Gemeenteblad van Goeree-Overflakkee
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Goeree-Overflakkee | Gemeenteblad 2024, 299292 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Goeree-Overflakkee | Gemeenteblad 2024, 299292 | beleidsregel |
Handhavingsprotocol horeca Goeree-Overflakkee 2024
Burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Goeree-Overflakkee, ieder voor zoveel het zijn bevoegdheid betreft;
gelet op de Alcoholwet, artikel 2:28 Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee 2020, de Wet op de kansspelen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Aldus vastgesteld op 9 juli 2024 door
burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,
drs. S. van Heeren mr. A. Grootenboer-Dubbelman
secretaris burgemeester
Aldus vastgesteld op 9 juli 2024 door
burgemeester van Goeree-Overflakkee,
mr. A. Grootenboer-Dubbelman
Bijlage – Handhavingsprotocol horeca Goeree-Overflakkee 2024
Handhavingsafspraken van de gemeenten Voorne aan Zee, Nissewaard en Goeree-Overflakkee
Het voorliggende Handhavingsprotocol horeca 2024 is een eindproduct na een samenwerking tussen de gemeenten Voorne aan Zee, Nissewaard en Goeree-Overflakkee (de deelnemende gemeenten) en is gezamenlijk opgesteld. De politie als adviseur van de openbare orde en veiligheid en als handhaver daarvan heeft een adviserende rol bij de actualisering van het handhavingsprotocol. De politie treedt dan ook bestuursrechtelijk en – waar nodig – strafrechtelijk op tegen overtredingen in de horeca.
In dit document wordt met ‘deelnemende gemeenten’ verwezen naar de bovengenoemde drie gemeenten. Wanneer het gaat om een bevoegdheid van de burgemeester wordt er verwezen met ‘de gemeente’ of ‘burgemeester’. Hiermee wordt één van de deelnemende gemeenten bedoeld. Waar deelnemende gemeenten een verschillende regeling of beleidsregels hebben, dan wordt dat specifiek aangegeven.
Het Handhavingsprotocol horeca 2024 start met een voorwoord waarin het belang voor het opstellen van dit document wordt aangegeven. Het voorliggende document wordt vervolgd door hoofdstuk 1, waarin het handhavingskader wordt beschreven. In hoofdstuk 2 treft u de handhavingsarrangementen voor overtredingen van de op basis van de Algemene plaatselijke verordening verleende exploitatievergunningen. In hoofdstuk 3 wordt de sanctiestrategie met betrekking tot de Wet op de kansspelen weergegeven. Het handhavingsprotocol wordt in hoofdstuk 4 vervolgd met overtredingen van de Algemene plaatselijke verordening, in hoofdstuk 5 overtredingen van de Alcoholwet, in hoofdstuk 6 overtredingen van de Wet op de kansspelen, in hoofdstuk 7 overtredingen van de Opiumwet en tot slot komen in hoofdstuk 8 de overige overtredingen op grond van de Algemene plaatselijke verordening aan bod met betrekking tot geluid.
Horecagelegenheden zijn van groot belang voor gemeenten. Het zijn sociale ontmoetingsplaatsen en zijn sfeerbepalend. Daarnaast zorgt de horeca ook voor bedrijvigheid en werkgelegenheid. Echter heeft de horeca niet alleen positieve effecten, maar soms ook negatieve effecten. Het kan leiden tot aantasting van de openbare orde en veiligheid en kan overlast veroorzaken voor de omgeving en bezoekers en daarmee het woon- en leefklimaat verstoren. Deze negatieve effecten dienen voorkomen te worden, dan wel teruggebracht te worden tot een aanvaardbaar niveau. Daarom is het van belang dat gemeenten door inzet van handhavingsmiddelen adequaat en consistent optreden tegen deze negatieve effecten en overtredingen. Het is daarom van belang om vast te leggen hoe de gemeenten acteren bij handhaving van de wet- en regelgeving indien er sprake is van overtredingen bij de horecagelegenheden.
Het voorliggend Handhavingsprotocol horeca 2024 is geactualiseerd naar de recente ontwikkelingen op het gebied van de Alcoholwet en is vastgesteld door de deelnemende gemeenten: Voorne aan Zee, Nissewaard en Goeree-Overflakkee. In dit document wordt aangegeven over welke handhavingsinstrumenten de gemeenten beschikken en hoe deze toegepast worden bij overtredingen. Het doel is een leidraad te bieden aan iedereen die betrokken is bij de handhaving van de wet- en regelgeving voor de horeca. Ook verschaft het ondernemers en derden met name inzicht in het bestuursrechtelijk optreden tegen overtredingen in de horeca. Daarnaast is de politie bevoegd om strafrechtelijk op te treden tegen overtredingen in de horeca voor zover zij bevoegd zijn. De strafrechtelijke mogelijkheden worden in dit document buiten beschouwing gelaten.
Wij hopen dat dit protocol voorziet in praktisch uitvoerbare handhavingsstappen en wensen alle betrokkenen succes met de uitvoering hiervan. Ook burgers en horecaondernemers hopen wij met dit protocol van dienst te kunnen zijn, door helderheid te geven in de stappen die wij als deelnemende gemeenten zetten indien er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving.
