Beleidsregel tot wijziging van de beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

 

Gelet op de artikelen 18 en 35 van de Participatiewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de volgende “Beleidsregel tot wijziging van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004”.

 

De Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 worden als volgt gewijzigd:

Artikel I  

  • A.

    Het nieuwe artikel 2.8 wordt ingevoegd en komt als volgt te luiden:

     

    Artikel 2.8 Kennismakingsperiode voor samenwonen

    • 1.

      Het college kan op aanvraag aan partners toestemming verlenen voor een kennismakingsperiode voor samenwonen. Met samenwonen wordt het voeren van een gezamenlijke huishouding bedoeld.

    • 2.

      De kennismakingsperiode is voor partners bedoeld om te wennen aan samenwonen zonder dat zij direct geconfronteerd worden met een wijziging van het recht op bijstand.

    • 3.

      De kennismakingsperiode duurt maximaal vier aaneengesloten maanden en gaat niet eerder in dan op de datum van het besluit waarbij de toestemming is verleend.

    • 4.

      Toestemming kan worden verleend als:

      • a.

        de aanvraag voorafgaand aan het samenwonen wordt gedaan;

      • b.

        beide partners de aanvraag samen indienen; en

      • c.

        beide partners gedurende de kennismakingsperiode eigen woonruimte aanhouden en in de Basisregistratie Personen ingeschreven staan op het adres van die woonruimte. De woonruimte die niet wordt gebruikt, mag niet worden verhuurd. Inwonen bij een ouder wordt niet als eigen woonruimte beschouwd.

    • 5.

      Toestemming wordt in ieder geval geweigerd als partners:

      • a.

        samenwonen of hebben samengewoond;

      • b.

        gehuwd zijn of zijn geweest;

      • c.

        als partners geregistreerd staan of hebben gestaan;

      • d.

        op hetzelfde adres ingeschreven staan of hebben gestaan;

      • e.

        voor de verlening van bijstand als gehuwden worden aangemerkt of in het verleden zijn aangemerkt;

      • f.

        een onderhuur- of kostgangersrelatie hebben of hebben gehad;

      • g.

        voorbereidingen treffen of hebben getroffen voor een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;

      • h.

        op grond van een registratie worden aangemerkt of eerder zijn aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de Participatiewet, van de IOAW en van de IOAZ; of

      • i.

        eerder een kennismakingsperiode als bedoeld in dit artikel hebben doorlopen.

    • 6.

      Indien één van de partners een uitkering ontvangt van een ander bestuursorgaan en het samenwonen van invloed is op het recht op die uitkering, dan wordt alleen toestemming voor een kennismakingsperiode verleend als ook het andere bestuursorgaan een kennismakingsperiode toestaat en die uitkering continueert. Het is aan partners om hiervoor een verzoek bij het andere bestuursorgaan te doen.

    • 7.

      Partners blijven zelf verantwoordelijk voor andere gevolgen van het samenwonen dan die waar dit artikel betrekking op heeft.

    • 8.

      Gedurende de kennismakingsperiode behoudt een partner recht op algemene bijstand naar de norm waar direct voorafgaand aan de kennismakingsperiode recht op bestaat, tenzij het de norm betreft die geldt voor gehuwden. Indien het de gehuwdennorm betreft, wordt gezocht naar een maatwerkoplossing die past bij de bedoeling van de kennismakingsperiode.

    • 9.

      Gedurende de kennismakingsperiode behoudt een partner recht op bijzondere bijstand zolang dat in overeenstemming is met de bedoeling van de kennismakingsperiode en met het doel van de bijzondere bijstand.

    • 10.

      Gedurende de kennismakingsperiode wordt voor wat betreft het recht op bijstand geen rekening gehouden met de middelen van de andere partner.

    • 11.

      Indien een of beide partners een uitkering ontvangt op grond van het Bbz 2004, wordt bij de definitieve vaststelling van het inkomen als bedoeld in artikel 12 van het Bbz 2004, het inkomen in de kennismakingsperiode van de andere partner niet meegenomen.

    • 12.

      Na afloop van de kennismakingsperiode wordt ervan uitgegaan dat partners een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Participatiewet, van de IOAW of van de IOAZ. Partners moeten voordat de kennismakingsperiode afloopt alle informatie verstrekken om het gezamenlijke recht op bijstand vast te kunnen stellen. Indien het samenwonen wordt voortgezet in een andere gemeente, dan eindigt om die reden het recht op bijstand.

