Gemeenteblad van Zoetermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2024, 301612 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2024, 301612 | beleidsregel |
Beleidsregel terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024
De ‘Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ Zoetermeer 2024’ waarin de bevoegdheid van het college met betrekking tot terug- en invordering, boetes en verhaal wordt geregeld, vast te stellen met als belangrijkste wijzigingen ten opzichte van voorheen:
De beleidsregels met betrekking tot terug- en invordering, boetes en verhaal in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) dateren uit 2017. De beleidsregels zijn geactualiseerd om de regeling meer in lijn te brengen met de huidige praktijk. De bedoeling is om meer oog te hebben voor de menselijke maat en de uitvoerbaarheid te verbeteren. Denk daarbij aan verruiming van de mogelijkheid voor het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering en het verhogen van de kruimelbedragen. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om ook enkele technische en taalkundige aanpassingen voor te stellen in de beleidsregels.
Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft op 25 juni 2024 besloten:
Beleidsregel terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024
Gelet op de artikelen 18a, 53a tot en met artikel 60a en de artikelen 60c tot met artikel 62i van de Participatiewet (en de overeenkomstige bepalingen in de IOAW en IOAZ), het Boetebesluit socialezekerheidswetten en titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht;
Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
Paragraaf 2.1 Kwijtschelding en buiten invordering stellen
Artikel 3 is evenmin van toepassing ten aanzien van vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van het opleggen van een bestuurlijke boete, zoals bedoeld in artikel 18a van de Participatiewet en de overeenkomstige bepalingen in de IOAW en IOAZ, tenzij er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 18a, dertiende lid, van de Participatiewet en de overeenkomstige bepalingen van de IOAW en IOAZ.
Paragraaf 2.2 Schuldenregeling
Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Het college kan op verzoek van de belanghebbende die een schuldenregeling (niet zijnde het wettelijke WSNP-traject) wil opstarten, besluiten mee te werken aan een schuldenregeling (volgens de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet), als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW of artikel 25 IOAZ.
HOOFDSTUK 3 INVORDERING EN BETALINGSVERPLICHTING
Artikel 7 Schorsende werking bij bezwaar
Een ingediend bezwaar tegen het intrekkings-, herzienings- of het terugvorderingsbesluit heeft schorsende werking. Geen schorsende werking hebben bezwaarschriften tegen vaststelling van betalingsregelingen, bezwaarschriften waarin een vordering slechts gedeeltelijk wordt betwist of als het bezwaar een draagkrachtvaststelling of een afwijzing van een verzoek om kwijtschelding betreft. Een ingediend beroep heeft geen schorsende werking.
Artikel 8 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting
Bij het bepalen van de aflossingsverplichting wordt ernaar gestreefd dat de vordering zo snel mogelijk wordt afgelost. Als een andere crediteur zich aandient en het voor het beslag vatbare gedeelte van de uitkering niet volledig is benut, dan verhoogt het college het aflossingsbedrag voor de eigen vordering tot het voor beslag vatbare gedeelte van het inkomen.
Artikel 9 Samenloop terugvordering en boete
Als niet alleen een bedrag wordt teruggevorderd, maar ook een boete wordt opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht, wordt eerst op de boete afgelost en daarna op de vordering.
Artikel 10 Rente, kosten en verrekening
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 60, vijfde lid, van de Participatiewet, artikel 28, vijfde lid, van de IOAW en artikel 28, vijfde lid, van de IOAZ, wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een externe invorderingspartij.
Artikel 14 Verhaal van uitkering ten behoeve van (ex-)echtgenoot
Verhaal van uitkering, die ten behoeve van de (ex-)echtgenoot wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n).
Artikel 15 Verhaal van uitkering ten behoeve van jongmeerderjarigen
Verhaal van bijstand verstrekt op grond van artikel 12 Participatiewet geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n).
Artikel 16 Verhaal op grond § 6.5 van de Participatiewet
Daar waar een alimentatie-uitspraak niet als voorliggende voorziening te gelde kan worden gemaakt, wordt de bijstand verhaald op grond van § 6.5 van de Participatiewet.
