestuur als het Dagelijks Bestuur.

Het Algemeen Bestuur van het openbaar lichaam

Artikel 6 Samenstelling Algemeen Bestuur

De colleges benoemen ieder, vanuit hun midden, één lid van het Algemeen Bestuur en wijzen vervolgens voor het aangewezen lid een plaatsvervanger aan, welke plaatsvervanger evenals het aangewezen lid een lid is van het college.

Artikel 7 Zittingsduur Algemeen Bestuur

  • 1.

    De leden van het Algemeen Bestuur worden aangewezen voor een periode gelijk aan die van de zittingsduur van de leden der gemeenteraden, met dien verstande dat het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt op de dag waarop het lid de hoedanigheid verliest, waarin hij is benoemd.

  • 2.

    Het aanwijzen ter vulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen, vindt uiterlijk binnen drie maanden na dat openvallen plaats.

  • 3.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het Algemeen Bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Artikel 8 Ontslag

  • 1.

    Het college van een deelnemende gemeente kan een door haar aangewezen lid van het Algemeen Bestuur ontslag verlenen als deze het vertrouwen van het college niet meer bezit.

  • 2.

    Een lid van het Algemeen Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt het voornemen hiertoe mede aan het college dat hem heeft benoemd en aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur.

  • 3.

    Hij die ontslag heeft genomen, blijft zijn functie waarnemen totdat zijn opvolger is aangewezen.

Artikel 9 Vergaderingen van het Algemeen Bestuur

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur vergadert jaarlijks ten minste twee keer en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur vergadert tevens wanneer dit door ten minste twee leden van het Algemeen Bestuur schriftelijk en met opgave van redenen, aan de voorzitter wordt gevraagd. In dit geval wordt de vergadering binnen een maand gehouden.

  • 3.

    In de vergadering van het Algemeen Bestuur heeft ieder lid in elk geval één stem, met dien verstande dat het lid afgevaardigd door een gemeente met meer dan 20.000 inwoners voor elke 20.000 inwoners, of een gedeelte daarvan volgend op de eerste 20.000, één extra stem heeft. Voor de vaststelling van het aantal inwoners worden jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers aangehouden.

  • 4.

    Personen kunnen worden uitgenodigd als adviseur de vergaderingen van het Algemeen Bestuur bij te wonen.

Artikel 10 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

Alle taken en bevoegdheden in het kader van deze regeling die niet aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter zijn opgedragen, behoren aan het Algemeen Bestuur.

Artikel 11 Verantwoording

  • 1.

    Een lid van het Algemeen Bestuur geeft aan het college welke hem heeft aangewezen, alle inlichtingen die door dat college of één of meer leden daarvan worden verlangd op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

  • 2.

    Een lid van het Algemeen Bestuur kan door het college dat het lid heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid.

Artikel 12 Reglement van orde

Het Algemeen Bestuur stelt voor de wijze van vergaderen van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur en van de door het Algemeen Bestuur ingestelde commissies, alsmede de toekenning van vergoedingen krachtens artikel 30 van de regeling, een reglement van orde vast.

Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam

Artikel 13 Samenstelling Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur bestaat uit een voorzitter en tenminste één lid. De leden van het Dagelijks Bestuur worden benoemd door het Algemeen Bestuur uit hun midden.

Artikel 14 Zittingsduur Dagelijks Bestuur

  • 1.

    De leden van het Dagelijks Bestuur worden aangewezen voor een periode gelijk aan die van de zittingsduur van de leden der gemeenteraden, met dien verstande dat het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur eindigt op de dag waarop het lid de hoedanigheid verliest, waarin hij is benoemd.

  • 2.

    De aanwijzing van de leden van het Dagelijks Bestuur vindt plaats uiterlijk binnen drie maanden na de datum waarop gemeenteraadsverkiezingen zijn gehouden.

  • 3.

    Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen, vindt uiterlijk binnen drie maanden na dat openvallen plaats.

  • 4.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het Dagelijks Bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Artikel 15 Ontslag

  • 1.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer geniet.

  • 2.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt het voornemen hiertoe mede aan het Algemeen Bestuur.

  • 3.

    Hij die ontslag heeft genomen, blijft zijn functie waarnemen totdat zijn opvolger is aangewezen.

Artikel 16 Vergaderingen van het Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid dit de voorzitter schriftelijk en met redenen omkleed verzoekt.

  • 2.

    Ieder lid van het Dagelijks Bestuur heeft in de vergadering van het Dagelijks Bestuur één stem.

  • 3.

    Personen kunnen worden uitgenodigd als adviseur de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur bij te wonen.

