Beleidsregel terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024

Het college besluit:

  • 1.

    De ‘Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ Zoetermeer 2024’ waarin de bevoegdheid van het college met betrekking tot terug- en invordering, boetes en verhaal wordt geregeld, vast te stellen met als belangrijkste wijzigingen ten opzichte van voorheen:

    • -

      Het verduidelijken van de begrippen ‘buiteninvorderingstelling’, ‘kwijtschelding’ en het schrappen van het begrip ‘fraudevordering’ dat onwenselijke connotaties geeft bij de manier waarop de belanghebbende zou moeten worden beschouwd (artikel 1);

    • -

      Het afzien van brutering indien de vordering geheel of gedeeltelijk is ontstaan door toedoen van het college en als belanghebbende niet kan worden verweten dat de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan (artikel 2);

    • -

      Versoepeling van de sanctiemaatregel bij schending van de inlichtingenplicht, met als doel het bevorderen van toepassing van de menselijke maat. Daarmee kan er na het doorlopen van een schuldenregeling schone lei aan de belanghebbende worden verleend (artikel 6);

    • -

      Verbreding van de beslisruimte van het college om verhaal toe te passen waar nodig en lonend (artikel 13).

  • 2.

    De hoogte van het bedrag waarbij een terugvorderingsbesluit of nadere invordering kan worden afgezien (zogenoemde ‘kruimelbedragen’, artikel 5) te verhogen:

    • a.

      van € 125,- naar € 250,-, te hanteren bij het totaalbedrag van terug te vorderen of te innen bedrag;

    • b.

      van € 50,- naar € 250,-, te hanteren in het geval dat er een totale restschuld overblijft die niet binnen vier maanden kan worden geïnd.

  • 3.

    De ‘Beleidsregels terug- en invordering, opleggen boetes en verhaalsbijdragen Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2017’ in te trekken.

  • 4.

    Het raadsmemo Actualiseren Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ Zoetermeer 2024 vast te stellen en ter kennisname naar de raad te sturen.

De beleidsregels met betrekking tot terug- en invordering, boetes en verhaal in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) dateren uit 2017. De beleidsregels zijn geactualiseerd om de regeling meer in lijn te brengen met de huidige praktijk. De bedoeling is om meer oog te hebben voor de menselijke maat en de uitvoerbaarheid te verbeteren. Denk daarbij aan verruiming van de mogelijkheid voor het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering en het verhogen van de kruimelbedragen. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om ook enkele technische en taalkundige aanpassingen voor te stellen in de beleidsregels.

 

Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft op 25 juni 2024 besloten:

  • 1.

    De Beleidsregel terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024 vast te stellen.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking een dag na bekendmaking.

Beleidsregel terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024

 

Gelet op de artikelen 18a, 53a tot en met artikel 60a en de artikelen 60c tot met artikel 62i van de Participatiewet (en de overeenkomstige bepalingen in de IOAW en IOAZ), het Boetebesluit socialezekerheidswetten en titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      buiteninvorderingstelling: het zonder te nemen besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb tot definitief afzien van terug- of invordering van een vordering;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      invordering: het geheel aan acties en maatregelen gericht op het betalen van een aan het college terug te geven bedrag;

    • f.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      kwijtschelding: bij besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb geheel of gedeeltelijk afzien van terug- of invordering van een vordering;

    • i.

      WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • j.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college herziet het recht op uitkering dan wel trekt het recht op uitkering in op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet tenzij er sprake is van dringende redenen.

  • 2.

    Het college maakt met inachtneming van deze beleidsregels gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58 en 59 van de Participatiewet en ook artikel 25 en 26 van de IOAW en IOAZ toekomt, tenzij er sprake is van dringende redenen.

  • 3.

    Van brutering wordt afgezien als de vordering:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk is ontstaan door toedoen van het college; en

    • b.

      belanghebbende niet kan worden verweten dat de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding en buiten invordering stellen

Artikel 3 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering

  • 1.

