Bijlage 1 Kwaliteitskader Hengelose Voorschool
9e versie mei 2024
1 Inleiding
In de gemeente Hengelo willen we dat alle kinderen zich goed kunnen ontwikkelen en een goede start kunnen maken op de basisschool. In de periode 0-6 jaar wordt de basis gelegd voor de rest van het leven. Een belangrijke periode ter voorbereiding op de basisschool is de peuterperiode van 2,5 tot 4 jaar. In deze periode is het van belang dat peuters een voorschoolse voorziening bezoeken om goed voorbereid aan de basisschool te kunnen beginnen. Binnen de voorschool worden kinderen spelenderwijs gestimuleerd in hun ontwikkeling. Wij vinden het belangrijk dat alle peuters de mogelijkheid hebben om naar een voorschool te gaan.
Er zijn wettelijke eisen waaraan kinderopvang en gemeenten moeten voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE), de Wet kinderopvang (WKO) en de Wet op het primair onderwijs (WPO). Daarnaast zijn er aanvullende eisen vastgelegd in het Besluit kwaliteit kinderopvang en zijn kwaliteitseisen voor voor- en vroegschoolse educatie vastgelegd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
In de gemeente Hengelo zetten we in op hoge kwaliteit voor de voorschool. Dit kwaliteitskader is gebaseerd op de eisen die de afgelopen jaren aan voor- en vroegschoolse educatie (vve) werden gesteld in de G37 door de bestuursafspraken met het Rijk. Als onderlegger voor het kwaliteitskader is het onderzoekskader voor het toezicht op de voorschoolse educatie vanuit de onderwijsinspectie gebruikt. Dit is een onderdeel van het onderzoekskader Primair Onderwijs.
Ook landelijk wordt er meer ingezet op een hoge kwaliteit voor alle kinderopvangorganisaties. Met de invoering van de Wet Innovatie Kwaliteit in de Kinderopvang (IKK) per 1 januari 2018 is hier stapsgewijs op ingezet. Deze versie van het kwaltiteitskader houdt rekening met de wettelijke aanpassingen die gedurende 2024 zijn doorgevoerd en per 1 januari 2025 worden ingevoerd.
Met dit kwaliteitskader geven wij de kwaliteitseisen aan die wij in de gemeente Hengelo stellen aan voorschoolse instellingen om in aanmerking te komen voor subsidie. Dit kwaliteitskader is een onderlegger voor de uitvoeringsregeling ‘subsidie Voorschool Hengelo’. In het kwaliteitskader worden per onderwerp eerst de relevante wettelijke kaders en eisen benoemd, waarna de Hengelose eisen volgen. Het kwaliteitskader is tot stand gekomen in overleg met de voorschoolse partners, het onderwijs, de GGD en de verschillende betrokken afdelingen binnen de gemeente Hengelo.
2 Doelgroep
|
- •
B&W stellen vast welke kinderen met een risico op achterstand in de Nederlandse taal in aanmerking komen voor voorschoolse educatie (Art. 167-1a1 WPO).
- •
B&W dragen zorg voor voldoende VVE voorzieningen in aantal en spreiding (Art. 166-1 WPO).
- •
De gemeente spant zich in om alle doelgroepkinderen aan voorschoolse educatie deel te laten nemen.
Daarnaast spant de gemeente zich in voor een optimaal bereik van alle peuters door ouders te stimuleren hun peuter in te schrijven voor een voorschoolse voorziening, bijvoorbeeld via consultatiebureaus. Het is aan gemeenten om een aanbod te doen aan peuters zonder recht op kinderopvangtoeslag (bestuursakkoord VNG/ministerie SZW maart 2016)
- •
B&W maken afspraken over de wijze van toeleiding van kinderen naar voorschoolse en vroegschoolse educatie. (Art. 167-1a2 WPO)
|
In Hengelo zetten we met de gesubsidieerde peuterplekken in op alle peuters woonachtig in Hengelo tussen de 2,5 jaar en 4 jaar (vanaf 2 jaar in kleine kern) 1 . Binnen deze groep peuters onderscheiden we reguliere peuters en doelgroeppeuters.
Doelgroeppeuters zijn peuters met een risico op een (taal)achterstand. Doelgroeppeuters komen in aanmerking voor een peuterplek VVE (voor- en vroegschoolse educatie) op basis van een verwijzing voor VVE.
De indicering voor VVE vindt plaats door de GGD op basis van de volgende criteria:
- •
Kinderen met ouders met een laag opleidingsniveau2
- •
Niet-Nederlandstalige gezinssituatie3
- •
Kinderen met een (taal)achterstand, waarvan de ouders geen laag opleidingsniveau hebben en/of de gezinssituatie Nederlandstalig is.
Indicering vindt plaats vanaf de leeftijd van 18 maanden. Actieve verwijzing vindt plaats vanaf de leeftijd van 2 jaar.
