Beleidsregels kennismakingsperiode 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

 

Overwegende dat bij de uitvoering van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) behoefte bestaat om de mogelijkheid van een kennismakingsperiode in te voeren,

Gelet op artikel 3 lid 3 en 4 Participatiewet; artikel 3 lid 3 en 4 Ioaw en artikel 3 lid 3 en 4 Ioaz, artikel 18, lid 1 Participatiewet en artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Beleidsregels kennismakingsperiode 2024

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

    • b.

      kennismakingsperiode: een periode van drie (dan wel maximaal zes) maanden waarin het college de uitkeringsgerechtigde toestemming geeft om op proef samen te wonen, zoals bedoeld in deze regeling, waarbij sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf, zonder consequenties voor de uitkering;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, Ioaw en Ioaz;

    • d.

      wet: de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Kennismakingsperiode

  • 1.

    Het college kan op aanvraag van één of twee uitkeringsgerechtigde(n) eens in de vijf jaar een kennismakingsperiode toestaan.

  • 2.

    Wanneer sprake is van twee uitkeringsgerechtigden, dient iedere uitkeringsgerechtigde een aanvraag in bij het college waar de uitkering wordt ontvangen.

  • 3.

    De aanvraag geschiedt op een door het college vastgesteld formulier.

  • 4.

    Een kennismakingsperiode moet vóór aanvang van het op proef samenwonen worden aangevraagd. De uitkeringsgerechtigde kan niet met terugwerkende kracht een beroep doen op de kennismakingsperiode.

  • 5.

    De kennismakingsperiode vangt niet eerder aan dan nadat het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 6.

    De duur van de kennismakingsperiode bedraagt drie maanden.

  • 7.

    De periode van drie maanden genoemd in lid 6 kan, op verzoek van de uitkeringsgerechtigde, verlengd worden met nog eens maximaal drie maanden. De uitkeringsgerechtigde dient vóór het aflopen van de toegestane periode het - met redenen omklede - verlengingsverzoek in te dienen.

  • 8.

    Gedurende de kennismakingsperiode behoudt de uitkeringsgerechtigde de uitkering naar de norm (Participatiewet) dan wel grondslag (Ioaw/z) die de uitkeringsgerechtigde ontving vóór de datum van toekenning van de kennismakingsperiode, tenzij deze norm/grondslag wijzigt wegens andere omstandigheden dan het samenwonen op proef.

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1.

    Wanneer sprake is van twee uitkeringsgerechtigden, bestaat alleen recht op een kennismakingsperiode wanneer beide colleges een kennismakingsperiode toestaan.

  • 2.

    Als de andere uitkeringsgerechtigde van zijn/haar college een kortere kennismakingsperiode wordt toegestaan, hanteert het college deze kortere periode.

  • 3.

    Beide belanghebbenden houden tijdens de kennismakingsperiode hun eigen woonadres aan, blijven op dat woonadres ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) en houden, indien van toepassing, hun woning beschikbaar voor eigen gebruik.

  • 4.

    De belanghebbenden zijn zelf verantwoordelijk voor toestemming van andere betrokken instanties voor zover van toepassing, zoals de woningcorporatie.

  • 5.

    Indien één van de belanghebbenden tijdens de kennismakingsperiode langer dan 28 dagen aaneengesloten niet zijn hoofdverblijf heeft op het adres van de kennismakingsperiode, eindigt het recht op de kennismakingsperiode na de genoemde 28 dagen.

  • 6.

    Indien lid 5 van toepassing is geweest en de beide belanghebbenden hebben weer hun hoofdverblijf op het adres van de kennismakingsperiode, dan kan het recht op de kennismakingsperiode voor de resterende periode herleven, waarbij de periode van afwezigheid van één van de belanghebbenden meetelt voor de resterende periode.