    • 13.

      Indien de inlichtingenplicht is geschonden waardoor ten onrechte toestemming is verleend voor de kennismakingsperiode, wordt de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Daarbij wordt toepassing gegeven aan artikel 59 van de Participatiewet, artikel 26 van de IOAW en artikel 26 van de IOAZ.

    • 14.

      De toestemming voor een kennismakingsperiode wordt in ieder geval ingetrokken als zich tijdens de kennismakingsperiode een omstandigheid voordoet die niet strookt met de bedoeling van de kennismakingsperiode of met de voorwaarden waaronder de toestemming is verleend. De toestemming kan met terugwerkende kracht worden ingetrokken.

  • B.

    Artikel 5.27a komt als volgt te luiden:

     

    Artikel 5.27a Tijdelijk beleid medische kosten

    Indien voor medische kosten geen recht op bijzondere bijstand bestaat op grond van artikel 5:27, bestaat alleen recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 5.27 zoals dat artikel gold op 31 maart 2024, mits:

    • a.

      de aanvraag uiterlijk 30 september 2024 is ingediend; en

    • b.

      de medische behandeling uiterlijk 30 september 2024 plaatsvindt.

  • C.

    De toelichting op artikel 2.8 wordt ingevoegd en komt als volgt te luiden:

     

    Artikel 2.8 Kennismakingsperiode voor samenwonen

     

    Algemene toelichting

     

    Naar aanleiding van raadsvragen over een kennismakingsperiode voor samenwonen in relatie tot het recht op bijstand, heeft het college in de brief van 17 april 2024 aan de raad aangegeven dat die ook in Groningen op basis van een individuele afweging wordt toegepast. Het is wenselijk om dit in beleidsregels te formaliseren. Met dit artikel wordt daar uiting aan gegeven.

     

    In dit artikel wordt over samenwonen gesproken. Dat is de meer gangbare benaming voor wat in wetgeving met het voeren van een gezamenlijke huishouding wordt bedoeld. Of twee partners een gezamenlijke huishouding voeren wordt bepaald aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Op grond van de wet moet het gaan om twee personen die het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en elkaar wederzijds verzorgen. Het aanhouden van eigen woonruimte en het ingeschreven staan op twee adressen staat het voeren van een gezamenlijke huishouding niet in de weg. Ook hoeft geen sprake te zijn van een affectieve relatie.

     

    Wanneer bijstandsgerechtigde partners een gezamenlijke huishouding gaan voeren, dan moet dat doorgegeven worden aan het college. Partners hebben dan namelijk samen recht op bijstand naar de gehuwdennorm. De bedoeling van dit artikel is dat de bijstandsnorm in bepaalde situaties niet direct gewijzigd wordt naar die gehuwdennorm, dan wel dat het recht op bijstand niet direct wordt beëindigd. Partners - en hun eventuele kinderen - kunnen dan wennen aan samenwonen zonder dat er direct financiële gevolgen zijn. Elke partner heeft dan genoeg financiële middelen om de oude woonsituatie tijdelijk in stand te laten, zodat daar naar kan worden teruggekeerd als partners besluiten het samenwonen niet voort te zetten. De periode dat de bijstandsnorm tijdelijk ongewijzigd blijft wordt de kennismakingsperiode genoemd. Het artikel is zo geformuleerd dat toestemming moet worden verleend voor de kennismakingsperiode. De toestemming ziet uiteraard niet op het samenwonen zelf, want daar gaan de partners over.

     

    Een periode van vier maanden is voldoende voor partners en hun eventuele kinderen om te onderzoeken of zij daadwerkelijk samen het hoofdverblijf in dezelfde woning kunnen delen. Ook geeft een periode van vier maanden genoeg ruimte om administratieve handelingen te verrichten die nodig zijn voor het samenwonen.