Artikel 17 Afzien van verhaal om dringende redenen
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 18 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht
Vaststelling van het te verhalen bedrag geschiedt met een draagkrachtonderzoek volgens de zogenaamde tremanormen en de omstandigheden, die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Artikel 19 Verhaal ten behoeve van minderjarige kinderen
In afwijking van artikel 18 wordt de verhaalsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen forfaitair vastgesteld op € 250,00 per kind per maand in de volgende situatie:
Artikel 20 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte
Als degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet correct voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De indiening van een verzoekschrift dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes maanden na de eerste vaststelling van de verhaalsbijdrage, plaats te vinden.
Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer 25 juni 2024
de secretaris,
B.J.D. Huykman
de burgemeester,
drs. M.J. Bezuijen
Dat bijstand alleen terecht moet komen bij die inwoners die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken is een belangrijk uitgangspunt van het college.
Het college mag gebruik van de bevoegdheid om uitkeringsgelden die ten onterechte, te hoog of als lening zijn verstrekt, terug te vorderen. Tegelijkertijd vindt het college het van belang dat de belanghebbende in de positie moet worden gebracht om vorderingen te betalen zonder in een uitzichtloze schuldsituatie terecht te komen.
Om duidelijkheid en volledigheid te bevorderen, bevatten de nieuwe beleidsregels definities van de begrippen ‘buiteninvorderingstelling’ en ‘kwijtschelding’. Ten opzichte van de vorige beleidsregels is het begrip ‘fraudevordering’ verwijderd. Dit komt doordat het college bewuster wil omgaan met een benadering vanuit vertrouwen. Iemand die niet opzettelijk of bewust de inlichtingenplicht heeft geschonden, wordt niet langer als fraudeur bestempeld. De regels over hoe om te gaan met situaties waarin inwoners niet de benodigde informatie verstrekken (feitelijk ‘inlichtingenplicht’) blijven van kracht.
Bij deze beleidsregels houdt het college ook rekening met nieuwe regels en jurisprudentie zoals die nu gelden voor het vaststellen van betalingsregelingen en op te leggen betalingsverplichtingen. Bijvoorbeeld het feit dat de beslagvrije voet te allen tijde in acht moet worden genomen (Wet vereenvoudiging beslagvrije voet). Een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de bevoegdheid tot brutering van de netto terugvordering is vastgelegd in de werkwijze.
De beleidsregels bevatten een definitie van de begrippen ‘buiteninvorderingstelling’ en ‘kwijtschelding’. Deze zijn neergelegd in respectievelijk de onderdelen b en h. Bij buiteninvorderingstelling neemt het college weliswaar een beslissing om af te zien van terug- of invordering maar er wordt geen besluit genomen in de zin van de Awb. Het gaat hierbij veelal om langdurig openstaande vorderingen die oninbaar zijn geworden omdat betrokkene niet te traceren is.
Bij kwijtschelding wordt er een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb genomen waarbij definitief wordt afgezien van terug- of invordering van een vordering, gericht aan belanghebbende. Toegevoegd in onderdeel e is de definitie van het begrip ‘invordering’: daar valt alles onder wat wordt gedaan om gelden terug te halen die moeten worden (terug)betaald aan het college.
In artikel 2, derde lid, is de uitspraak van de CRvB, CRvB 7 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1388, neergelegd. De CRvB is van oordeel dat het college zou moeten afzien van de in de artikelen 58, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet, 25, vijfde lid, tweede volzin, van de IOAW en van de IOAZ, neergelegde bevoegdheid tot brutering van de netto terugvordering, als de vordering mede of geheel is ontstaan door toedoen van het college én als belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de vordering niet heeft voldaan in het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan. Het betreft hier vorderingen uit teruggevorderde bijstand op grond van de artikelen 58, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, en 25, eerste, tweede en derde lid, van de IOAW en van de IOAZ.
Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om vorderingen kwijt te schelden of buiten invordering te stellen indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.
Kwijtschelding kan ambtshalve of op verzoek worden verleend. Uitgangspunt is dat de minimale aflossingstermijnen gelden per vordering.