Reguliere peuters zijn alle overige peuters die niet voldoen aan de criteria van doelgroeppeuter.
|
3 Aanbod
|
- •
Het aanbod voorschoolse educatie is zodanig ingericht dat een kind vanaf de dag dat het tweeëneenhalf jaar oud wordt in anderhalf jaar ten minste 960 uur voorschoolse educatie kan ontvangen (artikel 2.1 besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (bbkve)).
- •
Het aanbod voorschoolse educatie bedraagt maximaal zes uur per dag (artikel 2.2 bbkve).
- •
De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijk aantal aanwezige kinderen in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden bedraagt ten minste één beroepskracht per acht kinderen (artikel 3 bbkve).
- •
Een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen (artikel 3 bbkve).
- •
Voor voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt dat op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling stimuleert op gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling (artikel 5 bbkve)
- •
Beroepskrachten voorschoolse educatie dienen in het bezit te zijn van een getuigschrift van een vakopleiding specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden;
- °
En onderdeel van de beroepsopleiding waarvoor het getuigschrift is behaald, vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat tenminste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:
- »
Het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie,
- »
Het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
- »
Het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie,
- »
Het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van
kinderen, en
- °
Het vormgeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan de zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie; of
- °
Het keuzedeel zoals in het vorige lid benoemd, is niet vereist indien de in dat lid genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding waarop de kwalificatie is gericht.
- °
De bezitter van een getuigschrift of erkenning van een vakopleiding specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden, die geen keuzeonderdeel heeft afgerond of waarvan de genoemde kennis en vaardigheden geen onderdeel uitmaken van de beroepsopleiding overlegt naast het getuigschrift een bewijsstuk dat met gunstig gevolg scholing is afgerond die specifiek is gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden met betrekking tot voorschoolse educatie. Deze scholing heeft in elke geval betrekking op de kennis en vaardigheden, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met e, en omvat tenminste 12 dagdelen (artikel 4 bbkve).
- •
De bezitter van een getuigschrift als bedoeld in het hierboven genoemde punt, die aantoonbaar is ingeschreven voor de scholing voorschoolse educatie wordt gelijkgesteld met een beroepskracht voorschoolse educatie, met dien verstande dat dit slechts geldt:
- °
indien hij niet eerder is ingeschreven voor dergelijke scholing;
- °
gedurende de inschrijving voor de scholing, met dien verstande dat deze periode maximaal drie maanden voor de aanvang van de scholing begint en in ieder geval twee jaar na aanvang van de scholing eindigt;
- °
indien hij voldoet aan de wettelijke taaleis; en
- °
indien bij het aanbieden van voorschoolse educatie ten minste één beroepskracht voorschoolse educatie, die voldoet aan de wettelijke scholingeisen eisen, ook op de groep aanwezig is, met dien verstande dat indien de groep uit meer dan acht feitelijk aanwezige kinderen bestaat, dit geen beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, betreft (= uitzondering van opleidingseisen) (artikel 3 bbkve)
- •
Indien in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, dan is op ten hoogste op één van de aanwezige beroepskrachten voorschoolse eductie het vijfde lid (=uitzondering van opleidingseisen) van toepassing (artikel 4 bbkve).
- •
- •
Er moet een pedagogisch beleidsmedewerker worden ingezet ten behoeve van de verhoging van de kwaliteit van voorschoolse educatie en voor implementatie van beleidsvoornemens met betrekking tot voorschoolse educatie of coaching van beroepskrachten voorschoolse educatie. Deze inzet omvat per kindercentrum een minimaal aantal uren per jaar, dat jaarlijks wordt bepaald door het aantal kinderen waaraan in het kindercentrum op 1 januari van het betreffende jaar voorschoolse educatie wordt aangeboden te vermenigvuldigen met tien uur. Hierbij worden slechts kinderen meegeteld die tussen tweeëneenhalf en vier jaar oud zijn en behoren tot de doelgroepkinderen (artikel 2a bbkve).
|
In Hengelo bieden wij twee soorten peuterplekken. Een peuterplek regulier en een peuterplek VVE. We stellen echter de hoge VVE kwaliteitseisen voor beide soorten peuterplekken. Hierin wijken wij af van de wettelijke eisen. Wij wijken af van de wettelijke eisen in de groepsgrootte en in de kwaliteitseisen voor personeel.
Peuterplek regulier
plek van minimaal twee dagdelen voor reguliere peuters vanaf 2,5 jaar (vanaf 2 jaar in kleine kern) tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, verspreid over minimaal twee weekdagen, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per peuterplek per week is acht. Er wordt gewerkt met een gecertificeerd VVE programma
Peuterplek VVE
plek van minimaal vier dagdelen voor doelgroeppeuters vanaf 2,5 jaar tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, verspreid over minimaal vier weekdagen, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per peuterplek per week is 16. Er wordt gewerkt met een gecertificeerd VVE programma. De plek bevindt zich op een voorschoolse locatie die in het LRK staat geregistreerd als VVE gecertificeerd.