     

    De Participatiewet, de IOAZ en de IOAW bieden geen directe grondslag om het recht op bijstand bij samenwonen anders te beoordelen dan als een gezamenlijk recht van de partners. Op grond van artikel 18 Participatiewet kan de hoogte van de bijstand wel afgestemd worden gelet op de individuele omstandigheden, maar dan moet het gaan om een uitzonderlijke situatie. Bovendien leent het karakter van een individuele afweging op grond van artikel 18 van de Participatiewet zich niet voor beleidsregels. Echter, naar aanleiding van experimenten in andere gemeenten om bij samenwonen gedurende een kennismakingsperiode onder in beleidsregels vastgestelde voorwaarden de oude bijstandsnorm tijdelijk niet te wijzigen, heeft de minister aangegeven dat de Participatiewet hiervoor een grondslag biedt. Om die reden kunnen de voorwaarden voor het (tijdelijk) toestaan van een kennismakingsperiode op grond van artikel 18 van de Participatiewet, in beleidsregels worden vastgelegd. Hierbij moet opgemerkt worden dat de IOAW en IOAZ geen formele individualiseringsbepaling kennen. Gelet op de grote overeenkomsten met de Participatiewet wil het college de bijstandsgerechtigden op grond van de IOAW en IOAZ ook gebruik laten maken van de kennismakingsperiode. Daarom ziet deze beleidsregel op de Participatiewet (en het Bbz 2004), de IOAW en de IOAZ.

     

    Een kennismakingsperiode heeft een aantal logische kenmerken. Zo is het vanzelfsprekend dat bijvoorbeeld beide woningen worden aangehouden, dat er nog geen trouwdatum is vastgesteld en dat het ook niet gaat om het hernieuwen van een relatie met dezelfde samenleefpartner. De voorwaarden zijn uitgewerkt in dit artikel en worden hieronder verder toegelicht.

     

    Maatwerk is mogelijk als op grond van dit artikel geen toestemming voor een kennismakingsperiode verleend kan worden, maar wel recht gedaan moet worden aan de bedoeling van de kennismakingsperiode en het niet toestaan van een kennismakingsperiode als zeer onredelijk moet worden gezien. Daarbij moet steeds bedacht worden dat de kennismakingsperiode de bedoeling heeft om partners te laten wennen aan samenwonen en niet als eerste doel het tijdelijk behouden van een (gezamenlijke) hogere bijstandsnorm heeft. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat partners zes jaar geleden gedurende slechts een maand een onderhuurrelatie hebben gehad. Of de situatie dat de kennismakingsperiode tijdelijk ongewild wordt onderbroken, bijvoorbeeld doordat een partner tijdens de kennismakingsperiode wordt opgenomen in een instelling.

     

    Artikelsgewijze toelichting

     

    Eerste lid

    Partners die gebruik willen maken van de kennismakingsperiode voor samenwonen moeten daarvoor samen een schriftelijke aanvraag indienen. Dat geldt ook als één van de partners geen recht heeft op bijstand. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt bij besluit toestemming verleend. Dat toestemming bij besluit wordt verleend, impliceert dat die toestemming ook bij besluit kan worden ingetrokken.

     

    Met samenwonen wordt het voeren van een gezamenlijke huishouding bedoeld. Met partners worden de twee personen bedoeld die gaan samenwonen. Het gaat in dit artikel dus ook steeds om deze twee partners, niet om (het verleden met) een andere partner. Het begrip kennismakingsperiode is niet gedefinieerd, maar uit het artikel volgt wat ermee wordt bedoeld.

     

    Tweede lid

    De kennismakingsperiode is bedoeld om te wennen aan samenwonen en kan daarom gezien worden als een proefperiode. Er is gekozen voor de term kennismakingsperiode omdat dit vanuit het verleden gebruikelijk is. Ook andere gemeenten hanteren deze term voor deze situatie.

     

    Gedurende de kennismakingsperiode wordt de bijstandsnorm niet omgezet naar de gehuwdennorm of wordt een bijstandsuitkering niet beëindigd als de andere partner voldoende middelen heeft. Ook het recht op bijzondere bijstand blijft in beginsel bestaan. Dit volgt uit de leden 8, 9, 10 en 11. Als het gelet op de omstandigheden gunstiger is om de gehuwdennorm wel van toepassing te laten zijn op deze partners, dan ligt het in de rede om geen toestemming te vragen, maar ook om die toestemming niet te verlenen als er wel om wordt gevraagd.

     

    Derde lid

    De toestemming wordt voor maximaal vier aaneengesloten maanden verleend en gaat niet eerder in dan met ingang van de datum waarop het besluit om toestemming te verlenen is genomen. Het is het meest praktisch om de kennismakingsperiode in te laten gaan op de eerste van de maand, volgend op de datum van het besluit. Dit moet uiteraard in overleg met de partners besloten worden.

