Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2024

De gemeenteraad van Vlaardingen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 mei 2024;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluit vast te stellen de Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2024:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 2023/2831); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2023/2832 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2023/2832);

  • -

    eenmalige subsidie: subsidie die eenmalig kan worden verstrekt voor een periode van maximaal vier jaar voor activiteiten die in beginsel van bepaalde tijd zijn en niet behoren tot de reguliere activiteiten van de subsidieontvanger;

  • -

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • -

    (meer)jaarlijkse subsidie: subsidie die per (kalender)jaar of voor een bepaald aantal (kalender)jaren kan worden verstrekt voor een periode van maximaal vier jaar voor activiteiten die in beginsel van onbepaalde duur zijn, behoudens beleids- of wetswijzigingen;

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • -

    raad: raad van de gemeente Vlaardingen

  • -

    subsidie: eenmalige en (meer)jaarlijkse subsidies.

  • -

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • -

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2.

    Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Bevoegdheid burgemeester en wethouders

  • 1.

    Burgemeester en wethouders besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsdoelen en in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden en verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden.

Artikel 4. Subsidieregelingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 5. Staatssteunregels

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

  • 6.

    Bij subsidies waarop een de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de desbetreffende de-minimisverordening.

Hoofdstuk 2. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 6. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie. De subsidieplafonds mogen de budgetten die de raad in de gemeentebegroting beschikbaar stelt, niet overschrijden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld.

  • 3.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de gemeentebegroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Hoofdstuk 3. De subsidieaanvraag

Artikel 7. Aanvrager

Een subsidie wordt slechts verstrekt aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen hiervan afwijken.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies, verwachte donaties en bijdragen van deelnemers of (andere) vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • 1°.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring).

  • 3.

    Bij een aanvraag van een (meer)jaarlijkse subsidie vanaf € 25.000 dient, indien mogelijk, de begroting, zoals bedoeld in het tweede lid, onder c, een activiteiten- of productenbegroting gebaseerd op een integrale kostprijs per activiteit of product te bevatten. De activiteiten- of productenbegroting dient inzicht te geven in de berekening van de kostprijs per activiteit of product waarvoor subsidie wordt gevraagd. De gevraagde subsidie bedraagt de som van het aantal uit te voeren activiteiten of te leveren producten maal de kostprijs per activiteit of product. Voor de kostprijsberekening in het kader van de subsidieaanvraag gaat het om de netto kosten: de directe kosten verminderd met de opbrengsten uit de diensten zoals deelnemersbijdragen, kaartverkoop, baropbrengsten en dergelijke.

  • 4.

    Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede, derde en vierde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

  • 6.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag om een (meer)jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Een aanvraag om een eenmalige subsidie voor een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren wordt ingediend uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3.

    Een aanvraag om een eenmalige subsidie voor een andere periode dan een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren wordt ingediend uiterlijk acht weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Hoofdstuk 4. De subsidieverlening

Artikel 10. Beslistermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Indien niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip kan worden beslist stellen burgemeester en wethouders na overleg met de aanvrager een ander tijdstip vast. Dit tijdstip mag niet verder gelegen zijn dan acht weken na het in het eerste lid genoemde tijdstip.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, derde lid, binnen acht weken nadat de volledige aanvraag is ingediend. Deze termijn kan ten hoogste met vijf weken worden verlengd.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 5.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 11. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt, of

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2.

    Onverminderd het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk weigeren:

    • a.

      als de nodige gelden niet op de door de gemeenteraad vastgestelde gemeentebegroting beschikbaar zijn gesteld;

    • b.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • c.

      als de subsidie niet in belangrijke mate bijdraagt aan de gemeentelijke beleidsdoelen of gemeentelijk beleid.

    • d.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • e.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • f.

      als de aanvraag is ingediend ná het tijdstip waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moest zijn;

    • g.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • h.

      als in het beoogde doel of de voorgenomen activiteiten al op een andere wijze in voldoende mate is voorzien;

    • i.

      als de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • j.

      als de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

    • k.

      als de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak het doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard.

    • l.

      als de aanvrager niet alle benodigde vergunningen en ontheffingen ten behoeve van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten heeft verkregen;

    • m.

      als de activiteiten voor een eenmalige subsidie behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager;

    • n.

      in gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in paragraaf 1.2 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • o.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Artikel 12. Verlening subsidie en bevoorschotting

  • 1.

    De periode waarvoor subsidie wordt verleend bedraagt maximaal vier jaar.

  • 2.

    Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat vooruitlopend op de vaststelling één of meer voorschotten worden verleend.

Hoofdstuk 5. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 13. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een subsidieontvanger verstrekt burgemeester en wethouders onverwijld informatie over feiten en omstandigheden die voor de subsidieverlening relevant kunnen zijn. De subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders in ieder geval onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

  • 3.

    De subsidieontvanger heeft schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders nodig voor de volgende rechtshandelingen vermeld in artikel 4:71 van de wet:

    • a.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • c.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • d.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • e.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling.

  • 4.

    Indien de betreffende rechtshandelingen het voortbestaan van de subsidieontvanger bedreigt of aantoonbaar kan bedreigen of de belangen van de subsidieontvanger ernstig bedreigt of aantoonbaar kan bedreigen, kunnen burgemeester en wethouders de goedkeuring in ieder geval weigeren. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken over de toestemming. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 14. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

Hoofdstuk 6. Vermogensvorming

Artikel 15. Vorming van egalisatiereserve

  • 1.

