Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland.

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd

 

gelezen het voorstel van het bestuur van het RSJ IJsselland van 28 maart 2024,

 

gelet op

hoofdstuk I van de Wet gemeenschappelijke regelingen, artikel 2.8 van de Jeugdwet,

de toestemming van de gemeenteraden van Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle op grond van artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

 

overwegende dat:

- dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr) per 1 juli 2022 is gewijzigd;

- dat de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling RSJ IJsselland deze regeling voor 1 juli

2024 in overeenstemming moeten brengen met de per 1 juli 2022 gewijzigde Wet

gemeenschappelijke regelingen;

 

Besluit:

de Gemeenschappelijke regeling Uitvoeringsorganisatie Jeugdzorg IJsselland te wijzigen.

De regeling komt te luiden als volgt:

 

De colleges hebben besloten de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen: Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland, hierna te noemen Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen  

Artikel 1: Begripsbepalingen  

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aankoopcentrale: een aankoopcentrale als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

  • b.

    bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 14a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • d.

    deelnemer: de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • e.

    deelnemende gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

  • f.

    raden: de gemeenteraden van de gemeenten;

  • g.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland;

  • h.

    voorzitter: de voorzitter van het bestuur, bedoeld in artikel 6.

Artikel 2: Belang  

De regeling wordt getroffen ter ondersteuning en uitvoering van de taken van de colleges in het kader van de Jeugdwet, in het bijzonder de inkoop van diensten in het kader van de specialistische jeugdzorg, het contractmanagement, het contractbeheer, monitoring en de uitvoering van regionale inhoudelijke thema’s, tenzij het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie op zwaarwegende gronden anders beslist en uitsluitend met instemming van alle elf gemeenten. 

Hoofdstuk 2: Bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 3: Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1.

    Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie, genaamd Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd te Zwolle.

Artikel 4: Bestuur

  • 1.

    De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het bestuur aan.

  • 2.

    De leden van het bestuur hebben ieder één stem.

  • 3.

    Het bestuur beslist bij volstrekte meerderheid van stemmen.

  • 4.

    De colleges wijzen voor ieder door hen aangewezen lid tevens een plaatsvervangend lid uit hun midden aan, dat het lid bij afwezigheid in het bestuur kan vervangen.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van het college afloopt. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven aftredende leden hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de raden der deelnemers de nieuwe wethouders hebben benoemd en de deelnemers de nieuwe leden vervolgens hebben aangewezen. Het lidmaatschap eindigt van rechtswege wanneer het lid de status van collegelid verliest

  • 6.

    De deelnemers beslissen binnen twee maanden na de benoeming als bedoeld in het vijfde lid over de aanwijzing van de nieuwe leden.

  • 7.

    Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt het lid de voorzitter van het bestuur, alsmede de deelnemer die hem heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Het ontslag gaat in per direct of per de door het ontslag nemende lid aangegeven datum en is onherroepelijk.

  • 8.

    De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 9.

    De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt binnen twee maanden.

  • 10.

    Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het bestuur eindigt eveneens op het moment van uittreding uit deze regeling van de deelnemer die het (plaatsvervangend) lid vertegenwoordigt.

  • 11.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 5: Reglement van orde

  • 1.

    Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast.

  • 2.

    Het bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.

  • 3.

    Artikel 22, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6: Voorzitter

  • 1.

    Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur en tevens voor de vergaderorde binnen het bestuur, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 5.

  • 4.

    Het bestuur kan de voorzitter of één of meer bestuursleden machtigen om namens het bestuur te handelen.

  • 5.

    Het bestuur regelt de vervanging van de voorzitter.

Artikel 7: Secretaris

  • 1.

    Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de secretaris. De secretaris mag niet lid zijn van het bestuur.

  • 2.

    De secretaris is bij de vergaderingen van het bestuur aanwezig en staat het bestuur bij in de uitvoering van zijn taken.

  • 3.

    De secretaris medeondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 4.

    Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

Artikel 8: Medewerkers en organisatie

  • 1.