Voor opmerkingen en/of vragen over dit handhavingsprotocol, kunt u contact opnemen met de behandelende afdeling van de gemeente.
Dit handhavingsprotocol is vastgesteld door de burgemeesters en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Voorne aan Zee, Nissewaard en Goeree-Overflakkee, ieder voor zover het zijn of haar bevoegdheid betreft.
De regelgeving omtrent de Alcoholwet (AW), voorheen ‘Drank- en Horecawet’ is met ingang van 1 juli 2021 veranderd. Ook is in de afgelopen jaren gebleken dat er een aantal omissies is in het vorige beleidsdocument, deze omissies worden in het huidige beleidsdocument herzien. Er is geen sprake van een grootschalige wijziging van de inhoud van dit document. Praktijkervaring heeft laten zien dat wijziging en actualisering van bepaalde onderdelen noodzakelijk is. Daarnaast is het belangrijk om met nabij gelegen gemeenten eenduidig te handelen wanneer er sprake is van een overtreding. Dit document is dan ook vastgesteld in samenwerking met de gemeenten Voorne aan Zee, Nissewaard en Goeree-Overflakkee (hierna: deelnemende gemeenten). De politie heeft een adviserende rol gehad bij de actualisering van dit document.
In dit handhavingsprotocol, dat de status heeft van een beleidsregel, worden de handhavingskaders en de wijze waarop handhavingsmiddelen worden toegepast (het handhavingsarrangement) beschreven. Het handhavingsarrangement heeft betrekking op de horeca-gerelateerde artikelen uit de Algemene plaatselijke verordening (APV), Alcoholwet (AW), Wet op de kansspelen (WOK), Opiumwet (OW) en overige overtredingen op grond van de Algemene plaatselijke verordening met betrekking tot geluid.
1.2 Doelstelling van de Alcoholwet
De doelstelling van de AW is het voorkomen van gezondheidsschade en verstoring van de openbare orde door alcoholgebruik. De wet is in het verleden aangescherpt om drankmisbruik door jongeren beter aan te kunnen pakken. Jongeren onder de achttien jaar worden door de Alcoholwet nu ook zelf strafbaar als zij in een horeca-inrichting alcohol drinken of in de openbare ruimte alcohol bij zich hebben. Andere belangrijke wijzigingen zijn als volgt:
Een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, heeft ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 35 m². Een lokaliteit is gedefinieerd als ‘een ruimte die omsloten is door scheidingsconstructies. NB de gemeente krijgt de bevoegdheid om nog hogere minimale eisen te stellen.
Aanbiedingen op alcohol door verkopers ‘voor gebruik elders dan ter plaatse’ mogen maximaal 25% korting zijn op de normale verkoopprijs. Zo zijn voor supermarkten/slijters prijsacties voor alcohol als ‘twee halen, één betalen’ niet meer toegestaan. Voor de horeca geldt dat gemeenten de bevoegdheid hebben om ‘happy hours’ aan banden te leggen.
Regelgeving is zinloos zonder handhaving. Dat geldt ook voor de wet- en regelgeving voor de horeca. De gemeente zorgt via toezicht en handhaving ervoor dat die regels worden nageleefd. Daarbij is de wens dat er in voorkomende gevallen adequaat en consequent wordt opgetreden.
Handhavingsafspraken zijn erop gericht dat:
De deelnemende gemeenten leggen in dit handhavingsprotocol vast op welke wijze op overtredingen gereageerd wordt. Het Handhavingsprotocol Horeca 2024 zorgt ervoor dat afspraken rond handhaving adequaat en consistent worden uitgevoerd. In veel gevallen wordt bij een eerste overtreding tot het geven van een bestuurlijke waarschuwing overgegaan, maar is dit geen regel. In het handhavingsprotocol is opgenomen dat optreden van de gemeente ingrijpender wordt naarmate de ernst van de overtreding toeneemt of wanneer de overtreding aanhoudt of wordt herhaald. Door eerst te waarschuwen krijgt de overtreder ruimte om zijn gedrag aan te passen en maatregelen te nemen. Dit zal uiteraard per geval beoordeeld moeten worden. Aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen sommige stappen worden overgeslagen. Dat wil zeggen dat de burgemeester bijvoorbeeld direct een handhavingsprocedure kan starten in plaats van eerst een bestuurlijke waarschuwing af te geven of juist kan kiezen om een lichtere bestuurlijke maatregel op te leggen in plaats van een zwaardere. Uiteraard zijn de feiten en omstandigheden daarbij doorslaggevend. Daarnaast kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten om afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval af te wijken van de in dit protocol opgenomen stappen.