    Bij (meer)jaarlijkse subsidies die meer dan € 25.000 bedragen kunnen burgemeester en wethouders bij de vaststelling van de subsidie toestemming verlenen aan de subsidieontvanger om het positieve verschil tussen de verleende subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten toe te voegen aan de egalisatiereserve. Dit kan slechts wanneer de subsidieontvanger alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend heeft verricht en aan alle verplichtingen opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening heeft voldaan.

  • 2.

    De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve mag niet meer dan 10% van het verleende subsidiebedrag bedragen. De som van de jaarlijkse toevoegingen mag niet meer dan 20% van het verleende subsidiebedrag bedragen. In de jaarrekening of de financiële verantwoording moet de som van de jaarlijkse toevoegingen aantoonbaar opgenomen worden. Overschrijding van deze percentages leidt tot terugvordering van de subsidie.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de in het tweede lid genoemde percentages. Deze bevoegdheid bestaat slechts indien de subsidieontvanger naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak voor een hogere reservering voldoende heeft aangetoond.

Artikel 16. Vergoeding vermogensvorming

  • 1.

    De subsidieontvanger is, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt bepaald, wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening, vaststelling of beëindiging van de subsidie.

  • 3.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt/is, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 4.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Hoofdstuk 7. Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 17. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1.

    Subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

  • 2.

    In geval van een directe vaststelling overeenkomstig het eerste lid is de subsidieontvanger verplicht om op verzoek van burgemeester en wethouders aan te tonen dat de activiteiten overeenkomstig de vaststelling zijn uitgevoerd en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Indien de activiteiten niet of niet geheel zijn uitgevoerd of niet is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, kunnen burgemeester en wethouders de vaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen en vervolgens de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 3.

    Bij subsidieregeling of vaststellingsbeschikking kan worden bepaald op welke manier wordt aangetoond dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de subsidievoorwaarden is voldaan.

Artikel 18. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 25.000

  • 1.

    Subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 25.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

  • 2.

    Binnen twaalf weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is vastgesteld verantwoordt de subsidieontvanger door middel van een ingevuld en door het bestuur ondertekend “afhandelingsformulier subsidies tussen € 5.000 en € 25.000” aan burgemeester en wethouders de besteding van de subsidie.

  • 3.

    Indien uit de verantwoording blijkt dat de subsidie niet (geheel) is besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt of dat niet is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, kunnen burgemeester en wethouders de vaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen en vervolgens de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 25.000 en € 75.000

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 25.000 en ten hoogste € 75.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een (meer)jaarlijkse subsidie, uiterlijk op 1 juni in het jaar na afloop van het (laatste) kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in geval van een eenmalige subsidie, uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als door burgemeester en wethouders daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening inclusief balans, verlies- en winstrekening en toelichting daarop).

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 75.000

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 75.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een (meer)jaarlijkse subsidie, uiterlijk op 1 juni in het jaar na afloop van het (laatste) kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in geval van een eenmalige subsidie, uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als door burgemeester en wethouders daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening inclusief balans, verlies- en winstrekening en toelichting daarop);

    • c.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 21. Vaststelling subsidies van meer dan € 25.000

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen een subsidie van meer dan € 25.000 vast binnen twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid en 20, eerste lid is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling. In dat geval kan de subsidie lager vastgesteld worden.

  • 5.

    Bij de vaststelling van de subsidie wordt het volgende in acht genomen:

    • a.

      indien de subsidieontvanger de in de verleningsbeschikking opgenomen activiteiten realiseert tegen een hoger bedrag dan is verleend, dient de subsidieontvanger de extra kosten uit eigen middelen te dekken;

    • b.

      indien de subsidieontvanger meer activiteiten realiseert dan in de verleningsbeschikking is opgenomen, dient de subsidieontvanger de kosten van deze extra activiteiten uit eigen middelen te dekken;

    • c.

      indien de subsidieontvanger minder werkzaamheden realiseert dan in de verleningsbeschikking is opgenomen, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het niveau dat overeenkomt met het lagere prestatieniveau;

    • d.

      indien de subsidieontvanger, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, naar aard en hoedanigheid andere activiteiten realiseert dan in de verleningsbeschikking is opgenomen, wordt bij de subsidievaststelling gehandeld overeenkomstig het bepaalde onder c;

    • e.

      indien de werkelijke kosten van de realisatie van de activiteiten lager zijn dan de subsidie die voor de realisatie van de activiteiten is verleend, wordt de subsidie lager vastgesteld met in achtneming van het bepaalde in artikel 15 van deze verordening;

    • f.

      indien de subsidieontvanger zich niet houdt aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de verleningsbeschikking, wordt de subsidie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid lager vastgesteld.

Artikel 22. Betaling en verrekening

  • 1.

    Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het subsidiebedrag in mindering gebracht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een geldschuld, ontstaan op grond van toepassing van enige bepaling van deze verordening, verrekenen met een vordering van de subsidieontvanger op de gemeente.

Artikel 23. Terugvordering onverschuldigde betaling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd over de onverschuldigd betaalde subsidie wettelijke rente te vorderen.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 24. Subsidieregister

Burgemeester en wethouders houden een actueel openbaar subsidieregister bij waarin de verleende en vastgestelde subsidies zijn opgenomen.

Artikel 25. Hardheidsclausule

  • 1.

    Als een bij of krachtens verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de te dienen belangen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.

  • 2.

    In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3.

    Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in de subsidiebeschikking.

Artikel 26. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2011.

  • 2.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2011 van toepassing.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2024.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op 11 juli 2024.