Artikel 17 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om:

 

  • a.

    al hetgeen aan het Algemeen Bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd, voor te bereiden;

  • b.

    besluiten van het Algemeen Bestuur uit te voeren;

  • c.

    de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam te beheren;

  • d.

    zowel in als buiten rechte conservatoire maatregelen te nemen en alles te doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit.

Artikel 18 Actieve informatieplicht van bestuur aan raden

Het bestuur van het openbaar lichaam verstrekt de raden van de deelnemers de inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Bij de informatieverstrekking geldt dat:

  • Relevante informatie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verschaft;

  • Informatie op hoofdlijnen wordt verstrekt, behalve als een detail (politiek) relevant is of als er specifiek om is gevraagd;

  • Schriftelijke inlichtingen zendt het bestuur (Dagelijks Bestuur, Algemeen Bestuur en/of voorzitter) rechtstreeks naar en gelijktijdig aan de raden en in cc aan de colleges van de deelnemers. Indien de informatie wordt verstrekt door Dagelijks Bestuur of voorzitter dan wordt het Algemeen Bestuur vooraf geïnformeerd.

Artikel 19 Verantwoording

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk leggen uit eigen beweging aan het Algemeen Bestuur verantwoording af over het door het Dagelijks Bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur geeft het Algemeen Bestuur uit eigen beweging alle inlichtingen die het Algemeen Bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

De voorzitter, secretaris, commissies

Artikel 20 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter van het openbaar lichaam wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het Algemeen Bestuur aangewezen.

  • 2.

    De voorzitter leidt de vergaderingen van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur, conform het bepaalde daaromtrent in het reglement van orde, bedoeld in artikel 12 van deze regeling.

  • 3.

    Het Algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezit.

  • 4.

    De voorzitter ontvangt alle aan het Algemeen Bestuur of het Dagelijks Bestuur gerichte stukken en brengt die zo spoedig mogelijk ter tafel in de vergadering waar zij behoren.

  • 5.

    De voorzitter is in spoedeisende gevallen bevoegd een voorlopig onderzoek van stukken te doen plaatshebben en geeft daarvan kennis in de eerstvolgende vergadering van het Dagelijks Bestuur.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

  • 7.

    Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de voorzitter vervangen door een hiertoe door het Dagelijks Bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid.

Artikel 21 Secretaris

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan een secretaris benoemen.

  • 2.

    De secretaris van het Algemeen Bestuur is tevens secretaris van het Dagelijks Bestuur.

  • 3.

    De secretaris is het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter in alles wat hun opgedragen taak aangaat behulpzaam.

  • 4.

    Door de secretaris worden alle stukken die van het Algemeen Bestuur of het Dagelijks Bestuur uitgaan, medeondertekend.

  • 5.

    Indien ingevolge lid 1 een secretaris wordt benoemd, stelt het Algemeen Bestuur hieromtrent nadere regels vast.

Werknemers

Artikel 22 Werknemers

Indienstneming van WSW-werknemers en Beschut-Werken-werknemers geschiedt door het Algemeen Bestuur.

Financiën

Artikel 23 Financiële controle

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt een regeling vast betreffende het financieel en administratief beheer van het openbaar lichaam.

  • 2.

    In de regeling bedoeld in dit artikel wordt een bepaling opgenomen omtrent het verzekeren van de gelden van het openbaar lichaam tegen benadeling door personeel en/of anderen.

  • 3.

    De regeling bedoeld in dit artikel geeft aan op welke wijze de controle op het financiële en administratieve beheer van het openbaar lichaam wordt uitgeoefend en tevens op welke wijze de uitkomsten van die controle worden medegedeeld.

  • 4.

    Een exemplaar van de regeling bedoeld in dit artikel, alsmede eventuele wijzigingen daarin, wordt aan de gemeentebesturen en aan Gedeputeerde Staten toegezonden.

Artikel 24 Kadernota

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur zendt uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaand aan de behandeling van de begroting, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raad voor zienswijze.

  • 2.

    De raden geven uiterlijk 1 maart hun zienswijze over de kadernota aan het Dagelijks Bestuur.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur stelt de raden voorafgaand aan het vaststellen van de kadernota schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 25 Begroting

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur biedt jaarlijks een ontwerpbegroting, alsmede een meerjarenraming voor een aaneensluitend tijdvak van tenminste 3 jaren, aan. Zowel de ontwerpbegroting als de meerjarenraming wordt uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient door het Dagelijks Bestuur toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De raden geven uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de ontwerpbegroting aan het Dagelijks Bestuur. Dagelijks Bestuur voegt de commentaren bij de ontwerpbegroting en de meerjarenraming, zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur stelt de raden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting voor 15 juli schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4.

