Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Leiden augustus 2024

 

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Afstand

  • 1.

    De afstand van de woning van de leerling naar school wordt gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

  • 2.

    De afstand wordt gemeten met de routeplanner van de ANWB, met de optie kortste route.

  • 3.

    Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, wordt bij het meten van de afstand niet uitgegaan van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Indien de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt maar de reisafstand op de terugweg daarboven of omgekeerd, dan wordt een gedeeltelijke bekostiging verstrekt: alleen de heen- of alleen de terugreis.

  • 4.

    Als tijdens de afhandeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer de vraag aan de orde komt of een kind of een ouder het vervoer naar school per fiets kan doen dan geldt het volgende uitgangspunt:

    • a.

      Primair onderwijs : maximaal zes kilometer (eventueel de ouder met kind achterop); en

    • b.

      Voortgezet onderwijs : maximaal twaalf kilometer.

  • 5.

    Als het gaat om de afstand die een leerling lopend moet kunnen afleggen, dan geldt als uitgangspunt:

    • a.

      4 tot en met 8 jaar : maximaal anderhalve kilometer; en

    • b.

      9 jaar en ouder : maximaal twee kilometer.

  • 6.

    Ouders dienen zelf voor begeleiding te zorgen in het geval de route onveilig is om door een leerling zelfstandig af te leggen.

Artikel 2. Tweede opstap- of afzetadres

Het college verstrekt alleen bekostiging van vervoer naar een ander adres dan de woning (bijvoorbeeld oppas of buitenschoolse opvang (BSO)) als aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • a.

    Een leerling heeft recht op bekostiging van het vervoer van de woning op grond van de verordening naar school en/of vice versa;

  • b.

    Het tweede adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

  • c.

    Het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon;

  • d.

    Het tweede adres bevindt zich binnen de gemeente;

  • e.

    Er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres bekostigt.

Artikel 3. Vervoer op vaste tijden

  • 1.

    Het college gaat voor het vervoer uit van de vaste aanvangs- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Het gaat hierbij om het vaste rooster van het schooltype dat de leerling bezoekt.

  • 2.

    In geval van studiedagen, wanneer er geen onderwijs wordt gegeven, vindt er geen leerlingenvervoer plaats.

  • 3.

    Het vervoer wordt evenmin aangepast in de periode van eindexamens, toetsweken en daarmee vergelijkbare perioden en andere afwijkingen van het rooster. Dit geldt ook als deze in de schoolgids zijn opgenomen.

  • 4.

    Per schooldag wordt maximaal één heenreis en één terugreis bekostigd.

Artikel 4. Vervoer op vaste afwijkende tijden

  • 1.

    Aangepast vervoer op afwijkende vaste tijden wordt alleen toegestaan, indien er sprake is van de volgende omstandigheden:

    • bij medische of onderwijskundige noodzaak,

    • met een vast (wekelijks of tweewekelijks) patroon,

    • voor een periode van minimaal twee maanden, of

    • wanneer de leerling in het voortgezet onderwijs een wachttijd van meer dan twee klokuren heeft.

  • 2.

    Een verzoek om afwijkende vaste tijden wordt gericht aan het college.

  • 3.

    Het verzoek als bedoeld onder lid 2 dient minstens een week van tevoren te worden gedaan.

Artikel 5 Vervoer op incidentele afwijkende tijden

  • 1.

    Bij een gewijzigde eindtijd door onder andere lesuitval is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen.

  • 2.

    Indien een leerling tijdens het onderwijs ziek wordt of naar tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer van school naar de woning of andere locatie.

  • 3.

    Ouders zijn er verantwoordelijk voor om het taxivervoer rechtstreeks bij de vervoerder af te melden voor de momenten bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 6. Stages

  • 1.

    In het geval van een stage moet een aanvraag gedaan worden voor het vervoer. Hierbij moet een stagecontract worden overlegd.

  • 2.

    De kilometergrens voor stages zoals genoemd in artikel 15 van de verordening is maximaal 10 kilometer (kortste route auto) van school of woning.

  • 3.

    Vervoer naar stage voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs wordt alleen bekostigd als de stage deel uitmaakt van het uitstroomprofiel arbeid of onderwijs. Hierbij wordt gekeken naar het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (PPO). Er vindt geen bekostiging plaats als de stage deel uitmaakt van dagbesteding.

Artikel 7. Openbaar vervoer

  • 1.