De griffier,

I.L.J.C. Konings LLM MA

De voorzitter,

drs. B. Wijbenga – van Nieuwenhuizen

ALGEMENE TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING VLAARDINGEN 2024

Inleiding

Vanwege een aantal ontwikkelingen is het wenselijk de Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2011 te wijzigen: de verbetering van de werkprocessen binnen de gemeente, de veranderende tijd en de wens om meer duidelijkheid te hebben over de juridische kaders rondom subsidie en de uitkomsten van het rekenkameronderzoek 2023. De ASV 2024 biedt – naast de subsidiebepalingen in de Algemene wet bestuursrecht – het juridische kader voor een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige inzet van subsidiemiddelen.

 

Algemene wet bestuursrecht

In Titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn algemene regels opgenomen over subsidiëring. De subsidietitel bevat:

  • -

    dwingende regels, waarvan niet mag worden afgeweken;

  • -

    gangbare regels, die voor normale gevallen de beste regeling geven. De bepalingen maken een afwijkende regeling mogelijk door toevoeging van de clausule: “tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald”;

  • -

    aanvullende regels, die normen geven voor de gevallen dat de bijzondere wetgever (bijvoorbeeld de gemeenteraad) zelf geen regel heeft vastgesteld;

  • -

    facultatieve regels, die niet uit zichzelf gelden, maar in een wet, verordening of besluit van toepassing moeten worden verklaard.

De Awb geldt ten opzichte van gemeentelijke bepalingen als hogere regelgeving. De raad kan dus geen regels vaststellen die in strijd zijn met de betreffende regels. Ook het letterlijk overnemen van dwingende Awb-bepalingen is niet mogelijk. Ingevolge artikel 122 van de Gemeentewet vervallen de bepalingen van een gemeentelijke verordening van rechtswege wanneer in het onderwerp van de verordening door een wet wordt voorzien.

 

Wettelijke grondslag

De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is, dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dit wettelijk voorschrift een gemeentelijke verordening. In dit geval de ASV 2024.

 

Wanneer is sprake van subsidie?

Of sprake is van subsidie is wettelijk bepaald. In artikel 4:21 van de Awb is de definitie van subsidie gegeven. Indien een betaling onder het subsidiebegrip valt, is sprake van subsidie. Het subsidiebegrip luidt als volgt:

 

De aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

 

Uit het subsidiebegrip kan worden opgemaakt, dat:

  • -

    een donatie geen subsidie is;

  • -

    het gebruik ‘om niet’ geen subsidie is;

  • -

    ingeval van geleverde goederen of diensten er geen sprake is van subsidie;

  • -

    het initiatief komt van de partij die de activiteiten verricht (aanvrager).

Om te bepalen of sprake is van subsidie moeten vooraf de volgende vragen met ‘ja’ beantwoord worden:

  • 1.

    Komt het initiatief van degene die de activiteiten verricht door middel van een subsidieaanvraag?

  • 2.

    Zijn de activiteiten gericht op derden c.q. algemeen belang?

  • 3.

    Worden de activiteiten verricht door een rechtspersoon zonder winstoogmerk?

Indien één van de vragen met nee wordt beantwoord, is mogelijk geen sprake van subsidie maar van inkoop (= betaling voor een opdracht).

 

Subsidie versus inkoop

Met de zinsnede ‘anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’, heeft de wetgever bedoeld de subsidie te onderscheiden van het begrip ‘inkoop’. Uit de definitie van artikel 4:21 van de Awb volgt dat, als er sprake is van een betaling voor een opdracht, deze betaling dan niet kan worden aangemerkt als een subsidieverstrekking of omgekeerd. Oftewel: opdracht en subsidie sluiten elkaar uit.

 

Om verschillende redenen is dit onderscheid belangrijk. Zo zullen ondernemers over de door aan hen gedane betalingen voor geleverde diensten BTW verschuldigd zijn, terwijl zij over aan hen verstrekte subsidies in beginsel geen BTW hoeven af te dragen. Een belangrijk verschil is ook het feit dat bij inkoop de aanbestedingsregels van toepassing zijn; dit is bij subsidieverstrekking niet het geval.

 

Hieronder worden de belangrijkste verschillen tussen een subsidie en overeenkomst weergegeven.

 

Subsidie

Overeenkomst

Initiatief

Aanvrager (= degene die de activiteiten verricht)

Gemeente

Doel

Gericht op derden c.q. algemeen belang

Voor de eigen organisatie

Aard van de relatie

Eenzijdig

Tweezijdig

Rechtsgebied

Publiekrecht

Privaatrecht

Voorwaarden

ASV 2024

Inkoopvoorwaarden

Betaling

Bevoorschotting en verrekening bij vaststelling

Facturen betalen na (deel) prestatie

Rechtsbescherming

Bezwaar en beroep

Ontbinding of nakoming vorderen bij de rechter

Mogelijkheden bij niet (geheel) nakomen

Lager vaststellen en terugvorderen

Nakoming vorderen bij de rechter

Rol gemeente

Bestuursorgaan

Rechtspersoon

Aanbestedingsplicht

Nee

Ja, boven bepaalde waarde

 

De feitelijke situatie is bepalend of iets wordt aangemerkt als een subsidie of een opdracht: het naamkaartje, dat er aan hangt speelt geen rol. Binnen het subsidieproces mag niet uit het oog worden verloren dat het om een subsidierelatie gaat die haar grondslag vindt in publiekrechtelijke wet- en regelgeving. Om die reden worden termen als “contract” en “offerte” vermeden en worden aan de subsidiebeschikkingen geen uitvoeringsovereenkomsten gekoppeld.

 

Staatssteun

Er kan in enkele gevallen wel sprake zijn van staatssteun. Het begrip staatssteun omvat alle steun die de overheid levert aan een onderneming. Onder staatssteun vallen zowel directe overheidssubsidies als indirecte steunmaatregelen. Voorbeelden van indirecte steunmaatregelen zijn garanties of leningen tegen niet marktconforme voorwaarden of de verkoop van grond of gebouwen onder de marktprijs. Op grond van het verdrag van de oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) is staatssteun verboden, tenzij de steunmaatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie.