    Terstond na de vaststelling zendt het Algemeen Bestuur, zo nodig, de begroting en de meerjarenraming aan de raden. Deze kunnen van hun zienswijze doen blijken bij Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting en de meerjarenraming binnen twee weken, doch in ieder geval v66r 15 september aan Gedeputeerde Staten.

  • 6.

    Op wijzigingen van de begroting zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    In de begroting wordt een raming gemaakt voor de voor elke deelnemende gemeente verschuldigde bijdrage aan de regeling.

  • 8.

    Voor de berekening van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt, rekening houdende met bijdragen van het rijk of anderen, uitgegaan van het inwonertal van de desbetreffende gemeente op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de meest recente door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.

Artikel 26 Financiering en garantstelling

  • 1.

    Voorschotten worden voor de aanvang van elke kalendermaand aan de gemeenten gefactureerd. De basis hiervoor vormt de begroting van dat betreffende jaar.

  • 2.

    De deelnemende gemeenten zorgen er voor dat de gemeenschappelijke regeling over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 3.

    Indien het Algemeen Bestuur constateert dat een deelnemende gemeente weigert voldoende middelen op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot overeenkomstige toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 27 Rekening en verantwoording

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur stelt een ontwerp-jaarrekening op.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerp-jaarrekening uiterlijk 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de raden. De raden kunnen op de concept bestemming van het rekeningresultaat hun zienswijze kenbaar maken.

  • 3.

    De raden geven uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de concept bestemming van het rekeningresultaat aan het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 4.

    Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-jaarrekening zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de raden voorafgaande aan het vaststellen van de jaarrekening schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6.

    Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarvoor de rekening geldt.

  • 7.

    De vastgestelde jaarrekening wordt vóór 15 juli volgende op het jaar waarvoor de rekening geldt, toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

  • 8.

    De vaststelling van de rekening strekt, voor zover het daarin opgenomen ontvangsten én uitgaven betreft, het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

Artikel 28 Aansprakelijkheid

  • 1.

    Voor uitgaven die in strijd met de goede trouw zijn aangewezen op een begrotingspost wanneer zij niet overeenstemmen of die anderszins niet rechtmatig zijn bevolen, zijn de leden van het Dagelijks Bestuur deswege hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel jegens het openbaar lichaam, tenzij blijkt dat zij aan het bevelen van die uitgaven of het boeken op die onjuiste begrotingspost niet hebben meegewerkt.

  • 2.

    Gelijke aansprakelijkheid bestaat indien en voor zover zij in strijd met de goede trouw hebben meegewerkt tot het niet of niet tijdig innen van vorderingen of andere ontvangsten waardoor het openbaar lichaam schade heeft geleden.

  • 3.

    Zo dikwijls daartoe volgens dit artikel termen aanwezig zijn, wijst het Algemeen Bestuur iemand aan die zonder nader besluit van het Algemeen Bestuur gemachtigd is tot het instellen van een rechtsvordering en het voeren of doen voeren van een rechtsgeding namens en voor rekening van het openbaar lichaam, teneinde betaling te verkrijgen van de krachtens het eerste en tweede lid ontstane vorderingen op de leden van het Dagelijks Bestuur.

  • 4.

    Indien binnen een door de Commissaris der Koning in de provincie Noord-Holland gestelde termijn geen rechtsvordering als bedoeld in lid 3 is ingesteld, gaat deze namens en voor rekening van het openbaar lichaam daartoe over.

Artikel 29 Verdeling van baten en lasten

  • 1.

    De gemeenten verbinden zich jaarlijks eventuele nadelige exploitatiesaldi en bestuurs- en beheerskosten van het openbaar lichaam te betalen.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt jaarlijks nadere regels vast met betrekking tot achtereenvolgens de verdeling en de verrekening van respectievelijk voor- en nadelige exploitatiesaldi.

  • 3.

    De verdeling en de verrekening van de in het vorige lid bedoelde saldi wordt door het Algemeen Bestuur gebaseerd op het inwonertal van de deelnemende gemeenten op 1 januari van het desbetreffende jaar, rekening houdende met bijdragen van het rijk of anderen. Artikel 24 lid 9 tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30 Geldmiddelen

De gemeenten garanderen de voldoening van rente en aflossing van de door het openbaar lichaam af te sluiten vaste geldleningen en op te nemen rekening-courantkredieten, naar rato van hun inwonertal op 1 januari van het jaar waarin de geldlening wordt gesloten.

Artikel 31 Vergoedingen

  • 1.