    Het college ziet op verzoek van belanghebbende dan wel uit eigen beweging af van verdere terugvordering en gaat over tot kwijtschelding of buiteninvorderingstelling als:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog is betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer wordt afgelost.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn is vijf jaar, als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, Participatiewet en artikel 25, tweede en derde lid van de IOAW en de IOAZ.

  • 3.

    Tot het kwijtschelden of buiten invordering stellen van een vordering gaat het college niet over, als er sprake is van dwanginvordering.

  • 4.

    Ten aanzien van terugvorderingsbesluiten van vóór 1 januari 2013 zijn de bepalingen zoals verwoord in de beleidsregels geldig op 31 december 2012 van toepassing.

Artikel 4 Uitzondering

  • 1.

    Artikel 3 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, met uitzondering van voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Artikel 3 is evenmin van toepassing ten aanzien van vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van het opleggen van een bestuurlijke boete, zoals bedoeld in artikel 18a van de Participatiewet en de overeenkomstige bepalingen in de IOAW en IOAZ, tenzij er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 18a, dertiende lid, van de Participatiewet en de overeenkomstige bepalingen van de IOAW en IOAZ.

Artikel 5 Afzien van terugvordering of invordering bij kruimelbedragen

Voor zover het geen situatie betreft als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, artikel 25, eerste lid, van de IOAW en de IOAZ:

  • a.

    ziet het college af van terugvordering of invordering als het totaal terug te vorderen of in te vorderen bedrag lager is dan € 250,00 netto en er niet verrekend kan worden op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b.

    ziet het college af van (verdere) invordering als de totale restschuld lager is dan € 250,00 en indien niet is te verwachten dat de restschuld binnen vier maanden kan worden ingevorderd.

Paragraaf 2.2 Schuldenregeling

Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de belanghebbende die een schuldenregeling (niet zijnde het wettelijke WSNP-traject) wil opstarten, besluiten mee te werken aan een schuldenregeling (volgens de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet), als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW of artikel 25 IOAZ.

  • 2.

    Ook vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen door de belanghebbende en vorderingen in verband met een bestuurlijke boete kunnen worden aangemeld.

  • 3.

    Het college gaat akkoord met de schuldenregeling, als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente Zoetermeer wegens teruggevorderde bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, waarbij geldt dat de gemeente zich als preferent schuldeiser opstelt.

  • 4.

    De kwijtscheldingsregeling van de vordering treedt niet in werking voordat een besluit of overeenkomst tot schuldenregeling tot stand is gekomen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en succesvol is doorlopen.

  • 5.

    Voor schulden die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door opzet of grove schuld wordt na het doorlopen van de schuldenregeling geen schone lei verleend.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING EN BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 7 Schorsende werking bij bezwaar

Een ingediend bezwaar tegen het intrekkings-, herzienings- of het terugvorderingsbesluit heeft schorsende werking. Geen schorsende werking hebben bezwaarschriften tegen vaststelling van betalingsregelingen, bezwaarschriften waarin een vordering slechts gedeeltelijk wordt betwist of als het bezwaar een draagkrachtvaststelling of een afwijzing van een verzoek om kwijtschelding betreft. Een ingediend beroep heeft geen schorsende werking.

Artikel 8 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

Bij het bepalen van de aflossingsverplichting wordt ernaar gestreefd dat de vordering zo snel mogelijk wordt afgelost. Als een andere crediteur zich aandient en het voor het beslag vatbare gedeelte van de uitkering niet volledig is benut, dan verhoogt het college het aflossingsbedrag voor de eigen vordering tot het voor beslag vatbare gedeelte van het inkomen.

Artikel 9 Samenloop terugvordering en boete

Als niet alleen een bedrag wordt teruggevorderd, maar ook een boete wordt opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht, wordt eerst op de boete afgelost en daarna op de vordering.