Artikel 4 Uitsluitingen

Geen kennismakingsperiode wordt verleend indien:

  • a.

    er sprake is dan wel is geweest van een situatie, zoals bedoeld in artikel 3 lid 4 Participatiewet, Ioaw of Ioaz;

  • b.

    de belanghebbenden met elkaar gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest, samenwonen of hebben samengewoond;

  • c.

    de belanghebbenden reeds voorbereidingen hebben getroffen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap;

  • d.

    tussen de belanghebbenden sprake is dan wel is geweest van een commerciële relatie (onderhuur / kostganger) of een inwoonsituatie;

  • e.

    belanghebbenden bloedverwanten in de eerste en tweede graad van elkaar zijn;

  • f.

    de uitkeringsgerechtigde binnen vijf jaar na het gebruik van een eerdere kennismakingsperiode wederom een aanvraag voor een kennismakingsperiode doet.

  • g.

    de uitkeringsgerechtigde een tweede of volgende aanvraag voor een kennismakingsperiode doet met een partner, waarmee eerder een kennismakingsperiode is toegestaan.

Artikel 5 Toestemming intrekken

Het college kan op ieder moment de toestemming voor een kennismakingsperiode intrekken als blijkt dat de belanghebbenden niet (langer) aan de voorwaarden voldoen, of wel onder één van de uitsluitingsgronden vallen.

Artikel 6 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college over de aanvraag voor een kennismakingsperiode.

Artikel 7 Citeertitel, inwerkingtreding en duur

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels kennismakingsperiode 2024.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

  • 3.

    Deze beleidsregels vervallen op 1 januari 2026.

Krimpen aan den IJssel, 2 juli 2024

Het college van burgemeester en wethouders,

de loco-secretaris,

mr. drs. A.E. Bosker

de burgemeester

J.J. Luteijn

Algemene toelichting  

 

De Algemene bijstandswet (Abw) bood tot de invoering van de nieuwe Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004 de mogelijkheid van een zogenaamde kennismakingsperiode. Als een uitkeringsgerechtigde met een nieuwe partner ging samenwonen, kon de bijstandsuitkering tijdelijk ongewijzigd worden voortgezet. Deze situatie deed zich vaak voor bij alleenstaande ouders met minderjarige kinderen waar samenwonen met een nieuwe partner een ingrijpende gebeurtenis was.

 

In de latere wetgeving is de mogelijkheid van een kennismakingsperiode niet meer expliciet genoemd. Maar dit wil niet zeggen dat er geen behoefte meer is aan de mogelijkheid om op proef samen te kunnen wonen. In de praktijk blijkt de stap om te gaan samenwonen nog steeds een drempel op te leveren voor sommige uitkeringsgerechtigden. Er ontstaat een situatie waarin formeel nog niet wordt samengewoond, maar feitelijk bijna wel en waarbij fraude/oneigenlijk gebruik lastig is aan te tonen. Dit geeft mensen stress en legt direct al druk op de belanghebbenden.

 

Doelstelling van de kennismakingsperiode is mensen te laten onderzoeken of zij duurzaam willen gaan samenwonen, zonder dat dit in de eerste maanden direct gevolgen heeft voor de uitkering. Dat stelt mensen in de gelegenheid om hun eigen woonruimte aan te houden en bij beëindiging van de samenwoning terug te keren in de oude situatie. Op die manier wordt de stap om te gaan samenwonen minder groot.

 

Een kennismakingsperiode zorgt ervoor dat partners die gaan samenwonen niet direct financieel afhankelijk van elkaar worden. Uitkeringsgerechtigden zitten door de gehuwdennorm in een achtergestelde positie ten opzichte van inwoners met een inkomen uit werk, of een WW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor laatstgenoemden, verandert de financiële positie bij samenwonen niet. Met deze beleidsregels wordt de ongelijkheid tijdelijk weggenomen en krijgen uitkeringsgerechtigden wel de mogelijkheid het samenwonen uit te proberen. De kostendelersnorm is dan ook niet van toepassing.

 

Met het opnieuw invoeren van de kennismakingsperiode proberen (al diverse) gemeenten de overstap makkelijker te maken en het grijze gebied rondom fraude/oneigenlijk gebruik te voorkomen.

