Gemeenteblad van Doetinchem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Doetinchem | Gemeenteblad 2024, 306959 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Doetinchem | Gemeenteblad 2024, 306959 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024
In deze verordening staan de gemeentelijke regels over maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Uitgelegd wordt hoe de gemeente uitvoering geeft aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet en wanneer een inwoner aanspraak kan maken op hulp of ondersteuning. Deze verordening is bedoeld om toegankelijk te zijn voor iedereen die een beroep doet op de Wmo of de Jeugdwet.
De volgende onderwerpen komen in deze verordening aan bod:
De oude Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en de Verordening Jeugdhulp worden gelijktijdig met de vaststelling van deze verordening ingetrokken.
Bij deze verordening zit een toelichting die soms specifiekere informatie geeft over een artikel. Dit om de werkwijze en het beoordelingskader te verduidelijken. Deze verordening bevat ook een aantal bijlagen. In deze bijlagen staat informatie over: de gehanteerde begrippen en de soorten voorzieningen die kunnen worden ingezet en welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn.
De gemeente Doetinchem vindt het belangrijk dat er zowel voor inwoners als andere belanghebbenden een heldere en gebruiksvriendelijke verordening is. Met deze verordening hoopt zij hieraan te voldoen.
1.1 Het waarom van deze regels
In de gemeente Doetinchem vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van het college om de inwoners van de gemeente daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Jeugdwet (Jw). Deze wetten bepalen grotendeels hoe de gemeente aan deze wetten uitvoering moeten geven, maar de gemeente mag (en moet soms) ook zelf regels opstellen. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. De hoofdlijnen worden in deze verordening besproken. De Nadere regels gaan dieper op bepaalde onderwerpen in.
In de gemeente Doetinchem is beleid vastgesteld in het Integraal Beleidskader sociaal domein ‘Samen groeien [gD] gewoon doen’ 2024 – 2036. Deze verordening kan niet los worden gezien van dit beleidskader. In dit beleidskader zijn de uitgangspunten en beleidskeuzes voor het sociaal domein van de gemeente vastgelegd. Deze zijn toepassing op de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet binnen de gemeente Doetinchem.
Samen groeien door gewoon doen betekent voor ons het gewone leven centraal stellen en doen wat nodig is. Dat is de visie achter ons beleid voor het sociaal domein. Wij stellen het gewone leven centraal. Mensen komen immers het meest tot hun recht wanneer ze eigen regie ervaren en mee kunnen doen in de samenleving. We kiezen ervoor om het gewone leven centraal te stellen, waarbij mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en zoveel mogelijk zelf de regie hebben en houden. We rekenen op de zelf- en samenredzaamheid van een inclusieve samenleving waarin zo veel mogelijk mensen gewoon meedoen, waarin ze zich thuis voelen en waarin ze zich kunnen ontplooien.
Soms gaat het (tijdelijk) even minder en is er meer nodig. Dan kijken we naar wat iemand wél kan. We kiezen als vertrekpunt dat een hulpvraag niet altijd een probleem is waar een zorg- of ondersteuningstraject bij hoort. Professionele ondersteuning is altijd aanvullend en waar mogelijk tijdelijk. Veel dingen die we meemaken, horen bij het normale leven. Onze aanpak is gericht op het versterken van veerkracht. Indien mogelijk lossen we samen de problemen op en versterken zo de eigen kracht. Wanneer dat niet mogelijk is, zetten we in op het accepteren van en het leren omgaan met de situatie. We investeren in het netwerk of het opbouwen daarvan. Daarmee vergroten we de veerkracht en zorgen we dat iedereen deel blijft uitmaken van onze samenleving.
We werken met vijf bouwstenen en vier sociale opgaven.
De bouwstenen laten zien wat we belangrijk vinden, waar we voor staan en hoe we te werk gaan. Op basis van deze bouwstenen geven we de uitvoering in het sociaal domein vorm. Ze vormen onze vuistregels, die richting geven aan beleid en uitvoering. En ze bieden handelingsperspectief voor professionals. We werken in de gemeente Doetinchem met de volgende vijf bouwstenen:
We werken in de gemeente Doetinchem aan vier sociale opgaven:
Dit zijn de volgende We werken op basis van de volgende uitgangspunten
Het is belangrijk om bij de uitvoering bewust te zijn van deze uitgangspunten. Samen zorgen we er zo voor dat we doen wat we hebben afgesproken met elkaar en de lange termijn weten te behalen en vast te houden.
