Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2024

De raad van de gemeente Groningen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 mei 2024;

 

gelet op de artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

 

gezien het advies van Adviesgroep Sociaal Domein Groningen

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2024:

 

1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begrippen in deze Verordening en de daarop gebaseerde Nadere Regels en Beleidsregels hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in lid 1 wordt in deze Verordening en de daarop gebaseerde bepalingen verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • -

        niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking; en

      • -

        daadwerkelijk beschikbaar is; en

      • -

        een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is; en

      • -

        financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 en artikel 2.1.4a van de wet;

    • c.

      melding: aan het college melden van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • d.

      ondersteuningsplan: het schriftelijk verslag van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in overleg met cliënt, zijn vertegenwoordiger en waar mogelijk zijn mantelzorger(s) zijn gemaakt naar aanleiding van de melding, en de gewenste resultaten en de beoordeling daarvan;

    • e.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in art. 1.1.1. van de wet;

    • f.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • g.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Artikel 1.2 Doelgroep van de Verordening

  • 1.

    Deze Verordening richt zich op personen:

    • a.

      die hun (feitelijke) woonplaats hebben in de gemeente Groningen; en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren; en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben; of

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in de gemeente Groningen, als mantelzorger ondersteuning aan een inwoner van de gemeente Groningen bieden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 richt deze Verordening zich wat betreft de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die in de gemeente Groningen ondersteuning zoeken.

  • 3.

    Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domein overstijgende problematiek op het terrein van de wet, de Jeugdwet en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

2 Toegang

Artikel 2.1 Melding

  • 1.

    Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan door of namens de cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

  • 2.

    Het college registreert de melding en bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk. Hierbij informeert het college de cliënt over de gang van zaken na de melding, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet regelt het college na de melding meteen een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle gegevens over de cliënt en zijn situatie die voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet, van belang en toegankelijk zijn. Het college maakt zo snel mogelijk een afspraak met de cliënt voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek geeft de cliënt het college alle overige gegevens en documenten die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt geeft het college in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht om in te kijken.

  • 3.

    Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overleg met de cliënt beslissen geen vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid uit te voeren.

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet in te leveren. De cliënt heeft tot en met zeven dagen na de melding de tijd om het plan in te leveren.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.6 van deze Verordening.

Artikel 2.4 Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning voor haar inwoners beschikbaar is. Bij deze cliëntondersteuning is het belang van de cliënt het uitgangspunt.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek erop dat zij gebruik kunnen maken van deze gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 2.5 Advisering

  • 1.

    Stichting WIJ Groningen onderzoekt in opdracht van de gemeente de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt. Zij schrijft het ondersteuningsplan en geeft advies aan de gemeente. Stichting WIJ Groningen wordt hierbij als extern adviseur gezien.

  • 2.

    Het college kan een door hem daarvoor aangewezen deskundige om een specifiek oordeel of advies vragen over (de situatie van) de cliënt. Het college doet dit, wanneer het volgens hem nodig is voor het (her)onderzoek als bedoeld in artikel 2.6.

  • 3.

    Aanvullend op het bepaalde in lid 2 kan Stichting WIJ Groningen de gecontracteerde zorgaanbieder bevragen als deskundige in de situatie van cliënt.

Artikel 2.6 Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt namens het college door een deskundige gevoerd met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar niet later dan binnen zes weken na de melding plaats.

  • 2.

    Het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning gebeurt volgens de volgende stappen:

    • i.

      Na de melding wordt eerst de precieze hulpvraag duidelijk gemaakt.

    • ii.

      Vervolgens wordt bepaald wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn.

    • iii.

      Hierna wordt de soort en hoeveelheid noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning, die door het college georganiseerd moet worden, in kaart gebracht.

    • iv.

      Daarna wordt onderzocht of de cliënt mogelijk met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk of een algemene voorziening de beperkingen in zelfredzaamheid of participatie kan verminderen of oplossen.

    • v.

      Tot slot wordt besloten of er nog een (deel van de) hulpvraag overblijft die door het college opgelost moet worden.

    • vi.

      Bij dit alles wordt specifieke deskundigheid ingezet, als dat in het persoonlijke geval van de cliënt noodzakelijk is.

  • 3.

    In het onderzoek wordt in ieder geval gekeken naar de volgende onderwerpen, zij vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      wat de cliënt nodig heeft, wat hij het liefst wil en zijn kenmerken als persoon;

    • b.

      de mogelijkheden van cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden van cliënt met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de maatregelen die nodig zijn om de mantelzorger van de cliënt te steunen;

    • e.

      de mogelijkheden van cliënt om zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven of te verbeteren door gebruik te maken van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • f.

      de mogelijkheden van cliënt om door gebruik te maken van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om te voorzien in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning door samen te werken met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de uitgangspunten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG);

    • h.

      de mogelijkheden om middels de Doorbraak-systematiek te voorzien in een passende oplossing voor de problematiek van cliënt en/of zijn gezin; en

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 4.

    Bij het onderzoek wordt in begrijpelijke taal aan de cliënt uitgelegd welke mogelijkheden hij heeft om te kiezen voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb, en wat de gevolgen van deze keuze zijn.

  • 5.

    Als de cliënt en zijn hulpvraag voldoende bekend zijn, kan de deskundige in overleg met de cliënt besluiten geen onderzoek uit te voeren. Dit is in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet.

  • 6.

    De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op het (her)onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.9 van de wet.

Artikel 2.7 Verslag en ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college geeft de cliënt of zijn vertegenwoordiger een schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek. Hier hoort ook een verslag van het gesprek bij. Als er een ondersteuningsplan wordt opgesteld, geldt dat als verslag van het onderzoek.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 3.

    Het college gaat bij het beoordelen van een aanvraag om een maatwerkvoorziening uit van wat is vastgelegd in het verslag.

Artikel 2.8 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of pgb schriftelijk of digitaal indienen.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor een pgb wordt in elk geval het volgende vermeld:

    • a.

      welke ondersteuning de cliënt met het pgb wil kopen, en het gewenste doel daarvan;

    • b.

      hoe en door wie de cliënt van plan is de ondersteuning uit te laten voeren;

    • c.

      de eisen waar de ondersteuning aan zal voldoen; en

    • d.

      een uitleg waarom de cliënt een pgb wil krijgen.

  • 3.

    Het college ziet het door de cliënt getekende verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.7 als een aanvraag. Dit geldt alleen als uit dat verslag blijkt dat cliënt de gevraagde maatwerkvoorziening of pgb krijgt.

  • 4.

    Als het onderzoeksverslag niet als aanvraag wordt gezien, zoals in lid 3 beschreven, kan de cliënt een aanvraag indienen door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 5.

    De aanvraag kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd. Dit geldt niet als het onderzoek niet tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na ontvangst van de melding, is uitgevoerd. In dat geval kan de cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger de aanvraag door middel van het aanvraagformulier bedoeld in lid 4 bij het college indienen.

  • 6.

    Het college besluit binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2.9 Verplichting tot meewerken en melden van informatie

  • 1.

    De cliënt is verplicht om zoveel als het kan mee te werken aan wat het college van hem vraagt bij het uitvoeren van de wet, deze Verordening en de Nadere Regels. Hieronder valt in ieder geval het meewerken aan het (her)onderzoek als bedoeld in artikel 2.6. Een lichamelijk of ander onderzoek om de beperkingen van cliënt vast te kunnen stellen kan hier als dat nodig is ook onder vallen.

  • 2.