    Aan leerlingen die op grond van artikel 8 en 9 van de verordening recht hebben op een vervoersvoorziening, verstrekt het college op grond van artikel 4 van de verordening een voorziening om zelfstandig te leren reizen, als uit onderzoek van het college blijkt dat de leerling in staat is om dit te leren. Dit kan starten in groep 8 van het Speciaal Basisonderwijs.

  • 2.

    Het college besluit tot het verstrekken van deze speciale voorziening op grond van adviezen van deskundigen en betrokkenen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een speciaal daartoe ontwikkeld zelfredzaamheidstraject.

  • 3.

    Leerlingen die het zelfredzaamheidstraject succesvol afronden, krijgen de kosten van het openbaar vervoer uiterlijk tot het einde van het voortgezet speciaal onderwijs vergoed.

Artikel 8. Voorwaarden en verantwoordelijkheden alternatieve voorzieningen

  • 1.

    Eenmalige voorziening voor reizen of vervoer naar school Het college kan ouders in het aanvraagproces een aanbieding doen voor een eenmalige alternatieve voorziening voor reizen of vervoer naar school. Deze voorziening is bedoeld als alternatieve voorziening voor openbaar vervoer, eigen vervoer of aangepast vervoer. Hiermee wordt bedoeld bijvoorbeeld een bakfiets, elektrische rolstoel of elektrische fiets (voorzover niet vergoed door de WMO, Wlz of UWV).

  • 2.

    Bij een dergelijke voorziening gelden de volgende criteria:

    • a.

      Het is redelijkerwijs te verwachten dat de kosten van de alternatieve voorziening lager zijn dan de kosten van het vervoer waarop ouders voor deze leerling aanspraak maken. Hiervoor wordt de tabel met kostennormen gebruikt (zie toelichting).

    • b.

      Bij het berekenen van de kosten van het vervoer waarop ouders anders aanspraak zouden maken mag maximaal met een periode van drie jaar worden gerekend. Daarbij moet aannemelijk zijn dat gedurende deze periode daadwerkelijk aanspraak zou bestaan op een voorziening.

    • c.

      De door de gemeente vergoede kosten voor de eenmalige voorziening bedragen nooit meer dan € 3.000 per leerling.

    • d.

      De gemeente besteedt per schooljaar niet meer dan 30.000 euro aan vergoedingen onder deze regeling. Hierbij geldt per schooljaar “eerst komt eerst maalt” op basis van de aanvraagdatum.

  • 3.

    De ouder maakt gedurende de looptijd van de beschikking voor de alternatieve voorziening geen aanspraak meer op een andere voorziening voor leerlingenvervoer voor de betreffende leerling.

  • 4.

    Voor een leerling wordt een alternatieve voorziening in beginsel slechts eenmaal toegekend. Ouders die voor een of meer leerlingen een alternatieve voorziening hebben ontvangen, krijgen geen alternatieve voorziening voor een volgende leerling. Dit is anders als de ouders voldoende aantonen dat zij de toegekende voorzieningen niet kunnen inzetten voor het vervoer van de volgende leerling.

  • 5.

    Het college bepaalt op welke manier de eenmalige voorziening wordt verstrekt.

  • 6.

    Ouders zijn verplicht een degelijke verzekering af te sluiten die de kosten van schade en diefstal dekt voor de voorziening, inclusief eventuele accu.

  • 7.

    Ouders zijn verantwoordelijk voor de eenmalige alternatieve voorziening.

  • 8.

    Periodieke verlaging van de vergoeding heeft geen gevolgen voor de vergoeding van andere voorzieningen, tenzij aannemelijk is dat de kosten van de andere voorzieningen ook dalen.

Hoofdstuk 2. Uitzonderingen

Artikel 9. Taalklas

  • 1.

    Voor kinderen die zijn aangewezen op taalklasonderwijs geldt de taalklas als dichtstbijzijnde toegankelijke school. Voor de leerling kan maximaal één jaar aanspraak op bekostiging gedaan worden als aan de overige vereisten in de verordening is voldaan.

  • 2.

    Uitgangspunt bij bekostiging als bedoeld in dit artikel is openbaar vervoer of vervoer per fiets.

Artikel 10. Hoogbegaafde leerlingen

  • 1.

    Hoogbegaafde leerlingen komen alleen voor vervoer in aanmerking als onderwijs op een dichter-bij gelegen school niet voldoet. Dit moet blijken uit een verklaring van een onderwijsspecialist van het regionale samenwerkingsverband.

  • 2.