    De leden van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur, alsmede de leden van eventueel ingestelde commissies, kunnen vergoeding ontvangen voor:

    • a.

      het bijwonen van vergaderingen;

    • b.

      de gemaakte reiskosten in verband met het bijwonen van vergaderingen.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 12 van de regeling, regels vast omtrent de hoogte en de wijze van toekenning van de in lid 1 genoemde vergoedingen.

Wijziging en evaluatie van de regeling

Artikel 32 Evaluatie

  • 1.

    Een evaluatie vindt minimaal 1 keer per 4 jaar plaats en heeft pas doorgang als de evaluatie en het betreffende onderwerp met een meerderheid van stemmen, uitgebracht door de deelnemers, wordt aangenomen.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur van de regeling zorgt er voor dat 1 jaar vóór het tijdstip waarop een evaluatie zal plaatsvinden een signaal uit gaat naar de deelnemers van de regeling, met daarbij een procesbeschrijving over het aandragen van de onderwerpen en, wanneer een stemverhouding ontbreekt, het stemmen daarover.

  • 3.

    Wanneer met een evaluatie wordt ingestemd draagt het (dagelijks) bestuur zorg voor de uitvoering van de evaluatie.

  • 4.

    De uitvoering van de evaluatie begint met een procesbeschrijving met daarin een beschrijving van het onderwerp, de manier waarop de evaluatie wordt uitgevoerd en binnen welke termijn. De procesbeschrijving vermeldt ook of de evaluatie extra kosten voor de deelnemers tot gevolg heeft.

  • 5.

    Als de evaluatie conclusies en aanbevelingen bevat, dan verwerkt het (dagelijks) bestuur deze in een voorstel hoe hieraan gevolg wordt gegeven.

  • 6.

    De gevolgen als bedoeld in het vorige lid, kunnen aanleiding zijn om te betrekken in de daaropvolgende evaluatieperiode.

Artikel 33 Wijziging regeling

  • 1.

    De regeling wordt gewijzigd indien de colleges van ten minste de meerderheid der deelnemende gemeenten daartoe eensluidend besluit. Ieder college heeft hiervoor vooraf verkregen toestemming nodig van de raad van die gemeente.

  • 2.

    Voorstellen tot wijziging van de regeling kunnen uitgaan van het Algemeen Bestuur, of één of meer colleges.

  • 3.

    Indien het voorstel uitgaat van het Algemeen Bestuur zendt dit bestuur het voorstel aan de colleges die binnen drie maanden na ontvangst van dit voorstel een besluit nemen – met toestemming van hun gemeenteraad – en dit terstond aan het Algemeen Bestuur mededelen.

  • 4.

    Indien overeenkomstig het gestelde in het eerste lid tot wijziging is besloten, zendt het Algemeen Bestuur het besluit ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Indien het voorstel uitgaat van één of meer colleges wordt het voorstel aan het Algemeen Bestuur gezonden.

  • 6.

    Het Algemeen Bestuur doet het voorstel, zoals omschreven in lid 5 van dit artikel, met zijn beschouwingen ter zake, binnen drie maanden aan de colleges toekomen, waarna deze besturen en het Algemeen Bestuur verder handelen als voor het geval bepaald in lid 3 en lid 4 van dit artikel.

  • 7.

    Het Algemeen Bestuur geeft de colleges kennis van het aanvaarden, verwerpen, goedkeuren of niet goedkeuren van de in dit artikel bedoelde voorstellen, respectievelijk besluiten.

Artikel 34 Toetreding

Toetreding tot de regeling door andere gemeenten vindt plaats op voorstel van het Algemeen Bestuur en met instemming van ieder college van de reeds aan de regeling deelnemende gemeenten. Ieder college heeft hiervoor vooraf verkregen toestemming nodig van de raad van die gemeente.

Artikel 35 Uittreding

  • 1.

    Gedurende een termijn van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van deelname aan/toetreding tot de regeling, is uittreding niet mogelijk.

  • 2.

    Een deelnemer kan (geheel of gedeeltelijk) uittreden door toezending aan het Algemeen Bestuur van de daartoe strekkende besluiten van de raad en het college van burgemeester en wethouders. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het Algemeen Bestuur de betreffende besluiten heeft ontvangen.

  • Van gedeeltelijke uittreding is sprake indien de deelnemer slechts een deel van de door het samenwerkingsverband ten behoeve van alle deelnemers uitgevoerde taken, als bedoeld in artikel 4 van deze regeling, wenst terug te nemen.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de besluiten tot (gedeeltelijke) uittreding van een deelnemer aan de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Uittreding, geheel of gedeeltelijk, geschiedt per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

  • 5.

