Delegatiebesluit omgevingsplan

De Raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 mei 2024

(raadsvoorstel nr. 24bb003309/24bo005022); 24bb004997;

 

gelet op het bepaalde in artikel 2.8 Omgevingswet;

 

overwegende dat:

het wenselijk is bepaalde bevoegdheden ten aanzien van het omgevingsplan te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders;

 

besluit:

Artikel 1  

Aan het college van burgemeester en wethouders wordt in de volgende gevallen de bevoegdheid gedelegeerd tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan:

  • a.

    het wijzigen van het omgevingsplan in verband met het opnemen van een niet tijdelijke, onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend in afwijking van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 4.17 Omgevingswet;

  • b.

    het wijzigen van het omgevingsplan op grond van een in het tijdelijk deel van het omgevingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en aan de voorwaarden, bedoeld in die wijzigingsbevoegdheid is voldaan;

  • c.

    het wijzigen van het omgevingsplan in de in artikel 2 genoemde gevallen en op de in artikel 2 genoemde locaties en indien wordt voldaan aan de in artikel 2 genoemde voorwaarden;

  • d.

    het wijzigen van het omgevingsplan bij het aanwijzen, schrappen of wijzigen van een gemeentelijk monument;

  • e.

    het wijzigen van het omgevingsplan in verband met technische of redactionele aanpassingen.

Artikel 2  

[Gereserveerd]

Artikel 3  

Dit besluit treedt in werking de dag na publicatie ervan in het Gemeenteblad.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 en 11 juli 2024.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Toelichting  

1. Inleiding

Het omgevingsplan of delen daarvan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Op grond van artikel 2.8 uit de Omgevingswet kan de bevoegdheid voor het vaststellen van een deel van het omgevingsplan worden gedelegeerd aan het college. Dit is geen verplichting. Elke gemeente kan zelf bepalen in welke gevallen de vaststelling van een deel van het omgevingsplan wordt gedelegeerd aan het college. Dat kan door middel van een delegatiebesluit.

 

2. Context

Het delegeren van bevoegdheden in relatie tot een juridisch-planologisch kader bestond onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ook al. Op grond van de Wro was het mogelijk om in het bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten op te nemen. Die gaven het college de mogelijkheid om – als voldaan werd aan de in de regels genoemde voorwaarden – een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen, vaak ten behoeve van een ontwikkeling op een bepaalde locatie.

 

In het omgevingsplan is het niet mogelijk om wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten op te nemen. Deze mogelijkheid is komen vervallen. Het omgevingsplan kan geen bevoegdheid voor het college creëren om een nieuw juridisch-planologisch kader te maken. Als de wens daartoe bestaat, dan zal de gemeenteraad de bevoegdheid moeten delegeren aan het college door middel van een delegatiebesluit. Daarbij wordt opgemerkt dat het alleen gaat om een deel van het omgevingsplan. De vaststelling van het gehele omgevingsplan kan niet worden gedelegeerd.

 

3. Mogelijkheden

De Omgevingswet gaat een stap verder dan de mogelijkheden die de Wro biedt in relatie tot het bestemmingsplan. Op basis van de Omgevingswet is het bijvoorbeeld mogelijk dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een deel van een omgevingsplan aan het college wordt gedelegeerd als door de gemeenteraad vastgesteld beleid in het omgevingsplan wordt opgenomen. Deze vorm van delegatie kent de oude wetgeving niet. Een ander geval van een meer vergaande vorm van delegatie is de vaststelling van een voorbereidingsbesluit. Onder de Omgevingswet is geen sprake meer van een apart voorbereidingsbesluit, maar worden daarover regels opgenomen in het omgevingsplan. De bevoegdheid tot vaststellen van een omgevingsplan waarin zulke voorbereidingsregels zijn openomen, kan worden gedelegeerd aan het college.

 

In het delegatiebesluit Omgevingsplan zijn bevoegdheden zoals hiervoor genoemd niet bij het college neergelegd. Om daarover keuzen te maken, is het nodig dat er meer ervaring is opgedaan met de Omgevingswet en de werking van het omgevingsplan. Het voorliggende delegatiebesluit is wel bedoeld om de bevoegdheidsverdeling tussen het college en de raad voort te zetten of om voor praktische gevallen de bevoegdheid tot vaststelling van een deel van het omgevingsplan bij het college neer te leggen. Hieronder zal per geval een toelichting worden gegeven.

 

4. Gevallen

De gevallen waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van een deel van het omgevingsplan wordt gedelegeerd aan het college betreffen:

  • 1.

    Artikel 1 lid 1 onder a.

    Delegatie in geval van het verwerken van omgevingsvergunningen in het omgevingsplan die verleend zijn in afwijking van het omgevingsplan ( buitenplanse omgevingsplanactiviteit).