Artikel 10 Rente, kosten en verrekening

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 60, vijfde lid, van de Participatiewet, artikel 28, vijfde lid, van de IOAW en artikel 28, vijfde lid, van de IOAZ, wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een externe invorderingspartij.

Artikel 10a Verrekening kosten

Indien mogelijk worden de door het college te vergoeden kosten verrekend met openstaande vorderingen.

Artikel 11 (Her)onderzoeken

Het college voert periodiek een onderzoek uit ter bewaking van de terug- en invordering van vorderingen.

HOOFDSTUK 4 DE BOETE IN VERBAND MET SCHENDING INLICHTINGENPLICHT

Artikel 12 Dringende redenen

Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

HOOFDSTUK 5 VERHAAL

Artikel 13 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de Participatiewet, met uitzondering van in situaties zoals bedoeld in artikel 17.

  • 2.

    Ten aanzien van verhaalsbesluiten van vóór 1 juli 2013 zijn de bepalingen zoals verwoord in de beleidsregels geldig op 30 juni 2013 van toepassing.

Artikel 14 Verhaal van uitkering ten behoeve van (ex-)echtgenoot

Verhaal van uitkering, die ten behoeve van de (ex-)echtgenoot wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n).

Artikel 15 Verhaal van uitkering ten behoeve van jongmeerderjarigen

Verhaal van bijstand verstrekt op grond van artikel 12 Participatiewet geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n).

Artikel 16 Verhaal op grond § 6.5 van de Participatiewet

Daar waar een alimentatie-uitspraak niet als voorliggende voorziening te gelde kan worden gemaakt, wordt de bijstand verhaald op grond van § 6.5 van de Participatiewet.

Artikel 17 Afzien van verhaal om dringende redenen

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 18 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

  • 1.

    Vaststelling van het te verhalen bedrag geschiedt met een draagkrachtonderzoek volgens de zogenaamde tremanormen en de omstandigheden, die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

  • 2.

    Is er sprake van een recente rechterlijke uitspraak over alimentatie (niet ouder dan drie jaar), en gebaseerd op een zelfstandig oordeel van de rechtbank, dan wordt deze uitspraak gevolgd door het college.

  • 3.

    De verhaalsbijdrage in verband met § 6.5 van de Participatiewet wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen met het college.

Artikel 19 Verhaal ten behoeve van minderjarige kinderen

In afwijking van artikel 18 wordt de verhaalsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen forfaitair vastgesteld op € 250,00 per kind per maand in de volgende situatie:

  • a.

    de onderhoudsplichtige laat na inlichtingen te verstrekken over zijn of haar inkomen; en

  • b.

    het college kan uit de hem beschikbare bronnen geen informatie achterhalen over de bron en de hoogte van het inkomen.

Artikel 20 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

  • 1.

    Als degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet correct voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De indiening van een verzoekschrift dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes maanden na de eerste vaststelling van de verhaalsbijdrage, plaats te vinden.

  • 2.

    Van verhaal in rechte wordt enkel afgezien als het verzoek om vaststelling in rechte met grote waarschijnlijkheid wordt afgewezen of het totaal te verhalen bedrag naar verwachting niet meer dan € 600,00 (op jaarbasis) bedraagt. Een dergelijke beslissing wordt door de medewerker gemotiveerd.

Artikel 21 (Her-)onderzoeken

  • 1.

    Het college stelt periodiek een onderzoek in naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage door artikel 62 Participatiewet.

  • 2.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage opnieuw te worden vastgesteld.

Artikel 22 Citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering, boetes en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2024”.

Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer 25 juni 2024

de secretaris,

B.J.D. Huykman

de burgemeester,

drs. M.J. Bezuijen

Toelichting  

Algemeen

 

Dat bijstand alleen terecht moet komen bij die inwoners die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken is een belangrijk uitgangspunt van het college.

