Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2024, 32190 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2024, 32190 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
De Regeling Budgetbeheer wordt als volgt gewijzigd:
Apparaatskosten: Alle personele - en materiële kosten die verbonden zijn aan het functioneren van de gemeentelijke organisatie behoudens de kosten van het bestuur waaronder in ieder geval gerekend: alle loonkosten voor het ambtelijk apparaat, kosten voor inhuur, ICT kosten, huisvestings- en facilitaire kosten en kapitaallasten (afschrijvingen en rente, echter alleen voor zover deze betrekking hebben op investeringen voor het laten functioneren van de gemeentelijke organisatie).
Programmakosten: Ten laste van de exploitatie komende kosten die direct voor programma’s (zullen) worden gemaakt. Hieronder worden begrepen verstrekking van subsidies en andere inkomensoverdrachten, onderhoud van de openbare ruimte, investeringen in en onderhoud van overige niet voor eigen gebruik bestemde kapitaalgoederen en verder overige kosten die NIET gemaakt worden ten behoeve van het eigen apparaat.
Systeemreserve: Een door de raad aangewezen bestemmingsreserve met een onbepaalde instellingsduur. Om een bestemmingsreserve aan te kunnen wijzen als systeemreserve is het noodzakelijk dat de raad, al dan niet voorgeschreven door hogere regelgeving, een specifieke invulling geeft aan de toepassing van het budgetrecht door: 1. een specifieke werkwijze te bepalen voor dotaties en onttrekkingen en 2. specifiek te benoemen welke lasten of baten of het saldo daarvan daarbij in aanmerking moeten worden genomen en 3. specifiek te bepalen hoe verwerking van de mutaties in de jaarrekening dient plaats te vinden, ook al leidt dat tot afwijking van begrote bedragen.
Artikel 3 Toepassing stelsel van baten en lasten
1.2 BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN BUDGETTEN
Artikel 4. Bijzondere bepalingen ten aanzien van budgetten
Artikel 5. Bijzondere bepalingen ten aanzien van formatiebudgetten
Wijzigingen in de begroting voortvloeiend uit overdrachten van formatieplaatsen waarvoor voorafgaande instemming voor de organisatorische wijziging nodig is van de bestuurder (als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden) of het college kunnen niet eerder worden ingediend dan nadat deze instemming is verkregen.
Een hoofdbudgethouder kan binnen zijn organisatie eenheid zelfstandig overhevelingen van formatiebudgetten tussen begrotingsactiviteiten doorvoeren mits die blijven binnen een begrotingsdoel, budgettair neutraal zijn en er geen sprake is van een organisatorische wijziging waarvoor instemming van de bestuurder of het college vereist is.
Artikel 6. Bevoegdheden ten aanzien van compenserende begrotingsmutaties
Artikel 7. Indienen compenserende en andere begrotingsmutaties
Een hoofdbudgethouder meldt bij het eerstvolgende rapportagemoment in de planning en control cyclus en ook eerder als de omvang en urgentie dat vereist aan een portefeuillehouder afwijkingen die in financiële zin binnen de begroting blijven, maar waarbij minder prestaties zijn of zullen worden geleverd dan afgesproken in de begroting.
Artikel 8. Onverdeelde budgetten
Onverdeelde budgetten dienen door de hoofdbudgethouder uiterlijk bij het eerstvolgende moment in de planning en control cyclus te zijn verdeeld naar de juiste kosten- of opbrengstensoorten.
Artikel 9. Verdeling van centrale en decentrale stelposten
De regeling budgetbeheer hanteert als uitgangspunt de begrotingsregels die door het college zijn vastgesteld en binnen het college worden gebruikt voor de begrotingsuitvoering. De regeling is verder een uitwerking van de budgethoudersregeling gericht op de beheersing van de begrotingsuitvoering. Als algemeen beginsel wordt gehanteerd dat de begrotingsuitvoering binnen de vastgestelde budgettaire kaders plaats vindt. De regeling geeft ruimte om binnen de vastgestelde budgettaire kaders gebruik te maken van compensatiemogelijkheden. Deze hebben als uitgangspunt: de uitvoering budgettair neutraal te laten verlopen met behoud van de afgesproken prestaties en zodanig richting te geven aan de compensatiemogelijkheden dat de oorspronkelijke bestedingsrichting (zoals apparaatskostenbudget, salariskostenbudget, programmabudget) in tact blijft tenzij bestuurlijk anders wordt beslist. Op het moment dat de voor de organisatie eenheden toegestane compensatiemogelijkheden zijn uitgeput zal in het algemeen sprake zijn van begrotingswijziging(en). Deze kunnen de raming van de doelen raken, maar het is mogelijk ddat deze ook consequenties hebben voor de programma onderdelen en de programma’s als geheel. De regeling voorziet daarin door aansluiting te zoeken bij de tussentijdse rapportagemomenten in de planning en control cyclus.