Horizontale en vaste groepen
De voorschool vindt plaats in horizontale (peuters van dezelfde leeftijd) vaste groepen. Dat betekent dat een peuter twee dagdelen in dezelfde groep van 2,5 tot 4 jarigen zit. Op deze groep zitten vaste pedagogische medewerkers.
De extra VVE dagdelen kunnen in een andere groep plaatsvinden dan de eerste twee dagdelen. Dit dient echter ook een vaste groep te zijn met vaste pedagogische medewerkers.
Groepsgrootte
De groepsgrootte is minimaal 7 en maximaal 16 peuters (met uitzondering van kleine kernen). Er staat minimaal één gekwalificeerde pedagogisch medewerker per 8 kinderen op de groep. Bij een groep met meer dan 8 kinderen staan er altijd twee gekwalificeerde pedagogisch medewerkers op de groep.
Het is toegestaan gedurende maximaal een half jaar na de start van de groep een groepsgrootte kleiner dan 7 peuters te hebben. Uitzondering hierop zijn de groepen in een kleine kern.
VVE programma
Er word gebruik gemaakt van gecertificeerde VVE programma’s die zijn erkend door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Deze programma’s zijn gericht op het gestructureerd en samenhangend stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. In afstemming met en met goedkeuring van de gemeente is het ook mogelijk een ander programma te gebruiken, mits deze gericht is op het doelgericht, gestructureerd en samenhangend stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.
Kwalificaties pedagogisch medewerkers
De pedagogisch medewerkers op de groep hebben minimaal een MBO PW3 niveau met daarbij de keuzemodule VVE. Op de keuzemodule is een positief resultaat behaald.
En/of de pedagogisch medewerkers hebben naast een MBO PW3 opleiding een gecertificeerde VVE-opleiding (opleiding van minimaal een half jaar en geen internetmodule) gevolgd en deze afgesloten met een certificaat.
En/of de pedagogisch medewerkers hebben een MBO PW3 opleiding met een gecertificeerde geïntegreerde VVE opleiding daarbinnen gevolgd en afgesloten met een positief resultaat.
De pedagogisch medewerkers voldoen aan taalniveau 3F op mondelinge vaardigheden en lezen en aan taalniveau 2F op schriftelijke vaardigheden.
Het is toegestaan dat als één van de pedagogisch medewerkers VVE is geschoold, de ander nog aantoonbaar in opleiding mag zijn voor VVE. Deze medewerker in opleiding moet echter wel in het bezit zijn van een 3F certificaat. Hetzelfde geldt voor de taalscholing 2F/3F. De betreffende medewerker in opleiding moet echter wel in het bezit zijn van een VVE certificaat.
|
4 Houder
|
- •
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks voor elke locatie voorschoolse educatie een opleidingsplan vast dat in elk geval tot uitdrukking brengt op welke wijze de kennis en vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie met betrekking tot de kennis en vaardigheden ten aanzien van voorschoolse educatie worden onderhouden. De houder geeft op concrete en toetsbare wijze uitvoering aan het opleidingsplan, evalueert het plan jaarlijks en stelt het plan aan de hand van de evaluatie zonodig bij (artikel 4 besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (bbkve)).
- •
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
- °
De voor het kindercentrum kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze visie is te herkennen in het aanbod van de activiteiten,
- °
De wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
- °
De wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd,
- °
De wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de onwikkelingen van kinderen,
- °
Het inrichten van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en het beschikbaar stellen van passend materiaal voor voorschoolse educatie, en
- °
De wijze waarop wordt vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.
- °
Hoe aan de omvang van het aantal aan te bieden uren wordt voldaan
- °
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichting tot inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker, bedoeld in artikel 2a, en hoe daarmee de kwaliteit van de voorschoolse educatie wordt bevorderd
(artikel 4a bbkve).
- •
De houder geeft uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan wat de onderwerpen in het vorige lid betreft, evalueert de uitvoering jaarlijks, en stelt het plan zo nodig aan de hand hiervan bij. (artikel 4a bbkve)
|
Wettelijk gezien moeten houders zowel een opleidingsplan als een pedagogisch beleidsplan hebben. Als extra vragen wij in het opleidingsplan gericht in te gaan op het handelingsgericht werken. Daarnaast vragen wij in het pedagogisch beleidsplan specifiek in te gaan hoe er gewerkt wordt aan het educatief handelen.
Opleidingsplan
De houder van de voorschoolse organisatie stelt een opleidingsplan op dat gericht dient te zijn op de continue professionalisering van het personeel op het gebied van voorschoolse educatie en handelingsgericht werken. De eisen met betrekking tot het educatief handelen en de kwaliteitszorg staan geformuleerd onder de punten 8, 9 en 10 van dit kwaliteitskader.