    De cliënt is verplicht om alle belangrijke feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn (aanvraag om een) maatwerkvoorziening aan het college te laten weten. Hij doet dit op verzoek van het college of direct uit zichzelf. Feiten en omstandigheden zijn belangrijk als de cliënt redelijkerwijs had kunnen bedenken dat deze van invloed kunnen zijn op de beslissing van het college om de cliënt een maatwerkvoorziening te geven, of op het soort, de hoogte van, of de periode van die voorziening.

Artikel 2.10 De beschikking

  • 1.

    Het college besluit of de cliënt wel of niet een maatwerkvoorziening krijgt. Dit besluit stuurt het college per brief aan de cliënt. Deze brief heet een beschikking.

  • 2.

    In de beschikking waarin staat dat de cliënt een maatwerkvoorziening krijgt, staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt gegeven. Indien de maatwerkvoorziening een dienst betreft, wordt de omvang hiervan zoveel mogelijk vastgesteld in minuten, uren, dagdelen of etmalen.

  • 3.

    Wanneer de maatwerkvoorziening in natura wordt gegeven, staat in de beschikking in ieder geval:

    • a.

      om welke voorziening het gaat en wat het gewenste doel en/of resultaat daarvan is;

    • b.

      vanaf welke begindatum en voor welke periode de voorziening wordt gegeven;

    • c.

      hoe de voorziening wordt gegeven; en

    • d.

      aan welke plichten en voorwaarden de cliënt moet voldoen rondom de voorziening.

  • 4.

    Wanneer de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt gegeven, staat in de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welke voorziening het pgb gebruikt mag worden en wat het gewenste doel en/of resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • c.

      vanaf welke begindatum en voor welke periode het pgb wordt gegeven, voor zover dit door het college wordt bepaald;

    • d.

      aan welke plichten en voorwaarden de cliënt moet voldoen rondom het pgb;

    • e.

      welke kwaliteitseisen gelden voor het gebruik van het pgb; en

    • f.

      welke regels gelden voor het indienen van de rekeningen en het uitleggen hoe het pgb is gebruikt.

  • 5.

    In de beschikking staat of de cliënt een bijdrage in de kosten (‘eigen bijdrage’) moet betalen voor de voorziening.

  • 6.

    In de beschikking staat wanneer, bij wie en hoe de cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger bezwaar tegen de beschikking kan maken.

Artikel 2.11 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over het bepaalde in dit hoofdstuk.

3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat er algemene voorzieningen beschikbaar zijn die bijdragen aan de zelfredzaamheid, participatie, het beschermd wonen en de opvang van de inwoners van de gemeente Groningen. Hieronder vallen in ieder geval de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen.

  • 2.

    Een algemene voorziening kan bedoeld zijn voor alle inwoners van de gemeente Groningen of voor een specifieke doelgroep. De algemene voorziening staat open voor mensen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben en onderdeel zijn van de doelgroep van de voorziening. Hier is geen uitgebreid onderzoek naar de situatie van de inwoner voor nodig.

Artikel 3.2 Voorzieningen

De algemene voorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan op bestaande initiatieven van burgers en vrijwilligersorganisaties. De volgende onderwerpen zijn in ieder geval onderdeel van de algemene voorzieningen:

  • a.

    het geven van informatie en advies, waaronder budgetadvisering;

  • b.

    het versterken van de inzet van vrijwilligers en informele netwerken;

  • c.

    het geven van mantelzorgondersteuning;

  • d.

    het helpen met activering, participatie en talentontwikkeling;

  • e.

    de was- en strijkservice;

  • f.

    het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan personen die, al dan niet gedwongen, niet meer thuis kunnen wonen in verband met relatieproblemen, of in aanraking zijn geweest met huiselijk geweld;

  • g.

    het zorgen voor kortdurend onderdak voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief; en

  • h.

    collectieve ondersteuning.

Artikel 3.3 Vergoeding wijziging geslachtsregistratie

  • 1.

    Het college vergoedt de kosten die inwoners van de gemeente Groningen vanaf 1 januari 2023 hebben gemaakt of zullen maken voor de wijziging van de geslachtsregistratie.

  • 2.

    De volgende kosten komen voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      kosten van de deskundigenverklaring, voor een marktconform bedrag;

    • b.

      kosten van het gesprek met de deskundige, voor een marktconform bedrag;

    • c.

      legeskosten voor de aanpassing van de inschrijving in het Basisregister personenregistratie;

    • d.

      legeskosten voor een nieuw paspoort;

    • e.

      legeskosten voor een nieuw identiteitsbewijs;

    • f.

      legeskosten voor een nieuw rijbewijs.

  • 3.

    De legeskosten voor een rijbewijs, paspoort of identiteitskaart worden alleen vergoed als de inwoner al in het bezit was van één of meer van deze documenten.

Artikel 3.4 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over het bepaalde in dit hoofdstuk.

4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening die de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie vermindert of oplost, als de cliënt deze beperkingen niet kan verminderen of oplossen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht;

    • b.

      gebruikelijke hulp;

    • c.

      mantelzorg;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen; en/of

    • f.

      algemene voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening die de problemen bij het zich handhaven in de samenleving vermindert of oplost, als de cliënt deze beperkingen niet kan verminderen of oplossen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht;

    • b.

      gebruikelijke hulp;

    • c.

      mantelzorg;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk; en/of

    • e.

      algemene voorzieningen.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende tijdig beschikbare voorziening. Als cliënt een duurdere maatwerkvoorziening wenst, moet hij de extra kosten hiervan zelf betalen.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze:

    • a.

      veilig voor de cliënt en zijn omgeving is;

    • b.

      niet voor gezondheidsrisico’s zorgt; en

    • c.

      niet anti-revaliderend werkt;

  • 5.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als uit het onderzoek, bedoeld in artikel 2.8, blijkt dat de cliënt geen beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie heeft die door het college vermindert of opgelost moeten worden;

    • b.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. Het gaat hier expliciet om de noodzakelijkheid van de voorziening als gevolg van een actieve keuze of handeling van of namens cliënt;

    • c.

      als de cliënt op grond van een andere wettelijke bepaling een passende voorziening kan krijgen;

    • d.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd. Dit geldt niet als er sprake was van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • e.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd. Dit geldt niet als:

      • i.

        het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

      • ii.

        het college de noodzaak en het passend zijn van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan vaststellen en beoordelen.

    • f.

      als de cliënt de gevraagde voorziening al eerder heeft gekregen op grond van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Dit geldt niet als:

      • i.

        de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden waar de cliënt niet verantwoordelijk voor is; of

      • ii.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk de veroorzaakte kosten (mee)betaalt.

    • g.

      als de gevraagde voorziening noodzakelijk is om een eerder door het college verstrekte voorziening te vervangen en deze eerdere voorziening nog niet technisch is afgeschreven. Dit geldt niet als:

      • i.

        de eerdere voorziening verloren is gegaan door omstandigheden waar de cliënt niet verantwoordelijk voor is; of

      • ii.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk de veroorzaakte kosten (mee)betaalt; of

      • iii.

        de eerdere voorziening niet langer de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning vermindert of oplost.

    • h.

      als de gevraagde voorziening niet vooral op de cliënt als persoon is gericht.

  • 6.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Groningen.

  • 7.

    Een vervoersvoorziening voor het zich verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving geldt voor een afstand van 25,5 km rond de eigen woning en 1500 kilometers per jaar, tenzij individuele omstandigheden een afwijking rechtvaardigen.