    De secretaris is tevens regiomanager. Het bestuur kan in een managementstatuut de rol en taken van de regiomanager verder uitwerken.

  • 2.

    Het bestuur beslist over het aanstellen, schorsen en ontslaan van personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3.

    Het bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de regiomanager, tenzij het medewerkers betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de regiomanager ressorteren, alsmede de regiomanager zelf. Op het personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie is de cao SGO van toepassing.

Artikel 9: Archief

  • 1.

    Het bestuur is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2.

    Overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen regeling, welke aan gedeputeerde staten van Overijssel wordt medegedeeld, draagt het bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3.

    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het bestuur een archiefbewaarplaats vaneen van de gemeenten aan.

  • 5.

    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het bestuur een regeling vast, welke aan gedeputeerde staten van Overijssel wordt medegedeeld.

  • 6.

    De archivaris wordt door het bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7.

    In afwijking van het vorige lid kan het bestuur ook de archivaris van de gemeente als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Hoofdstuk 3: Taken en verantwoording

Artikel 10: Taken

  • 1.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie voert voor de deelnemers taken uit of doet taken uitvoeren die betrekking hebben op het in artikel 2 genoemde belang. De uitvoering van deze taken is uitsluitend voorbehouden aan de bedrijfsvoeringsorganisatie, tenzij het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie op zwaarwegende gronden anders beslist en uitsluitend met instemming van alle elf gemeenten.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie fungeert als aankoopcentrale van de deelnemers.

  • 3.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie beheert de in het kader van de inkoop gesloten overeenkomsten.

  • 4.

    De deelnemers en de bedrijfsvoeringsorganisatie zullen in een dienstverleningsovereenkomst nadere afspraken maken over de taken van de bedrijfsvoeringsorganisatie in het kader van dit artikel, alsmede over rapportages en overige informatie die de bedrijfsvoeringsorganisatie beschikbaar moet stellen over de uitvoering van deze taken.

  • 5.

    De colleges dragen er zorg voor dat de deelnemende gemeenten de benodigde mandaten, volmachten en machtigingen geven die de bedrijfsvoeringsorganisatie nodig heeft voor het kunnen uitvoeren van taken.

Artikel 11: Bevoegdheden

  • 1.

    De colleges dragen geen bevoegdheden over aan het bestuur.

  • 2.

    Alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de bedrijfsvoeringsorganisatie of zijn bestuursorganen komen toe aan het bestuur.

Artikel 12: Inlichtingen, verantwoording en actieve informatieplicht

  • 1.

    Het bestuur en de voorzitter geeft de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Deze inlichtingen worden schriftelijk of digitaal verstrekt.

  • 2.

    Het bestuur verstrekt de raden de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden schriftelijk of digitaal verstrekt.

  • 3.

    Een lid van het bestuur legt aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde beleid. Het lid kan zowel mondeling als schriftelijk verantwoording afleggen.

  • 4.

    Een lid van het bestuur verstrekt het college dat hem heeft aangewezen alle door een of meer leden van dat college gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

  • 5.

    Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden.

Artikel 13: Inspraak inwoners

  • 1.

    Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden kunnen via reguliere procedures bij de Colleges en de Raden van de Gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

Artikel 14: Evaluatie

  • 1.

    Het bestuur kan besluiten om de regeling of één of meer onderdelen daarvan te evalueren.

  • 2.

    Het bestuur zal dan een evaluatievoorstel aan de deelnemende colleges voorleggen.

Hoofdstuk 4: Financiën

Artikel 15: Gemeentewet

De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.

Artikel 16: Financiële verantwoordelijkheid

  • 1.

    De deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoendemiddelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien een deelnemer weigert deze uitgaven op de gemeentelijke begroting te zetten, dan doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten van Overijssel het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Het bestuur stelt een bijdrageregeling vast, waarin in elk geval wordt geregeld op welke wijze en in welke mate de deelnemers financieel bijdragen aan de middelen van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 17: Kadernota

Het bestuur zendt uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

Artikel 18: Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting

  • 1.