Gedogen is in beginsel niet aan de orde. Gedogen wordt overwogen in zeer specifieke situaties, waar geen gedoogkader in voorziet. Derhalve is om discussie over het gedoogkader te voorkomen en een discretionaire handelingsvrijheid te waarborgen gekozen om niet bij voorbaat gevallen aan te wijzen waarvoor een mogelijkheid bestaat om te gedogen. Onder gedogen wordt verstaan: het expliciete besluit van een bestuursorgaan om tegen een bepaalde overtreding niet handhavend op te treden. Dit betekent dat geconstateerde overtredingen niet worden gedoogd, tenzij zéér bijzondere omstandigheden een rol spelen. In dat geval worden de bijzondere omstandigheden in de belangenafweging afgewogen tegen het algemene belang dat gediend is met handhaving, of tegen de belangen van andere belanghebbenden (in het geval van een handhavingsverzoek of (overlast)melding).
Op grond van artikel 6.2 van de APV is de politie samen met de buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente belast met toezicht op de naleving van de APV. Daarnaast kan de politie bij strafbare feiten strafrechtelijk optreden. Gezien het doel van dit handhavingsprotocol worden de strafrechtelijke bevoegdheden buiten beschouwing gelaten. De politie treedt conform het handhavingsprotocol op indien zij bestuursrechtelijk gaan handhaven. Mondelinge waarschuwingen worden vastgelegd en de burgemeester wordt hierover – bij voorkeur – schriftelijk geïnformeerd. Mocht de situatie dat vereisen, dan kan de politie op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 en namens de burgemeester, de openbare inrichting ontruimen en sluiten. Het uitgangspunt daarbij is dat de politie bij een (bestuursrechtelijke) overtreding de burgemeester informeert en in overleg met de burgemeester bepaalt wat de vervolgstappen zijn. Indien een overtreding enkel strafrechtelijk van aard is, dan treedt de politie zoals gebruikelijk strafrechtelijk op.
Voor een adequate bestuurlijke reactie na incidenten/overtredingen in een openbare inrichting en het doorlopen van een eventueel juridisch (na)traject, is een goed dossier essentieel. De politie levert zo spoedig mogelijk na een incident, aan de burgemeester alle relevante informatie aan in een bestuurlijke rapportage, op basis waarvan de burgemeester passende bestuurlijke maatregelen kan nemen.
1.6 Maatregelen door de burgemeester
Bij een ernstige overtreding, illegale situatie of opeenstapeling van bestuursrechtelijke overtredingen kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. Dit kan (tijdelijke) sluiting van de openbare inrichting inhouden. De hieraan verbonden kosten moeten door de overtreder worden betaald. De burgemeester kan ook besluiten tot het (tijdelijk) intrekken van de exploitatievergunning. Ten aanzien van de meeste overtredingen van de Alcoholwet kan gelijktijdig ook een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Iedere ondernemer is verantwoordelijk voor een goede exploitatie. Uitgangspunt is dat de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat niet mogen worden aangetast. Het intrekken van de exploitatievergunning gebeurt wanneer door een incident het vertrouwen in de exploitant is weggevallen. Is herhaling waarschijnlijk, dan kan de inrichting voor onbepaalde tijd worden gesloten door intrekking van de exploitatievergunning. Dient dezelfde exploitant binnen een jaar na de sluiting en/of intrekking van de vergunning een nieuwe aanvraag in, dan wordt deze geweigerd, behalve als er duidelijk sprake is van gewijzigde omstandigheden. Maar ook daarna weegt de voorgeschiedenis van de betrokkene mee bij een nieuwe aanvraag.
De burgemeester kan in bepaalde gevallen ook een last onder dwangsom opleggen. Als de ondernemer niet voldoet aan de lastgeving, moet deze een dwangsom betalen. Het betalen van een dwangsom neemt niet weg dat alsnog aan de lastgeving moet worden voldaan. De burgemeester kan daarom na het bereiken van het maximum van de dwangsom een nieuwe last onder dwangsom opleggen of overgaan tot het toepassen van last onder bestuursdwang.
Het handhavingskader gaat uit van vertrouwen in de ondernemer. De maatregelen die volgen bij niet naleving sluiten aan bij de ernst van de overtreding. Als de ondernemer het vertrouwen schaadt, volgt daarop een strenge maatregel (high penalty). De ondernemer krijgt het vertrouwen indien wordt voldaan aan de vergunningsvoorschriften die vooraf zijn gesteld en er wordt geëxploiteerd conform aanvraag. De ondernemer die de regels naleeft, wordt minder vaak gecontroleerd.
Afhankelijk van de ernst van het incident of de overtreding en de rol van de horecaondernemer hierbij, wordt bekeken hoe toekomstige onregelmatigheden in en rondom het bedrijf kunnen worden voorkomen. De horecaondernemer krijgt de gelegenheid aan te tonen dat hij kan zorgen voor een deugdelijke exploitatie van de inrichting. Bijvoorbeeld door een gedegen exploitatieplan op te stellen.
Als naar het oordeel van de burgemeester een maatregel getroffen moet worden, zal, behoudens directe of tijdelijke sluiting, deze maatregel (in sommige gevallen, waar noodzakelijk en mogelijk) zo veel mogelijk ruimte laten aan de ondernemer om aan te tonen dat zijn exploitatie zonder openbare-orde-problemen kan worden voortgezet. Uitgaan van vertrouwen brengt een grote eigen verantwoordelijkheid voor ondernemers met zich mee. Een goede bedrijfsvoering is daarbij een eerste vereiste.