  • 8.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. In dat geval kan er wel een voorziening voor het verhuizen naar en inrichten van een andere woning worden verstrekt;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, tenzij het om één van de volgende voorzieningen gaat:

      • i.

        automatische deuropeners;

      • ii.

        hellingbanen;

      • iii.

        het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

      • iv.

        het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • v.

        het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

    • Er kan wel een voorziening voor het verhuizen naar en inrichten van een andere woning worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

Artikel 4.2 Aanvullende voorwaarden en weigeringsgronden persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb aan cliënt waarmee hij diensten, hulmiddelen, woningenaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van een derde kan kopen. Dit pgb wordt toegekend als, in aanvulling op het bepaalde in artikel 4.1, naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, indien nodig met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen met betrekking tot het pgb en om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      cliënt gemotiveerd heeft aangegeven de maatwerkvoorziening als pgb te willen krijgen;

    • c.

      is verzekerd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die met het pgb gekocht worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan de gecontracteerde zorgaanbieders voor zorg in natura die vergelijkbare ondersteuning leveren, voor zover dit redelijkerwijs van de persoon die de ondersteuning levert gevraagd kan worden;

    • d.

      wanneer de derde onderdeel is van het sociaal netwerk van cliënt, deze persoon heeft laten weten dat het bieden van de ondersteuning niet tot overbelasting leidt;

  • 2.

    Het college kan, rekening houdend met het bepaalde in artikel 2.3.6 Wmo, een pgb weigeren als:

    • a.

      de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van het verstrekken van de maatwerkvoorziening in natura. In dat geval kan het college weigeren het verschil tussen beide als pgb te verstrekken;

    • b.

      het college eerder een beslissing om een maatwerkvoorziening of pgb te verstrekken heeft herzien of ingetrokken, omdat de cliënt:

      • i.

        toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo);

      • ii.

        niet voldeed aan de gestelde voorwaarden voor de verstrekking van de eerdere maatwerkvoorziening of pgb (artikel 2.3.10 onderdeel d Wmo);

      • iii.

        de eerdere maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10 onderdeel e Wmo).

    • c.

      cliënt de aan het pgb verbonden taken laat uitvoeren door:

      • i.

        de zorgaanbieder die de ondersteuning aan cliënt levert; of

      • ii.

        een persoon die bij of voor deze zorgaanbieder werkt;

      • iii.

        een persoon die zodanig met de zorgaanbieder/hulpverlener verbonden is dat objectiviteit niet te garanderen is.

    • Dit geldt niet als de beheerder onderdeel is van het sociale netwerk van cliënt en er naar het oordeel van het college geen andere passende oplossingen mogelijk zijn.

  • 3.

    Het pgb mag alleen gebruikt worden om de gekregen zorg en ondersteuning te betalen. Dit kan in de vorm van betaling van gedeclareerde uren, en aantoonbaar gemaakte kosten.

  • 4.

    Het pgb mag in beginsel niet worden besteed in het buitenland. In specifieke gevallen kan het college afwijken van deze hoofdregel.

  • 5.

    Het pgb mag niet gebruikt worden voor het betalen van:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten die horen bij (ondersteuning bij) het aanvragen en beheren van het pgb;

    • d.

      contributie voor belangenorganisaties, kosten voor het volgen van cursussen en kosten voor informatiemateriaal;

    • e.

      de aan cliënt opgelegde bijdrage in de kosten;

    • f.

      een feestdagenuitkering of eenmalige uitkering aan de zorgverlener;

    • g.

      kosten die algemeen gebruikelijk zijn;

    • h.

      alle kosten voor zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo vallen.

  • 6.

    Het pgb bevat geen verantwoordingsvrij bedrag.

Artikel 4.3 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb gelden verschillende tarieven voor formele hulp - instelling, formele hulp - zzp en informele hulp.

  • 2.

    Formele hulp – instelling is hulp die door cliënt met een pgb wordt ingekocht van derden en waarbij degene die de werkzaamheden voor het pgb uitvoert:

    • a.

      de diploma’s en werkervaring heeft die volgens de geldende professionele standaard nodig zijn voor het uitvoeren van de betreffende taken; en

    • b.

      werkt voor een zorgaanbieder die in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven voor de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden.

  • Daarnaast mag degene die de werkzaamheden voor het pgb uitvoert geen partner of familielid in de eerste of tweede graad van cliënt zijn.

  • 3.

    Formele hulp – zzp is hulp die door cliënt met een pgb wordt ingekocht van derden en waarbij degene die de werkzaamheden voor het pgb uitvoert werkt als Zelfstandige zonder personeel (zzp’er). Iemand werkt als zzp’er als diegene:

    • a.

      als zzp’er in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven voor de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden; en

    • b.

      voldoet aan de op dat moment volgens de Belastingdienst geldende criteria voor het zijn van zzp’er.

  • Daarnaast mag degene die de werkzaamheden voor het pgb uitvoert geen partner of familielid in de eerste of tweede graad van cliënt zijn.

  • 4.

    Informele hulp is hulp die door cliënt met een pgb wordt ingekocht van derden en waarbij degene die de werkzaamheden voor het pgb uitvoert:

    • a.

      niet voldoet aan de in artikel 4.3 lid 2 onder a en b (formele hulp – instelling) of lid 3 onder a en b (formele hulp – zzp) genoemde eisen; of

    • b.

      wel voldoet aan de in artikel 4.3 lid 2 onder a en b (formele hulp – instelling) of lid 3 onder a en b (formele hulp – zzp) genoemde eisen, maar waarbij degene die de werkzaamheden uitvoert een partner of familielid in de eerste of tweede graad van cliënt is.

  • 5.

    Formele hulp en informele hulp kunnen gelijktijdig worden ingezet indien dit naar het oordeel van het college passend is.

Artikel 4.4 Hoogte persoonsgebonden budget – algemeen

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb voldoende is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te kopen. Wanneer het college dit nodig vindt wordt dit bedrag aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • b.

      bedraagt ten minste het wettelijk minimumloon per uur, aangevuld met de wettelijke vakantietoeslag en indien van toepassing de toeslag vakantiedagen;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    Als de hoogte van het pgb dat op basis van dit artikel en de artikelen 4.5 tot en met 4.7 is vastgesteld niet genoeg is om de aangewezen voorziening te kunnen kopen, wordt het tarief op zo’n manier aangepast dat het genoeg is om de hulp bij tenminste één aanbieder te kunnen kopen.

  • 3.

    Als de kosten van de voorzieningen die cliënt wil kopen hoger zijn dan het verstrekte pgb, moet de cliënt het verschil zelf betalen.

Artikel 4.5 Hoogte persoonsgebonden budget – diensten

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor formele hulp – instelling voor:

    • a.

      huishoudelijke hulp, individuele begeleiding, dagbesteding, en kortdurend verblijf- en respijtzorg, die wordt geleverd door een erkende zorginstelling bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

    • b.

      beschermd wonen dat wordt geleverd door een instelling die wat betreft aard en kwaliteit vergelijkbaar is met een gecontracteerde zorginstelling op de onderdelen:

      • i.

        ‘verblijf accommodatie met toezicht op afroep of 24 uurs toezicht’ bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • ii.

        ‘woonbegeleiding complex (intra- en extramuraal)’ bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • iii.

        ‘Thuis Plus’ voor de bandbreedte 1 – 3 uur, 4 – 6 uur, en 7 – 10 uur per week, bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • iv.