De houder voert het opleidingsplan uit en kan dit aantonen.
De houder stelt het opleidingsplan jaarlijks bij op basis van een evaluatie.
Pedagogisch beleidsplan
De houder van de voorschoolse organisatie heeft een pedagogisch beleidsplan opgesteld. Onderdeel van dit beleidsplan vormen de wettelijke onderdelen zoals hierboven benoemd en is uitgewerkt hoe gewerkt wordt aan educatief handelen. De eisen met betrekking tot educatief handelen staan geformuleerd onder punt 8 van dit kwaliteitskader. De houder voert dit plan uit en kan dit aantonen. De houder evalueert de uitvoering van het plan jaarlijks, en past deze indien nodig op basis van de evaluatie aan.
Gericht ouderbeleid
Voorscholen stellen een gericht ouderbeleid op conform het kwaliteitskader ‘ouders en educatief partnerschap Hengelo’. De houder voert dit plan uit en kan dit aantonen.
Kindvolgsysteem
De houder maakt gebruik van een kindvolgsysteem, waarin de peuters kunnen worden gevolgd op de vier domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.
|
5 Ouders
|
- •
De kinderopvangorganisatie informeert de ouders over het te voeren beleid (Art. 1.54).
- •
De kinderopvangorganisatie stelt een oudercommissie in om advies uit te brengen (Art. 1.58).
- •
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 3 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
- °
De wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de onwikkelingen van kinderen (artikel 4a besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)
|
Wij stellen specifieke eisen ten aanzien van ouderbetrokkenheid. Voor de doelgroeppeuters is dit extra van belang en stellen we extra eisen.
Intake
Ouders worden voorafgaand aan deelname van hun kind aan de voorschool adequaat geïnformeerd. De voorschool gaat na of de ouders de informatie hebben begrepen. De intake gebeurt in afstemming met de ouders volgens een intake procedure en een standaard intakeformulier. Bij de intake van doelgroeppeuters worden ouders actief benaderd en wordt hen aangegeven wat het VVE-programma inhoudt en wat dan van hen verwacht wordt. De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst met de ouders.
Informeren ouders over uitwisseling VVE gegevens
Voorschoolse organisaties zijn verplicht ouders van doelgroeppeuters te informeren over uitwisseling van gegevens met betrekking tot VVE met de GGD.
Ontwikkelingsstimulerende activiteiten thuis
Alle ouders worden gestimuleerd om hun kinderen thuis te ondersteunen in hun ontwikkeling. Voor ouders van doelgroeppeuters betekent dit dat ze spelmaterialen mee krijgen die ze thuis kunnen gebruiken, geïnformeerd worden hoe ze activiteiten uit kunnen voeren en er vindt een terugkoppeling plaats tussen de pedagogisch medewerkers en ouders of en hoe de activiteiten thuis zijn uitgevoerd.
Participatie in VVE activiteiten op de voorschool
Ouders van doelgroeppeuters worden gestimuleerd te participeren in vve-activiteiten op de voorschool. De voorschool organiseert daartoe voldoende relevante ouderactiviteiten, zoals inloopuren, koffieochtenden, themabijeenkomsten.
Informeren over ontwikkeling kind
Ouders worden tenminste 3 keer gedurende de peuterperiode actief geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind. Dit kan vanuit een kindvolgsysteem, zie ook punt 5 resultaten. Hierbij worden de observatiegegevens bekeken en besproken. Bij zorgpunten worden ouders direct geïnformeerd over hun kind.
Thuistaal
Er wordt rekening gehouden met de thuistaal van het kind. Dat betekent dat de pedagogisch medewerkers weten welke taal ouders thuis spreken. Informatie voor ouders en activiteiten worden afgestemd op het taalniveau van de ouders. De pedagogisch medewerkers gaan na of de anderstalige ouders de informatie hebben begrepen.
|
6 Doorgaande leerlijn
|
- •
B&W maken afspraken over de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie (Art. 167-1a3 WPO).
- •
De houder van een kindercentrum neemt deel aan het overleg tussen het college en de bevoegde gezagsorganen van scholen over het onderwijsachterstandenbeleid en werkt mee aan de totstandkoming van de afspraken en de nakoming ervan (art. 1.50a WKO).
- •
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 3 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
- °
De wijze waarop wordt vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie (artikel 4a besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)
|
Overdracht basisschool (vroegschool)
Voor de overdracht van alle peuters wordt het Hengelose overdrachtsformulier en de daarbij behorende handleiding gebruikt. Bij doelgroeppeuters en bij zorgpeuters (peuters waarbij extra zorg nodig is, anders dan vve) vindt een warme overdracht naar de vroegschool (groep 1 en 2 van de basisschool) plaats. De warme overdracht vindt plaats conform de uitleg in de handleiding voor het Hengelose overdrachtsformulier. Voor doelgroeppeuters is dit extra van belang omdat het vve-programma doorloopt tot en met groep 2.