1.8 Proportionaliteit, subsidiariteit en gelijkheid
Een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel moet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen. Dit houdt in dat de maatregel niet verder mag strekken dan noodzakelijk en dat bij de keuze uit verschillende bevoegdheden geen zwaardere bevoegdheid wordt gebruikt, dan de concrete situatie vereist. De feiten en omstandigheden van de situatie spelen dan ook een rol bij de beoordeling of een maatregel nodig is, en zo ja, welke maatregel. De proportionaliteit en subsidiariteit zijn in het handhavingsarrangement ingebouwd. De burgemeester toetst elk geval afzonderlijk, aan de hand van dit handhavingsarrangement.
Krachtens het gelijkheidsbeginsel worden gelijke gevallen gelijk behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar de mate waarin zij verschillen. Daarom wordt in dit document onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ en ‘zware’ horeca. Onder lichte horeca wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend verstaan: horeca die in beginsel alleen overdag is geopend voor vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden, behoudens de verkoop van alcoholhoudende drank, zoals een lunchroom, ijssalon, koffiebar en broodjeszaak et cetera. Omdat de lichte horeca slechts beperkte hinder veroorzaakt voor omwonenden en voorbijgangers, wordt de lichte horeca minder vaak gecontroleerd.
Onder ‘zware horeca’ wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend verstaan: horeca die ’s avonds en ’s nachts geopend is en/of alcoholhoudende drank verstrekt, zoals een bar, café, kroeg, nachtclub en discotheek cetera. Dergelijke horecabedrijven kunnen aanzienlijke hinder voor omwonenden en voorbijgangers veroorzaken. De impact van dergelijke vormen van horeca voor de buurt is dan ook groter dan bij ‘lichte horeca’. Daarom gelden er strengere regels voor de ‘zware horeca’ en wordt deze vorm vaker gecontroleerd.
Handhaving heeft tot doel het voorkomen van (verdere) aantasting van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat. Daarnaast is het doel van handhaving herstel van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat wanneer deze door overtredingen zijn verstoord. Bij de handhaving van overtredingen in het horecagebied wordt waar nodig aansluiting gezocht bij het van toepassing zijnde veiligheidsbeleid binnen de gemeente.
De burgemeester weegt in zijn besluitvorming over een bestuurlijke maatregel het belang van de overtreder af tegen het algemene belang dat door handhaving is gediend. Indien het algemene belang zwaarder weegt dan de belangen van de overtreder, dan volgt een bestuurlijke maatregel.
Een horecaondernemer heeft in die zin een zogenoemde 'risicoaansprakelijkheid'. Bij incidenten kijkt de burgemeester ook naar onder meer de handelwijze van de ondernemer voor, tijdens en na het incident. De burgemeester stelt daarbij bijvoorbeeld de volgende vragen: Hoe heeft de ondernemer gehandeld? Wat heeft de ondernemer gedaan om het incident te voorkomen of te beperken? Wat is de geschiedenis van de betreffende inrichting? Deze vragen zijn uiteraard niet uitputtend bedoeld.
Op basis van deze overwegingen kan de burgemeester besluiten dat er geen aanleiding is om een bestuurlijke maatregel te treffen, dat een bestuurlijke waarschuwing voldoende is of dat een bestuurlijke waarschuwing overgeslagen moet worden in dat specifieke geval. Ook kan de burgemeester juist besluiten dat het – op basis van de feiten en omstandigheden – noodzakelijk is om de exploitatievergunning tijdelijk te schorsen/intrekken en de ondernemer te verplichten om een exploitatieplan op te stellen. Het algemene belang weegt zwaar, maar dit neemt niet weg dat de bestuurlijke maatregelen – zoals hiervoor aangegeven – moeten voldoen aan de beginselen subsidiariteit en proportionaliteit. De feiten en omstandigheden zijn leidend bij het al dan niet treffen van een bestuurlijke maatregel. Daarom kan het dus zijn dat de ondernemer heeft gedaan wat hij kon, maar dat toch een maatregel getroffen moet worden om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te herstellen.
De burgemeester heeft bij zijn besluitvorming over de te treffen maatregelen een eigen afwijkingsbevoegdheid. De feiten en omstandigheden van een specifiek geval zijn daarbij doorslaggevend. De stappen in het handhavingsprotocol gelden daarbij als uitgangspunt. Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan de burgemeester afwijken van deze uitgangspunten. Zo kan worden besloten om een stap over te slaan en niet eerst te waarschuwen, terwijl dit wel in het stappenplan is opgenomen, maar meteen tot een bestuurlijke maatregel over te gaan. Waar het stappenplan aangeeft dat normaliter eerst wordt gewaarschuwd, kan de burgemeester besluiten dat hier een (tijdelijke) sluiting van de openbare inrichting of schorsing van de exploitatievergunning noodzakelijk is. Aan de andere kant kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen om minder zware maatregelen op te leggen. Ook dan neemt de burgemeester dit op in de motivering van het besluit.