 

Het verbod op staatssteun is bedoeld om de vrije concurrentie te bevorderen en verstoringen van het handelsverkeer tussen de lidstaten te voorkomen. Staatssteun is toegestaan als andere organisaties daardoor geen oneerlijke concurrentie ondervinden.

 

Er is geen sprake van staatssteun als de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, geen ondernemingsactiviteiten zijn. Zo is een subsidie aan een sportvereniging geen staatssteun. Als de gesubsidieerde activiteiten wel als ondernemingsactiviteiten kunnen worden aangemerkt, is er sprake van staatssteun als de subsidie niet open staat voor alle ondernemingen, die deze activiteit uitoefenen.

 

In de ASV 2024 zijn bepalingen opgenomen over Staatssteun. Wanneer een subsidie aan een onderneming wordt verstrekt moet voldaan worden aan de betreffende bepalingen.

 

De begrotingscyclus

De gemeenteraad stelt op hoofdlijnen het beleid voor de komende vier jaren vast. Het college voert dit beleid uit en legt hierover jaarlijks verantwoording af aan de raad. Ook wordt via de begrotingscyclus bepaald hoeveel geld de gemeente aan de verschillende beleidsterreinen uitgeeft.

 

Het subsidieproces staat in relatie tot de begrotingscyclus. Om het door de gemeenteraad vastgestelde beleid uit te kunnen voeren, verstrekt het college subsidies aan instellingen. Het verstrekken van subsidies is dus een instrument om de beleidsdoelen te realiseren.

 

Op basis van de ASV 2011 werd er gebruik gemaakt van de methodiek Beleidsgestuurde Contractfinanciering / subsidiering (BCF/BS). Doel hiervan was: Een effectief subsidiebeleid waarbij subsidie een sturingsinstrument is om gemeentelijk beleid te realiseren.

 

Dit kwam terug in de ASV 2011 door te refereren aan kostprijzen en vastgestelde beleidsdoelen. De afgelopen jaren hebben er decentralisaties plaatsgevonden, herijking van beleidsdoelen en beleid op diverse terreinen en is het belangrijker geworden om subsidie als instrument in te zetten. De ASV 2024 biedt de mogelijkheid om subsidieregelingen (nadere regels en beleidsregels) vast te stellen voor het realiseren van specifieke beleidsdoelen.

 

Vereenvoudiging regelgeving

De opzet van de ASV 2024 is ten opzichte van de ASV 2011 vereenvoudigd. Overbodige regels zijn vervallen en door de nieuwe categorieën subsidiesoorten is de uitvoering voor zowel de ambtelijke organisatie als de subsidieaanvrager vereenvoudigd.

 

Minder administratieve en bestuurlijke lasten

Bij de ontwikkeling van de ASV 2024 is gekeken naar de vermindering van de administratieve en bestuurlijke lastendruk. Bij de vereisten van het indienen van een aanvraag en de verantwoordingsvereisten is het uitgangspunt dat de administratieve lasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Om bij het vragen van gegevens de proportionaliteit in acht te kunnen nemen zijn bepalingen opgenomen waarin het college kan afzien van het vragen van bepaalde gegevens en in voorkomende gevallen extra gegevens kan vragen.

 

Subsidiesoorten en subsidies voor meerdere jaren

De ASV 2024 maakt onderscheid tussen (meer) jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies. Daarnaast zijn er verschillende categorieën subsidies:

 

  • 1.

    Subsidies tot en met € 5.000,-:

    • a.

      Deze subsidie wordt zonder voorafgaande subsidieverlening direct vastgesteld en behoeven niet achteraf verantwoord te worden, tenzij het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Subsidies tussen € 5.000 en € 25.000.

    • a.

      De subsidie wordt zonder voorgaande subsidieverlening direct vastgesteld. Er wordt wel om een (lichte) verantwoording gevraagd. Op basis daarvan kan de subsidie eventueel met terugwerkende kracht lager vastgesteld worden en kan een terugvordering plaatsvinden.

  • 3.

    Subsidies tussen € 25.000 en € 75.000.

    • a.

      Bij deze categorie wordt het bedrag (als voorschot) verleend en achteraf op basis van de verantwoording vastgesteld en indien nodig teruggevorderd.

  • 4.

    Subsidies van meer dan € 75.000.

    • a.

      Bij deze categorie wordt het bedrag (als voorschot) verleend en achteraf op basis van de verantwoording vastgesteld en indien nodig teruggevorderd.

    • b.

      De verantwoording moet een verklaring van de accountant bevatten.

Verantwoording

Er wordt in de ASV 2024 onderscheid gemaakt tussen de verantwoording van de verschillende subsidie categorieën. Wanneer de aanvrager zich niet houdt aan de termijn voor het indienen van de verantwoording heeft dit gevolgen voor de hoogte van de vaststelling.

 

Aanvraagtermijn

In de ASV 2024 zijn de volgende aanvraagtermijnen opgenomen:

  • -

    (meer)jaarlijkse subsidies: uiterlijk 1 oktober voorafgaand van het jaar waarop de aanvraag van toepassing is;

  • -

    eenmalige subsidies voor één of meerdere kalenderjaren: uiterlijk 1 oktober voorafgaand van het jaar waarop de aanvraag van toepassing is;

  • -

    eenmalige subsidies voor overige termijnen: uiterlijk 8 weken voordat de activiteit plaatsvindt.