    Uitgangspunt bij bekostiging als bedoeld in dit artikel is openbaar vervoer of de fiets.

Hoofdstuk 3 Ernstige benadeling van het gezin

Artikel 11. Begeleiding onmogelijk / ernstige benadeling

  • 1.

    In geval van ernstige benadeling kan leerlingenvervoer worden toegekend.

  • 2.

    Om te spreken van ernstige benadeling zoals bedoeld in Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op het Voortgezet Onderwijs moet voldaan zijn aan de volgende criteria :

    • a)

      de leerling kan niet zelfstandig met fiets of openbaar vervoer naar school gaan; en

    • b)

      begeleiding door de ouders bij reizen naar school per fiets of openbaar vervoer is onmogelijk of zou leiden tot ernstige benadeling van het gezin, én

    • c)

      er zijn geen andere opties voor het schoolgaan van de leerling. Onder andere opties wordt in elk geval verstaan: vervoer door de ouders met een eigen auto, bakfiets, fiets, en andere daarmee vergelijkbare vervoersmiddelen.

  • 3.

    Ouders dienen in de situatie zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel hun netwerk (grootouders, gescheiden partner, buren) te vragen om de leerling tenminste één dag per week te brengen en te halen.

  • 4.

    De volgende omstandigheden kunnen leiden tot een geval van ernstige benadeling zoals bedoeld in lid 1 en 2:

    • a.

      Reistijd begeleider: het begeleiden of vervoeren naar school van alle kinderen die dit nodig hebben kost per ouder meer dan 20 uur per week;

    • b.

      logistiek meerdere kinderen: er zijn meer kinderen in het gezin die thuis verzorging nodig hebben of nog niet zelfstandig naar school kunnen;

    • c.

      werksituatie alleenstaande ouder;

    • d.

      medische redenen één of beide ouders;

    • e.

      zwangerschap of bevalling alleenstaande ouder;

Hoofdstuk 3 Wijzigingen en terugvorderingen

Artikel 12. Doorgeven van wijzigingen

Ouders moeten in ieder geval aan het college de volgende wijzigingen doorgeven:

  • a)

    Wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • b)

    Wijziging in het woon- of tweede adres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • c)

    Wijziging in de gezinssituatie of gezinssamenstelling, die invloed heeft op het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen;

  • d)

    Wijziging van het adres van de school en stageadres;

  • e)

    Wijziging van de schooltijden van de school, en

  • f)

    Toekenning van een andere bekostiging voor het reizen van en naar school.

Artikel 13. Terugvordering

Het college kan ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer van de ouders terugvorderen.

Hoofdstuk 4 Declareren vervoerskosten

Artikel 14.  

  • 1.

    De kosten van het eigen vervoer of openbaar vervoer worden achteraf per kwartaal gedeclareerd en vergoed volgens het daarover bepaalde in de beschikking.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan het college overgaan tot vergoeding van de reiskosten voorafgaand aan de vervoersperiode of het rechtstreeks aankopen van een OV-abonnement.

Hoofdstuk 5. Ontzegging aangepast vervoer

Artikel 15. Normafwijkend gedrag

  • 1.

    Indien sprake is van ernstig normafwijkend gedrag volgens artikel 7, vierde lid onder d en e van de verordening kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen.

  • 2.

    Afhankelijk van de ernst van het incident of incidenten ontvangen de ouders van het college een schriftelijke waarschuwing of een besluit met een tijdelijke uitsluiting. Een tijdelijke sluiting kan worden opgelegd na een voorafgaande waarschuwing of zonder voorafgaande waarschuwing.

  • 3.

    Voordat het besluit wordt verstuurd vindt een gesprek plaats met de ouders.

Artikel 16. Sancties

  • 1.

    Het college kan een schriftelijke waarschuwing geven aan ouders.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde schriftelijke waarschuwing omvat de aankondiging dat:

    • bij herhaling binnen een schooljaar van ongewenste gedrag kan de leerling voor een termijn van maximaal 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer; of

    • de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal 2 maanden exclusief vakanties, als hij zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

  • 3.

    Als de leerling zich na de tijdelijke uitsluiting binnen het schooljaar opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag, dan wordt de leerling opnieuw tijdelijk uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van 2 maanden exclusief vakanties.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekken oude beleidsregels

De Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer 2024 worden ingetrokken met ingang van de datum inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2024.

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Leiden augustus 2024.