Ter voorkoming van misverstand dat de vordering ná buiteninvorderingstelling wordt kwijtgescholden, is in de aanhef van het eerste lid ‘en’ vervangen door ‘of’: een (deel van een) vordering kan ofwel buiteninvordering worden gesteld ofwel worden kwijtgescholden.
Het artikel is in overeenstemming met de tekst artikel 58, lid 7, onderdelen a tot en met d, van de Participatiewet.
Bij het vaststellen van betalingsregelingen en op te leggen betalingsverplichtingen wordt de draagkracht in de zin van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in acht genomen.
Indien ter aflossing of dekking (toekomstige aflossing) van een vordering pand of hypotheek is gevestigd op een goed of goederen, komt de vordering ter aflossing of dekking waarvan pand of hypotheek is gevestigd, niet in aanmerking voor de kwijtschelding. Het is namelijk inherent aan de overeenkomst (akte van pandrecht/hypotheekakte) die de klant met de gemeente heeft gesloten over de afbetaling van de vordering, dat deze voor zover mogelijk wordt voldaan uit de effectuering van het pandrecht/hypotheekrecht.
Er wordt afgezien van terugvordering of (verdere) invordering bij de zogenaamde kruimelbedragen, zoals beschreven in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel. De kosten van terug- en invordering zijn in die gevallen hoger dan de mogelijke baten.
Het drempelbedrag in beide gevallen wordt verhoogd naar € 250. Dit houdt rekening met de inflatie en rentewijzigingen vanaf 2017. In het eerste lid, onderdeel a, geldt de term ‘invordering’ nu die handelingen onder de invordering van gelden in verband met schuld aan het college plaatsvinden.
De bepaling in artikel 6, vijfde lid, is in overeenstemming gebracht met de gewijzigde artikelen 60c van de Participatiewet, 29a van de IOAW en 29a van de IOAZ (Stb. 2021, 627).
Op grond van de artikelen 18a, dertiende lid, van de Participatiewet, 20a, twaalfde lid, van de IOAW en 20a, twaalfde lid, van de IOAZ, mag de bestuurlijke boete onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden bij medewerking aan een schuldregeling. Een voorwaarde is dat er geen sprake mag zijn van opzet of grove schuld en belanghebbende moet een verzoek doen tot kwijtschelding.
Op grond van de artikelen 18a, veertiende lid, van de Participatiewet, 20a, dertiende lid, van de IOAW en 20a, dertiende lid, van de IOAZ, wordt het besluit tot kwijtschelding van de boete na de schuldenregeling ingetrokken of herzien als binnen vijf jaar nadat het kwijtscheldingsbesluit is genomen als degene van wie de boete is kwijtgescholden opnieuw een overtreding begaat als gevolg van eenzelfde gedraging als die waarvoor de kwijtgescholden boete was opgelegd.
Bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit, heeft schorsende werking met betrekking tot de invordering. Dit is een buitenwettelijke, begunstigende beleidskeuze. Hiermee kan worden voorkomen dat het college aansprakelijk wordt gesteld voor schade, wanneer een bezwaar gegrond is. Het bezwaar heeft geen schorsende werking in de in artikel 7 genoemde gevallen. Het risico op succesvolle schadeclaims is in die gevallen gering.
Beroep tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit (bijvoorbeeld het intrekkings- of herzieningsbesluit, het invorderingsbesluit of een boetebesluit) heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 Awb). Dit betekent dat de belanghebbende ongeacht het ingediende beroep, moet blijven voldoen aan de betalingsverplichting. Als beroep gedeeltelijk of geheel gegrond wordt verklaard, zal het te veel geïnde bedrag aan belanghebbende worden terugbetaald.
Het college acht zich op grond van de wet verplicht om zo voortvarend mogelijk de ten onrechte verstrekte bijstand te innen. In dat kader past het dan ook niet om bij beroep de invordering op te schorten. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om schorsende werking te vragen via een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. De niet schorsende werking bij beroep voorkomt bovendien dat een belanghebbende willens en wetens het invorderingstraject kan frustreren.