        ‘activering en participatie’ bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura. Voor vervoer kan, indien noodzakelijk, een door het college vast te stellen adequaat tarief worden gehanteerd;

    • en wordt jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld aan de hand van de dan geldende tarieven voor gecontracteerde ondersteuning in natura.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor formele hulp – zzp voor:

    • a.

      huishoudelijke hulp, individuele begeleiding, en dagbesteding, die wordt geleverd door een kleinschalig ondernemer in het kader van een hulpverlenend beroep (zzp’er) bedraagt maximaal het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura minus 19,5% overheadkosten;

    • b.

      beschermd wonen dat wordt geleverd door een zzp’er op de onderdelen:

      • i.

        ‘verblijf accommodatie met toezicht op afroep of 24 uurs toezicht’ bedraagt maximaal 85% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • ii.

        ‘woonbegeleiding complex (intra- en extramuraal)’ bedraagt maximaal 85% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • iii.

        ‘Thuis Plus’ voor de bandbreedte 1 – 3 uur, 4 – 6 uur, en 7 – 10 uur per week, bedraagt maximaal 85% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura;

      • iv.

        ‘activering en participatie’ bedraagt maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura. Voor vervoer kan, indien noodzakelijk, een door het college vast te stellen adequaat tarief worden gehanteerd;

    • en wordt jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld aan de hand van de dan geldende tarieven voor gecontracteerde ondersteuning in natura.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor informele hulp voor:

    • a.

      huishoudelijke hulp en individuele begeleiding is gebaseerd op een tarief per uur gelijk aan het tarief per uur volgens de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de betreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      dagbesteding en kortdurend verblijf is gebaseerd op een tarief van € 18,11 per dagdeel of etmaal;

    • c.

      beschermd wonen is modulair samengesteld en opgebouwd uit de volgende onderdelen:

      • i.

        ‘toezicht’, waarvan het tarief per etmaal gelijk is aan één wettelijk minimumuurloon;

      • ii.

        ‘begeleiding/ondersteuning’, waarvan het tarief € 20,00 per uur bedraagt;

      • iii.

        ‘vakantie/respijtzorg’ voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, waarvan het tarief gelijk is aan 8,33% van de hiervoor onder i. en ii. genoemde onderdelen.

  • 4.

    De voorzieningen:

    • a.

      arbeidsmatige dagbesteding;

    • b.

      dagbesteding in het kader van beschermd wonen;

    • c.

      beschermd wonen;

  • kunnen alleen vanuit een pgb voor formele hulp – instelling of formele hulp – zzp worden ingekocht bij derden die aan de voorwaarden hiervoor voldoen. Dit is gebaseerd op het bepaalde in artikel 2.3.6 lid 2 onder c van de wet, en het vermoeden dat bij informele hulp de kwaliteit van deze voorzieningen onvoldoende gewaarborgd kan worden. Als cliënt en/of zijn gewenste hulpverlener kunnen bewijzen dat de kwaliteit in het specifieke geval wel gewaarborgd is, kan het college afwijken van deze hoofdregel.

Artikel 4.6 Hoogte persoonsgebonden budget – zaken

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor een zaak bedraagt niet meer dan de kostprijs van de zaak die de cliënt op dat moment zou hebben ontvangen als de als adequaat beoordeelde zaak in natura zou zijn verstrekt. Deze kostprijs:

    • a.

      is het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de aanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, als de gemeente met de aanbieder is overeengekomen dat de cliënt met het pgb de voorziening voor dezelfde prijs kan kopen. Dit kan ook een tweedehands voorziening zijn; of

    • b.

      is, in het geval dat de goedkoopst compenserende voorziening in natura in de vorm van huur van de betreffende voorziening is, het bedrag van de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald; of

    • c.

      is het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte, als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft afgesloten.

  • 2.

    Voor onderhoud en verzekering van de met het pgb gekochte zaak geldt de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4.7 Hoogte persoonsgebonden budget – overig

  • 1.

    Het college kan op aanvraag of ambtshalve een financiële tegemoetkoming in de vorm van een pgb verstrekken om de zelfredzaamheid en participatie van cliënt te ondersteunen. Deze tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor:

    • a.

      het verhuizen naar en inrichten van de nieuwe woning is gebaseerd op de daadwerkelijk door cliënt te maken of gemaakte kosten. Hiervoor geldt een maximumbedrag wat is gebaseerd op een naar maatschappelijke maatstaven toereikend tarief voor het redelijkerwijs dekken van de kosten. Bij nadere regels geeft het college hier verdere invulling aan;

    • b.

      woningsanering (vloer- en/of raambedekking) is gebaseerd op de daadwerkelijk door cliënt te maken of gemaakte kosten. Hiervoor geldt een maximumbedrag wat is gebaseerd op een naar maatschappelijke maatstaven toereikend tarief voor het redelijkerwijs dekken van de kosten. Bij nadere regels geeft het college hier verdere invulling aan;

    • c.

      het bezoekbaar maken van een woning is gebaseerd op de daadwerkelijk door de eigenaar van de woning te maken of gemaakte kosten. Hiervoor geldt een maximumbedrag wat is gebaseerd op een naar maatschappelijke maatstaven toereikend tarief voor het redelijkerwijs dekken van de kosten. Bij nadere regels geeft het college hier verdere invulling aan. Het toegekende pgb wordt rechtstreeks aan de eigenaar van de woning betaald.

      Om in aanmerking te komen voor deze voorziening gelden de volgende voorwaarden:

      • i.

        de cliënt kan door het bezoekbaar maken in ieder geval de woonkamer en een toiletvoorziening in de woning bereiken en gebruiken;

      • ii.

        de cliënt, voor wie de woning bezoekbaar wordt gemaakt, woont in een instelling voor langdurige zorg (Wlz-instelling);

      • iii.

        de cliënt, voor wie de woning bezoekbaar wordt gemaakt, is niet de enige eigenaar van de woning;

    • d.

      tijdelijke huisvesting bedraagt de door of namens cliënt betaalde werkelijke huur van de nog aan te passen woning, verminderd met eventuele tegemoetkomingen of vergoedingen die cliënt hiervoor ontvangt op grond van een andere regeling dan de wet. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

      • i.

        cliënt heeft recht op een woningaanpassing die de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie vermindert of oplost;

      • ii.

        het uitvoeren van deze woningaanpassing zorgt ervoor dat cliënt geen normaal gebruik van de aan te passen woning kan maken en tijdelijk ergens anders moet wonen;

      • iii.

        cliënt heeft hierdoor extra kosten in de vorm van dubbele woonlasten;

      • iv.

        de woonlasten van de aan te passen woning bedragen niet meer dan maatschappelijk acceptabel is;

      • v.

        de woonlasten worden alleen vergoed voor de periode dat cliënt dubbele woonlasten heeft als gevolg van de verbouwing. Als de verbouwing langer duurt als gevolg van een handelen van of nalaten door of namens cliënt, komen de woonlasten voor het langer durende gedeelte van de periode niet voor vergoeding in aanmerking.

    • e.

      het gebruik van een eigen auto, taxi of rolstoeltaxi is gebaseerd op de kilometerprijs van een miniklasse auto volgens het NIBUD, vermenigvuldigd met het aantal kilometers vervoersbehoefte van cliënt. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • i.

        cliënt kan naar het oordeel van het college geen gebruik maken van het collectief vervoer voor zijn redelijke vervoersbehoefte;

      • ii.

        het aantal kilometers vervoersbehoefte waarop de tegemoetkoming wordt gebaseerd is maximaal 1.500 kilometer. Het college kan hiervan afwijken als individuele omstandigheden dit rechtvaardigen;

    • f.

      het gebruik van een bruikleenauto is gebaseerd op de kilometerprijs van een miniklasse auto volgens het NIBUD, vermenigvuldigd met het aantal kilometers vervoersbehoefte van cliënt. Hiernaast zorgt het college ervoor dat een passende bruikleenauto aan cliënt ter beschikking wordt gesteld. Deze voorziening wordt alleen verstrekt als cliënt naar het oordeel van het college geen gebruik kan maken van het collectief vervoer voor zijn redelijke vervoersbehoefte.