Samenwerking voor- en vroegschool
Iedere voorschool werkt bij voorkeur samen in IKC verband, maar moet tenminste een intensieve samenwerking hebben met één basisschool.
VVE-coördinatie tussen de voor- en de vroegschool
- •
Er is binnen de voorschool iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de vroegschool. Binnen de vroegschool is iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de voorschool.
- •
Deze contactpersoon binnen de voor- en vroegschool onderneemt aantoonbaar gerichte activiteiten om de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool zo soepel mogelijk te laten verlopen, zoals afstemming over aanbod, programma’s, het educatief handelen, pedagogisch klimaat, ouderbeleid en de zorgstructuur.
|
7 Resultaten
|
- •
B&W maken afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. (Art. 167-1b WPO)
- •
De houder van een kindercentrum neemt deel aan het overleg tussen het college en de bevoegde gezagsorganen van scholen over het onderwijsachterstandenbeleid en werkt mee aan de totstandkoming van de afspraken en de nakoming ervan. (art. 1.50a WKO)
- •
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 3 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
- °
De wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd (artikel 4a besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie).
|
(Doelgroep)peuters volgen
(Doelgroep)peuters worden gevolgd in hun ontwikkeling op de vier domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van een gevalideerd observatie instrument. Er zijn tenminste 3 observatiemomenten in de peuterperiode. De gegevens worden vastgelegd in het kindvolgsysteem en besproken met ouders.
Resultaatafspraken
Om zicht te houden op de inspanningen en resultaten VE in de voorscholen en vroegscholen zet de gemeente kwaliteitsmetingen in, die worden uitgevoerd door de adviseur kwaliteit van het Expertisecentrum Jonge Kind. Met behulp van het onderzoekskader PO van de onderwijsinspectie (bijlage 5 VE) wordt de kwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor worden observaties uitgevoerd in de peutergroepen en in groep 1 en 2 en documenten geanalyseerd. Er vindt een gesprek plaats waarin de bevindingen en vragen besproken worden met de betrokkenen rondom de uitvoering van VE (pedagogisch medewerkers, leerkrachten, pedagogisch coach, intern begeleider, bouwcoördinator, locatiemanager, directeur). Dit wordt in een rapportage weergegeven. Deze wordt gedeeld en besproken met de gemeente Hengelo. Op basis van de rapportage maakt de VE locatie of IKC een plan van aanpak en worden vervolgafspraken gemaakt met de gemeente Hengelo.
|
8 Ontwikkelingsproces
|
- •
Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemene aanvaarde waarden en normen (art. 1.49 WKO).
- •
De houder van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste zin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast me de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers en de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen(art. 1.50 WKO).
- •
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 3 van het Besluit kwaliteit kinderopvang, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
- °
De wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling (artikel 4a besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie).
|
Aanbod
Het aanbod bereidt de peuters voor op de basisschool
- •
De voorschool biedt een integraal aanbod dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle peuters
- •
Het aanbod sluit aan op het niveau van de peuters bij binnenkomst van de voorschool
- •
Het aanbod is afgestemd op de behoeften die kenmerkend zijn voor de kindpopulatie
- •
Het aanbod bereidt hen voor op het aanbod bij de start van de basisschool
- •
De pedagogisch medewerkers verdelen het aanbod evenwichtig en in samenhang over de peuterperiode
- •
De pedagogisch medewerkers werken doelgericht aan de uitvoering van het aanbod
- •
De pedagogisch medewerkers gebruiken in de groep spel- en leermaterialen die afgestemd zijn op de ontwikkelingsfase van de peuters
- •
De pedagogisch medewerkers richten de groepsruimten of de speel- en leeromgeving aantrekkelijk en uitdagend in, waarbij zij rekening houden met de ontwikkelingfase van de peuters
Zicht op ontwikkeling
De voorschool volgt de ontwikkeling van haar peuters zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen
- •
De voorschool verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar peuters op de verschillende ontwikkelingsgebieden en benut daarbij ook de informatie van ouders
- •
De pedagogisch medewerkers vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling
- •
Deze signalering en analyses worden gebruikt om de voorschoolse educatie af te stemmen op de behoeften van zowel groepjes als individuele peuters
- •
De voorschool gaat na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen zijn als peuters niet genoeg lijken te profiteren van de educatie
- •