Bij de toepassing van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorg ervoor dat het resultaat van het besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
De artikelen in deze verordening zijn gebaseerd op deze kernwaarden en een besluit over maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt altijd genomen op basis van deze kernwaarden.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die onder 1.1. zijn genoemd. De Wmo en de Jeugdwet vormen de wettelijke basis voor de artikelen die in deze verordening zijn opgenomen. Deze verordening is met name gebaseerd op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Alsmede de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet. De verordening kan dan ook gelezen worden voor beide wetten, tenzij nadrukkelijk één van beide wetten wordt bedoeld.
Deze verordening wordt (ook) in acht genomen door Buurtplein B.V. (verder te noemen: Buurtplein). Het college heeft Buurtplein namelijk gemandateerd (aangewezen) om bevoegdheden namens het college uit te oefenen. Dit betekent dat Buurtplein alle meldingen van inwoners beoordeelt en namens het college kan bepalen of maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt ingezet. Waar dat nodig is, wordt in deze verordening onderscheid gemaakt tussen het college en Buurtplein.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner hulp kan vragen aan Buurtplein als diegene ondersteuning in de zelfredzaamheid of participatie en/of gezond en veilig opgroeien nodig heeft. Hieronder is opgenomen hoe de inwoner de vraag aan Buurtplein kan stellen, hoe een verzoek wordt beoordeeld, wanneer een aanvraag kan worden gedaan en welke onderwerpen in een beslissing worden opgenomen. Het uitgangspunt is dat er één procedure is, dit is de standaardprocedure. Soms geldt voor bepaalde jeugdhulpvragen een bijzondere route, die is ook in dit hoofdstuk opgenomen.
De standaardprocedure/het beoordelingskader voor ondersteuningsvragen op grond van de Wmo en de Jeugdwet bestaat uit vier onderdelen: de melding, de beoordeling, de aanvraag en de beslissing. Dit beoordelingskader wordt, met uitzondering van bijzondere situaties, altijd gehanteerd.
Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of een cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn
Om te bepalen of en welke ondersteuning noodzakelijk is, doet de medewerker van Buurtplein onderzoek. Hierbij volgt de medewerker bij iedere melding het stappenplan van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)1 Dit stappenplan bestaat uit vijf stappen.
De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschort als de inwoner niet voldoende meewerkt aan het onderzoek of onvoldoende gegevens heeft verstrekt. Als de gemeente een besluit niet binnen de gestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit kan worden genomen. Op deze situaties geldt ook het bepaalde in afdeling 4.1.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De medewerker van Buurtplein stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de cliënt. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven op grond van de Wmo en/of de Jeugdwet. Als op grond van de Wmo of de Jeugdwet hulp wordt verleend, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of op een andere manier wordt gegeven.
Het recht op ondersteuning vervalt als de cliënt niet binnen zes maanden na het nemen van het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp/ondersteuning, tenzij dit de cliënt niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in de beslissing opgenomen.
Hoofdstuk 3 – Zelfredzaamheid en Participatie (Wmo)
Een inwoner die vanwege een chronische beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig heeft om zichzelf dagelijks te kunnen redden (zelfredzaamheid) of om mee te doen in de samenleving (participatie), kan – als het onderzoek dit uitwijst - in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. De hulp of ondersteuning moet langdurig noodzakelijk zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoner, zodat deze in staat is om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kan blijven wonen.
Dit hoofdstuk bevat de criteria die gelden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen voorzieningen in het kader van de zelfredzaamheid en de participatie.
3.1 Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn of haar zelfredzaamheid of participatie die hij of zij ondervindt, als de uitkomsten van het onderzoek, zie artikel 2.4 van deze verordening, dit uitwijst. Het gaat erom dat het college altijd eerst beoordeelt of de inwoner zijn of haar beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van anderen uit zijn/haar sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen, dan wel algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.
3.2 Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening
Het college kan de maatwerkvoorziening ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven of met terugwerkende kracht de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kan worden beoordeeld. Als de inwoner grote problemen krijgt door de weigering (onevenredig nadeel), dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening ook toekennen.
Het college zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten uit te voeren en onvoldoende zelfredzaam zijn, een maatwerkvoorziening ‘ondersteuning’ kunnen krijgen als het onderzoek uitwijst dat dit noodzakelijk is. Ondersteuning is gericht op herstel, verbeteren, ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven.