1.11 Meerdere maatregelen/’stapeling’
Het kan zijn dat bij bepaalde feiten en omstandigheden sprake is van overtreding van meerdere wet- en regelgeving. Hierdoor is het mogelijk dat meerdere bestuurlijke maatregelen of verschillende handhavingsstappen van toepassing zijn. In dat geval kan de zwaarste bestuurlijke maatregel worden opgelegd. Voor overlast geldt in principe een strenger handhavingsregime dan voor het overtreden van bijvoorbeeld sluitingstijden. De maatregel die geldt bij overlast, gaat dan vóór op de maatregel voor het overtreden van de sluitingstijden. Daarnaast is het ook mogelijk om de overtredingen afzonderlijk te beoordelen en te bepalen welke maatregel passend is om een overtreding ongedaan te (laten) maken. In dat geval kan bijvoorbeeld een openbare inrichting tijdelijk worden gesloten (bestuursdwang) in verband met overtreding van de Opiumwet, daarnaast kan ook een last onder dwangsom worden opgelegd om te voorkomen dat de sluitingstijden wederom worden overtreden. Feit blijft dat het nemen van meerdere maatregelen in sommige gevallen noodzakelijk is. Het gelijktijdig nemen van meerdere bestuurlijke maatregelen is in het bestuursrecht soms toegestaan. Het moet dan wel gaan om verschillende overtredingen en verschillende maatregelen. Immers, het tijdelijk sluiten van een bedrijf vanwege overtreding van de Opiumwet en het tijdelijk intrekken van de exploitatievergunning, is mogelijk, maar niet nodig daar de openbare inrichting door een van de maatregelen al niet toegankelijk is voor het publiek.
Stapeling van sluitingstermijnen gebeurt niet. Als er sprake is van twee verschillende overtredingen, is het niet zo dat de openbare inrichting eerst twee weken wordt gesloten voor de ene overtreding en daarna nog een keer vier weken moet sluiten voor de andere overtreding. Het samengaan van overtredingen kan de burgemeester wel doen besluiten om een handhavingsstap over te slaan of een zwaardere maatregel te treffen.
1.12 Bestuursrecht en strafrecht
Het kan zijn dat een incident of overtreding maakt dat zowel op basis van bestuursrecht als op basis van strafrecht een maatregel of sanctie wordt getroffen. Een bestuursrechtelijke herstelsanctie is altijd reparatoir bedoeld en heeft als doel om de geschokte openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat te herstellen. Strafrecht is punitief: op een overtreding van een wetsartikel volgt als straf een sanctie. Bestuursrecht en strafrecht kunnen daarom naast elkaar worden toegepast. Een uitzonderling daarop is de bestuurlijke boete. Dit is een bestuurlijke strafsanctie en die gaat niet samen met een strafrechtelijke strafsanctie. Dit geldt ook bij maatregelen die worden getroffen in het kader van geluidsoverlast. Op basis van het handhavingsarrangement kan de burgemeester bij de door DCMR gemeten geluidsoverschrijdingen besluiten dat sprake is van een overlastsituatie en een herstelmaatregel nemen. De DCMR kan tegelijkertijd zijn eigen (strafrechtelijke) handhavingskader toepassen en een bestuurlijke strafbeschikking opleggen.
1.13 Last onder dwangsom en begunstigingstermijn
Het opleggen van een last onder dwangsom heeft niet het karakter van een straf, maar is een middel om de overtreder te bewegen tot herstel van een illegale situatie en het voorkomen van herhaling van een overtreding. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet de hoogte van een dwangsom voldoende prikkelend zijn om te (laten) voldoen aan de last, zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Deze herstelsanctie strekt tot het binnen de hersteltermijn ongedaan maken of beëindigen van een overtreding of – bij een preventieve lastgeving – tot het voorkomen van een klaarblijkelijke overtreding, onder de verplichting tot betaling van een dwangsom, indien de lastgeving niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. De hoogte van de dwangsom en duur van de begunstigingstermijn zijn onder andere gerelateerd aan de aard en de ernst van de overtreding. De dwangsom moet in ieder geval hoog genoeg zijn om effect te hebben, maar mag niet hoger zijn dan voor het gewenste effect nodig is. Een rol mag spelen welk financieel voordeel de overtreder zou behalen met het voortzetten van de overtreding.
De lengte van de hersteltermijn moet redelijk zijn en in ieder geval voldoende lang om de last te kunnen uitvoeren zonder een dwangsom te verbeuren. Afhankelijk van de soort overtreding, bijvoorbeeld als het gaat om een gedragswijziging, kan ook een termijn van enkele dagen worden vastgesteld. Toepassing van deze herstelsanctie betekent maatwerk.
Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat de in dit document genoemde dwangsommen en begunstigingstermijnen slechts richtlijnen zijn. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan de burgemeester of het college van de dwangsom en begunstigingstermijnen afwijken. Bijvoorbeeld wanneer het aannemelijk is dat het financiële voordeel voor de overtreder groter is dan de hoogte van die bedragen. Zoals eerder aangegeven zijn altijd de feiten en omstandigheden van het geval doorslaggevend.
De burgemeester is bevoegd om in sommige gevallen een bestuurlijke boete op te leggen. De bestuurlijke boete is anders dan een last onder dwangsom geen herstelsanctie maar een bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom. Hierbij is het van belang dat de cautie is afgegeven, dat de overtreding door een toezichthouder is geconstateerd, een boeterapport is opgemaakt met het bewijs en het boeterapport is verzonden naar de overtreder met een zienswijze mogelijkheid. Indien de zienswijze niet leidt tot een ander besluit, dan kan de boetebeschikking worden opgelegd, met daarin de bezwaar- en beroepsclausules.
Het bovenstaande is vooral van toepassing indien de burgemeester een bestuurlijke boete wil opleggen voor overtreding van de Alcoholwet. De burgemeester kan sinds de AW in werking is getreden ook bestuurlijke boetes opleggen. In artikel 44a lid 4 van de AW is bepaald dat geen bestuurlijke boete mag worden opgelegd wanneer de burgemeester voornemens is om de vergunning in te trekken.
1.15 Algemene wet bestuursrecht ( Awb )
Een bestuurlijke maatregel vormt een besluit in de zin van de Awb. De Awb is dan ook van toepassing op de voorbereiding van deze besluiten. Dit betekent onder meer dat voordat een sanctie wordt opgelegd, de overtreder in staat wordt gesteld een zienswijze op het voornemen te geven. Daarnaast zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Conform artikel 4:11 van de Awb zijn er situaties waarin de zienswijzemogelijkheid van de overtreding overgeslagen mag worden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de vereiste spoed zich daartegen verzet, de overtreder reeds eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, of indien het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld. Na de bekendmaking van het besluit staan bovendien de reguliere bezwaar- en beroepsmogelijkheden open. Verder is het mogelijk dat een overtreder – indien er sprake is van spoedeisendheid – zich kan wenden tot de voorzieningenrechter met het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit houdt in dat het besluit al dan niet tijdelijk wordt geschorst ten tijde van de behandeling van het bezwaar.
Handhaving vindt plaats per horecaondernemer, per bedrijf en per locatie. Wanneer een nieuwe ondernemer het bedrijf overneemt, worden in beginsel de stappenplannen in het handhavingsarrangement ‘gereset’ (teruggebracht naar de startsituatie). In een enkel geval kan het zo zijn dat de volgende ondernemer wordt belast met de "erfenis" van zijn voorganger(s). Dit gebeurt bijvoorbeeld bij nadere eisen aan de geluidsproductie of langdurige en steeds terugkerende locatie gebonden vormen van overlast of verstoringen van de openbare orde. Voorbeeld hiervan is de situatie waarbij het verschillende horecaondernemers niet is gelukt op een bepaalde plek de overlast voor de woon- en leefomgeving te beteugelen. Dit wordt expliciet aan de nieuwe ondernemer verteld bij zijn vergunningaanvraag en, voor zover van toepassing, ook als voorwaarde in zijn vergunning opgenomen.
"Erfelijke belasting" geldt in ieder geval als een ondernemer zijn ondernemingsvorm wijzigt, bijvoorbeeld wanneer er een vennoot in de zaak bij komt. De nieuw intredende ondernemer krijgt dan ook te maken met het verleden van zijn compagnon. De stap in het handhavingsarrangement blijft in dit geval gewoon gelden en de volgende stap volgt gewoon. De stappen worden niet 'gereset'. Dit geldt ook als een ondernemer in de tussentijd zijn vergunning wijzigt of vernieuwt en als een beheerder op dezelfde locatie de gevestigde openbare inrichting overneemt.
Voorts kan een geluidsovertreding op grond van de Omgevingswet zich ook lenen voor het toepassen van een zogenaamde ‘zakelijke werking’ bij het opleggen van een herstelsanctie. Dit heeft tot gevolg dat deze herstelmaatregel ook geldt voor de rechtsopvolgers en jegens hen dan ook kan worden geëffectueerd.
Een rechtsopvolger is degene die in de rechten van de oorspronkelijke overtreder treedt door eigendomsoverdracht, huuroverdracht of aandelenovername. In de horecabranche is wisseling van rechthebbenden een veelvuldig voorkomend verschijnsel.
Een maatregel kan ook gevolgen hebben voor meerdere horecabedrijven. Bijvoorbeeld wanneer een ondernemer meerdere inrichtingen heeft en hij in een van de bedrijven ernstige overlast of anderszins veroorzaakt. Op het moment dat er regelmatig overlast wordt veroorzaakt in of rondom de openbare inrichtingen van één ondernemer, dan kan de burgemeester het vertrouwen in die ondernemer opzeggen. Daarnaast is het ook mogelijk dat de burgemeester een ondernemer verplicht om een exploitatieplan te overhandigen waaruit blijkt welke maatregelen de ondernemer zal treffen om overlast te voorkomen dan wel terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau.