Dit artikel geeft inhoud aan begrippen die in deze regeling van belang zijn. De opgenomen definities worden gebruikt in het informatiemodel financiën waarmee beoogd wordt binnen de gemeente eenduidigheid in de betekenis en invulling te bewerkstelligen. Een deel van de begrippen is ontleend aan of verwijst naar de budgethoudersregeling.
Het basisprincipe voor de begrotingsuitvoering is dat deze plaats vindt binnen de ter beschikking gestelde budgetten voor lasten en baten.
Dit artikel legt verband tussen de begrotingsuitvoering en regels die in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn opgenomen. De in dit artikel opgenomen principes geven voornamelijk invulling aan het verantwoordingsmoment van baten en lasten. Hiermee wordt voorkomen dat baten en lasten ten onrechte te vroeg of te laat worden verantwoord. Het verantwoordingsmoment heeft immers invloed op de te rapporteren budgetuitputting. Een juist gekozen verantwoordingsmoment voorkomt bovendien discussies met de controlerend accountant en mitigeert daarmee het risico van een niet goedkeurende controleverklaring.
Lid 6 en 7 hebben geen relatie met de begrotingsregels van het college of het BBV, maar wel met de gemeentewet. Elke gemeente heeft de wettelijke verantwoordelijkheid te zorgen voor een begroting die ‘structureel en reëel in evenwicht’ is. Bij wet is verder geregeld dat Gedeputeerde Staten in elke provincie toezicht houden op de ontwikkeling van de financiële positie van gemeenten.
De term structureel en reëel evenwicht houdt in dat de begroting voldoet aan bepaalde eisen. De belangrijkste daarvan is dat voor het betreffende begrotingsjaar de structurele lasten zijn gedekt door structurele baten. Incidentele lasten mogen gedekt worden door zowel structurele als door incidentele baten. Bij de bepaling van structurele baten kan rekening worden gehouden met incidentele baten die individueel beschouwd als incidenteel getypeerd kunnen worden, maar als die als groep of in de tijd afgezet worden beoordeeld, toch tot de conclusie leiden dat sprake is van een min of meer continue (en dus structurele) batenstroom (ook al zijn er fluctuaties in omvang en samenstelling).
Incidentele baten en lasten betreffen die posten die het begrotingssaldo incidenteel beïnvloeden. Het gaat om eenmalige zaken en om (meerjarige) projecten of subsidies als deze eveneens het karakter van tijdelijkheid c.q. eindig doel hebben. Een begroting, meerjarenraming of jaarrekening kan ieder jaar dergelijke eenmalige zaken bevatten. Ook kan het voorkomen dat een eenmalige subsidie voor een bepaalde activiteit wordt verkregen, maar dat de lasten van de uitvoering van die activiteit zich over meerdere jaren uitspreidt. Gezien de koppeling met de subsidie hebben deze lasten dan ook een incidenteel karakter.
Artikel 4 bepaalt in het eerste lid de algemene regel die geldt voor compensatie en behoeft op zich geen verdere toelichting.
In het tweede lid wordt ingegaan op de specifieke budgetten voor interne verrekeningen en doorbelastingen, zoals bijvoorbeeld kapitaallasten. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat budgetten eenzijdig gewijzigd worden waardoor onevenwicht ontstaat in de begroting.
Het derde lid geeft aan dat ook (extra) onttrekkingen kunnen worden gedaan uit reserves om overschrijdingen te dekken, maar die extra onttrekking moet dan wel passen binnen het doel waarvoor de reserve gevormd is en de reserve moet daarvoor nog toereikend zijn.