Artikel 4.8 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp 1 wanneer:

    • a.

      de cliënt verminderd of niet zelfredzaam is; en

    • b.

      geen mogelijkheden heeft om op eigen kracht of met behulp van huisgenoten (gebruikelijke hulp), mantelzorg, het sociaal netwerk of algemene voorzieningen in staat is om een schoon en leefbaar huis te realiseren; en

    • c.

      nog wel zelf de regie kan voeren over het huishouden.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp 2 wanneer:

    • a.

      de cliënt verminderd of niet zelfredzaam is; en

    • b.

      geen mogelijkheden heeft om op eigen kracht of met behulp van huisgenoten (gebruikelijke hulp), mantelzorg, het sociaal netwerk of algemene voorzieningen in staat is om een schoon en leefbaar huis te realiseren; en

    • c.

      niet meer zelf de regie kan voeren over het huishouden.

  • 3.

    Een cliënt komt ook in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp 2 wanneer de cliënt niet meer in staat is op eigen kracht of om met behulp van huisgenoten (gebruikelijke hulp), het sociaal netwerk, mantelzorg of algemene voorzieningen te zorgen voor de kinderen. Bij dit zorgen voor de kinderen gaat het om het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van het kind. Hier gaat het nadrukkelijk niet om oppassen. Het college ondersteunt alleen als de ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. De ondersteuning is altijd tijdelijk en voor maximaal 3 maanden, in afwachting van een definitieve oplossing. Van ouders wordt verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om zo snel mogelijk een oplossing te vinden.

  • 4.

    Voor de normering van de maatwerkvoorziening maakt het college gebruik van het in een beleidsregel vastgelegde HHM/KPMG normenkader en de daarin genoemde resultaatgebieden en bijbehorende resultaten. Hierbij is het normenkader een uitgangspunt voor het vaststellen van de indicatie en dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de individuele situatie van cliënt.

Artikel 4.9 Maatwerkvoorziening individuele begeleiding

Een cliënt komt in aanmerking voor individuele begeleiding wanneer:

  • a.

    uit een complexe ondersteuningsvraag de noodzaak daartoe blijkt; of

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving; of

  • c.

    toezicht op de cliënt nodig is.

Artikel 4.10 Maatwerkvoorziening dagbesteding

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor dagactiviteiten met ondersteuning wanneer:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om dagactiviteiten, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagactiviteiten directe nabijheid van gespecialiseerde hulp, ondersteuning en/of toezicht nodig is; of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel hem voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk wanneer:

    • a.

      de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt; en

    • b.

      de cliënt onvoldoende vaardigheden heeft rond het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijkse leven; en

    • c.

      de cliënt geen of zeer weinig loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft; of

    • d.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

Artikel 4.11 Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Een cliënt kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf wanneer:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht en begeleiding gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, en

  • b.

    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

Artikel 4.12 Maatwerkvoorziening wonen

  • 1.

    Met in achtneming van het bepaalde artikel 4.1 kan een cliënt voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de beperkingen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte, waarbij geldt dat als verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is deze het primaat heeft.

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de zelfstandige woonruimte waar de cliënt woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3.

    Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

    • a.

      verhuizen naar en inrichten van een andere woning;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      overige woonvoorzieningen.

  • 4.

    Geen woonvoorziening verhuizen wordt verstrekt wanneer:

    • a.

      een cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      een cliënt geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • c.

      een cliënt verhuist naar een instelling voor langdurige zorg en de gemeente op grond van de wet voor deze cliënt niet langer voor de ondersteuning verantwoordelijk is.

  • 5.

    De woonvoorziening verhuizen worden alleen verstrekt indien cliënt verhuist naar een woonruimte die naar het oordeel van het college geschikt is voor zijn beperkingen.

  • 6.

    Een aanpassing ten behoeve van toegang tot gemeenschappelijke ruimten is in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 4.1 lid 8 onder d niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 4.13 Maatwerkvoorziening vervoer (algemeen)

  • 1.

    De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      collectief vervoer;

    • b.

      een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

    • c.

      een scootmobiel;

    • d.

      een autoaanpassing.

  • 2.

    Een cliënt kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in het lokaal verplaatsen en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 3.

    Een toekenning van een maatwerkvoorziening vervoer is slechts mogelijk indien er sprake is van een frequente vervoersbehoefte. Of wanneer het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 4.

    In het geval zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dan vindt een doorverwijzing plaats naar de voorliggende landelijke voorziening.

Artikel 4.14 Maatwerkvoorziening collectief vervoer

  • 1.

    Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Met het collectief vervoer kan een inwoner zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat:

    • a.

      Medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis is;

    • b.

      de inwoner iemand mag meenemen tegen het medereizigerstarief. Dit tarief wordt bepaald door de vervoerder;

    • c.

      kinderen tot en met 3 jaar gratis meereizen;

    • d.

      de inwoner per jaar maximaal 1.500 kilometer kan reizen met het collectief vervoer, tenzij individuele omstandigheden een afwijking rechtvaardigen.

    • e.

      de inwoner 24 uur per dag en 7 dagen per week kan reizen met het collectief vervoer;

    • f.

      de inwoner per rit maximaal 25,5 kilometer rondom het eigen woonadres kan reizen tegen de vastgestelde eigen bijdrage. Boven deze 25,5 kilometer geldt het tarief van de vervoerder. Een inwoner kan dus meer reizen dan 25,5 kilometer per rit maar de extra kosten komen voor rekening van de inwoner;

    • g.

      de inwoner voordelig reist op werkdagen tijdens daluren (11:00 – 14:00). Tijdens deze daluren betaalt de inwoner een vast tarief per rit, ongeacht de daadwerkelijk gereden afstand.

  • 3.

    Naast een indicatie voor het collectief vervoer kan de gemeente ook besluiten om aanvullende indicaties af te geven.

Artikel 4.15 Maatwerkvoorziening door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

  • 1.

    Een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan bestaan uit:

    • a.

      de aanpassing van een fiets;

    • b.

      een niet algemeen gebruikelijke fiets;

    • c.

      een rolstoelfiets of handbike.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in het vorige lid indien:

    • a.

      zijn beperking het gebruik van een gewone fiets of aankoppelfiets onmogelijk maakt, en

    • b.

      hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

  • 3.

    Voor een kind kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast(e) fietszitje of fietsaanhanger als een standaard voorziening niet mogelijk is.

Artikel 4.16 Maatwerkvoorziening rolstoel

  • 1.

    Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor het zittend verplaatsen in en om de woning.

  • 2.

    De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

    • b.

      een afneembare elektrische ondersteuning voor een rolstoel;

    • c.

      een elektrische rolstoel;

    • d.

      individuele aanpassingen aan de rolstoel;

    • e.

      rolstoelaccessoires;

    • f.

      een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

Artikel 4.17 Maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang wanneer hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

  • 4.

    Het college stelt beleidsregels op overeenkomstig het convenant toegang maatschappelijke opvang.