Toelichting op de beleidsregels Leerlingenvervoer Leiden 2024

Artikel 7 Openbaar vervoer

Het zelfredzaamheidstraject is een traject waarbij de leerling begeleiding krijgt bij het zelfstandig reizen met het Openbaar Vervoer. Dit traject wordt ingezet wanneer de docenten en de ouders de leerling geschikt hiervoor achten. Een leerling kan hiertoe niet gedwongen worden.

 

Het reizen met OV geldt vanaf groep 8 van het Speciaal Basisonderwijs tot het einde van het voortgezet speciaal onderwijs.

 

Artikel 8 Alternatieve voorzieningen

Bij een alternatieve voorziening kan gedacht worden aan een elektrische rolstoel, een driewielfiets een elektrische bakfiets of een elektrische fiets (indien niet vergoed door de WMO, Wlz of UWV). Uitgangspunt hierbij is, dat het de zelfredzaamheid van de leerling en/of het gezin bevordert en een besparing oplevert ten opzichte van het gewone vervoer. Daartoe is een tabel met gemiddelde kosten toegevoegd.

 

Tabel kostennormen

In de tabel hieronder wordt in de rechterkolom een indicatief bedrag gegeven voor de gemiddelde kosten die de gemeente doorgaans maakt voor een bepaalde voorziening. Het gaat om een bedrag per leerling per jaar.

 

Dit indicatieve bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal schooljaren waarop er naar verwachting voor de leerling aanspraak zou zijn op deze voorziening.

 

Het aldus berekende bedrag kan gebruikt worden om te bepalen of een alternatieve voorziening zoals een elektrische fiets, in dezelfde periode, meer of minder kost dan het vervoer dat anders zou worden toegekend.

 

Vervoer- voorziening

Norm voor kosten gemeente, bedrag per jaar

Openbaar vervoer

Trein en bus: € 1.300

Bus: € 400

Trein: kosten traject-abonnement

Eigen vervoer

Berekenen op basis van reisafstand en km-vergoeding

Aangepast vervoer ‘normaal’

5 dagen per week: € 1.500

4 dagen: € 1.200

3 dagen: € 900

2 dagen: € 600

1 dag: € 300

Aangepast vervoer overig:

  • Individueel, of

  • Reistijd in voertuig rechtstreeks > 60 minuten

5 dagen per week: € 10.000

4 dagen: € 8.000

3 dagen: € 6.000

2 dagen: € 4.000

1 dag: € 2.000

 

Voorwaarden alternatieve voorzieningen

 

In het eerste lid is bepaald dat het college bepaalt op welke manier het de voorziening verstrekt. De verstrekking doet het college via een leasecontract van de gemeente met een aanbieder van voorzieningen. De ouders kunnen ook de voorziening aanschaffen, en de kosten vervolgens bij het college met het aanschafbewijs declareren. Ook is het mogelijk dat de ouders een voorziening uitzoeken en een offerte aanvragen die binnen het maximum valt. De gemeente betaalt vervolgens de offerte.

 

Het college keert deze voorziening alleen bij uitzondering toe, en uitsluitend nadat ouders aan het college voldoende hebben aangetoond dat alle andere vervoerwijzen (eventueel met uitzondering van aangepast vervoer) niet passend zijn. Daarbij geldt dat spelregels die specifiek zijn voor het product waaruit de voorziening bestaat (zoals bij de elektrische fiets de voorwaarden rondom accu en verzekering) bij de beschikking op maat kunnen worden vastgesteld.

 

Het eigendom van de voorziening en verzekering ligt ofwel bij de leasemaatschappij ofwel bij de ouders. Na aanschaf van de voorziening en verzekering hebben ouders niet de mogelijkheid om de voorziening in te leveren bij de gemeente.

 

In het geval de voorziening via een leasecontract wordt verstrekt, hebben de ouders niet de mogelijkheid om de lease van de voorziening en verzekering zelfstandig te beëindigen. Zij zijn immers niet betrokken bij het contract tussen de gemeente en de leasemaatschappij. Ouders dienen voor beeindiging van het leasecontract een verzoek in bij de gemeente. Of en wanneer de lease kan worden beëindigd en welke spelregels en voorwaarden hierbij gelden, hangt af van de overeenkomst tussen gemeente en leasemaatschappij.

 

Van belang is dat het gaat om een eenmalige voorziening. Dat betekent dat bij diefstal, verlies of beschadiging van de fiets er geen aanspraak is op een nieuwe of vervangende voorziening, ook niet tijdelijk ter overbrugging. De gemeente vergoedt ook niet de kosten van vervanging van accu’s, reparaties aan de voorziening, nieuwe onderdelen, of andere specifieke kosten, om welke reden dan ook.