     

    Na afloop van de kennismakingsperiode wordt ervan uitgegaan dat het samenwonen wordt voortgezet. Zie daarvoor lid 12. Wordt de kennismakingsperiode door partners eerder afgebroken, dan is het in beginsel niet mogelijk de resterende tijd later in te halen. Toestemming voor een kennismakingsperiode kan namelijk maar een keer aan deze partners samen worden verleend. In het algemene deel van deze toelichting is aangegeven dat hier in uitzonderlijke situaties van kan worden afgeweken door middel van maatwerk.

     

    Vierde lid

    In het vierde lid worden de belangrijkste voorwaarden genoemd. Uit onderdeel a volgt dat toestemming vooraf moet worden aangevraagd. Dit betekent dat toestemming niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Dit betekent ook dat als partners al samenwonen, niet (alsnog) naar de toekomst toestemming kan worden verleend (dit volgt ook uit artikel 5, onderdeel a).

     

    In onderdeel b is bepaald dat partners de aanvraag samen moeten indienen. In de toelichting bij het eerste lid is al aangegeven dat dat ook geldt als één van de partners geen recht heeft op bijstand. Het aanhouden van de eigen woonruimte en op dat adres ingeschreven blijven staan in de BRP zijn voorwaarden zodat duidelijk is dat partners nog geen definitieve keuze hebben gemaakt. Dit is bepaald in onderdeel c. Omdat de partner die zijn of haar woonruimte ongebruikt laat op ieder moment moet kunnen terugkeren naar die woonruimte en het niet de bedoeling is dat aan de kennismakingsperiode wordt verdiend, is bepaald dat de woonruimte die niet wordt gebruikt niet mag worden (onder)verhuurd.

     

    Indien een partner voorafgaand aan de kennismakingsperiode inwoont bij (een van) zijn of haar (stief- of pleeg)ouders, dan wordt niet aan de voorwaarden voldaan. In die situatie wordt ervan uitgegaan dat geen eigen woonruimte aangehouden wordt.

     

    Als één van de partners geen eigen woonruimte achterlaat, bijvoorbeeld als die persoon (rechtstreeks) uit detentie of een instelling komt, dan wordt geen toestemming verleend. In dat geval komt die partner immers niet (tijdelijk) voor hogere kosten te staan zoals het betalen van huur voor eigen woonruimte. In zo’n situatie kan overigens wel sprake zijn van een crisissituatie, maar dan moet duidelijk zijn dat er geen intentie is om te gaan samenwonen.

     

    Vijfde lid

    In dit lid zijn weigeringsgronden opgenomen. Het gaat om situaties waaruit volgt dat partners al eerder kennis met elkaar hebben gemaakt zoals bedoeld in dit artikel. Wat betreft de formulering is er overlap tussen weigeringsgronden. Er zal in de praktijk ook regelmatig sprake zijn van samenloop van weigeringsgronden. Voor de duidelijkheid is gekozen voor deze opsomming.

     

    Het college heeft ervoor gekozen om het hebben van een gezamenlijk kind niet op te nemen als een zelfstandige weigeringsgrond.

     

    Uiteraard gaat het bij de weigeringsgronden om omstandigheden die spelen tussen de partners die om de kennismakingsperiode verzoeken.

     

    Bij het treffen van voorbereidingen op een huwelijk moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het aankondigen van een huwelijk bij de gemeente.

     

    Met een registratie als bedoeld in onderdeel h, wordt een registratie bedoeld in de zin van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.

     

    Het gaat niet om een limitatieve opsomming van weigeringsgronden. Er kunnen ook andere omstandigheden spelen op grond waarvan toestemming geweigerd moet worden. Te denken valt aan de situatie dat één van de partners een uitkering ontvangt van het college van een andere gemeente en dat college geeft geen toestemming (zesde lid). Verder moeten partners ook zelf beoordelen of het feitelijk samenwonen voor hen mogelijk is. Zo moet voor het samenwonen misschien toestemming verleend worden door een verhuurder. Indien van tevoren vaststaat dat feitelijk samenwonen niet mogelijk is, zal toestemming voor een kennismakingsperiode geweigerd worden.