1.17 Artikel 35 ontheffing (AW)
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd die betrekking heeft op een verleende ontheffing op grond van artikel 35 van de AW kan, gelet op de omstandigheden, een stap uit het handhavingsarrangement worden opgelegd als de leidinggevende van de ontheffing ook ondernemer is van een openbare inrichting die in de gemeente is gevestigd. Deze stap uit het handhavingsarrangement wordt dan opgelegd aan de openbare inrichting van de betreffende ondernemer. Dit is een extra stimulans ook bij en tijdens evenementen de voorschriften na te leven. Naast het opleggen van een stap wordt bij de geconstateerde overtreding ten aanzien van de ontheffing volgens artikel 35 AW ook op een andere wijze door middel van een proces verbaal, bestuurlijke boete, last onder dwangsom of bestuursdwang handhavend opgetreden.
1.18 Sluiting horeca-inrichting of tijdelijk intrekken (schorsen) exploitatievergunning
Er is een wezenlijk (juridisch) verschil tussen sluiting (ziet op het pand) of tijdelijk intrekken voor bepaalde tijd van de exploitatievergunning (gevolgen voor de ondernemer). De sluiting van het horecapand is bedoeld om de openbare orde en het woon- en leefklimaat zich te laten herstellen. Bij een sluiting van het pand staat het pand centraal en is het besluit objectgebonden.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd en sluiting van het pand aan de orde is, adviseert de politie een sluitingstermijn om de openbare orde en veiligheid te herstellen. In dat geval dient de (nieuwe) ondernemer te wachten op opening van het pand. Tenzij de politie adviseert dat de sluiting van het pand moet worden verlengd, kan het pand na de sluitingstermijn worden vrijgegeven en heeft de (nieuwe) ondernemer weer toegang tot het pand.
Een ander middel om de openbare orde en veiligheid te waarborgen en te herstellen is het tijdelijk intrekken (schorsen) van de exploitatievergunning. Zowel bij een tijdelijke sluiting als bij een tijdelijke intrekking/schorsing mag de horeca-inrichting niet worden geopend of worden geëxploiteerd en heeft het publiek geen toegang tot de inrichting. Hierdoor kan de openbare orde zich ook herstellen. Bij kwesties rondom de openbare orde en veiligheid laat de burgemeester zich informeren en adviseren door de politie. Daarnaast kan de burgemeester de ondernemer verplichten om een exploitatieplan aan te leveren. Een belangrijk verschil tussen een tijdelijke sluiting en intrekking/schorsing van de exploitatievergunning is dat bij een tijdelijke sluiting de ondernemer ook geen toegang heeft tot de inrichting en dat toegang alleen incidenteel en bij uitzondering en op verzoek kan worden verschaft, om bijvoorbeeld persoonlijke spullen of documenten op te halen. Bij een intrekking/schorsing van de exploitatievergunning heeft de ondernemer wel blijvend toegang tot de inrichting, maar mag er niet geëxploiteerd worden.
Aan de hand van het advies van de politie en de overige feiten en omstandigheden en eventueel de zienswijze van de overtreder, maakt de burgemeester een beoordeling voor de al dan niet in te zetten bestuurlijke maatregel.
Er kunnen in relatie tot horeca verschillende klachten worden onderscheiden. Vaak betreffen het klachten over geluidsoverlast. Afhankelijk van de afspraken tussen de deelnemende gemeenten en de DCMR, is de DCMR verantwoordelijk voor het verrichten van metingen bij aanhoudende geluidoverlast bij horeca-inrichtingen op grond van de Omgevingswet op het gebied van milieu. De gemeente is primair verantwoordelijk voor de afhandeling van horecaklachten. De DCMR moet de bij de controle, naar aanleiding van klachten, gesignaleerde feiten zorgvuldig registreren en verzenden naar de contactpersoon of afdeling die dergelijke zaken behandelt.
2.1 Overtredingen Algemene plaatselijke verordening
2.1.1 Principes handhavingskaders
De algemene uitgangspunten van het handhavingskader zoals in hoofdstuk 1 zijn weergegeven, worden onderstaand op hoofdlijnen aangegeven:
De onder paragraaf 1.7 genoemde beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en gelijkheid en de onder paragraaf 1.14 genoemde algemene maatregelen van bestuur gelden onverkort voor het al dan niet sneller en zwaarder/strenger optreden door de burgemeester. Dit betekent dat de maatregelen die de burgemeester wil nemen dienen te voldoen aan deze beginselen en niet zwaarder mogen zijn dan noodzakelijk.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan de burgemeester gemotiveerd besluiten van een maatregel af te zien of te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. Dit geldt zelfs voor de gevallen waarin volgens het handhavingskader een zwaardere maatregel is voorgeschreven dan de burgemeester wil opleggen. De burgemeester kan echter ook besluiten een stap in het handhavingsarrangement over te slaan om bijvoorbeeld direct een maatregel te nemen, terwijl eerst een waarschuwing staat voorgeschreven. Daarnaast kan de burgemeester besluiten om de exploitatievergunning van de ondernemen (tijdelijk) in te trekken/schorsen en de ondernemer verplichten om een exploitatieplan aan te leveren.