In de ASV 2024 zijn de weigeringsgronden aangevuld met een weigeringsgrond op basis van het niet op tijd indienen van de aanvraag. Dan kan een subsidie worden geweigerd. Doordat de weigeringsgronden zijn opgenomen als een zgn. kan-bepaling is er beleidsruimte om gemotiveerd af te wijken van de weigeringsgronden.

 

Vermogensvorming

Bij vermogensvorming is sprake van een spanningsveld. Enerzijds moeten gesubsidieerde instellingen voldoende vrijheid van handelen krijgen om slagvaardig en bedrijfsmatig te werken. In dat kader is het van belang om met een eventueel positief resultaat reserve op te bouwen. Een reserve biedt de mogelijkheid toekomstige tegenvallers op te vangen. Anderzijds moet voorkomen worden dat subsidieontvangers vermogen opbouwen met gemeenschapsgelden dat bedoeld is voor het uitvoeren van activiteiten.

 

Reservevorming is dus tot op zekere hoogte wenselijk, maar de omvang van de reserves moeten beperkt zijn. Om die reden zijn bepalingen in de ASV 2024 opgenomen over vermogensvorming. Het college kan bij de vaststelling van de subsidie toestemming verlenen aan de subsidieontvanger om binnen bepaalde kaders met niet bestede subsidiegelden reserves te vormen.

 

Openbaar subsidieregister

In de ASV 2024 is een artikel opgenomen over wat er minimaal zichtbaar is in het openbaar subsidieregister van de gemeente Vlaardingen. Het openbaar subsidieregister maakt op transparante wijze zichtbaar welke subsidies zijn verstrekt.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

 

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.

 

De begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling (zie toelichting bij artikel 4). Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in acht te nemen.

 

Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van subsidie. De (meer)jaarlijkse subsidie is een subsidie die per kalenderjaar of voor een bepaald aantal kalenderjaren aan een instelling kan worden verstrekt voor veelal dezelfde voortdurende activiteiten. De eenmalige subsidie is een subsidie die eenmalig kan worden verstrekt voor activiteiten die in beginsel van bepaalde duur zijn. Het onderscheid tussen (meer)jaarlijkse en eenmalige subsidies betreft de duur van de activiteiten, namelijk voor onbepaalde duur respectievelijk bepaalde duur. Een (meer)jaarlijkse subsidie moet in het jaar voorafgaand aan de subsidieperiode worden aangevraagd. Dat geldt ook voor een eenmalige subsidie voor een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren wordt aangevraagd. Alle overige eenmalige subsidies kunnen gedurende het gehele jaar worden aangevraagd. In een aantal gevallen zijn de bepalingen in deze verordening zowel op de (meer)jaarlijkse als eenmalige subsidies van toepassing. In dat geval wordt het begrip subsidie gebruikt.

 

Artikel 2. Reikwijdte

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening 2024 (ASV 2024) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

 

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, is de ASV 2024 in beginsel niet van toepassing. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV 2024 (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

 

Artikel 3. Bevoegdheid burgemeester en wethouders

Met “besluiten over het verstrekken van subsidies” zoals genoemd in het eerste lid wordt bedoeld de bevoegdheid tot besluitvorming over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, (lager) vaststellen, terugvorderen en dergelijke. Bij het verstrekken van de subsidie moet het college rekening houden met de door de raad in de begroting vastgestelde (financiële) kaders. Dit betekent dat het college pas subsidie kan verstrekken nadat de raad de begroting voor dat jaar heeft vastgesteld. Het college kan geen subsidies verlenen die niet overeenstemmen met de door de raad vastgestelde (beleids)doelen, de gemeentebegroting en deze ASV.

 

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden en verplichtingen aan de subsidie te verbinden. In afdeling 4.2.4 van de Awb is uitvoerig bepaald welke verplichtingen bij een subsidieverlening kunnen worden opgelegd.

 

Artikel 4. Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

 

In andere artikelen van de ASV 2024 worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. De ASV 2024 zelf vermeldt geen activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan op deze hoofdregel maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang);

  • c.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • d.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend).

Artikel 5. Staatssteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV 2024, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid). Bij subsidies waarop een de-minimisverordening van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van de desbetreffende de-minimisverordening (zesde lid).

 

Hoofdstuk 2. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

 

Artikel 6. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

 

Verlaging subsidieplafond

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

 

Hoofdstuk 3. De subsidieaanvraag

 

Artikel 7. Aanvrager

Het uitgangspunt is dat ter bescherming van het gemeentelijk belang en ter bescherming van de organisatoren van de activiteiten alleen subsidie kan worden verstrekt aan rechtspersonen. Alleen in bijzondere gevallen kan het college hiervan afwijken. Een voorbeeld hiervan vormt de subsidie voor beeldende kunst die ook verstrekt kan worden aan beeldende kunstenaars die geen rechtspersoon zijn.

 

Artikel 8. Aanvraag

Ingevolge artikel 4:29 van de Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb.

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal (online) worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag. Dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

 

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

 

(Meer)jaarlijkse subsidie vanaf € 25.000

In het derde lid is opgenomen dat bij aanvragen voor een (meer)jaarlijkse subsidie vanaf € 25.000 de activiteiten- of productenbegroting gebaseerd moet zijn op een integrale kostprijs per activiteit of product. Onder integrale kostprijs wordt verstaan: een nettoprijs per activiteit of product waarin de verschillende kostensoorten integraal zijn opgenomen en waarvan de baten zijn afgetrokken. Kostensoorten zijn bijvoorbeeld personeelslasten, overheadlasten, huisvestingslasten, activiteitenlasten en organisatielasten. Baten zijn inkomsten uit bijvoorbeeld deelnemersbijdragen en barinkomsten. De gevraagde subsidie bedraagt de som van het aantal uit te voeren activiteiten of te leveren producten.