3.6 Primaat van collectief vervoer
Als een inwoner beperkingen ervaart qua participatie, kan het college maatschappelijke ondersteuning bieden als collectieve- of een maatwerkvervoervoorziening. Vervoersvoorzieningen zien op het vervoer dicht bij huis zodat inwoners kunnen meedoen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten of bijvoorbeeld zelf de dagelijkse boodschappen kunnen doen. De ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer of het gebruikmaken van een andere vervoersvoorziening.
Hoofdstuk 4 – Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of langdurige psychosociale problemen, kunnen hulp nodig hebben om zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Het college heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning of het zelfstandig kunnen wonen. De medewerker van Buurtplein kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die aan deze inwoners kan worden gegeven als het gaat om wonen in een veilige en gezonde omgeving.
4.1 Een geschikte woning en primaat van verhuizen
Buurtplein biedt een inwoner een woonvoorziening/woningaanpassing als het normale gebruik van zijn of haar woning als gevolg van een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem niet mogelijk is en de inwoner daardoor niet zelfredzaam is of zich niet kan handhaven in de samenleving en het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.4 uitwijst dat een woonvoorziening noodzakelijk is. Deze maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het veilig en op een geschikte manier wonen.
De medewerker van Buurtplein onderzoekt altijd eerst of een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in de gemeente Doetinchem mogelijk is (primaat van verhuizen). Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is.
4.2 Weigeringsgronden woonvoorzieningen
Buurtplein verstrekt geen woonvoorzieningen in de volgende situaties:
als het gaat om maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan automatische deuropeners, helingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.
Een cliënt die inwoner is van Nederland en psychische of psychosociale problemen heeft en/of zijn haar thuissituatie heeft verlaten, en als er mogelijk sprake is van risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.
Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien (Jeugdwet)
Jeugdigen in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jeugdigen, hun ouders en hun netwerk, maar als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleem oplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.
Met jeugdigen worden in deze verordening iedereen tot 18 jaar bedoeld. Maar ook jongvolwassenen vanaf 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen voordat zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben (zie ook artikel 1.1 van de Jeugdwet).
Bij een verzoek om ondersteuning ten aanzien van gezond opvoeden en/of opgroeien, kijkt de medewerker van Buurtplein altijd eerst of het gewenste resultaat op eigen kracht of met behulp van het sociale netwerk kan worden bereikt of dat algemeen gebruikelijke en/of voorliggende voorzieningen kunnen worden ingezet.
Als het resultaat kan worden bereikt met de voorzieningen zoals genoemd in lid 1 en/of vrij toegankelijke hulp, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door Buurtplein of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Als dat passend is, worden overige beschikbare voorzieningen ingezet. Pas als het gewenste resultaat daarmee niet kan worden bereikt, dan kan individuele voorziening jeugdhulp worden ingezet.
Binnen de gemeente Doetinchem zijn verschillende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) jeugdhulp beschikbaar. Deze worden ingezet als de vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp, of andere voorliggende voorzieningen, niet geschikt zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp, heeft de inwoner een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist of een Gecertificeerde Instelling (GI).
Buurtplein zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jeugdige of de ouders wordt gegeven. Om dit te bereiken maakt het college afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Deze afspraken gaan in elk geval over procedures die gelden bij doorverwijzing, communicatie, afbakening van taken en verantwoordelijkheden, aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en niet vrij toegankelijke hulp.
Het college is er verantwoordelijk voor dat jeugdigen die jeugdhulp ontvangen, ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden en hiertoe nog een noodzaak is. Dat wil zeggen dat Buurtplein zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden, zoals scholing, werk of participatie, wonen, inkomen, zorg en ondersteuning, vrije tijd en het netwerk van de jeugdige.
Hoofdstuk 6 – De vormen van de hulp en de te betalen bijdrage
De hulp die op grond van de Wmo of de Jeugdwet wordt ingezet, is in principe ‘in natura’: Buurtplein zorgt ervoor dat er hulp of ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld schoonmaakhulp), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt verstrekt (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan ook een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd welke vormen van hulp er zijn en welke criteria daarvoor gelden. Ook wordt aangegeven wanneer van de cliënt een financiële bijdrage kan worden gevraagd.
6.2 Hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)
In plaats van hulp in natura kan de cliënt een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als is voldaan aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet of deze verordening en de nadere regels stellen. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, jeugdhulp en of andere maatregelen betrekken van een professional of van een informele hulp.