In het vierde lid wordt ingegaan op de specifieke situatie dat sprake is van een bijdrage van derden waaraan een vast doel is gekoppeld, maar waar de lasten hoger zullen uitvallen. Als daardoor ook de van die derde te ontvangen baten zullen stijgen ligt compensatie daarmee voor de hand, mits uiteraard de lasten passen binnen het doel dat de derde heeft bepaald.
Het vijfde lid legt de relatie tussen deze regeling (die betrekking heeft op de budgetten in de begroting) en investeringsvoorstellen waarvoor door de raad separaat budgetten ter beschikking worden gesteld in de vorm van een krediet.
Het zesde lid heeft betrekking op wijzigingen die ontstaan als gevolg van wijzigingen in de formatie van een organisatie eenheid. Dat kunnen wijzigingen zijn die binnen een organisatie eenheid plaats vinden, maar ook wijzigingen tussen organisatie eenheden. Op zich leiden deze tot budgetwijzigingen bij hoofdbudgethouders waarop de bepalingen van artikel 5 van toepassing zijn, maar er geldt daarbij ook dat een formatiewijziging op zich ook een rechtspositioneel aspect heeft waar eerst over besloten moet worden. Zolang dat niet is geregeld, kan dus ook geen sprake zijn van budgetwijziging.
De essentie van het zevende lid is dat programmakosten niet zelfstandig door budgethouders kunnen worden ingezet voor de compensatie van hogere apparaatskosten. In dit geval speelt daarbij de achtergrond dat de compensatie vrijwel zeker ingrijpt in bestuurlijk beleid respectievelijk doelstellingen.
In het achtste lid wordt ingegaan op de gerealiseerde specifieke lasten en baten die deel uitmaken van de algemene middelen. Dit artikel spreekt voor zichzelf en de betekenis ervan is eigenlijk dat de algemene middelen geen deel kunnen uitmaken van compensaties.
Artikel 5 richt zich specifiek op het budgetbeheer ten aanzien van de formatie. Dit artikel heeft een relatie met wat is opgenomen in de verordening ten aanzien van apparaatskosten en personele formatie (zie overwegingen van het college aan het begin van de regeling).
Het eerste lid richt zich specifiek op het beheersen van de relatie tussen de formatie en de uitvoering van taken en het behalen van doelen, de juiste financiële vertaling van de formatie naar een budget en de juiste allocatie van formatie en dus formatiebudgetten naar begrotingsactiviteiten.
Het tweede lid brengt een beperking aan in het schuiven met formatie tussen organisatie eenheden door hoofdbudgethouders. Deze beperking vloeit voort uit de rechtspositionele aspecten ten aanzien van organisatiewijzigingen die een apart goedkeuringstraject moeten doorlopen. Dat traject moet eerst zijn doorlopen voordat sprake kan zijn van begrotingswijzigingen.
Het derde lid regelt de inzet van onderschrijding van het formatiebudget. In het kort komt die er op neer dat het formatiebudget alleen ingezet kan worden voor de bezetting van de formatie, inhuur in het geval van onderbezetting wegens vacatures of uitbesteding van werkzaamheden mits dat werkzaamheden zijn die normaliter door de bezetting zouden zijn uitgevoerd. Door het uitbesteden wijzigt ook het karakter van de kosten van apparaatskosten naar programmakosten. Het terugdraaien van de uitbesteding betekent dan ook dat deze weer wijzigen van programmakosten naar apparaatskosten. Een dergelijke mutatie vereist toestemming van het college conform het bepaalde in artikel 6.
Lid 4 en 5. Beheersen van de apparaatskosten begint bij het beheersen van de formatie, niet alleen op het niveau van een organisatie eenheid, maar ook voor de gemeente als geheel. Formatie uitbreidingen behoeven ter wille van die beheersing op het geheel voorafgaande instemming van de gemeentesecretaris. Op het niveau van de organisatie eenheid kan de hoofdbudgethouder echter wel wijzigingen doorvoeren, mits die tenminste budgettair neutraal zijn voor het formatiebudget en die zich binnen een begrotingsdoel bewegen. Overplaatsingen van personeel tussen afdelingen is daar het meest voor de hand liggende voorbeeld van.