    Het bestuur zendt de ontwerp-begroting ten minste twaalf weken voordat deze wordt vastgesteld toe aan de raden.

  • 2.

    De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3.

    De raden kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen.

  • 4.

    Het bestuur stelt de raden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • 6.

    Na vaststelling van de begroting zendt het bestuur de begroting aan de raden, die ter zake bij gedeputeerde staten van Overijssel hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7.

    Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten van Overijssel.

  • 8.

    Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 15 september hoeft plaats te vinden.

Artikel 19: Overige Zienswijzen

  • 1.

    Het bestuur heeft geen verplichting om zienswijze te vragen aan de raden bij voorgenomen besluiten van de bedrijfsvoeringsorganisatie RSJ IJsselland, gezien er geen zwaarwegende besluiten worden genomen.

Artikel 20: Jaarrekening

  • 1.

    Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de raden.

  • 3.

    Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor15 juli van het jaar volgende waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten van Overijssel.

Hoofdstuk 5: Klachten en Geschillenbeslechting

Artikel 21: Klachten

Voor de behandeling van klachten als bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, is een voorziening getroffen.

Artikel 22: Geschillen

Indien tussen deelnemers of tussen één of meer deelnemers en het bestuur een geschil ontstaat over de interpretatie of uitvoering van de regeling, spant het bestuur zich in om het geschil minnelijk met elkaar op te lossen, alvorens als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen over het geschil te laten beslissen door gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 6: Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 23: Toetreding

  • 1.

    Toetreding van een college van een gemeente kan plaatsvinden bij daartoe strekkend verzoek

  • van die gemeente aan het bestuur.

  • 2.

    Het bestuur zendt het verzoek tot toetreding onverwijld door aan de deelnemers.

  • 3.

    De toetreding als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk nadat ter vergadering van het bestuur blijkt dat elke deelnemer een daartoe strekkend besluit heeft genomen.

  • 4.

    Het bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding, voordat over de toetreding wordt besloten.

  • 5.

    De toetreding treedt in werking op de datum die in het besluit van het bestuur is bepaald.

Artikel 24: Uittreding

  • 1.

    Een college kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet. Een college dat wenst uit te treden maakt het voornemen tot uittreding per aangetekende brief kenbaar aan het bestuur.

  • 2.

    Het bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke worden vastgelegd in een door het bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 3.

    Het uittredingsplan bevat in ieder geval de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van het uittredende college.

  • 5.

    Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. Het bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van het uittredende college en het bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger van het college welke voornemens is uit te treden.

  • 6.

    De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van het voornemen van uittreding. Tevens kan de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van maximaal 5% op de uittreedsom toepassen om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart het uittredende college van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 7.

    Het college dat voornemens is uit te treden wordt gedurende een termijn van twaalf weken in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het concept-uittredingsplan.

  • 8.

    Uiterlijk twaalf maanden nadat het college zijn voornemen tot uittreding overeenkomstig het eerste lid bekend heeft gemaakt stelt het bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor het uittredende college omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 9.

    Het bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het bestuur onderzoekt in dat kader met het uittredende college de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van het college.

  • 10.

    Nadat het uittredingsplan is vastgesteld en het college definitief heeft besloten uit te treden,

    • a.

      geldt voor de uittreding uit de regeling een opzegtermijn van 1 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar;

    • b.

      is de uittredende gemeente gehouden om binnen 6 maanden de voor haar vastgestelde financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen, tenzij het bestuur unaniem tot het hanteren van een andere termijn besluit.

Artikel 25: Wijziging

  • 1.

    Het bestuur kan een voorstel voor wijziging van de regeling aan de colleges zenden.

  • 2.

    De regeling is gewijzigd indien de colleges unaniem tot de wijziging besluiten, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 26: Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven wanneer ter vergadering van het bestuur blijkt dat de colleges van tenminste twee derde van de deelnemers tot deze opheffing hebben besloten.