 

In het derde lid is bepaald dat ouders verantwoordelijk zijn voor de eenmalige voorziening. Dat betekent dat ouders verantwoordelijk zijn voor alles wat bij de eenmalige voorziening hoort, zoals onder meer de stalling, het onderhoud, het tegen diefstal en beschadiging beschermen en verzekeren van fiets en accu en het mogelijk maken van opladen van de accu.

 

Artikel 9 Taalklas

De meeste kinderen zitten een jaar in de taalklas en stromen daarna door naar een school in de wijk. Uitgangspunt bij het vervoer is in dit geval de fiets of het OV. Hierbij wordt rekening gehouden met diverse omstandigheden waarin het gezin verkeert. Omdat de leerling en zijn ouders waarschijnlijk nog niet zo lang in Nederland zijn, kan er niet zomaar van uitgegaan worden dat de leerling zelfstandig kan reizen per fiets of OV. Daarom kan de leerling de eerste 3 maanden onder begeleiding met het OV reizen. In aanvulling op dit uitgangspunt is taxivervoer in de eerste drie maanden mogelijk als overbrugging voor de periode waarin de leerling moet wennen aan de route per fiets of openbaar vervoer. In de tussentijd kan hij onder begeleiding leren fietsen of zelfstandig reizen met het OV. Het gezin moet worden doorverwezen naar het Sociaal wijkteam om te helpen met de aanvraag van verschillende voorzieningen, waar onder de aanschaf van een fiets. Na deze periode van drie maanden worden de fietskosten toegekend.

 

Als een plek op een school dichterbij beschikbaar komt vervalt de aanspraak op aangepast vervoer naar de verder weggelegen taalklas.

 

Artikel 10 Hoogbegaafde leerlingen

Hoogbegaafdheid alleen is geen reden om vervoer te bekostigen naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. In principe kan een hoogbegaafd kind op elke school terecht en moet elke school een aangepast programma kunnen bieden. Alleen wanneer het tegendeel bewezen is door een deskundig specialist van het Samenwerkingsverband PPO of VO, kan een leerling voor bekostiging in aanmerking komen. Uitgangspunt is in dit geval de fiets of het OV. In aanvulling op dit uitgangspunt is taxivervoer in de eerste drie maanden mogelijk als overbrugging voor de periode waarin de leerling moet wennen aan de route per fiets of openbaar vervoer. Wanneer openbaar vervoer niet de aangewezen vervoersmogelijkheid is, wordt de leerling geacht op de fiets naar school te gaan. Wanneer de leerling nog niet kan fietsen, bestaat in de eerste drie maanden een aanspraak op vervoer per taxi. In deze periode van drie maanden kan de leerling leren fietsen. Na deze periode van drie maanden worden de fietskosten toegekend.

 

Artikel 11 Ernstige benadeling

Het artikel 19 lid c (Verordening) stelt hiervoor het criterium dat “door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.”

 

We noemen deze toekenningsgrond kortweg “ernstige benadeling.” De bewijslast ligt hier nadrukkelijk bij de ouder en niet iedere reden die een ouder aanvoert is geldig. Zo kunnen twee werkende ouders niet aanvoeren dat zij door hun werktijden beiden verhinderd worden om de leerling te begeleiden; deze ouders worden geacht hun leven inclusief hun werk anders in te richten.

 

Ernstige benadeling gaat over het vermogen van een gezin om vervoer te organiseren voor een kind. Daar spelen veel factoren bij, zoals het werk van een alleenstaande ouder, andere kinderen in het gezin, beperkingen van ouders of leerling, de reistijd voor de begeleidende ouder, beschikbare vervoermiddelen en meer. Deze factoren spelen in veel gezinnen en worden daarom hieronder nader uitgewerkt ten bate van een zorgvuldige en betrouwbare beoordeling van aanvragen.

 

“Ernstige benadeling” is niet de hardheidsclausule voor het leerlingenvervoer; daarvoor dienen de artikelen 20 en 21 van de verordening.

 

Als een leerling niet zelfstandig kan reizen maar wel onder begeleiding, wordt in beginsel openbaar vervoer met begeleiding bekostigd op basis van artikel 4 (Wet primair onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs). Ouders kunnen echter aanvoeren dat zij niet in staat zijn om de begeleiding te verzorgen en dat daarom toch aangepast vervoer nodig is.