Artikel 6 heeft betrekking op de bevoegdheden ten aanzien van begrotingsmutaties. Deze worden beheerst door de hiërarchie in de begroting die als volgt schematisch is weer te geven:
De te verkrijgen instemming wordt bepaald door het effect van de voorgestelde compensatie. Als die alleen niet uitgezonderde kostensoorten binnen activiteiten raakt, dan kan een wijziging door een hoofdbudgethouder worden afgehandeld. In overige gevallen is dat bestuurlijk. Daarnaast geldt dat mutaties in reserves en mutaties in voorzieningen voor de egalisatie van onderhoudskosten altijd een raadsaangelegenheid zijn.
Dit artikel regelt niet de planning en control cyclus voor het begrotingsbeheer maar wel de momenten en waaraan dan voldaan moet worden en de aard van de meldingen die verwacht worden in de planning & controlcyclus en daarbuiten. Het derde lid van het artikel gaat in op tussentijdse meldingen met als achtergrond dat majeure problemen zo snel mogelijk op de geëigende niveaus bekend moeten zijn. De bepaling van de vraag of acute bestuurlijke betrokkenheid vereist is kan mede bepaald worden aan de hand van wat in de Bevoegdhedenregeling daarover is opgenomen:
Functionarissen oefenen een aan hen verleend mandaat niet uit indien sprake is van politiek of bestuurlijk gevoelige onderwerpen. Onder politiek of bestuurlijk gevoelige onderwerpen worden in ieder geval verstaan, onderwerpen waarbij: hoge afbreukrisico’s aanwezig zijn; organisatieonderdeel-overstijgende belangen spelen; uniforme besluitvorming gewenst is; strategische belangen van het stadsbestuur in het geding zijn of expertise nodig is die op het niveau van het betreffende organisatieonderdeel niet goed is ontwikkeld.
Op ambtelijk niveau kunnen nog onverdeelde budgetten bestaan. Voorbeelden daarvan zijn incidenteel toegekende budgetten die al wel naar activiteiten zijn verdeeld (het niveau onder de doelen), maar nog verder moeten worden verdeeld maar de juiste kostensoort. Deze onverdeelde budgetten tonen zich niet als stelpost omdat deze al wel verdeeld zijn naar de programma's.
Stelposten zijn `nader te verdelen posten' die gebruikt worden voor structurele doeleinden of voor verdeelvraagstukken. Er zijn twee soorten stelposten: structurele stelposten en overige stelposten. Structurele stelposten zijn lasten waarvan het bestedingsdoel bekend is, maar die jaarlijks op basis van de verwachte kosten worden verdeeld, bijvoorbeeld de reservering voor kapitaallasten van toekomstige investeringen of de reservering voor nominale ontwikkelingen. Overige stelposten zijn een tijdelijke baat of een tijdelijke last in de begroting voor verdeelvraagstukken die tijdelijk nog niet verdeeld zijn, zoals bijvoorbeeld toegekende incidentele budgetten bij de voorjaarsnota of algemene taakstellingen die centraal worden opgelegd. Een stelpost kan een positief of een negatief bedrag hebben. Zo heeft een prioriteit die nog nader verdeeld moet worden, of de reservering voor toekomstige kapitaallasten, de vorm van een positieve last. Een bezuiniging die nog nader ingevuld moet worden, heeft de vorm van een negatieve last. Stelposten zijn, naast dat er een indeling in structurele en overige stelposten is, te verdelen in centrale en decentrale stelposten. Structurele stelposten zijn per definitie centrale stelposten. De overige stelposten zijn te verdelen in centrale en decentrale stelposten. Voor centrale stelposten geldt dat deze centraal zijn begroot in afwachting van nadere verdeling. Decentrale stelposten zijn al verdeeld naar de organisatie eenheden.
De werkwijze voor stelposten behelst dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig verdelen van een stelpost bij de hoofdbudgethouder ligt, omdat de eerste lijn primair verantwoordelijk is voor een juiste begroting. Verder dienen de overige stelposten verdeeld te worden in de eerste begrotingswijziging (bijvoorbeeld de Voorjaarsnota) van het jaar waarop de stelpost betrekking heeft. Negatieve stelposten worden nooit later verdeeld dan bij de najaarsnota van het jaar waarop de stelpost betrekking heeft.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-32190.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.