    Op grond van artikel 4.17 Omgevingswet moet een omgevingsvergunning die in afwijking van het omgevingsplan is verleend, de zogenaamde vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de bopa), vijf jaar na het onherroepelijk worden daarvan, verwerkt worden in het omgevingsplan. Uitgezonderd hiervan zijn tijdelijke omgevingsvergunningen. Omdat het gaat om het verwerken van onherroepelijke omgevingsvergunningen, de afweging dat het betreffende project op de betreffende locatie acceptabel is al is gemaakt en er geen verdere belangenafweging plaatsvindt, wordt voorgesteld de bevoegdheid voor het vaststellen van dit soort wijzigingen van het omgevingsplan te delegeren aan het college.

  • 2.

    Artikel 1 lid 1 onder b en c.

    Delegatie in geval van wijzigingsbevoegdheden.

    De bestemmingsplannen die op 1 januari 2024 golden, vormen het tijdelijk omgevingsplan. Dat tijdelijke omgevingsplan moet, zoals hiervoor beschreven, stapsgewijs worden vervangen door een omgevingsplan dat voldoet aan de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet is het niet mogelijk om in het omgevingsplan bevoegdheden voor het college te creëren, iets wat binnen een bestemmingsplan wel mogelijk was in de vorm van zogenaamde wijzigingsbevoegdheden. Dat betekent dat ook relatief kleine wijzigingen in een ruimtelijk regime aan uw raad voorgelegd moet worden. Om toch de mogelijkheid te behouden om de praktijk van het benutten van bestaande wijzigingsbevoegdheden op een vergelijkbare manier voort te kunnen zetten, wordt het volgende voorgesteld:

    • a)

      In geval van een wijzigingsbevoegdheid die in het tijdelijk omgevingsplan is opgenomen en waarvoor een nieuw deel van het omgevingsplan voor een bepaalde locatie wordt gemaakt, wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot vaststelling van dit deel van het omgevingsplan bij het college neer te leggen. Zoals hiervoor aangegeven, is het in sommige gevallen is het niet doelmatig om met een omgevingsvergunning voor het bouwen af te wijken van het tijdelijke omgevingsplan. In zo’n geval zal er voor de ontwikkeling een deel van het omgevingsplan gemaakt moeten worden. Het lijkt logisch om de bevoegdheid daartoe, mits de ontwikkeling binnen de randvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid blijft, bij het college te neer te leggen zoals dat ook bij een wijzigingsplan het geval is.

    • a)

      Bij het “omzetten” van het tijdelijk omgevingsplan naar een omgevingsplan conform de Omgevingswet bestaat geen optie wijzigingsbevoegdheden op te nemen. Dat is niet altijd wenselijk als er zicht bestaat op het nodig hebben van enige afwijkingsruimte. Daarom wordt nu voorgesteld om te besluiten dat in dit soort gevallen niet alleen een wijziging van het omgevingsplan aan uw raad zal worden voorgelegd, maar ook een besluit waarin wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de bevoegdheid tot het vaststellen van wijzigingen in dat deel van het omgevingsplan aan het college wordt gedelegeerd. Het voorliggende delegatiebesluit wordt dus steeds aangevuld op dit punt. Op een later moment kan dan, als een deel van het omgevingsplan wordt gemaakt en wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit het delegatiebesluit, dit deel van het omgevingsplan worden vastgesteld door het college. Er is een reservering voor wijzigingsbevoegdheden die uit het tijdelijk omgevingsplan worden opgenomen in het delegatiebesluit.

  • 3.

    Artikel 1 lid 1 onder d

    Delegatie in geval van toekennen, schrappen of wijzigen van de functie-aanduiding “gemeentelijk monument”.

    Op basis van het oude recht werden gemeentelijke monumenten op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 aangewezen door het college. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na opname van de regels voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in het omgevingsplan, wordt een gemeentelijk monument aangewezen door het toekennen van een functie-aanduiding met bijbehorende regels in het omgevingsplan. Omdat de raad bevoegd is tot het vaststellen van het omgevingsplan, krijgt de raad dan ook de bevoegdheid om een status van gemeentelijk monument toe te kennen. Deze bevoegdheid kwam toe aan het college. Om aan te sluiten bij de bekende bevoegdheidsverdeling (voor inwerkingtreding Omgevingswet) wordt voorgesteld deze bevoegdheid te delegeren aan het college en daarmee de vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan die alleen betrekking heeft op het toekennen, schrappen of wijzigen van de functie-aanduiding “gemeentelijk monument” aan het college te delegeren.

  • 4.

    Artikel 1 lid 1 onder e

    Delegatie in geval van het doorvoeren van technische of redactionele wijzigingen in het omgevingsplan.

    Vanuit praktisch oogpunt wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot het aanbrengen van technisch of redactionele wijzigingen in het omgevingsplan – zoals het aanpassen van verwijzingen naar vervallen wetgeving – te delegeren aan het college. Het gaat hierbij uitsluitend om wijzigingen die geen enkel inhoudelijk gevolg hebben voor de geldende regels.

Naar boven