Het college mag gebruik van de bevoegdheid om uitkeringsgelden die ten onterechte, te hoog of als lening zijn verstrekt, terug te vorderen. Tegelijkertijd vindt het college het van belang dat de belanghebbende in de positie moet worden gebracht om vorderingen te betalen zonder in een uitzichtloze schuldsituatie terecht te komen.

 

Om duidelijkheid en volledigheid te bevorderen, bevatten de nieuwe beleidsregels definities van de begrippen ‘buiteninvorderingstelling’ en ‘kwijtschelding’. Ten opzichte van de vorige beleidsregels is het begrip ‘fraudevordering’ verwijderd. Dit komt doordat het college bewuster wil omgaan met een benadering vanuit vertrouwen. Iemand die niet opzettelijk of bewust de inlichtingenplicht heeft geschonden, wordt niet langer als fraudeur bestempeld. De regels over hoe om te gaan met situaties waarin inwoners niet de benodigde informatie verstrekken (feitelijk ‘inlichtingenplicht’) blijven van kracht.

 

Bij deze beleidsregels houdt het college ook rekening met nieuwe regels en jurisprudentie zoals die nu gelden voor het vaststellen van betalingsregelingen en op te leggen betalingsverplichtingen. Bijvoorbeeld het feit dat de beslagvrije voet te allen tijde in acht moet worden genomen (Wet vereenvoudiging beslagvrije voet). Een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de bevoegdheid tot brutering van de netto terugvordering is vastgelegd in de werkwijze.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1, tweede lid

De beleidsregels bevatten een definitie van de begrippen ‘buiteninvorderingstelling’ en ‘kwijtschelding’. Deze zijn neergelegd in respectievelijk de onderdelen b en h. Bij buiteninvorderingstelling neemt het college weliswaar een beslissing om af te zien van terug- of invordering maar er wordt geen besluit genomen in de zin van de Awb. Het gaat hierbij veelal om langdurig openstaande vorderingen die oninbaar zijn geworden omdat betrokkene niet te traceren is.

Bij kwijtschelding wordt er een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb genomen waarbij definitief wordt afgezien van terug- of invordering van een vordering, gericht aan belanghebbende. Toegevoegd in onderdeel e is de definitie van het begrip ‘invordering’: daar valt alles onder wat wordt gedaan om gelden terug te halen die moeten worden (terug)betaald aan het college.

 

Artikel 2

In artikel 2, derde lid, is de uitspraak van de CRvB, CRvB 7 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1388, neergelegd. De CRvB is van oordeel dat het college zou moeten afzien van de in de artikelen 58, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet, 25, vijfde lid, tweede volzin, van de IOAW en van de IOAZ, neergelegde bevoegdheid tot brutering van de netto terugvordering, als de vordering mede of geheel is ontstaan door toedoen van het college én als belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de vordering niet heeft voldaan in het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan. Het betreft hier vorderingen uit teruggevorderde bijstand op grond van de artikelen 58, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, en 25, eerste, tweede en derde lid, van de IOAW en van de IOAZ.

 

Artikel 3

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om vorderingen kwijt te schelden of buiten invordering te stellen indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.

Kwijtschelding kan ambtshalve of op verzoek worden verleend. Uitgangspunt is dat de minimale aflossingstermijnen gelden per vordering.

Ter voorkoming van misverstand dat de vordering ná buiteninvorderingstelling wordt kwijtgescholden, is in de aanhef van het eerste lid ‘en’ vervangen door ‘of’: een (deel van een) vordering kan ofwel buiteninvordering worden gesteld ofwel worden kwijtgescholden.

Het artikel is in overeenstemming met de tekst artikel 58, lid 7, onderdelen a tot en met d, van de Participatiewet.

Bij het vaststellen van betalingsregelingen en op te leggen betalingsverplichtingen wordt de draagkracht in de zin van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in acht genomen.