 

De situatie van inwoners met een Ioaw- of Ioaz-uitkering is feitelijk gelijk aan de situatie van mensen met een uitkering via de Participatiewet. De Ioaw en Ioaz bieden formeel niet de mogelijkheid om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbenden. Omdat de verschillen tussen de wetten op het gebied van gezamenlijke huishouding niet verschillen, worden voor de kennismakingsperiode Ioaw- en Ioaz-gerechtigden op dezelfde wijze behandeld als uitkeringsgerechtigden volgens de Participatiewet.

 

Met deze beleidsregels regelen we onder welke voorwaarden een kennismakingsperiode kan worden toegestaan.

 

Artikelsgewijs

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan.

 

Artikel 2 Kennismakingsperiode

Lid 1

Indien een kennismakingsperiode gewenst is, dan kan hiervoor een aanvraag worden gedaan.

 

Een kennismakingsperiode kan één keer per vijf jaar worden toegestaan. Voorkomen moet worden dat de kennismakingsperiode gebruikt wordt als een ‘goedkope’ manier om het (gezins)inkomen regelmatig te verhogen. Mocht de uitkeringsgerechtigde een langere periode afhankelijk zijn van een uitkering, dan is het enigszins redelijk dat er na een periode van vijf jaar zo nodig nogmaals een beroep gedaan kan worden op een kennismakingsperiode. Ondanks dat deze beleidsregels voor nu een beperkte werkingsduur hebben, willen we dit toch vastleggen bij een mogelijke verlenging van de beleidsregels.

Bij de uitsluitingen in artikel 4 is opgenomen dat niet nog een keer een kennismakingsperiode kan worden toegestaan met dezelfde partner.

 

Lid 2

Is er sprake van twee uitkeringsgerechtigden die op proef willen samenwonen? Dan doet iedere uitkeringsgerechtigde apart een aanvraag bij zijn eigen college. Ook als er sprake is van één uitkeringsgerechtigde is een kennismakingsperiode mogelijk. Het enige verschil is dat de andere persoon geen uitkeringsgerechtigde is.

 

Lid 3

Een aanvraag wordt gedaan op een speciaal aanvraagformulier Kennismakingsperiode. Het college kan op dit formulier de benodigde vragen stellen die van belang zijn voor het toetsen van de aanvraag.

 

Lid 4

Een kennismakingsperiode moet vóór aanvang van het op proef samenwonen worden aangevraagd. En kan niet met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Het college kan alleen vooraf vaststellen of aan de voorwaarden van een kennismakingsperiode wordt voldaan. Stel dat de belanghebbenden onderwerp zijn van een handhavingsonderzoek, waaruit een samenwoning blijkt. Dan is het niet mogelijk om een kennismakingsperiode met terugwerkende kracht toe te kennen. Het had immers op de weg van belanghebbende gelegen om aan de inlichtingenplicht te voldoen en de samenwoning tijdig te melden.

 

Lid 5

Pas als het college een beschikking met toestemming voor de kennismakingsperiode afgeeft, kan het op proef samenwonen daadwerkelijk een aanvang nemen.

 

Lid 6 en 7

Een kennismakingsperiode kan maximaal zes maanden duren. Primair wordt er een kennismakingsperiode voor drie maanden toegestaan. Een verlenging van nog eens maximaal drie maanden is mogelijk. Een dergelijk verlengingsverzoek dient - met redenen omkleed - vóór het aflopen van de toegestane periode te worden aangevraagd.

 

Lid 8

Gedurende de toegekende kennismakingsperiode behoudt de uitkeringsgerechtigde de norm (Participatiewet) of grondslag (Ioaw/z) die de uitkeringsgerechtigde ontving vóór de datum van toekenning van de kennismakingsperiode.

 

Alleen indien deze norm/grondslag wijzigt wegens andere omstandigheden dan het samenwonen op proef, vindt een aanpassing van de norm / grondslag plaats. Dit kan dus ook aan de orde zijn als er iemand komt (in)wonen in de tijdelijk verlaten woning. Dan kunnen immers de woonkosten worden gedeeld. En is de kostendelersnorm van toepassing.