 

Voorbeeld:

Instelling X vraagt subsidie aan voor het organiseren van 20 activiteiten in een wijkcentrum. De activiteiten worden uitgevoerd door vrijwilligers die een vrijwilligersvergoeding ontvangen. Voor het organiseren van de activiteiten wordt een zaal in het wijkcentrum gehuurd. De integrale kostprijs bedraagt € 1.000 per activiteit en is als volgt opgebouwd:

 

  • -

    personeelslasten:

€ 150

  • -

    overhead:

€ 150

  • -

    huisvestingslasten:

€ 550

  • -

    activiteitenlasten:

€ 300

  • -

    organisatielasten:

€ 200

Bruto prijs:

€ 1.350

 

Af:

  • -

    deelnemersbijdragen

€ 200

  • -

    barinkomsten:

€ 150

Totaal inkomsten:

€ 350

 

Netto prijs:

€ 1.000 per activiteit

Gevraagde subsidie:

20 x € 1.000 = € 20.000

 

Indien bij de verantwoording van de subsidie blijkt dat slechts 10 van de 20 activiteiten zijn verricht, wordt de subsidie vastgesteld op € 10.000.

 

In het vijfde lid is bepaald dat wanneer het noodzakelijk is voor een juiste beoordeling van de subsidie het college ook andere gegevens dan genoemd in het tweede tot en met vierde lid kan opvragen bij de aanvrager van de subsidie. Om niet meer gegevens te vragen dan noodzakelijk is, kan het college ook slechts enkele van de in het tweede tot en met vierde lid genoemde gegevens vragen. Het college kan ook bij subsidieregeling besluiten af te wijken (zesde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

 

Artikel 9. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten subsidies: (meer)jaarlijkse subsidies, eenmalige subsidies voor een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren en (overige) eenmalige subsidies voor een andere periode dan een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren.

 

De aanvraagtermijn voor (meer)jaarlijkse subsidies (eerste lid) en eenmalige subsidies voor een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren (tweede lid) is gelijkgetrokken. Deze subsidies moeten uiterlijk aangevraagd worden op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

Alle andere eenmalige subsidies - dit zijn de eenmalige subsidies die betrekking hebben op een andere periode dan een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren - kunnen het gehele jaar door worden aangevraagd, mits minimaal acht weken voor aanvang van de gesubsidieerde activiteiten (derde lid).

 

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

 

Hoofdstuk 4. De subsidieverlening

 

Artikel 10. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van acht tot dertien weken redelijk geacht. Bij de bepaling van de beslistermijnen in dit artikel is dit als uitgangspunt genomen.

Ook bij de beslistermijnen is onderscheid gemaakt tussen de drie soorten subsidies: (meer)jaarlijkse subsidies, eenmalige subsidies voor een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren en (overige) eenmalige subsidies voor een andere periode dan een kalenderjaar of meerdere kalenderjaren. Het college kan de beslistermijn eenmalig verdagen met de hier genoemde termijnen.

 

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

 

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vijfde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

 

Artikel 11. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

 

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

 

Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV 2024 echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

 

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

 

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

 

Onderdelen a, b, e, k en m spreken voor zich. Onderdeel c geeft de mogelijkheid om alleen activiteiten te subsidiëren die passen binnen het beleid van de gemeente. Onderdeel d geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager ook zonder deze subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden (waaronder subsidies van andere instanties), kan beschikken om de activiteit/prestatie te realiseren.

 

De subsidie kan op grond van onderdeel h worden geweigerd als door de gemeente al subsidie is verstrekt voor soortgelijke activiteiten of soortgelijke activiteiten al op een andere manier binnen de gemeente worden uitgevoerd. Een subsidieaanvraag kan op grond van onderdeel i worden geweigerd wanneer twijfel bestaat of de subsidie zal worden besteed waarvoor deze is bedoeld.

 

Onderdeel f geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvraag te laat is ingediend. Bij gebruik van deze weigeringsgrond moet rekening gehouden worden met de structurele subsidies van artikel 4:51 van de Awb. Daarin is bepaald dat indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde voortdurende activiteiten, een subsidie(aanvraag) voor een daarop aansluitend tijdvak slechts geheel of gedeeltelijk mag worden geweigerd als veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich verzetten tegen (ongewijzigde) voortzetting van de subsidie en met inachtneming van een redelijke termijn. Dit betekent dat wanneer er sprake is van een structurele subsidie in de zin van artikel 4:51 van de Awb, een aansluitende subsidie(aanvraag) die te laat is ingediend niet enkel kan worden afgewezen op de grond dat deze aanvraag te laat is ingediend.

 

Voorkomen moet worden dat overheidsgeld gaat naar subsidieontvangers die niet integer zijn. Daarom wordt in onderdeel j geregeld dat een subsidieontvanger geen activiteiten mag ontplooien of doelen mag nastreven die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde.

 

Een subsidie kan op grond van onderdeel g worden geweigerd als deze in strijd is met een wettelijk voorschrift. Onderdeel l geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de benodigde vergunningen en ontheffingen voor de activiteiten ontbreken.

 

Bij de weigeringsgrond onder n is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hier louter om de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) geen subsidie wenst te verlenen. Een subsidie kan ook geweigerd en ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

 

Onderdeel o ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

 

Artikel 12. Verlening subsidie en bevoorschotting

Een subsidie kan maximaal voor een periode van vier jaar worden verleend. Deze periode sluit aan bij de begrotingscyclus van de meerjarenbegroting. Deze maximale periode van vier jaar geldt zowel voor (meer)jaarlijkse subsidies als voor eenmalige subsidies. Het voordeel van een subsidie voor meerdere jaren is dat een jaarlijkse aanvraag overbodig is.