  • 1.

    Reistijd begeleider.

  • Situatie: Het begeleiden of vervoeren naar school van alle kinderen in het gezin die dit nodig hebben kost per ouder meer dan 20 uur per week. (Deze grens wordt bereikt bij een vijfdaagse schoolweek en een reistijd enkele reis van 60 minuten.) Een efficiëntere planning is niet mogelijk.

  • Voorwaarden: Aangepast vervoer wordt toegekend voor een deel van de week en openbaar vervoer of fiets met begeleiding voor het overige deel. Deze verdeling is zodanig dat de reistijd voor het begeleiden of vervoeren per ouder niet meer is dan 20 uur per week.

  • Ouders kunnen in deze situatie zelf bepalen voor welke dagen van de week en welke ritten van de leerling (heen of terug) zij het taxivervoer willen aanvragen.

  • Verplichtingen: Ouders dienen als onderbouwing een formulier in te vullen over de opvang/vervoerbehoefte van alle kinderen in het gezin.

  • 2.

    Logistiek meerdere kinderen.

  • Situatie: Er zijn meer kinderen in het gezin die thuis verzorging nodig hebben, of die naar andere scholen gaan en nog niet in staat zijn om zelfstandig naar en van school te gaan. Het verzorgen dan wel brengen en halen van alle kinderen is hierdoor logistiek onmogelijk.

  • Voorwaarden: Als dit voor de gemeente goedkoper is, kan het college het leerlingenvervoer toekennen ten bate van een ander kind in het gezin waarvoor geen leerlingenvervoer was aangevraagd, zodat de ouder(s) zelf het vervoer kunnen verzorgen voor de leerling voor wie het leerlingenvervoer was aangevraagd.

  • Ouders worden geacht om kleine kinderen die verzorging nodig hebben mee te nemen bij het brengen en halen van de schoolgaande kinderen, of aan te tonen dat dit niet mogelijk is.

  • Verplichtingen: Ouders dienen als onderbouwing een formulier in te vullen over de opvang/vervoerbehoefte van alle kinderen in het gezin.

  • 3.

    Werk.

  • Situatie: De aard van het werk van de alleenstaande ouder laat niet toe om afspraken te maken met de werkgever over werktijden zodat het kind naar of van school begeleid kan worden. Inburgering wordt in dit kader beschouwd als een vorm van werk. Vrijwilligerswerk is in dit kader geen werk.

  • Uitsluiting: bij een twee-ouder-gezin zijn werk en werktijden geen reden om aangepast vervoer toe te kennen. Deze gezinnen worden geacht hun leven en werk zodanig in te richten dat zij zelf hun kinderen naar school kunnen brengen.

  • Voorwaarden: Aangepast vervoer wordt alleen toegekend voor zover de werktijden het begeleiden of vervoeren van de leerling onmogelijk maken.

  • Verplichtingen: Ouders dienen als onderbouwing een door de werkgever ingevuld formulier te overleggen.

  • 4.

    Medische redenen ouders.

  • Situatie: Medische redenen verhinderen beide ouders, of een alleenstaande ouder, het kind te begeleiden of vervoeren naar school.

  • Verplichtingen: De medische belemmering dan wel beperking moet aantoonbaar zijn vastgesteld door een medisch deskundige.

  • 5.

    Zwangerschap en bevalling alleenstaande ouder.

  • Situatie: In de periode van 4 weken voor de uitgerekende datum tot 12 weken na de bevallingsdatum kan aangepast vervoer worden ingezet als de alleenstaande ouder door zwangerschap of bevalling niet in staat is om de leerling te begeleiden of vervoeren.

  • Verplichtingen: medische verklaring huisarts.

Artikel 15 Normafwijkend gedrag

Bij normafwijkend gedrag zal de volgende procedure worden gevolgd:

  • a.

    Na ontvangst van informatie van de vervoerder over het gedrag van de leerling zal dit worden onderzocht. Onderdeel van dit onderzoek is het bespreken met de ouder(s) en eventueel andere betrokkenen. Indien noodzakelijk zal er verder onderzoek worden uitgevoerd.

  • b.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijvoorbeeld begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).

  • c.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, dan beslist het college over het sanctioneren en de wijze waarop.

  • d.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, voert het college hierover een gesprek met de ouders.

  • e.

    Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken hebben gemeenten overleg met elkaar voordat een sanctie wordt opgelegd. Leiden legt alleen een sanctie op aan een leerling uit de eigen gemeente.

Naar boven