    Na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde besluiten, komen de uittredende deelnemer en het Dagelijks Bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een concept¬uittredingsregeling overeen, welke door de deelnemers wordt vastgesteld, waarbij de belangen van de uittredende deelnemer en die van de achterblijvende deelnemers op reële en evenwichtige wijze worden afgewogen. In de concept-uittredingsregeling worden de personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen, van de uittreding geïnventariseerd, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende deelnemer. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de conceptuittredingsregeling.

  • 6.

    Indien het Algemeen Bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de deelnemer de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling Gesubsieerde Arbeid Kop van Noord-Holland redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling Gesubsieerde Arbeid Kop van Noord-Holland als bedoeld in artikel 31 van deze regeling.

  • 7.

    Het bestuur van Gesubsieerde Arbeid Kop van Noord-Holland en de uittredende deelnemer zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor het openbaar en de uittredende deelnemer zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de reële schade van het openbaar lichaam én de overblijvende deelnemers dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit de gemeenschappelijke regeling, waarbij bij het bepalen van de hoogte van de schade in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar wordt gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.

  • 9.

    De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende deelnemer naar rato wordt vastgesteld.

  • 10.

    De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.

  • 11.

    Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende deelnemer in de algemene reserve van het openbaar lichaam op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van het inwoneraantal van de uittredende deelnemer. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.

  • 12.

    Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de deelnemer, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa.

     

  • De frictiekosten komen volledig ten laste van de uittredende deelnemer.

  • 13.

    Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle doorbelaste kosten als gevolg van overcapaciteit in personele en materiele sfeer en andere verplichtingen, die ontstaan als direct gevolg van de uittreding gedurende de in lid 8 genoemde afbouwperiode.

     

  • De desintegratiekosten die direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende deelnemer voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 23 van de regeling, voor rekening van de uittredende deelnemer bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende gemeente naar rato van uittreding.

  • 14.

    De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van het openbaar lichaam bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 15.

    Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste tot en met tiende lid, vragen de uittredende deelnemer en het Dagelijks Bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 16.

    Het Algemeen Bestuur stelt de concept-uittredingsregeling vast en stuurt deze aan de deelnemende bestuursorganen ter besluitvorming. De uittredingsregeling is vastgesteld indien tenminste twee derde van het aantal deelnemers hiertoe besluiten.

  • 17.

    Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 18.

    De uittreedsom dient binnen een termijn van 6 maanden na vaststelling als bedoeld in het zestiende lid door de uittredende deelnemer te zijn voldaan, tenzij in de uittredingsregeling een andere afspraak is gemaakt.

Artikel 36 Opheffing en liquidatie(plan)

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven indien ten minste twee derde van de deelnemende gemeenten daartoe besluit.

  • 2.

    Indien de regeling wordt opgeheven, geschiedt de liquidatie door het Algemeen Bestuur.

  • 3.

    Uiterlijk 6 maanden voor het tijdstip waarop de regeling ophoudt te bestaan, stelt het Algemeen Bestuur een liquidatieplan op dat aan de raden van de aangesloten gemeenten moet worden medegedeeld.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen hun beschouwingen over het liquidatieplan binnen twee maanden na ontvangst daarvan aan het Algemeen Bestuur meedelen.

  • 5.

    Zo nodig blijft het Algemeen Bestuur ook na het tijdstip der opheffing voortbestaan ten behoeve van de liquidatie.

Archief

Artikel 37 Archiefzorg

Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

Artikel 38 Archiefbeheer

  • 1.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

Artikel 39 Archiefbewaarplaats

Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.

Artikel 40 Toezicht

Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van Regionaal Historisch Centrum Alkmaar.

Artikel 41 Verantwoording

  • 1.

    De archivaris van Regionaal Historisch Centrum Alkmaar brengt minimaal tweejaarlijks aan het Dagelijks Bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur brengt minimaal tweejaarlijks verslag uit aan het Algemeen Bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van het openbaar lichaam.

Artikel 42 Terbeschikkingstelling

  • 1.

    De deelnemers aan de regeling stellen aan het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam de archiefbescheiden beschikbaar, die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

  • 2.

    De zorgdragers van partijen, genoemd in lid 1, stellen een verklaring van terbeschikkingstelling op waarin de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de terbeschikkingstelling gestelde archiefbescheiden worden geregeld.

Slotbepalingen

Artikel 43 Citeertitel en duur van de regeling

  • 1.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De gewijzigde regeling treedt in werking op 1 juli 2024.

  • 3.

    De regeling kan worden aangehaald onder de titel “Gemeenschappelijke Regeling Gesubsidieerde Arbeid Kop van Noord-Holland”.

Naar boven