     

    Zesde lid

    Samenwonen is van invloed op de bijstandsuitkering die van het college wordt ontvangen, maar kan ook voor andere uitkeringen gevolgen hebben. Indien één van de partners een uitkering van een ander bestuursorgaan dan het college ontvangt waarvoor samenwonen gevolgen heeft, dan wordt alleen toestemming voor een kennismakingsperiode verleend als het andere bestuursorgaan een kennismakingsperiode, zoals bedoeld in dit artikel, toestaat. Dat bestuursorgaan moet die uitkering in beginsel ook door blijven betalen tijdens de kennismakingsperiode. De kennismakingsperiode mist anders zijn doel. Voor het verlenen van toestemming blijven de voorwaarden van dit artikel gelden. Dat geldt ook voor de maximale duur van de kennismakingsperiode.

     

    Het is aan de partners om bij het andere bestuursorgaan, bijvoorbeeld het college van een andere gemeente, een verzoek te doen voor het toestaan van een kennismakingsperiode. Het college kan partners zo nodig ondersteunen en met het andere bestuursorgaan in overleg treden.

     

    Het samenwonen kan plaatsvinden in de gemeente Groningen of in een andere gemeente. Toestemming voor een kennismakingsperiode kan ook verleend worden als de belanghebbende die bijstand van het college ontvangt gaat samenwonen in een andere gemeente. In dat geval is de woonplaats niet bepalend voor het recht op bijstand. Als het samenwonen plaatsvindt in de gemeente Groningen, dan neemt het college een eventueel recht op bijstand van een partner uit een andere gemeente niet over.

     

    Zevende lid

    Hoewel het initiatief voor het vragen van toestemming voor de kennismakingsperiode en de verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan bij de partners ligt, is het van belang dat het college hen goed voorlicht. Duidelijk gemaakt moet worden dat toestemming voor een kennismakingsperiode alleen ziet op de bijstandsuitkering die het college verstrekt. Partners moeten daarom zelf onderzoeken of het samenwonen ook andere gevolgen voor hen heeft. Partners moeten zelf navraag doen bij instanties of andere derden. Dit heeft mede te maken met regelgeving op het gebied van privacy die het niet altijd mogelijk maakt dat het college gegevens deelt met anderen. Waar mogelijk biedt het college ondersteuning. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de situatie als bedoeld in het zesde lid.

     

    Achtste, negende, tiende en elfde lid

    De bedoeling van de kennismakingsperiode is dat partners - en eventuele kinderen - kunnen wennen aan samenwonen zonder dat er direct financiële gevolgen zijn voor het individuele recht op bijstand. Dat geldt voor zowel de algemene bijstand (lid 8), als voor de bijzondere bijstand (lid 9). Uiteraard moet er gedurende de kennismakingsperiode wel recht bestaan op bijstand. Indien één van de partners eigen inkomen of vermogen heeft, dan wordt daar bij de andere partner geen rekening mee gehouden (lid 10). In het geval een of beide partners bijstand ontvangen op grond van het Bbz 2004, dan is daarvoor in het elfde lid een extra bepaling opgenomen.

     

    Voor wat betreft het recht op algemene bijstand, blijft de norm waar een partner direct voorafgaand aan de kennismakingsperiode recht op had behouden. Dat kan bijvoorbeeld ook de kostendelersnorm zijn. Wanneer een van de partners uit een situatie komt waarin de gehuwdennorm van toepassing was, dan kan die norm niet voortgezet worden. In dat geval wordt gezocht naar een maatwerkoplossing waarbij overcompensatie moet worden voorkomen.

     

    Per situatie moet beoordeeld worden of het individuele recht op bijzondere bijstand blijft bestaan. Dat recht blijft bestaan zolang dat in overeenstemming is met de bedoeling van de kennismakingsperiode en het doel van de bijzondere bijstand. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bijzondere bijstand voor medische kosten of om woonkostentoeslag. Ook het recht op de individuele inkomenstoeslag blijft bestaan. Het samenwonen kan betrokken worden bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

     

    De partner die intrekt bij de andere partner kan gedurende de kennismakingsperiode logischerwijs geen beroep doen op de witgoedregeling. Als de partner van wie de woonruimte gebruikt wordt voor samenwonen een beroep doet op de witgoedregeling, moet beoordeeld worden of (tijdelijk) gebruik gemaakt kan worden van de duurzame gebruiksgoederen van de andere partner.