 

Artikel 4

Indien ter aflossing of dekking (toekomstige aflossing) van een vordering pand of hypotheek is gevestigd op een goed of goederen, komt de vordering ter aflossing of dekking waarvan pand of hypotheek is gevestigd, niet in aanmerking voor de kwijtschelding. Het is namelijk inherent aan de overeenkomst (akte van pandrecht/hypotheekakte) die de klant met de gemeente heeft gesloten over de afbetaling van de vordering, dat deze voor zover mogelijk wordt voldaan uit de effectuering van het pandrecht/hypotheekrecht.

 

Artikel 5

Er wordt afgezien van terugvordering of (verdere) invordering bij de zogenaamde kruimelbedragen, zoals beschreven in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel. De kosten van terug- en invordering zijn in die gevallen hoger dan de mogelijke baten.

Het drempelbedrag in beide gevallen wordt verhoogd naar € 250. Dit houdt rekening met de inflatie en rentewijzigingen vanaf 2017. In het eerste lid, onderdeel a, geldt de term ‘invordering’ nu die handelingen onder de invordering van gelden in verband met schuld aan het college plaatsvinden.

 

Artikel 6

De bepaling in artikel 6, vijfde lid, is in overeenstemming gebracht met de gewijzigde artikelen 60c van de Participatiewet, 29a van de IOAW en 29a van de IOAZ (Stb. 2021, 627).

Op grond van de artikelen 18a, dertiende lid, van de Participatiewet, 20a, twaalfde lid, van de IOAW en 20a, twaalfde lid, van de IOAZ, mag de bestuurlijke boete onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden bij medewerking aan een schuldregeling. Een voorwaarde is dat er geen sprake mag zijn van opzet of grove schuld en belanghebbende moet een verzoek doen tot kwijtschelding.

Op grond van de artikelen 18a, veertiende lid, van de Participatiewet, 20a, dertiende lid, van de IOAW en 20a, dertiende lid, van de IOAZ, wordt het besluit tot kwijtschelding van de boete na de schuldenregeling ingetrokken of herzien als binnen vijf jaar nadat het kwijtscheldingsbesluit is genomen als degene van wie de boete is kwijtgescholden opnieuw een overtreding begaat als gevolg van eenzelfde gedraging als die waarvoor de kwijtgescholden boete was opgelegd.

 

Artikel 7

Bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit, heeft schorsende werking met betrekking tot de invordering. Dit is een buitenwettelijke, begunstigende beleidskeuze. Hiermee kan worden voorkomen dat het college aansprakelijk wordt gesteld voor schade, wanneer een bezwaar gegrond is. Het bezwaar heeft geen schorsende werking in de in artikel 7 genoemde gevallen. Het risico op succesvolle schadeclaims is in die gevallen gering.

Beroep tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit (bijvoorbeeld het intrekkings- of herzieningsbesluit, het invorderingsbesluit of een boetebesluit) heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 Awb). Dit betekent dat de belanghebbende ongeacht het ingediende beroep, moet blijven voldoen aan de betalingsverplichting. Als beroep gedeeltelijk of geheel gegrond wordt verklaard, zal het te veel geïnde bedrag aan belanghebbende worden terugbetaald.

Het college acht zich op grond van de wet verplicht om zo voortvarend mogelijk de ten onrechte verstrekte bijstand te innen. In dat kader past het dan ook niet om bij beroep de invordering op te schorten. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om schorsende werking te vragen via een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. De niet schorsende werking bij beroep voorkomt bovendien dat een belanghebbende willens en wetens het invorderingstraject kan frustreren.

 

Artikel 8

Voorkomen moet worden dat het college minder kan invorderen en derden crediteuren een deel van het voor beslag vatbare deel van het inkomen opeisen. In veel gevallen gaat het om concurrente crediteuren, terwijl het college preferent crediteur is. Uiteraard wordt de debiteur beschermd door de beslagvrije voet.

 

Artikel 9

De keuze om eerst de boete te laten aflossen heeft onder meer te maken met de kortere verjaringstermijn van de boete (vijf jaar in plaats van 20 jaar). De keuze is echter uiteindelijk aan de debiteur. Dit is wettelijk bepaald.