6.4 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk (informele hulp)
De persoon die hulp geeft, mag iemand uit het sociale netwerk van de cliënt zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:
het pgb-uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding door iemand uit het sociaal netwerk is gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden en begeleiding van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
Deze persoon heeft met goede argumenten aangegeven dat hij of zij door het geven van de hulp niet overbelast raakt en deze persoon heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de ontvanger van het pgb bij diens besluitvorming. Ook is deze persoon in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken.
6.5 Hoogte en tarief pgb (Wmo)
De pgb-tarieven voor dienstverlening door professionele hulp voor ondersteuning (individueel, groep en logeren) en wonen worden vastgesteld op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau dat gehanteerd wordt door de gemeente gecontracteerde aanbieders binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo.
De hoogte van het pgb voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overige voorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
6.6 Hoogte en tarief Pgb (Jeugdhulp)
Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning is gebaseerd op het laagst geoffreerde tarief voor zorg in natura. Dit is het laagst geoffreerde tarief omdat er vanuit de gemeente geen verplichting is voor deelname aan berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. De kosten voor administratieve lasten zijn daardoor lager.
6.9 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
6.10 Bijdrage algemene en individuele voorzieningen (Wmo)
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten van Wmo-hulp voor de volgende algemene voorzieningen:
de Algemene voorziening Schoonhulp: een inwoner is een abonnementstarief verschuldigd tot aan ten hoogste het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en Jeugdhulp. Er kan maximaal 130 uur op jaarbasis tegen genoemd abonnementstarief worden ingekocht. Er is geen bijdrage verschuldigd voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.
In afwijking van het eerste lid is een bijdrage in de vorm van een abonnementstarief niet van toepassing op collectief vervoer (ZOOV op Maat). De cliënt betaalt een ritbijdrage afgeleid van het openbaarvervoerstarief voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De hoogte hiervan is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2022.
Er is geen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief van toepassing op beschermd wonen (inclusief woonkosten) en opvang. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot overeenkomstig hoofdstuk van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken
Als een cliënt hulp of ondersteuning ontvangt op grond van de Wmo of de Jeugdwet, wordt in de beschikking aangegeven welke afspraken er gelden. Het is belangrijk dat deze afspraken voor iedereen duidelijk zijn. Als de cliënt niet voldoet aan de gemaakte afspraken, heeft het college een aantal juridische bevoegdheden om de hulp/ondersteuning al dan niet op te schorten of te beëindigen. In bepaalde situaties kan een voorziening of een geldbedrag ook worden teruggevorderd. Het college is ook verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude en stelt hiervoor een toezichthouder aan.
7.1 Voorkomen van fraude en toezichthouder
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan. Het college kan daarvoor gebruik maken van de handhavingsbevoegdheden die haar op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gegeven. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt het college ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals de bescherming van privacy, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk is toegestaan.
De diensten, hulp en hulpmiddelen die op grond van de Wmo en Jeugdwet worden geleverd, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten en hulp moeten aansluiten bij de behoefte van de cliënt. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de cliënt.
8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Wmo)
Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonerparticipatie
Als cliënten klachten ervaren bij de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning of de jeugdhulp, is het mogelijk om klachten in te dienen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier zij hun klachten kenbaar kunnen maken. Het beleid dat het college maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is ook vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen.
Artikel 9.3 Betrekken van inwoners bij het beleid
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
In dit laatste hoofdstuk zijn de slotbepalingen opgenomen. Aangegeven wordt welke verordeningen worden vervangen en wanneer onderhavige verordening ingaat. In dit hoofdstuk is ook de hardheidsclausule opgenomen. Dit artikel regelt dat kan worden afgeweken van de verordening als dat echt nodig is.
10.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
Het college en/of Buurtplein kunnen afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de Wmo of de Jeugdwet of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING
Sommige artikelen uit de verordening vragen om een nadere toelichting, hieronder zijn aan de hand van de nummering van de verordening enkele artikelen toegelicht.
Artikel 2.1 – Indienen hulpvraag
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo wordt bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Het ‘door of namens de cliënt’ doen van de melding kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Uit de memorie van toelichting op de Wmo (p. 24) blijkt dat de melding niet gebonden is aan vorm of locatie en schriftelijk, mondeling of telefonisch kan worden gedaan. De medewerker van Buurtplein zal de ontvangst van de melding aan de cliënt bevestigen en het tijdstip van de melding registreren.
Op grond van de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen een melding en aanvraag.