 

Artikel 3 Voorwaarden

Lid 1 en 2

Is bij het proef samenwonen sprake van twee uitkeringsgerechtigden? Dan moeten de beide partners toestemming hebben van hun college. Vindt geen toekenning plaats door één van de colleges? Dan wordt een toegekende kennismakingsperiode alsnog ingetrokken. Het is zaak om deze voorwaarden goed met de uitkeringsgerechtigde ( in de beschikking ) te communiceren.

 

Krijgt de andere uitkeringsgerechtigde van het college waar hij/zij woont een kortere kennismakingsperiode toegekend, dan wordt deze kortere periode ook door het college toegekend. Dit kan betekenen dat een eerder afgegeven toekenningsbeschikking alsnog wordt herzien.

 

Lid 3

Beide belanghebbenden houden tijdens de kennismakingsperiode hun eigen woonadres aan. En blijven op dat woonadres ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP). Daarnaast houden zij hun woning beschikbaar voor eigen gebruik. Waar dit nodig zou zijn, kunnen zij dan direct terugkeren naar de eigen woning.

 

Wordt de huurwoning opgezegd, dan wordt het toestaan van de kennismakingsperiode direct gestopt.

 

Wordt de woning bijvoorbeeld onderverhuurd, dan kan mogelijk verondersteld worden dat de uitkeringsgerechtigde niet van plan is terug te keren naar de eigen woning en dat het samenwonen definitief is geworden. Indien dit aan de orde is, zal de uitkeringsgerechtigde hierover gesproken dienen te worden.

 

Lid 4

Het is aan de belanghebbenden om andere betrokken instanties in kennis te stellen dan wel toestemming te verkrijgen voor het proef samenwonen. Het college zal niet op dergelijke toestemmingen wachten alvorens een besluit op een aanvraag kennismakingsperiode te nemen. Ook niet om daar een controle op uit te voeren. Het gaat immers om een maximale periode van zes maanden. Waar belanghebbenden zich zelf melden bij een woningcorporatie en geen toestemming wordt verkregen, zal het proef samenwonen mogelijk ook geen aanvang nemen, waardoor geen kennismakingsperiode hoeft te worden toegestaan. Het is aan de uitkeringsgerechtigde om het college hierover goed en tijdig in te lichten.

 

Lid 5 en 6

Het kan gebeuren dat één van de belanghebbenden tijdens de kennismakingsperiode langer dan 28 dagen aaneengesloten niet het hoofdverblijf heeft op het adres van de kennismakingsperiode. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij detentie, opname in een inrichting of een verblijf in het buitenland. Het recht op kennismakingsperiode stopt dan na deze 28 dagen. Er is dan immers geen sprake meer van proef samenwonen. Met de 28 dagen wordt aangesloten bij de maximale periode van verblijf in het buitenland met behoud van uitkering.

 

Bij terugkeer van de betreffende belanghebbende kan de uitkeringsgerechtigde alsnog een verzoek doen om de resterende periode in aanmerking te komen voor de kennismakingsperiode. Echter, de aanvangsperiode van in totaal drie respectievelijk zes maanden blijft gehandhaafd. De periode dat de betreffende belanghebbende dus niet zijn hoofdverblijf had op het adres van de kennismakingsperiode telt mee voor de totale periode van drie / zes maanden.

 

Artikel 4 Uitsluitingen

In samenhang met de artikelen 2 en 3 volgen er ook een aantal specifieke uitsluitingsgronden wanneer er geen recht bestaat op een kennismakingsperiode.

 

Zo wordt geen kennismakingsperiode verleend, als er sprake is of sprake is geweest van een situatie zoals bedoeld in artikel 3 lid 4 Participatiewet, Ioaw of Ioaz.

Dat artikel bepaalt:

‘Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

  • c.

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

  • d.

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.’

Deze aanname van een gezamenlijke huishouding is van rechtswege, belanghebbenden kunnen hier niets tegen in brengen. Het college moet de gezamenlijke huishouding aannemen. Dit wordt het onweerlegbaar rechtsvermoeden genoemd.

 

Ook als de belanghebbenden met elkaar gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest, samenwonen of hebben samengewoond of reeds voorbereidingen hebben getroffen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap, is het toestaan van een kennismakingsperiode niet mogelijk.