De voorschool gaat na wat nodig is om eventuele achterstanden bij peuters te verhelpen en wat de rol van ouders daarbij kan zijn
- •
Dit gebeurt tenminste met een gestandaardiseerd observatie-instrument dat het mogelijk maakt om vroegtijdig (achterstanden) te signaleren op de verschillende ontwikkelingsgebieden
- •
De voorschool gebruikt deze observatiegegevens in een cyclich proces van doelen stellen, passende educatie bieden aan peuters, evalueren en bijstellen van doelen en het educatieve aanbod
- •
De pedagogisch medewerkers bespreken de bevindingen op vaste momenten in het jaar met ouders
- •
De pedagogisch medewerkers herkennen tijdig talenten en zijn bereid en in staat om passende programma’s en trajecten uit te voeren voor individuele of groepjes peuters
Pedagogisch educatief handelen
Het pedagogisch educatief handelen van pedagogisch medewerkers stelt peuters in staat tot spelend leren en ontwikkelen
- •
De pedagogisch medewerkers plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over de peuters hebben
- •
De pedagogisch medewerkers zorgen ervoor dat het niveau van hun aanbod past bij het beoogde eindniveau van peuters (als groep en individueel)
- •
De pedagogisch medewerkers werken opbrengstgericht en concretiseren dat door doelen voor hun peuters te stellen die aansluiten bij de zone van de naaste ontwikkeling
- •
De pedagogisch medewerkers verdelen de activiteiten evenwichtig over de dag/dagdelen
- •
De voorschool voert actief beleid om alle peuters de de door hen bedoelde activiteiten te laten bijwonen
- •
Het pedagogisch klimaat maakt spelend leren mogelijk. De peuters zijn actief en betrokken
- •
Er zijn duidelijke regels en er is een voorspelbaar en betrouwbaar positief klimaat waarin afspraken worden nagekomen
- •
De pedagogisch medewerkers structureren het aanbod zo dat de peuter het zich eigen kan maken met geschikte opdrachten en uitleg, vrij spel en begeleid spel
- •
De pedagogisch medewerkers stimuleren de actieve betrokkenheid van de peuters en verrijken het spelend leren
- •
De pedagogisch medewerkers leren de peuters sociale vaardigheden aan en tonen voorbeeldgedrag
- •
Peuters, pedagogisch medewerkers, leiding en overig personeel gaan respectvol en betrokken met elkaar om
- •
De pedagogisch medewerkers weten de geplande tijd voor voorschoolse educatie effectief te benutten door een efficiënte werkwijze in de groep
- •
De pedagogisch medewerkers stemmen de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en tijd af op de behoeftes van groepjes en individuele peuters
- •
De afstemming is gericht op zowel ondersteuning als uitdaging, afhankelijk van de behoefte van peuters. Het voorschoolklimaat is naast ondersteunend ook stimulerend
- •
De pedagogisch medewerkers stimuleren een brede ontwikkleing bij hun peuters
- •
De pedagogisch medewerkers gebruiken bij de instructie en opdrachten passende educatieve principes en werkvormen
- •
De pedagogisch medewerkers stimuleren peuters tot interactie, zowel interactie tussen pedagogisch medewerker en peuters als interactie tussen peuters onderling
- •
De pedagogisch medewerkers gaan actief na of peuters de opdrachten begrijpen en of de pedagogisch medewerkers daarmee hun doelen hebben gehaald
- •
De pedagogisch medewerkers geven de peuters inhoudelijk feedback op hun speel- en leerproces
|
9 Kwaliteit van de zorg
|
- •
Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemene aanvaarde waarden en normen (art. 1.49 WKO).
|
Peuters die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.
- •
De voorschool zorgt voor (doorverwijzing naar en aanmelding bij) externe zorg als zij zelf de gewenste zorg niet kan leveren. Pedagogisch medewerkers hanteren de werkwijze zoals vastgelegd bij de basisondersteuning in ‘1-zorgroute voorschoolse voorzieningen Plein Midden Twente’.
- •
De voorschool stelt een passend aanbod samen voor peuters die structureel een extra aanbod krijgen door een externe instantie, binnen of buiten de groep, dat is gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende peuter. Pedagogisch medewerkers hanteren de werkwijze zoals vastgelegd bij de diepteondersteuning in ‘1-zorgroute voorschoolse voorzieningen Plein Midden Twente’.
- •
De voorschool evalueert regelmatig zelf, en/of met externe partners en altijd met ouders of de extra ondersteuning en begeleiding van de (individuele) peuters het gewenste resultaat heeft en stelt de interventies zonodig bij.
De brede ontwikkeling van alle kinderen wordt gevolgd.
- •
De pedagogisch medewerkers leggen van elk kind de beginsituatie (d.w.z. binnen 3 maanden) vast voor het vroegtijdig in beeld hebben van de brede onwikkeling van het kind (eerste observatiemoment).
- •
De pedagogisch medewerkers gebruiken voor het regelmatig en systematisch volgen van de ontwikkeling op de vier vve-domeinen een kindvolgsysteem.
- •
Het aantal observatiemomenten komt overeen met de aanwijzingen van het observatie-instrument en bevat ten minste 3 observatiemomenten .