     

    Voor zowel de algemene als de bijzondere bijstand (draagkracht) geldt dat gedurende de kennismakingsperiode geen rekening wordt gehouden met de middelen van de andere partner.

     

    In het elfde lid is bepaald dat bij de definitieve vaststelling van het inkomen van de partner die algemene bijstand ontvangt op grond van het Bbz 2004, het inkomen van de andere partner in de kennismakingsperiode niet wordt meegenomen.

     

    Twaalfde lid

    Partners geven bij de aanvraag om toestemming voor de kennismakingsperiode aan dat zij gaan samenwonen, oftewel, in de terminologie van de wet, dat zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren. Tenzij partners voor afloop van de kennismakingsperiode aangeven dat zij het samenwonen niet voortzetten, moet daarom aangenomen worden dat partners na afloop van de kennismakingsperiode de gezamenlijke huishouding voortzetten. Vanaf dat moment moet het recht op bijstand van partners gezamenlijk beoordeeld worden. Om het recht op bijstand naar de gehuwdennorm vast te kunnen stellen zijn gegevens nodig. Ook kan het zijn dat slechts een van de partners bijstand ontvangt en dat het recht op bijstand vanwege de middelen van de andere partner komt te vervallen. Op partners rust de verplichting om tijdig voor afloop van de kennismakingsperiode de benodigde gegevens over te leggen, als die gegevens niet bekend zijn bij het college. Zonder die gegevens kan het recht op bijstand namelijk niet worden vastgesteld. Partners ontvangen in alle gevallen een besluit.

     

    Verder wordt van partners verwacht dat zij tijdens de kennismakingsperiode maatregelen treffen die passen bij de wijze waarop zij het samenwonen ná de kennismakingsperiode willen voortzetten. Te denken valt aan het tijdig opzeggen van het huurcontract van de woonruimte die niet meer wordt gebruikt, het opzeggen van een internetaansluiting etc. Na de kennismakingsperiode worden extra kosten zoals dubbele lasten in de regel niet gezien als kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

     

    Dertiende lid

    Indien partners bij de aanvraag onjuiste informatie hebben verstrekt en de toestemming is op grond van die onjuiste informatie verleend, dan wordt de toestemming ingetrokken. Dat kan ook met terugwerkende kracht. Onterecht verstrekte bijstand wordt van beide partners teruggevorderd.

     

    Veertiende lid

    Het verlenen van toestemming impliceert ook dat die toestemming kan worden ingetrokken. Of dat moet gebeuren zal steeds van de omstandigheden afhangen. In dit lid is opgenomen dat de toestemming in ieder geval wordt ingetrokken als zich een omstandigheid voordoet die niet strookt met de bedoelding van de kennismakingsperiode. Bijvoorbeeld als partners tijdens de kennismakingsperiode besluiten om het samenwonen niet voort te zetten. De voorwaarden en de weigeringsgronden zijn zo geformuleerd dat deze zowel zien op de tijd vóór de kennismakingsperiode, als ook op de kennismakingsperiode zelf. Als partners tijdens de kennismakingsperiode bijvoorbeeld in ondertrouw gaan, dan wordt de toestemming ingetrokken.

     

    Er zijn situaties denkbaar dat de kennismakingsperiode moet worden beëindigd vanwege gewijzigde omstandigheden. Bijvoorbeeld als een van de partners inkomen, anders dan de bijstand, verliest waardoor het gezamenlijke inkomen lager wordt dan de gehuwdennorm. In dat geval wordt beoordeeld of bijstand naar de norm van gehuwden kan worden verleend.

  • D.

    De toelichting op artikel 5.27a komt als volgt te luiden:

     

    Artikel 5.27a Tijdelijk beleid medische kosten

    Indien het huidige artikel 5.27 - dat vanaf 1 april 2024 geldt - voor medische kosten geen uitkomst biedt, wordt het oude artikel 5.27, zoals dat op 31 maart 2024 gold, tijdelijk toegepast. Daarbij geldt dat de aanvraag uiterlijk op 30 september 2024 moet zijn ingediend en dat de behandeling ook uiterlijk op die datum moet plaatsvinden.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt wat betreft artikel I, onderdelen B en D terug tot en met 1 april 2024.

Gedaan te Groningen op 16 juli 2024.

De burgemeester,

De secretaris,

Naar boven