Het onderdeel cliëntondersteuning in lid 2 is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid van de Wmo. Ook in gevallen waarin jeugdhulp wordt aangevraagd, kan de medewerker van Buurtplein cliëntondersteuning aanbieden.
Dit artikel is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) en waar mogelijk met de mantelzorger dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt/de jeugdige. Waar dat kan, zal worden verwezen naar de eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociaal netwerk, algemene, algemeen gebruikelijke of andere (voorliggende) voorzieningen.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en ouder(s) (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger), maar hiervan kan ook worden afgeweken
Het sociaal netwerk van de cliënt wordt zoveel mogelijk betrokken bij het gesprek en het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Het gesprek hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Er kan worden afgezien van een gesprek of besloten tot een kort of telefonisch gesprek als dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen, bijvoorbeeld omdat de cliënt en diens beperkingen al bekend zijn bij Buurtplein.
De medewerker van Buurtplein kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
Het is van belang dat elk onderzoek plaatsvindt aan de hand van het stappenplan, zoals opgenomen in artikel 2.4 van de verordening. Het stappenplan bestaat uit vijf te volgen stappen. Dit betekent ook dat altijd eerst wordt gekeken naar de vraag of iemand met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociale netwerk, of andere (voorliggende of algemeen gebruikelijke) voorzieningen in een oplossing kan voorzien. Pas als dit onvoldoende tot een oplossing leidt, of niet toereikend is, kan een voorziening vanuit de Wmo worden ingezet.
Zowel binnen de Wmo als de Jeugdwet is verslaglegging een belangrijk onderdeel van het onderzoek.
De medewerker van Buurtplein verstrekt aan de cliënt/ de jeugdige en/of of ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een goede weergave van het uitgevoerde onderzoek, stelt de medewerker van Buurtplein in staat om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.
Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen.
In artikel 2.3.2, negende lid van de Wmo is bepaald dat een aanvraag niet eerder kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd (de meldingsfase is afgerond), tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.
In de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen de meldingsfase en de aanvraag. Het onderzoek volgt nadat de aanvraag is ingediend.
Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld. De Wmo bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). Voor besluiten op grond van de Jeugdwet geldt de algemene beslistermijn van acht weken (op grond van de Algemene wet bestuursrecht).
Als de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) een aanvraag bij het college indienen, dan dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de cliënt desgewenst bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. De beschikking is duidelijk over de in te zetten maatwerkvoorziening en de voorwaarden die daarvoor gelden.
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Ook het betalen van een eventuele bijdrage (in geval van de Wmo), moet in de beschikking zijn opgenomen.
Hoofdstuk 3 - Soorten voorzieningen
Artikel 3.1 – Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening
Dit artikel bevat de criteria voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan worden volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Als meerdere voorzieningen voldoen aan het criterium van adequaatheid, dan wordt de goedkoopste toegekend.
In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:
“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Het college moet per situatie onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt in kwestie.
Artikel 3.2 – Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening / terugwerkende kracht
Als een cliënt een voorziening heeft aangeschaft voordat hij of zij een beroep doet op de Wmo, gaat de medewerker van Buurtplein alleen over tot vergoeding hiervan als de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kunnen worden beoordeeld. Tenzij de medeweker van Buurtplein hiervoor toestemming heeft gegeven of als de inwoner door de weigering onevenredig nadeel ondervindt.
Artikel 3.6 - Primaat van collectief vervoer
Dit artikel benoemt het primaat dat een collectieve maatwerkvoorziening heeft op een individuele maatwerkvoorziening. Indien de cliënt toegang heeft tot een collectieve maatwerkvoorziening en deze voorziening levert een passende bijdrage, dan kan het college volstaan met het verstrekken van de collectieve maatwerkvoorziening.
De kaders van de collectieve vervoersvoorziening (hierna: cvv) zijn vastgelegd. Ook hierbij geldt het primaat van het cvv op een individuele maatwerkvoorziening gericht op vervoer.
Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage vanuit de Wmo beperkt zich tot het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning ZOOV Op Maat is voor elke inwoner met een vervoersbeperking, waarvoor het niet mogelijk is om via het reguliere openbaar vervoer naar een plaats van bestemming binnen de regio Achterhoek te reizen.
4.1 – Criteria woonvoorzieningen
Het uitgangspunt is dat inwoners zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Waar dat noodzakelijk is, kan op grond van de Wmo een woonvoorziening worden verstrekt. Het primaat van verhuizen geldt als uitgangspunten bij het verstrekken van kostebare woonvoorzieningen. Dit betekent dat wordt beoordeeld of verhuizen een optie is. Hierbij worden de omstandigheden van de inwoner, zoals sociale factoren, de woonlastenconsequenties en de binding met de buurt, altijd afgewogen.