Artikel 4.18 Maatwerkvoorziening beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen wanneer:

  • a.

    hij toezicht en begeleiding nodig heeft, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

  • b.

    hij psychische of psychosociale problemen heeft, en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 4.19 Nadere regels

Voor zover de wet zich hier niet tegen verzet, kan het college nadere regels vaststellen over de eigenschappen, inhoud en omvang van de te geven maatwerkvoorzieningen, en de toegang daartoe, als bedoeld in dit hoofdstuk. Hieronder valt expliciet het geven van verdere invulling aan het bepaalde in artikel 4.4 tot en met 4.7, waaronder de toepassing van een periodieke indexering op grond van het wettelijk minimumloon, CBS-prijsindex of CAO VVT. De diverse tariefhoogten die bovenstaand zijn opgenomen dan wel voortvloeien uit bovenstaande bepalingen worden opgenomen in een tabel behorende bij de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen.

5 Financiële tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Artikel 5.1 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan, zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische ziekte die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan 120% van het wettelijke minimumloon, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 5.2 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over het bepaalde in dit hoofdstuk.

6 Waardering mantelzorgers

Artikel 6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college draagt zorg voor:

  • 1.

    het waarderen van mantelzorgers;

  • 2.

    het vinden van mantelzorgers;

  • 3.

    het versterken van de positie van mantelzorgers;

  • 4.

    het verlichten van de taken van mantelzorgers; en

  • 5.

    het verbinden van de informele zorg van mantelzorgers en vrijwilligers met de formele zorg.

Artikel 6.2 Nadere regels

Het college bepaalt bij nadere regels hoe de waardering, erkenning en ondersteuning van mantelzorgers van cliënten in de gemeente wordt vormgegeven.

7 Bijdrage in de kosten

Artikel 7.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Geen bijdrage is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening arbeidsmatige dagbesteding.

  • 4.

    Geen bijdrage is verschuldigd voor de algemene voorzieningen genoemd in deze verordening, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 5.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de algemene voorziening was- en strijkservice zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

Artikel 7.2 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s en de algemene voorziening was- en strijkservice bedraagt de hoogte van de bijdrage voor één of meerdere voorzieningen samen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 van de wet per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt samen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt de hoogte van de bijdrage van de maatwerkvoorziening voor collectief vervoer:

    • a.

      tijdens de daluren (11.00 uur – 14.00 uur van maandag tot en met vrijdag) een tarief van € 1,00 per rit, tot een maximum van 25,5 kilometer per rit. Bij reizen van meer dan 25,5 kilometer geldt voor de extra kilometers het door de vervoerder bepaalde tarief. Deze extra kosten zijn voor rekening van de cliënt.

    • b.

      buiten genoemde daluren een opstaptarief van € 1,53 plus een tarief van € 0,188 per gereden kilometer. Voor dit kilometertarief geldt een maximum van 25,5 kilometer per rit. Bij reizen van meer dan 25,5 kilometer geldt voor de extra kilometers het door de vervoerder bepaalde tarief. Deze extra kosten zijn voor rekening van de cliënt.

  • Indexatie van de tarieven vindt jaarlijks plaats conform de NEA-index.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt de hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage in de kosten voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in lid 2 genoemde maatwerkvoorziening collectief vervoer en de algemene voorziening was- en strijkservice mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb;

    • c.

      algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 6.

    In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4b lid 2 van de wet worden de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of pgb door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit geen bijdrage verschuldigd zijn.

8 Toezicht en handhaving

Artikel 8.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is verstrekt verplicht om alle belangrijke feiten en omstandigheden die daarmee te maken hebben aan het college te laten weten. Hij doet dit op verzoek van het college of direct uit zichzelf. Feiten en omstandigheden zijn belangrijk als de cliënt redelijkerwijs had kunnen bedenken dat deze van invloed kunnen zijn op zijn recht op een voorziening.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en het college een andere beslissing zou hebben genomen als de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen. Hieronder valt ook de situatie dat de cliënt langer dan zes weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de voorziening zijn verbonden;

    • e.

      de cliënt de voorziening niet (meer) of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de voorziening is verstrekt.

  • 4.

    Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is gebruikt voor het betalen van de voorziening waarvoor het pgb is toegekend.

  • 5.

    Als het college een beslissing intrekt op grond van het bepaalde in lid 3 onder a, kan het college, conform het bepaalde in artikel 2.4.1 van de wet, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college deze voorziening terugvorderen.

  • 7.

    Als de cliënt zich vaak en ernstig misdraagt tijdens het (her)onderzoek, het vaststellen van het recht, bij het ontvangen van diensten en/of vaak onzorgvuldig omgaat met verstrekte voorzieningen, kan het college maatregelen treffen ten aanzien van de cliënt. Deze maatregelen kunnen tijdelijk of permanent zijn en zijn bedoeld om de persoon die de hulp verleent te beschermen en/of (verdere) schade te voorkomen.

Artikel 8.2 Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor maximaal dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten. Dit kan alleen als het college een ernstig vermoeden heeft dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en het college een andere beslissing over het verstrekken van het pgb zou hebben genomen als de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest (artikel 2.3.10 lid 1 onder a van de wet);

    • b.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het pgb zijn verbonden (artikel 2.3.10 lid 1 onder d van de wet);

    • c.

      de cliënt het pgb niet (meer) of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het pgb is verstrekt (artikel 2.3.10 lid 1 onder e van de wet).

  • 2.

    Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten voor de duur van de opname als er sprake is van verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 8.1 lid 3 onder b.

  • 3.

    Het college stuurt cliënt een brief om hem te vertellen dat het college de SVB heeft verzocht om de betalingen uit het pgb op te schorten zoals bedoeld in lid 1 of lid 2.

Artikel 8.4 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

9 Kwaliteit en klachten

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zo veel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 2.

    Als en voor zover er geen kwaliteits- en deskundigheidseisen gedefinieerd en vastgesteld zijn, stelt het college in aanvulling of afwijking daarvan nadere eisen vast met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hierbij neemt het college minimaal de volgende eisen mee:

    • a.

      de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      de voorzieningen worden afgestemd op andere vormen van zorg, ondersteuning en welzijn;

    • c.

      beroepskrachten handelen bij het leveren van voorzieningen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen tenminste aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de erkende keurmerken die in de desbetreffende branche van toepassing zijn;

    • e.

      de juiste deskundigheid wordt ingezet en deze deskundigheid van beroepskrachten wordt tenminste aangetoond door in de desbetreffende branche relevante diploma’s.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatste controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs voor een dienst op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst, en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 9.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder.

  • 2.

    Het college draagt aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten op iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening direct aan de toezichthoudend ambtenaar te melden. Naast deze meldingsplicht is en blijft de aanbieder ook verantwoordelijk voor het nemen van passende maatregelen met betrekking tot de melding, en voor het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar als bedoeld in artikel 6.1 van de wet doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 9.4 Klachtregeling

  • 1.

    Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten over alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten de in dit artikel genoemde eis niet of anders aan de aanbieder te stellen, als deze eis niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over en met inachtneming van het voorgaande.

10 Beleidsparticipatie

Artikel 10.1 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college neemt in de afspraken met aanbieders van een voorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap van cliënten moeten hebben, waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. De medezeggenschap ziet in ieder geval toe op voorgenomen besluiten van de aanbieder over alle voorzieningen die voor de cliënten van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten de in dit artikel genoemde eis niet of anders aan de aanbieder te stellen, als deze eis niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 10.2 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt, ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, via in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college houdt bij toepassing van dit artikel rekening met Verordening Adviesgroep Sociaal Domein gemeente Groningen 2022.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over en met inachtneming van het voorgaande.

11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze Verordening, als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 11.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2024.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023 gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2023, die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5.