- •
De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een kindvolgsysteem en geven zicht op de ontwikkeling (of de eventuele stagnatie).
|
10 Kwaliteitszorg
|
- •
De houder van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste zin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast me de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers en de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen(art. 1.50 WKO).
- •
De
houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden dient, onverminderd
de bij of krachtens artikel 1.50 van de Wet kinder-opvang voorgeschreven inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker ten behoeve van de kinderopvang, een pedagogisch beleidsmedewerker in te zetten ten behoeve van de verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie (art. 2a bbkve).
- •
De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker ten behoeve van de verhoging van de kwaliteit van voorschoolse educatie betreft de totstand-koming en implementatie van beleidsvoornemens met betrekking tot voorschoolse educatie of coaching van beroepskrachten voorschoolse educatie (art. 2a bbkve).
- •
Deze inzet omvat per kindercentrum een minimaal aantal uren per jaar, dat jaarlijks wordt bepaald door het aantal kinderen waaraan in het kindercentrum op 1 januari van het betreffende jaar voorschoolse educatie wordt aangeboden te vermenigvuldigen met tien uur. Hierbij worden slechts kinderen meegeteld die tussen tweeëneenhalf en vier jaar oud zijn en behoren tot de op grond van artikel 167, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Wet op het primair onderwijs vastgestelde doelgroep (art 2a bbkve).
- •
De houder legt vast aan hoeveel van deze kinderen op 1 januari voorschoolse educatie wordt aangeboden (art 2a bbkve).
|
- •
De voorschool evalueert de kwaliteit van vve jaarlijks op tenminste 4 van de 6 volgende punten en onderneemt daar actie op:
- °
participatie van de ouders,
- °
kwaliteit van het aanbod en in hoeverre dit wordt gebruikt conform de afspraken,
- °
kennis en vaardigheden van de pedagogisch medewerkers,
- °
inrichting van de ruimte,
- °
de zorgstructuur inclusief observatiesysteem en de wijze waarop dit wordt gehanteerd,
- °
de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool
De evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij.
- •
De voorschool evalueert de resultaten van vve jaarlijks en onderneemt daar actie op.
- ✓
De resultaten van vve worden jaarlijks geëvalueerd (op basis van eigen resultaat-ambities en gemeentelijke afspraken over resultaten).
- ✓
De evaluatie vindt plaats op locatieniveau en op groepsniveau.
- ✓
Bij de evaluatie worden gegevens betrokken uit het observatiesysteem.
- ✓
De evaluatie leidt tot conclusies en verbeteractiviteiten.
- ✓
Bij de evaluatie worden meerdere gegevens betrokken (bv. feitelijke ouderparticipatie, externe zorgkinderen).
- ✓
Er zijn analyses gemaakt van de resultaten over meerdere jaren.
- •
De voorschool werkt planmatig aan vve-verbetermaatregelen.
- ✓
De voorschool heeft concrete verbeterpunten vastgesteld op basis van de evaluatie van de kwaliteit en de resultaten van vve.
- ✓
Deze verbeterpunten zijn opgenomen in een concreet verbeterplan, dat door de voorschool daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
- •
De voorschool borgt de kwaliteit van haar vve-educatie.
- ✓
In de voorscholen vinden regelmatig groepsbezoeken plaats om de kwaliteit van vve te borgen
- ✓
De afspraken en procedures voor het aanbieden van vve liggen vast en zijn voor een ieder te raadplegen
- ✓
Er is een heldere procedure vastgelegd om de kwaliteit van vve te waarborgen.
- ✓
Er wordt gebruik gemaakt van verschillende instrumenten om de kwaliteit van vve te borgen, zoals video-interactie of intervisie.
- ✓
De pedagogisch medewerkers beoordelen elkaar (collegiale consultatie).
|
Bijlage 3. Ouderverklaring geen recht op kinderopvangtoeslag voor de Hengelose voorschool
De gegevens in deze aanvraag zijn op naam van de ouder/verzorger die geen inkomen heeft.
Voorletters en achternaam :……………..……………………………………………………………..
BurgerServicenummer (BSN) : …………………………………………………………….…………..
Straatnaam, huisnummer + toevoeging: ………………………………………………………………
Postcode en woonplaats:…………………………………………………………….…………………..
Gegevens kind
U hoeft alleen de gegevens in te vullen van het kind dat gaat deelnemen aan de voorschool
Voorletters en achternaam:……………………………………………………………………….……..
Geboortedatum : ………………………………………………………………………………………….
__________________________________________________________________________
Hierbij verklaar ik geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet Kinderopvang4 . Dit verklaar ik door de bijgevoegde Inkomensverklaring (dit formulier kunt u gratis aanvragen via de belastingtelefoon;0800-0543) en eventuele andere aanvullende bewijsstukken.