 

De belanghebbenden mogen ook niet in de vorm van een commerciële relatie (onderhuur / kostganger) of inwoonsituatie (kostendeler) samen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben of hebben gehad. Men heeft dan al (voor) langere tijd samen onder één dak gewoond. Los van het feit dat er geen sprake is geweest van een liefdesrelatie, vinden wij dat de kennismakingsperiode niet voor deze doelgroep bestemd is.

 

Bloedverwanten in de eerste en tweede graad kunnen ook geen beroep doen op de kennismakingsperiode. In de praktijk komt het nog al eens voor de broer/zus en zus/broer samen een gezamenlijke huishouding voeren. Door hun familiaire relatie is een kennismakingsperiode voor hen niet aan de orde.

 

Een kennismakingsperiode kan één keer per jaar vijf jaar worden toegestaan. Voorkomen moet worden dat de kennismakingsperiode gebruikt wordt als een ‘goedkope’ manier om het (gezins)inkomen regelmatig te verhogen.

 

Wordt er binnen of na vijf jaar opnieuw een verzoek gedaan voor een kennismakingsperiode met dezelfde partner, dan wordt de kennismakingsperiode niet toegestaan. Het opnieuw proef samenwonen wordt dan primair niet nodig geacht.

 

Met de diverse voorwaarden en uitsluitingsgronden wil het college onrechtmatig gebruik van de kennismakingsperiode voorkomen. En deze beleidsregels alleen laten toekomen aan mensen die willen onderzoeken of zij duurzaam willen gaan samenwonen. Zonder dat dit in de eerste maanden direct gevolgen heeft voor de uitkering en andere regelingen zoals toeslagen. Dat stelt mensen in de gelegenheid om hun eigen woonruimte aan te houden en bij beëindiging van de samenwoning terug te keren in de oude situatie. Op die manier wordt de stap om te gaan samenwonen minder groot.

 

Evenredigheidstoets / belangenafweging

Bij een nadelig besluit over de kennismakingsperiode moet de evenredigheidstoets worden toegepast, omdat sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid.

Het college moet tegenover het belang van de uitkeringsgerechtigde om in aanmerking te komen voor een kennismakingsperiode een eigen belang bij handhaving van deze beleidsregels stellen om tot een evenwichtige belangenafweging te komen.

 

Het belang van de uitkeringsgerechtigde is om in aanmerking te komen voor een kennismakingsperiode om te onderzoeken of duurzaam samenwonen gewenst is, zonder dat dit in de eerste maanden direct gevolgen heeft voor de uitkering.

 

Het doel van de ’Beleidsregels kennismakingsperiode 2024’ staat duidelijk beschreven in de Algemene toelichting. Het belang van het college is het voorkomen dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de kennismakingsperiode en het voorkomen van het grijze gebied rondom fraude/oneigenlijk gebruik. Om die reden zijn er uitsluitingsgronden geformuleerd.

Het belang van het college om onverkorte toepassing van de Beleidsregels kennismakingsperiode 2024 weegt in principe op tegen de nadelige gevolgen van het besluit voor de uitkeringsgerechtigde. Het is altijd van belang om alle betrokken belangen in een concrete situatie te wegen.

 

Artikel 5 Toestemming intrekken

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Voor de toepassing van een belangenafweging bij het intrekken van de toestemming voor een kennismakingsperiode, wordt verwezen naar het gestelde hierover bij de toelichting op artikel 4.

 

Artikel 6 Onvoorziene situaties

In situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien, besluit het college over de aanvraag voor een kennismakingsperiode.

 

Artikel 7 Citeertitel, inwerkingtreding en duur

Deze beleidsregels gelden tot 1 januari 2026. Het gaat immers om een proefproject. Begin 2025 zal een evaluatie plaatsvinden naar onder meer gebruik en de opgedane ervaringen.

 

Er kan tot en met de laatste dag van de beleidsregels een aanvraag worden ingediend, die wordt afgehandeld aan de hand van de beleidsregels. Dat betekent dat de werking van de beleidsregels nog maximaal een half jaar kan doorlopen.

Naar boven