    Het college kan ten gunste van de cliënt afwijken van het bepaalde in lid 3 en 4.

Artikel 11.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024;

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2024.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 juli 2024.

burgemeester,

Koen Schuiling

griffier,

Josine Spier

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de Wmo en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

  • Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering. De geldende jurisprudentie wordt hierin gevolgd, ook ten aanzien van de 5% reserveringsruimte/aflossingscapaciteit van de geldende bijstandsnorm en de termijn van terugbetaling (36 maanden)

Artikel 1.2 Doelgroep van de Verordening

In dit artikel is beschreven dat de Wmo zich met name richt op de ingezetenen van de gemeente Groningen en waarbij enkele uitzondering gelden, zoals mantelzorgers maar ook voor de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen

 

Hoofdstuk 2 Toegang

In dit hoofdstuk is de procedure van toegang en onderzoek beschreven. Bijzonder is dat de Wmo 2015 een verplichte melding kent voorafgaand aan een mogelijke aanvraag in de zin van de Awb. Het onderzoek wordt verricht tijdens de meldingsfase, waarbij een aanvraag slechts een van de mogelijke uitkomsten is. Een inwoner kan bijvoorbeeld ook op basis van eigen kracht of hulp uit het sociaal netwerk zijn hulpvraag oplossen. In die situaties waar het niet leidt tot een aanvraag volstaat het toesturen van het ondersteuningsplan. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit het volgen van een stappenplan zoals door de CRvB is voorgeschreven en is vastgelegd in artikel 2.6.

 

Artikel 2.6 Onderzoek

In lid 3 wordt verwezen naar de Doorbraak-systematiek. Als uit de analyse blijkt dat er maatwerk nodig is wat niet binnen de reguliere systemen, voorzieningen of regelingen kan worden gerealiseerd of (nog) niet bestaat, maken we gebruik van de Doorbraakmethode®. Dit is een werkwijze voor maatwerk in het sociaal domein, ontwikkeld door het Instituut voor Publieke Waarden. Deze werkwijze geeft professionals een instrument om domein- en organisatieoverstijgend maatwerk mogelijk te maken en te legitimeren.

 

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is volgens de wet bedoeld als een laagdrempelig en eenvoudig toegankelijk alternatief voor de complexere maatwerkvoorziening. Een algemene voorziening moet altijd door het college (contractueel) kunnen worden afgedwongen bij de desbetreffende aanbieder. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening. Voor zover een algemene voorziening gericht is op een specifieke doelgroep wordt hiermee bedoeld dat de inwoner wel de beperking in de zelfredzaamheid of participatie die met de algemene voorziening wordt gecompenseerd aantoonbaar moet ervaren.

  • a.

    Met deze algemene voorziening is een juridische grondslag gecreëerd voor het gebruik van de De VoorzieningenWijzer. Inwoners met een laag inkomen kunnen langs die weg advies krijgen over bijv. niet gebruik voorziening.

Artikel 3.2 Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

De opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief biedt de mogelijkheid van kortdurend onderdak voor de dag en de nacht als algemene voorziening. Het voldoen aan een aantal algemene criteria is voldoende voor toegang. Er is daarbij geen sprake van een maatwerktraject voor deze nachten dagopvang. Er is op dat moment geen verblijfsalternatief.

 

Artikel 3.3 Vergoeding wijziging geslachtsregistratie

Vergoeding vindt plaats middels het niet in rekening brengen van de (leges) kosten, dan wel rechtstreekse doorbetaling aan de geraadpleegde deskundige. Kosten worden intern verrekend.

 

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.5 Hoogte persoonsgebonden budget – diensten

De tarieven voor informeel pgb huishoudelijke hulp en individuele begeleiding zijn aangepast naar aanleiding van twee uitspraken van de CRvB (CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580). Hieruit blijkt dat het tarief minimaal overeen moet komen met de hoogste periodiek in de desbetreffende CAO, vermeerderd met vakantiebijslag en tegenwaarde van verlofuren. Voor hulp bij huishouden is dit de specifiek hiervoor in het leven geroepen salarisschaal hulp bij huishouden, voor begeleiding is dit FWG30 uit de CAO VVT. Uit de uitspraak CRvB 25-07-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5446 blijkt dat bij de tegenwaarde van verlofuren uitgegaan moet worden van het vastgestelde aantal verlofuren uit de CAO VVT.

 

Artikel 4.8 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

Onder ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’ valt ook een schoon huis. Voorzover uit het onderzoek blijkt dat de inwoner onvoldoende redzaam is om zijn huis schoon te houden geldt ook dat het eerst gaat om de vraag of iemand in het eigen sociale netwerk, bijvoorbeeld via gebruikelijke hulp door huisgenoten, een oplossing kan regelen. Zo niet, dan is de vraag of de algemene voorziening, als het gaat om was en strijk, uitkomst kan bieden. Als die algemene voorziening niet passend en/of toereikend of als deze financieel gezien niet toegankelijk is, kan een maatwerkvoorziening HH aan de orde zijn.

 

Het beleid van de gemeente is gebaseerd op het Normenkader HHM/KPMG om te komen tot objectieve normtijden bij maatwerkvoorzieningen HH.

 

Artikel 4.9 Maatwerkvoorziening individuele begeleiding

Begeleiding is bedoeld om de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen, te behouden of te compenseren. De begeleiding beoogt een verblijf in een instelling zo lang mogelijk uit te stellen of overbodig te maken.

 

De individuele begeleiding richt zich op het begeleiden in het dagelijks functioneren. Het gaat om het actief herstellen, dan wel compenseren van het beperkte of afwezige regelvermogen van een persoon waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. De ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Dat kan ook ondersteuning behelsen bij administratie en financiële zaken, omgaan met geld.

 

Individuele begeleiding kan ook praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen inhouden zoals begeleiden bij het wassen en aankleden, vergelijkbaar met persoonlijke verzorging zoals geleverd door de wijkverpleegkundige via de Zvw. Daarbij is in de Wmo geen medische zorg nodig of een hoog risico daarop, en bij de Zvw wel. Voorzover PV noodzakelijk is, wordt dit geïndiceerd als onderdeel van de begeleiding.

 

Afhankelijk van de individuele situatie kan individuele begeleiding kortdurend, maar ook langdurig worden ingezet. Begeleiding kan verschillende activiteiten omvatten, met een eigen zwaarte en urenomvang. Indicatiestelling vindt plaats in aantal minuten/uren.

 

Het college stelt beleidsregels vast waarin beschreven wordt hoe er wordt geïndiceerd.

 

Artikel 4.10 Maatwerkvoorziening dagbesteding

Dagbesteding biedt de inwoner zingeving, activiteiten en sociaal verkeer en ondersteunt de cliënt bij het bevorderen, behouden en begeleiden van achteruitgang hiervan. Dagbesteding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van activiteiten. De begeleiding is deskundig in het bieden van passende ondersteuning, structuur, toezicht en/of zorg. Dagbesteding wordt aangeboden in een groep of is gericht op het hebben van contact met meerdere personen.

 

Er is bij de cliënt sprake van een langdurige beperking of er is sprake van een specifieke omstandigheid die aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt ten grondslag ligt. Behalve bij het bieden van passende ondersteuning kan de cliënt tijdens de dagbesteding ook begeleiding nodig hebben bij persoonlijke verzorging en/of communicatie. Goed moet worden onderzocht of er algemene voorzieningen aanwezig zijn die kunnen voorzien in de behoefte aan participatie.

 

Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat. Als de cliënt de dagbesteding niet zelf of met behulp van zijn netwerk kan bereiken dan neemt de aanbieder passende maatregelen om dat mogelijk te maken.