Artikel 4.3 en 4.4 – Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Als het voor de inwoner niet mogelijk is om (veilig) thuis te blijven wonen, of wanneer dit voor de samenleving een gevaar oplevert, bestaat de mogelijkheid om beschermd te wonen. Maatschappelijke opvang kan worden geboden als de inwoner (feitelijk) dakloos is.
Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien
Artikel 5.1 – Preventieve maatregelen
Het uitgangspunt bij het gezond en veilig opgroeien is dat zoveel mogelijk wordt gekeken naar de inzet van preventieve maatregelen.
Ouders zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, alleen als het sociale netwerk, gebruikelijke hulp, of gebruikmaking van andere voorzieningen niet voldoende oplossing biedt, of ontoereikend is, zal jeugdhulp worden ingezet. Vanuit de Jeugdwet wordt in principe de goedkoopst adequate voorziening ingezet. Jeugdhulp is altijd gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de jeugdige. Dit betekent dat het de bedoeling is om jeugdhulp zoveel mogelijk tijdelijk in te zetten. Zie ook de memorie van toelichting op de Jeugdwet, o.a. pagina 16 en 17.
Hoofdstuk 6 - Vormen van hulp en de te betalen bijdrage
Artikel 6.2 – Hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo een pgb verstrekken. De Jeugdwet heeft in artikel 2.9 en artikel 8.1.1. bepaald dat dit mogelijk is.
Criteria en weigeringsgronden ten aanzien van een Pgb zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de verordening. Het is van belang dat een budgethouder of zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger, pgb-vaardig is. Ook moet de in te kopen voorziening van goede kwaliteit zijn.
Daarnaast moet duidelijk zijn voor welke kosten het pgb niet kan worden gebruikt. Hierin voorziet de verordening.
Artikel 6.5 en artikel 6.6 - Hoogte persoonsgebonden budget Wmo en Jeugd
Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners, zoals voor ondersteuning door informele hulp.
De gemeenten in de regio Achterhoek hanteren voor professionele hulp een tarief dat gebaseerd wordt op de laagst geoffreerde tarieven op dienstverleningsniveau dat gehanteerd wordt door een door gemeente gecontracteerde aanbieder. Zodat inwoners in staat zijn met behulp van pgb passende zorg in te kopen bij een niet door de gemeente gecontracteerde (jeugdhulp)aanbieder. Bij het pgb voor professionele ondersteuning is wordt gebaseerd op het laagst geoffreerde tarief, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole.
Over de hulp uit de sociale omgeving wordt in de memorie van toelichting behorend bij de Wmo 2015 (pag. 20) opgemerkt dat met het wetsvoorstel een omslag in denken in gang wordt gezet. Dit geldt ook voor de Jeugdwet (zie memorie van toelichting, pag. 16). Het is niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt. De regering heeft daarbij aangegeven dat de inzet van informele hulp als zeer waardevol wordt geacht, maar dat het wenselijk is dat de beloning met een persoonsgeboden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.
Het tarief is lager dan het tarief voor professionele hulp aangezien voor informele hulp geen arbeidsrechtelijke verplichtingen (o.a. werkgeverslasten), verzekeringen, reiskosten gelden en omdat lagere kwaliteitseisen worden gesteld t.o.v. de aanbieder van formele zorg (o.a. opleidingsniveau). Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij informele hulp het persoonsgebonden budget zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief maakt duidelijk dat ondersteuning vanuit het sociale netwerk van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders.
Artikel 6.10 - Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening
Dit artikel geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid en 2.1.5, eerste lid van de Wmo.
Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels gesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. Beschermd wonen kent een andere systematiek voor de eigen bijdrage dan de overige Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, worden geïnd door het CAK.
Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken
Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid van de Wmo en artikel 2.9, onder d van de Jeugdwet dienen in de verordening regels te worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het college zet hiertoe met name in op preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en voert tevens al dan niet steekproefsgewijs controles uit naar het gebruik en de besteding van voorzieningen. Het college wijst daarnaast een toezichthouder aan die toeziet op de kwaliteit van de Wmo-voorzieningen en de rechtmatige uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet.