De bijgevoegde Inkomensverklaring heeft hierbij in principe betrekking op het meest recent voltooide kalenderjaar. In de periode tussen 1 januari en 1 april is echter de Inkomensverklaring van het daaraan voorafgaande jaar voldoende5 .
Tevens verklaar ik hierbij (maak uw keuze door het juiste vakje aan te kruisen):
- °
(bij 2 ouders) een van ons beiden werkt niet en heeft geen recht op kinderopvangtoeslag6
- °
(bij één ouder) ik werk niet en kan geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag7
Ik weet dat het onjuist invullen van dit formulier strafbaar is. Ik verklaar ermee bekend te zijn dat mijn gegevens aan de gemeente Hengelo worden verstrekt en door de gemeente op juistheid kunnen worden gecontroleerd bij andere personen en instanties. Ik weet dat wijzigingen die het recht op een gesubsidieerde peuterplek kunnen beïnvloeden, onmiddellijk moeten worden doorgegeven aan de instelling waar de voorschool gevolgd wordt, onder overlegging van bewijsstukken.
Ondergetekende verklaart dat dit formulier naar waarheid is ingevuld zodat de voorschoolse instantie kan vaststellen of hij/ zij recht heeft/hebben op een gesubsidieerd tarief voor de voorschool.
Handtekening:
Plaats en datum:
Toelichting bij de verklaring
Kinderopvangtoeslag
Een ouder die geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet Kinderopvang, kan bij gebruik van de Hengelose voorschool in aanmerking komen voor ‘de gemeentelijke regeling’. De ouder dient met de ‘verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ en een Inkomensverklaring(voorheen IB60 formulier) aan de voorschool en aan gemeente te verklaren dat ze geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De gemeente geeft dan een subsidie op de voorschool, zodat de betreffende ouder een lager tarief in rekening gebracht krijgt voor de voorschool.
Wat is kinderopvangtoeslag?
Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang via de Belastingdienst.
U komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag wanneer er sprake is van:
- •
Twee werkende ouders/verzorgers in 1 gezin, of ouders/verzorgers die een studie of traject volgen;
- •
Een alleenstaande ouder/verzorger die werkt, of een studie of traject volgt.
- •
Een gemeentelijke doelgroep waar een of beide ouder(s)/verzorger(s) onder vallen, bijvoorbeeld:
inburgeringcursus of sociaal/medische indicatie.
Kinderopvangtoeslag vraagt u aan bij de belastingdienst via www.toeslagen.nl Hier kunt u ook een proefberekening maken.
Tegemoetkoming voor ouder(s)/verzorger(s) met een eigen onderneming
Zelfstandige ondernemers komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag volgens de Wet Kinderopvang. Ook de ouder, die zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van art. 3.78 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.Dit artikel gaat over de meewerkaftrek, die geldt als de partner meer dan 525 uur per jaar meewerkt. Als de man dus een onderneming heeft en de vrouw (of andersom) minimaal 525 uur per jaar meewerkt, voldoen ze beiden aan de criteria voor de Wet Kinderopvang, hebben ze dus recht op een tegemoetkoming van de belastingdienst en kan er dus geen gebruikgemaakt worden van de ‘gemeentelijke regeling’.
Hoe kom ik in aanmerking voor een gesubsidieerde peuterplek?
Een ouder/verzorger dient aan te tonen dat er geen recht is op de kinderopvangtoeslag. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als u niet allebei een inkomen heeft. U kunt dit aantonen door een Inkomensverklaring aan te vragen bij de Belastingdienst. Voorwaarde hiervoor is wel dat u een belastingaangifte ingediend heeft. Niet in alle gevallen blijkt uit de Inkomensverklaring dat er geen sprake is van inkomen uit arbeid (bijv.in geval van een uitkering). In dat geval moet u aanvullende bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat wel sprake is van inkomen maar niet van inkomen uit arbeid.
Wat is een Inkomensverklaring?
Een Inkomensverklaring is in feite bedoeld om andere (overheids)instanties, die geen inzage hebben in de inkomensgegevens van burgers, te informeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een woonstichting die graag wil weten hoeveel inkomen iemand heeft om vast te kunnen stellen of iemand voor een bepaalde huurwoning in aanmerking komt. Indien een belastingplichtige een beroep doet op een dergelijke inkomensafhankelijke regeling van een (overheids)instantie dan wenst zij een overzicht waarop de Inkomensgegevens van de belastingplichtige staat. Hij kan zich in dit geval wenden tot de Belastingdienst met het verzoek een inkomensverklaring te ontvangen. De verklaring moet aangevraagd worden voor de ouder die geen inkomen heeft, maar deze moet dus wel, eventueel via de partner, een aangifte ingediend hebben. Indien u geen aangifte heeft gedaan en daarom geen Inkomensverklaring kunt ontvangen kunt u overwegen alsnog aangifte te doen om een inkomensverklaring te verkrijgen.