 

Artikel 4.11 Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Veel mensen verlenen voor kortere of langere tijd ‘mantelzorg’ aan hun partner, ouders of andere familieleden, buren of vrienden. Soms kan deze hulp echter behoorlijk zwaar vallen. Wij willen daarom dat mensen die mantelzorg geven de ondersteuning krijgen waar ze behoefte aan hebben. Mensen met een beperking of een handicap die thuis wonen en permanent toezicht en/of hulp nodig hebben, kunnen een indicatie krijgen voor een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf. Ook wel respijtzorg genoemd. De voorziening wordt toegekend aan de cliënt en niet aan de mantelzorger.

 

Artikel 4.12 Maatwerkvoorziening wonen

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat de cliënt in aanvaardbare mate moet worden gecompenseerd.

 

Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.

 

Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in nadere regels vast te leggen bedrag. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met het netwerk in de buurt.

 

Artikel 4.13 en 4.14 Maatwerkvoorziening vervoer

Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer. Het primaat ligt bij het collectief vervoer. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het collectief vervoer wordt aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.

 

Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een scootmobiel, die al dan niet in combinatie met het collectief vervoer voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.

 

Onderdeel d: Indien de cliënt is aangewezen op het vervoer met de eigen auto voor het zich lokaal verplaatsen kan een autoaanpassing noodzakelijk zijn. Het college verstrekt aanpassingen, tenzij deze algemeen gebruikelijk en/of standaard zijn ingebouwd.

 

Een uit de jurisprudentie afkomstige norm van 1500 kilometer als een richtlijn. Deze kan in de praktijk zowel lager als hoger uitpakken, een en ander op basis van individueel onderzoek naar de vervoersbehoefte.

 

Artikel 4.15 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Een groot deel van de door spierkracht voortbewogen vervoersmiddelen zijn algemeen gebruikelijk en bruikbaar voor personen met een beperking. Zo zijn onder andere de tandemmet, de spartamet, de snorfiets, de fiets met trapondersteuning en de fiets met lage instap algemeen gebruikelijk. De in dit artikel genoemde voorzieningen kunnen naast andere vervoersvoorzieningen zoals het collectief vervoer verstrekt worden, wanneer de cliënt zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

 

Omdat deze voorziening ook naast het collectief vervoer kan worden verstrekt moet de bereidheid om de vervoersbehoefte merendeels te vervullen met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel aannemelijk zijn. Wanneer dit vervoermiddel intensief gebruikt wordt is dit voor de gemeente goedkoper dan vele ritten met het collectief vervoer.

 

Artikel 4.16 Maatwerkvoorziening rolstoel

Geen rolstoel wordt verstrekt als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen in voldoende mate een oplossing bieden voor het dagelijkse verplaatsingsprobleem. Bij de verstrekking van een rolstoel wordt onder meer rekening gehouden met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de cliënt.

 

Artikel 4.17 Maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang

De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ofwel waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzicht op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Ook de personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen) behoren tot de doelgroep.

 

Voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat, als opvang noodzakelijk is omdat de thuissituatie niet veilig is en de betrokkene niet zelf in alternatieve huisvesting kan voorzien, aanvragers worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker omdat dan het bestaande sociale netwerk kan blijven worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.

 

Artikel 4.18 Maatwerkvoorziening beschermd wonen

In de Wmo is beschermd wonen aangewezen als er sprake is van psychische of psychosociale problemen. In artikel 1.1.1. Wmo 2015 is de term ‘beschermd wonen’ gedefinieerd. Indicatie vindt plaats als langere tijd een vorm van beschermd wonen nodig met daarbij intensieve begeleiding. In het pakket zit geen vorm van behandeling. Beschermd wonen is in beginsel geen alternatief voor de slecht functionerende woningmarkt.

 

BW en Opvang wordt in Groninger context gezamenlijk georganiseerd via een zogenaamde Centrumregeling waarin alle gemeenten in de provincie Groningen samenwerken en de gemeente Groningen de rol van Centrumgemeente uitvoert. Hierbij is van belang dat alle gemeenten in beginsel gelijk geformuleerd beleid hanteren.

 

Onder de term accommodatie van een instelling kan een veelheid van variëteiten schuilgaan. De gemeente Groningen staat toe dat ‘beschermd wonen’ ook in de thuissituatie (Thuis-plus genoemd) of in een gezamenlijk wooninitiatief kan worden georganiseerd. Ingeval een ouder aan bijvoorbeeld een inwonend kind, die is aangewezen op beschermd wonen en 24-uurstoezicht in de directe nabijheid, zodanige zorg, begeleiding of ondersteuning geeft, dan kan dit onder de noemer van Beschermd wonen worden bekostigd.

 

5 Financiële tegemoetkoming meerkosten

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. En als dat mogelijk is, in welke gevallen en in welke mate ((Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 140).

 

6 Waardering mantelzorgers

Mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering (artikel 2.1.6 van de wet). Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

 

Hier is verder bepaald op welke wijze het college zorgdraagt voor de jaarlijkse blijk van waardering. Overeenkomstig de wet moet in de verordening in ieder geval een procedure vastgelegd worden die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht. Kort en goed komt het erop neer dat – met inachtneming van het bovenstaande – mantelzorgers van cliënten in de gemeente via een melding bij het college in aanmerking kunnen worden gebracht voor de jaarlijkse blijk van waardering (eerste lid). Onder andere ten aanzien van de meldingsprocedure kunnen het college nadere regels stellen (tweede lid).

 

7 Bijdrage in de kosten

Artikelen 7.1 en 7.2

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Wat betreft de algemene voorzieningen heeft de raad ervoor gekozen om daarop geen financiële bijdrage te vragen. Uitgezonderd is daarbij de algemene voorziening was- en strijkservice. Daar geldt het tarief van de maatwerkvoorziening. Deze kosten zijn acceptabel omdat deze lager zijn dan de kosten die cliënt zou maken ingeval van thuis wassen.

 

Ook wat betreft de maatwerkvoorzieningen sluit de gemeente aan bij de eigen bedrage zoals die in de wet is genoemd (2024: € 20,60 per maand).

 

De tarieven voor het collectief vervoer sluiten aan bij de historische gegevens en de tarifering van het openbaar vervoer. Reizen in de daluren wordt aangemoedigd, het tarief is dan bepaald op € 1,-.

 

Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geeft de bevoegdheid om geen eigen bijdrage op te leggen vanwege moeilijke financiële omstandigheden waarin een client verkeert (financieel onvermogen) of in verband met psychische omstandigheden. Het college kan van die bevoegdheid gebruik maken.

 

8 Toezicht en handhaving

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of –vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.

 

Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken te worden.

 

9 Kwaliteit en klachten

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen die rechtspersoon zijn moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren. Deze medezeggenschap dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.

 

Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of een natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.

 

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Bij aanbesteding vindt uiteraard toepassing plaats van de ‘Amvb reële prijzen Wmo 2015’ die is gebaseerd op de wet.

 

Artikel 9.3 Meldingsregeling calamiteit en geweld

De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.

 

Artikel 9.4 Klachtregeling

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

 

10 Beleidsparticipatie

Dit artikel regelt dat het college de burgers betrekt bij de totstandkoming van het Wmo-beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo- beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. Voor de gemeente Groningen is dit nader uitgewerkt in de Verordening Adviesgroep Sociaal Domein gemeente Groningen 2022, waarin de kaders zijn opgenomen voor deze vorm van burgerparticipatie.

 

11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.

 

Naar boven