De toelichting bij artikel 5.5.1 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiteninrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in het eerste lid. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren – waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden niet onder het verbod. Met een sfeervuur wordt hier bedoeld een vuur in een vuurkorf op een terras, bij een evenement of bij een schaatsbaan met de bedoeling een gezellige sfeer te creëren.
Daarnaast mag er geen sprake zijn van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Vooral binnen de bebouwde kom kunnen klachten ontstaan over overlast of hinder door met name terrashaarden en vuurkorven.
Het college kan van het in het eerste lid omschreven verbod ontheffing verlenen. Daarbij kan worden gedacht aan (veelal georganiseerde)vreugdevuren en kampvuren.
In het vijfde lid, van artikel 5.5.1 zijn van de werkingssfeer van deze bepaling uitgezonderd die situaties waarop artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, te weten het aanleggen van vuur of het onderhouden daarvan op zó korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt ook niet, indien de provinciale omgevingsverordening van toepassing is. In de provinciale milieuverordening kunnen inzake dit onderwerp evenzeer regels worden gesteld. Een afbakening tussen de APV en de provinciale verordening is dus noodzakelijk.