Voorkomen moet worden dat het college minder kan invorderen en derden crediteuren een deel van het voor beslag vatbare deel van het inkomen opeisen. In veel gevallen gaat het om concurrente crediteuren, terwijl het college preferent crediteur is. Uiteraard wordt de debiteur beschermd door de beslagvrije voet.
De keuze om eerst de boete te laten aflossen heeft onder meer te maken met de kortere verjaringstermijn van de boete (vijf jaar in plaats van 20 jaar). De keuze is echter uiteindelijk aan de debiteur. Dit is wettelijk bepaald.
In artikel 10 is de opsomming van de drie relevante wettelijke bepalingen in overeenstemming met elkaar gebracht.
Deze nieuwe algemene bepaling gaat in op de verrekening van de kosten die het college moet vergoeden aan iemand die een schuld aan het college heeft, tenzij er sprake is van dringende redenen. Het gaat bijvoorbeeld om aan het college opgelegde dwangsommen, door het college te vergoeden wettelijke rente maar ook over proces- of griffiekosten die het college aan belanghebbende moet betalen. Zo kan het college, als de proceskosten in verband met een bezwaarschriftprocedure of een gerechtelijke procedure op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan belanghebbende moeten worden betaald, en er nog een openstaande vordering op belanghebbende is, de proceskosten met die schuld verrekenen. Dit kan op grond van de artikelen 60a, vierde lid, van de Participatiewet, en 28, zevende lid, van de IOAW en 28, zevende lid, van de IOAZ, en volgens vaste rechtspraak van de CRvB in CRvB 13 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1358 en CRvB 19 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1396.
Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen. De afweging of en wanneer er een heronderzoek wordt ingesteld, wordt gemotiveerd door de medewerker gemaakt.
De aanwezigheid van een dringende reden wordt beoordeeld op het moment van het opleggen van een boete (ex nunc), niet op het moment van de schending van de inlichtingenplicht (ex tunc). Dringende redenen worden volgens de jurisprudentie niet snel aangenomen. Het moet gaan om een acute noodsituatie.
De artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet zijn zogeheten “kan”-bepalingen. Verhaal is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is, bij toepassing van de uitvoeringsregels, rekening te houden met zijn afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitvoerende afdeling heeft beslisruimte in welke gevallen verhaalsacties worden genomen. Dit geldt niet alleen in nieuwe gevallen maar ook voor lopende verhaalsacties.
Het college bepaalt of geheel of gedeeltelijk van verhaal kan worden afgezien als daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
In het algemeen kan slechts sprake zijn van dringende redenen als bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van de belanghebbende. Uit de aard van de zaak kan een dringende reden nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) niet mogelijk wegens ontbreken van draagkracht. Een beslissing om af te zien van verhaal wordt door de medewerker gemotiveerd.
De vaststelling van de hoogte van de verhaalsbijdrage geschiedt op basis van de tremanormen. Ook wordt rekening gehouden met de omstandigheden, die van belang zijn, als de rechter moet beslissen of en tot welk bedrag een alimentatie na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk moeten worden toegekend.
Het college volgt een recente rechterlijke uitspraak, die in tegenspraak is afgegeven door de rechter. Er is immers een berekening gemaakt en dan dient de onderhoudsplichtige enige vorm van rechtszekerheid te hebben. Als er sprake is van alimentatie op basis van een onderlinge afspraak in, bijvoorbeeld, een echtscheidingsconvenant zonder tremaberekening, dan wordt deze niet gevolgd.
Om pragmatische reden wordt ervoor gekozen om, indien een draagkrachtonderzoek niet mogelijk blijkt, de verhaalsbijdrage voor minderjarige kinderen forfaitair vast te stellen op € 250,00 per maand per kind. Indien de onderhoudsplichtige van mening is dat dit bedrag de draagkracht te boven gaat, dan kan op verzoek alsnog een draagkrachtonderzoek verrichten, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid.
In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast, als degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien. De afweging of het verzoek om vaststelling in rechte enige kans van slagen heeft, wordt door de medewerker gemotiveerd gemaakt.
Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen. Zolang iemand het maximale bedrag volgens de geldende uitvoeringsregels voldoet, hoeft er geen heronderzoek vastgesteld te worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-301612.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.