 

Op de subsidieaanvraag neemt het college een besluit of de subsidie wordt verleend: de beschikking tot subsidieverlening. Deze beschikking geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen, waarvan de precieze omvang nog niet vast staat. De aanspraak is voorwaardelijk omdat het op het moment van verlening nog niet zeker is of de subsidieontvanger daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Dat wordt in de regel pas beoordeeld in het kader van de subsidievaststelling.

 

Indien het niet in de subsidieregeling is geregeld, moet in de subsidieverleningsbeschikking de geldende voorwaarden en verplichtingen van de subsidie, waaronder de wijze waarop de besteding van de subsidie moet worden verantwoord, worden vermeld. Hiermee wordt bereikt dat voor de subsidieontvanger van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en verplichtingen hij moet voldoen. Het college kan hier gebruik maken van haar bevoegdheid om meer of minder gegevens en bescheiden bij de verantwoording van de subsidie aan de subsidieontvanger te vragen.

 

Bevoorschotting

In de subsidieverleningsbeschikking kan het college besluiten tot bevoorschotting van de subsidie. Bevoorschotting kan noodzakelijk zijn omdat de organisatie kosten maakt om de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen uit te voeren. Bij een lagere vaststelling van de subsidie vindt een verrekening met voorgeschoten subsidiegelden plaats. Dit leidt dan tot terugvordering van een deel van de subsidie. De wijze waarop de bevoorschotting plaatsvindt (bijv. de hoogte en de termijnen) wordt in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen.

 

Hoofdstuk 5. Verplichtingen van de subsidieontvanger

 

Artikel 13. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Zodra de subsidieontvanger weet dat de activiteiten of verplichtingen niet geheel zullen worden verricht respectievelijk zullen worden nagekomen, moet dit aan het college worden gemeld. De subsidieontvanger moet het college informeren over alle feiten en omstandigheden die voor de subsidie van belang kunnen zijn. Het college kan dan tijdig afspraken met de subsidieontvanger maken om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat er geen subsidiegeld verdwijnt.

 

Indien de subsidieontvanger zich niet aan de meldingsplicht of informatieplicht heeft gehouden kan het college de subsidie lager vaststellen, omdat niet voldaan is aan de subsidie verbonden verplichtingen.

 

In het derde lid is opgesomd voor welke rechtshandelingen vermeld in artikel 4:71 van de Awb de subsidieontvanger schriftelijke toestemming van het college nodig heeft.

 

Artikel 14. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

In artikel 4:37, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de subsidieontvanger verplichtingen kan opleggen met betrekking tot:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

Dit artikel van de ASV 2024 bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde “bijzondere” verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van artikel 4:37, eerste lid, van de Awb.

 

In het eerste lid is de uitdrukkelijke bevoegdheid van het college opgenomen om bij subsidieregeling of verleningsbeschikking tussenrapportages op te vragen van de subsidieontvanger. Het doel van de tussenrapportage is dat het college er tijdig kennis van kan nemen of alle activiteiten zullen worden verricht en alle verplichtingen zullen worden nagekomen. Via de tussentijdse rapportages wordt het college op de hoogste gesteld van de tot dan toe behaalde resultaten. De tussenrapportage bevat een verslag van de voortgang van de activiteiten en de inzet van de ontvangen subsidie.

 

De mogelijkheid om aanvullende bijzondere verplichtingen aan de subsidie op te leggen wordt onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV 2024 hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking. In het tweede en derde lid is voor het college die bevoegdheid opgenomen.

 

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Het gaat hierbij om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. Deze zogenaamde doelgebonden verplichtingen kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit, maar ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren of de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd of aan het bestuursorgaan moet worden gerapporteerd over de activiteiten.

 

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

Hoofdstuk 5. Vermogensvorming

 

Artikel 15. Vorming van egalisatiereserve

Het opnemen van bepalingen over vermogensvorming heeft een tweeledig doel. Enerzijds is het belangrijk dat instellingen beschikken over voldoende reserves om tegenvallers op te kunnen vangen. Anderzijds is het niet wenselijk dat instellingen overmatig veel reserves opbouwen met subsidiegelden.

 

Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen. In dit artikel is bepaald dat het college, binnen de in het tweede lid genoemde normen, bij de vaststelling van de subsidie toestemming kan verlenen om het positieve exploitatieresultaat toe te voegen aan de egalisatiereserve.

 

Het college kan bij een vaststellingsbeschikking van een (meer)jaarlijkse subsidie van meer dan € 25.000 bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve mag vormen indien aan de in het eerste lid omschreven voorwaarden is voldaan. In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste van de egalisatiereserve.

 

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van dit artikel alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

 

Artikel 16. Vergoeding vermogensvorming

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking, vaststellingbeschikking of beëindigingsbeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

 

Een vergoeding voor vermogensvorming kan slechts worden gevraagd wanneer het vermogen is gevormd met subsidiegelden. Indien de vermogensvorming uitsluitend door andere gelden is opgebouwd (bijv. een sportvereniging die gespaard heeft voor een nieuwe kantine), kan er geen sprake zijn van het vragen van een vergoeding.

 

Hoofdstuk 7. Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de vaststelling en verantwoording van de subsidie. Daarbij is het uitgangspunt dat de administratieve en bestuurlijke belasting die met de verantwoording gepaard gaat in verhouding is met de hoogte van het subsidiebedrag.