  • 2.

    In geval van opheffing van de regeling besluit het bestuur tot liquidatie en stelt het daarvoor de nodige regelen. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 3.

    Het liquidatieplan wordt door het bestuur vastgesteld.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot bijdragen in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel en regelt ook de gevolgen voor de door de bedrijfsvoeringsorganisatie gevormde archieven.

  • 5.

    Het bestuur blijft ook na het tijdstip van de opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

  • 6.

    De opheffing gaat in op een door het bestuur te bepalen ingangsdatum.

Hoofdstuk 7: Slotbepalingen

Artikel 27: Duur

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 28: Onvoorzienbaarheden

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur.

Artikel 29: Inzenden regeling en bekendmaking

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders van de in artikel 3, tweede lid, genoemde gemeente zendt deze regeling aan gedeputeerde staten van Overijssel.

  • 2.

    Het college, bedoeld in het eerste lid, draagt zorg voor de bekendmaking van de regeling in de gemeenten, onverminderd het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 30: Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Indien het Gemeenteblad waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 31: Citeerwijze

De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland.

 

 

Toelichting

Artikel 14 Evaluatie De voorgestelde evaluatiebepaling is bedoeld en geformuleerd als een open bepaling. Dat wil zeggen: deze biedt ruimte voor verschillende aanleidingen en/of verzoeken van één of meer raden, colleges of andere bestuursorganen (inspecties, ministeries, provincie) om te evalueren. Het bestuur zal daarop een besluit nemen om de regeling of één of meer onderdelen daarvan al dan niet te evalueren. Als het bestuur tot evaluatie besluit zal het bestuur een evaluatievoorstel aan de deelnemende colleges voorleggen.

Het is goed om te benadrukken dat ook elke gemeenteraad (of meerdere raden gezamenlijk) een evaluatieverzoek kan (kunnen) richten aan het bestuur van de GR. Dit kan in de praktijk via het College verlopen, wat goed past binnen de bestuurlijke verhoudingen en de principes van ‘verlengd lokaal bestuur’, maar ook een rechtstreeks verzoek is mogelijk. De concrete vorm en diepgang van de evaluatie worden aan het algemeen bestuur overgelaten. De insteek is wel, dat een evaluatie zo spoedig mogelijk daarna gaat starten, maar de duur ervan hangt af van onderwerp, breedte, diepgang en vorm, die samen met de colleges worden ingevuld.

Artikel 21 Uittreding  Deze toelichting is van toepassing op artikel 21. uittreding, en duidt het genoemde uittredingsplan onder artikel 21 lid 2. Het uittredingsplan bevat in ieder geval de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding.

Tevens zal in het plan stil moeten worden gestaan bij zaken als:

 

  • a. de financiële gevolgen voor de andere gemeenten;

  • b. voorwaarden en andere verplichtingen voor de uittredende gemeente, die aan de uittreding worden verbonden;

  • c. afspraken om de uittreding en de uitvoering van het uittredingsplan bestuurlijk, financieel, juridisch en feitelijk in goede banen te leiden.

In het uittredingsplan worden in elk geval de volgende kostensoorten onderscheiden:

  • a. frictiekosten (eenmalige personele en materiële kosten als gevolg van het uittreden);

  • b. desintegratiekosten (kosten voor afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s);

  • c. direct en op termijn vervallen kosten (kosten die vervallen bij de uittreding en daaraan verbonden overname van taken);

  • d. schaalnadelen (kosten die niet wijzigen als gevolg van het uittreden);

  • e. aandeel in de reserves en voorzieningen.

De inventarisatie van de gevolgen zal in de praktijk gebeuren in samenwerking met de uittredende gemeente, met de andere colleges en met eventueel andere betrokken partijen (bijv. de partij die bepaalde taken gaat overnemen). Dit mede om goede afspraken te maken met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de kosten gemoeid met de uittreding.

Naar boven