Artikel 8.1 - Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder c van de Wmo en artikel 4.1.1 van de Jeugdwet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
Artikel 8.2 - Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid van de Wmo en artikel 2.11, tweede lid, onder a, van de Jeugdwet, kan het college de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonersparticipatie
Artikel 9.1- Klachtenregeling/calamiteiten en geweld
De gemeente is al op grond van de Awb verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a van de Wmo en artikel 4.2.1, tweede lid, onder van de Jeugdwet).
In de memorie van toelichting op de Wmo (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
In artikel 3.4 eerste lid van de Wmo en artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening/jeugdhulp heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 9.2 - Medezeggenschap bij aanbieders
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e van de Wmo en artikel , waarin is bepaald dat bij verordening in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. Het gaat dus uitdrukkelijk om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voor de Jeugdwet is in artikel 4.2.4 bepaald dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing is op grond waarvan een jeugdhulpaanbieder medezeggenschap dient vorm te geven binnen de organisatie.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of het uitvoeringsbeleid. Gezien de transities is opgenomen dat er minstens eenmaal per vier jaar wordt geëvalueerd.
Artikel 10.2 - Hardheidsclausule
Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze situatie zich (regelmatig) voor zal doen, omdat het in de Wmo 2015 en de Jeugdwet om maatwerk gaat.
Wordt de hardheidsclausule vaker voor hetzelfde onderwerp gebruikt, dan kan dit een signaal zijn om het beleid ter zake aan te passen.
Artikel 10.3 - Intrekking oude verordening
Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.
Wet maatschappelijke ondersteuning
algemeen gebruikelijk: voorziening die niet specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
Mantelzorg: mantelzorg is onbetaalde hulp aan iemand uit je directe omgeving. Het gaat om langdurige hulp of ondersteuning die verder gaat dan de normale zorg, zoals het uitlaten van een huisdier of het oppassen van je kleinkinderen. Mantelzorg is niet altijd je eigen keuze, vaak raak je er vanzelf bij betrokken.
normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;
woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning.
Bijlage 2: Lijst van algemene en maatwerkvoorzieningen Wmo
De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
1. Algemene voorziening Buurtplein
Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening Buurtplein ingericht. Deze heeft tot doel een actieve en professionele manier bevorderen van en het uitvoering geven aan het optimaliseren van zelfredzaamheid en participatie van inwoners, alsmede het bijdragen aan de sociale kwaliteit van de Doetinchemse samenleving. Het Buurtplein doet de integrale vraagverheldering op alle levensgebieden en biedt eerstelijnsondersteuning voorliggend aan een maatwerkvoorziening. Daarbij bepaalt het Buurtplein of een maatwerkvoorziening wordt ingezet. De algemene voorziening Buurtplein is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in zelfredzaamheid en participatie in de samenleving.
Een van de onderdelen waar Buurtplein uitvoering aan geeft zijn de vrijwilligerscentrale en mantelzorgcentrale. Op de website van Buurtplein is een overzicht van alle activiteiten te vinden.
2. Algemene voorziening Stadskamer
De Stadskamer is een algemene voorziening gericht op (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving. De Stadskamer faciliteert, ondersteunt en verbindt mensen en ideeën, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en zich beter kunnen redden in de maatschappij. Er is meestal sprake van problemen op meerdere levensdomeinen. De Stadskamer biedt dagbesteding voor mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH), mensen met een psychische kwetsbaarheid, dementie en/of een lichamelijk beperking. De arbeidsmatige dagbesteding wordt voornamelijk vormgegeven binnen ‘De Stadswerkplaats’, welke onderdeel uitmaakt van de algemene voorziening Stadskamer. De algemene voorziening Stadskamer is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving.
3. Algemene voorziening Rondom Autisme
Rondom Autisme is een laagdrempelige voorziening waarbij informatie, advies en ondersteuning wordt geboden aan mensen met (een vermoeden van) autisme en hun naasten (zoals ouders en partners). Rondom Autisme organiseert ervaringsgroepen voor mensen met een (vermoeden van) autisme waarin methodisch wordt gewerkt aan ontmoeten, ontwikkelen en ontplooien. Vanuit verschillende ontmoetingsplekken worden diverse activiteiten georganiseerd met en door ervaringsdeskundigen.