 

Artikel 17. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt. Er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 13). Deze subsidies worden direct vastgesteld bij een vaststellingsbeschikking zonder dat daaraan een beschikking tot subsidieverlening voorafgaat. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Achteraf (na de vaststelling) kan door het college een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger waarbij de subsidie moet worden verantwoord. De subsidieontvanger is verplicht daaraan mee te werken. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

 

Indien bij de controle achteraf (verantwoording) blijkt dat de subsidieontvanger de activiteiten niet volledig heeft uitgevoerd of niet volledig heeft voldaan aan de subsidievoorwaarden kan het college de vaststelling intrekken of wijzigen en vervolgens de subsidie (gedeeltelijk) terugvorderen.

 

Artikel 18. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 25.000

Ook subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 25.000 worden direct vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening. De besteding van deze subsidies moet wel standaard worden verantwoord door de subsidieontvanger na afloop van de gesubsidieerde activiteiten. Hier gaat het om een lichte vorm van verantwoording door middel van het invullen van een “afhandelingsformulier subsidies tussen € 5.000 en € 25.000”. Ingevolge artikel 12 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

 

Indien uit deze verantwoording blijkt dat de subsidie niet volledig is besteed aan de gesubsidieerde activiteiten of niet volledig is voldaan aan de subsidievoorwaarden kan het college de vaststelling intrekken of wijzigen en vervolgens de subsidie (gedeeltelijk) terugvorderen.

 

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 25.000 en € 75.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidies van meer dan € 25.000 en ten hoogste € 75.000 dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden met inachtneming van de in het eerste lid genoemde termijnen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen (meer)jaarlijkse en eenmalige subsidies. In het tweede lid is aangegeven waar de verantwoording uit moet bestaan. Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan en een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag). Als door het college een aanvraagformulier voor die verantwoording is vastgesteld, geschiedt de verantwoording door middel van het invullen van dat formulier. Ingevolge artikel 12 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

 

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

 

Het financieel verslag moet een overzicht bevatten van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten. Dit financieel verslag kan bestaan uit een jaarrekening, inclusief balans, verlies- en winstrekening en de toelichting daarop.

 

De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling andere termijnen voor de aanvraag tot vaststelling vast te stellen en te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording. Dit volgt uit de AVG.

 

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 75.000

Zie toelichting bij artikel 19.

 

Bij subsidies van meer dan € 75.000 moet de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling als extra eis een accountantsverklaring verstrekken (tweede lid, onder c).

 

Artikel 21. Vaststelling subsidies van meer dan € 25.000

Het eerste lid bevat - overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb - de termijn waarbinnen de beschikking tot subsidievaststelling gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn - voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn - biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de - eventueel verdaagde - termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording. Dit volgt uit de AVG.

 

Wanneer de activiteiten zijn afgerond, dient de subsidieontvanger een verzoek tot vaststelling van de subsidie in. In dit verzoek legt de subsidieontvanger rekening en verantwoording af (zie toelichting bij de artikelen 19 en 20). Afhankelijk van de mate waarin de activiteiten zijn verricht en de verplichtingen zijn nagekomen, wordt de hoogte van de subsidie bepaald (subsidievaststelling).

 

In het vierde lid is bepaald dat het college de subsidie ambtshalve kan vaststellen indien een aanvraag tot vaststelling niet tijdig, na een eenmalig rappel, is ontvangen. In dat geval kan het college de subsidie lager vaststellen omdat niet aan een aan de subsidieverlening verbonden verplichting is voldaan.

 

Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb is het uitgangspunt bij de vaststelling dat de hoogte van de vaststelling overeenkomstig het verleende subsidiebedrag is. In de in artikel 4:46, tweede en derde lid, van Awb genoemde gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld. De subsidie kan niet hoger worden vastgesteld. In het vijfde lid is opgesomd welke uitgangspunten bij de vaststelling van de subsidie in acht worden genomen.

 

Artikel 22. Betaling en verrekening

De betaling van de subsidie vindt plaats onder verrekening van de eventueel betaalde voorschotten. Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald. Omdat in vrijwel alle gevallen voorschotten zullen zijn betaald, vindt geen nabetaling plaats of moet de subsidieontvanger de teveel ontvangen voorschotten terugbetalen.

 

In artikel 4:57, derde lid, van de Awb is reeds geregeld dat geldschulden kunnen worden verrekend met subsidies die aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten voor een ander tijdvak zijn verstrekt. Artikel 4:93 van de Awb biedt de mogelijkheid om een geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering mits in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Met het tweede lid van dit artikel wordt aan dit vereiste voldaan. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om subsidies die worden teruggevorderd ook met andere vorderingen te verrekenen, zoals vorderingen die uit subsidies voor andere activiteiten voortvloeien of vorderingen op grond van de Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen.

 

Artikel 23. Terugvordering onverschuldigde betaling

Terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten vindt plaats op grond van artikel 4:57 van de Awb. Dit artikel is in de ASV 2024 opgenomen omdat het college zonder expliciete wettelijke grondslag niet de mogelijkheid heeft om over de onverschuldigde betaalde subsidie wettelijke rente te vorderen.

 

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

 

Artikel 24. Subsidieregister

Omwille van de transparantie van de subsidieverstrekking wordt door het college een actueel en openbaar subsidieregister bijgehouden. Het register wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website zodat iedere belanghebbende kan vernemen welke subsidies zijn verleend en/of vastgesteld.

 

Artikel 25. Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV 2024 of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

 

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

 

Artikel 26. Slotbepalingen

Hierin is de inwerkingtreding van de ASV 2024 en de intrekking van de ASV 2011 geregeld. Daarnaast is overgangsrecht bepaald.

Naar boven