 

Artikel 10

In artikel 10 is de opsomming van de drie relevante wettelijke bepalingen in overeenstemming met elkaar gebracht.

 

Artikel 10a

Deze nieuwe algemene bepaling gaat in op de verrekening van de kosten die het college moet vergoeden aan iemand die een schuld aan het college heeft, tenzij er sprake is van dringende redenen. Het gaat bijvoorbeeld om aan het college opgelegde dwangsommen, door het college te vergoeden wettelijke rente maar ook over proces- of griffiekosten die het college aan belanghebbende moet betalen. Zo kan het college, als de proceskosten in verband met een bezwaarschriftprocedure of een gerechtelijke procedure op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan belanghebbende moeten worden betaald, en er nog een openstaande vordering op belanghebbende is, de proceskosten met die schuld verrekenen. Dit kan op grond van de artikelen 60a, vierde lid, van de Participatiewet, en 28, zevende lid, van de IOAW en 28, zevende lid, van de IOAZ, en volgens vaste rechtspraak van de CRvB in CRvB 13 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1358 en CRvB 19 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1396.

 

Artikel 11

Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen. De afweging of en wanneer er een heronderzoek wordt ingesteld, wordt gemotiveerd door de medewerker gemaakt.

 

Artikel 12

De aanwezigheid van een dringende reden wordt beoordeeld op het moment van het opleggen van een boete (ex nunc), niet op het moment van de schending van de inlichtingenplicht (ex tunc). Dringende redenen worden volgens de jurisprudentie niet snel aangenomen. Het moet gaan om een acute noodsituatie.

 

Artikelen 13, 14 , 15, 16

De artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet zijn zogeheten “kan”-bepalingen. Verhaal is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is, bij toepassing van de uitvoeringsregels, rekening te houden met zijn afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitvoerende afdeling heeft beslisruimte in welke gevallen verhaalsacties worden genomen. Dit geldt niet alleen in nieuwe gevallen maar ook voor lopende verhaalsacties.

 

Artikel 17

Het college bepaalt of geheel of gedeeltelijk van verhaal kan worden afgezien als daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

In het algemeen kan slechts sprake zijn van dringende redenen als bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van de belanghebbende. Uit de aard van de zaak kan een dringende reden nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) niet mogelijk wegens ontbreken van draagkracht. Een beslissing om af te zien van verhaal wordt door de medewerker gemotiveerd.

 

Artikel 18

De vaststelling van de hoogte van de verhaalsbijdrage geschiedt op basis van de tremanormen. Ook wordt rekening gehouden met de omstandigheden, die van belang zijn, als de rechter moet beslissen of en tot welk bedrag een alimentatie na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk moeten worden toegekend.

Het college volgt een recente rechterlijke uitspraak, die in tegenspraak is afgegeven door de rechter. Er is immers een berekening gemaakt en dan dient de onderhoudsplichtige enige vorm van rechtszekerheid te hebben. Als er sprake is van alimentatie op basis van een onderlinge afspraak in, bijvoorbeeld, een echtscheidingsconvenant zonder tremaberekening, dan wordt deze niet gevolgd.

 

Artikel 19

Om pragmatische reden wordt ervoor gekozen om, indien een draagkrachtonderzoek niet mogelijk blijkt, de verhaalsbijdrage voor minderjarige kinderen forfaitair vast te stellen op € 250,00 per maand per kind. Indien de onderhoudsplichtige van mening is dat dit bedrag de draagkracht te boven gaat, dan kan op verzoek alsnog een draagkrachtonderzoek verrichten, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid.

 

Artikel 20

In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast, als degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien. De afweging of het verzoek om vaststelling in rechte enige kans van slagen heeft, wordt door de medewerker gemotiveerd gemaakt.

 

Artikel 21

Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen. Zolang iemand het maximale bedrag volgens de geldende uitvoeringsregels voldoet, hoeft er geen heronderzoek vastgesteld te worden.

Naar boven