4. Algemene voorziening Zorgboerderij Slangenburg
Zorgboerderij Slangenburg richt zich op (arbeidsmatige) dagbesteding, participatie, re-integratie en begeleid werk. Op methodische wijze wordt gewerkt aan het versterken van de eigen regie en zelfredzaamheid met inzet van ervaringsdeskundigheid. Zorgboerderij Slangenburg richt zich vooral op gezondheid, voedsel, natuur en fysieke activiteiten. Bij Zorgboerderij Slangenburg worden ook meer intensieve ondersteuningsvormen aangeboden en is plek voor voor deelnemers met een complexere ondersteuningsvraag. Onder andere voor mensen met GGZ-achtergrond of een grotere psychosociale kwetsbaarheid.
Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening ingericht voor de cliënten van Elver, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Het betreft sociaal vervoer, hieronder wordt verstaan het vervoer om deel te nemen aan het leven van alledag, om sociale contacten aan te gaan verstaan en het vervoer naar huis en dat van naasten. Het sociaal vervoer betreft regionaal vervoer. Regionaal vervoer omvat de enkele reisafstand, tot maximaal 20 kilometer, gerekend vanaf de woonlocatie van de cliënt en de plaats van bestemming gemeten langs de kortste route. Onder cliënten van Elver worden verstaan de cliënten die intramuraal wonen en zorg ontvangen van Elver en woonachtig zijn binnen gemeente Doetinchem
6. Algemene voorziening inloop en ontmoetingsplaats IrisZorg
Voorziening waar dak- en thuisloze mensen terecht kunnen voor laagdrempelige opvang en (arbeidsmatige) dagbesteding in een beschermde omgeving. Gelet op het doel van de voorziening is de inloop en ontmoetingsplaats georganiseerd als een algemene voorziening, waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.
7. Algemene voorziening nachtopvang IrisZorg
Laagdrempelige voorziening waarbij in de avond en nacht onderdak, begeleiding en hulp wordt geboden aan dak- en thuislozen. Gelet op het doel van de voorziening is de nachtopvang georganiseerd als een algemene voorziening waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.
8. Algemene voorziening Schoonmaakhulp
Gemeente Doetinchem kent een algemene voorziening Schoonmaakhulp. Onder Schoonmaakhulp wordt verstaan het helpen bij, inslijten of (deels) overnemen van lichte en zware huishoudelijke taken op het hoofdverblijf van de cliënt.
Inwoners die voldoen aan de voorwaarden en de gestelde criteria kunnen in aanmerking komen voor de Algemene voorziening schoonmaakhulp en worden aangemerkt als Wmo-cliënten. In dat geval bestaat de mogelijkheid om per jaar maximaal 130 uur Schoonmaakhulp in te kopen bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Dit betekent gemiddeld 2,5 uur per week, gedurende 52 weken per jaar. Minder uur inkopen is toegestaan. Instromen gedurende het jaar betekent dat het aantal in te kopen uur naar rato wordt verlaagd met het aantal resterende weken. Een tijdelijke inzet betekent ook dat het aantal uren naar rato wordt verlaagd (het aantal weken x het aantal uur). De algemene voorziening biedt flexibiliteit voor inzet van uren. Uren kunnen structureel per week worden ingezet of kunnen in samenspraak met de aanbieder door de ingezetene worden opgespaard voor een ‘grote’ schoonmaak.
Indien de gecontracteerde aanbieder of de ingezetene van mening is dat de algemene voorziening niet passend is kan een melding bij het Buurtplein worden gedaan voor een maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Schoon huis, maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Coachen gericht op het huishouden of maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis - combinatieondersteuning. Inwoners die meer dan 2,5 uur hulp nodig hebben bij het schoonmaken van hun woning ontvangen het volledige aantal uren als maatwerkvoorziening.
Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van de Algemene voorziening schoonmaakhulp
9. Bureau voor financiële ondersteuning
Bureau voor financiële ondersteuning biedt ondersteuning bij het beheer van financiën. Onder meer budgetbeheer, budgetcoachen en schuldregelen.
De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
De aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd via de website van de gemeente.
Bijlage 3: Lijst van algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen
De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
Individuele jeugdhulpvoorzieningen
De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
Specialistische jeugdhulp: Persoonlijke verzorging, Ondersteuning (individueel, groep en logeren), Behandeling (individueel en groep), Ambulante spoedhulp, Pleegzorg, Gezinshuiszorg, Verblijf groep, Wonen gericht op zelfstandigheid, Crisiszorg GGZ, Crisiszorg GGZ met verblijf , Verblijf GGZ, JeugdzorgPlus, Generalistische basis GGZ, Specialistische GGZ
De aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd via de website van de gemeente.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-306959.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.