Met de in de tabellen van de handhavingsarrangementen opgenomen begrippen “toezichthouder” of “gemeentelijk opsporingsambtenaar” worden personen bedoeld die door het college of de burgemeester zijn aangewezen om toezichthoudende taken (zie ook de Algemene wet bestuursrecht) uit te voeren voor de wetten en verordeningen die van toepassing zijn op de overtredingen.
In bepaalde gevallen moet een horecaondernemer een exploitatieplan aanleveren om een vergunning te krijgen. Ook kan het zijn dat na een incident of overtreding de verplichting wordt opgelegd om een exploitatieplan aan te leveren. De ondernemer krijgt dan de kans om te laten zien hoe hij in de toekomst zonder incidenten of overtredingen zijn openbare inrichting kan exploiteren. Het exploitatieplan wordt in deze gevallen gezien als een onderdeel van de vergunning, of beter gezegd: aan de vergunning wordt het voorschrift verbonden dat wordt geëxploiteerd volgens het exploitatieplan. Als wordt geconstateerd dat de ondernemer dit plan niet naleeft, is dit een ernstige overtreding, die kan leiden tot intrekking van de exploitatievergunning. Het ingediende exploitatieplan wordt door de gemeente en de politie beoordeeld. Zo wordt er gekeken of het exploitatieplan voldoende is om te exploiteren zonder incidenten of overtredingen. Indien uit het ingediende exploitatieplan onvoldoende blijkt dat kan worden geëxploiteerd zonder incidenten of overtredingen, kan de gemeente in overleg met de politie nadere eisen stellen aan het plan of vragen om onderbouwing, motivatie en bewijsmiddelen.
Minimale vereisten exploitatieplan
Deze vereisten zijn uiteraard niet uitputtend bedoeld. Het exploitatieplan kan afhankelijk van de feiten en omstandigheden en op basis van het incident – op verzoek van de gemeente of politie – uitgebreid of beperkt worden tot bepaalde onderwerpen.
Openbare orde, aantasting woon- en leefklimaat
Beveiliging, portiers en bewaking
Voldoen aan wet- en regelgeving
Bij ernstige en acute verstoringen van de openbare orde volgt in sommige gevallen – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval – een voorlopige sluiting van minimaal twee weken. De voorlopige sluiting dient om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te laten herstellen. Tijdens de tijdelijke sluiting wordt nader onderzoek gedaan naar de overtreding en/of toedracht van de verstoring van de openbare orde en veiligheid. Na die twee weken beoordeelt de burgemeester, eventueel in overleg met de politie, of de openbare inrichting weer geopend kan worden.
De burgemeester kan overgaan tot oplegging van spoedeisende bestuursdwang inhoudende (tijdelijke) sluiting op basis van de voorlopige bestuurlijke rapportage dan wel feitenoverzicht van de politie. Grondslag van deze tijdelijke sluiting hangt af van de feiten en omstandigheden, dit kan bijvoorbeeld de Gemeentewet, Opiumwet of op grond van de APV zijn. Deze periode is ook bedoeld om meer informatie te krijgen over de toedracht van het incident dat de openbare orde heeft verstoord. De tijdelijke sluiting is nodig om de situatie te ‘bevriezen’ en om erger te voorkomen, omdat de ernst van de situatie niet direct duidelijk is. Tijdens de sluitingsperiode doet de politie nader onderzoek en wordt een definitieve bestuurlijke rapportage opgemaakt. Omdat de vereiste spoed zich daartegen verzet, is een zienswijzegesprek vóór een spoedsluiting niet aan de orde. Tegen de spoedsluiting is bezwaar en beroep wél mogelijk.
Als na het politieonderzoek blijkt dat het gevaar voor de openbare orde en veiligheid voldoende is weggenomen, kan de burgemeester de openbare inrichting toestemming geven de deuren weer te openen, tenzij de exploitatievergunning wordt ingetrokken op grond van weggevallen vertrouwen in de exploitant. Als er nog steeds een gevaar is en/of een kans op herhaling van een incident of als het onderzoek nog loopt, zal aanvullend op de voorlopige sluiting een maatregel door de burgemeester worden getroffen, zoals verlengen van de sluiting of tijdelijk intrekken/schorsen van de exploitatievergunning. Ook kan de burgemeester de ondernemer verplichten om een exploitatieplan aan te leveren.
Onder ernstige verstoring van de openbare orde wordt in ieder geval (maar niet uitsluitend) het volgende verstaan:
2.4 Intrekken of schorsen exploitatievergunning
In dit handhavingsarrangement wordt onderscheid gemaakt tussen schorsing en intrekking van de exploitatievergunning. De burgemeester schorst (ook tijdelijke intrekking genoemd) de exploitatievergunning, wanneer hij meent dat met betrekking tot deze vergunning een maatregel voor bepaalde tijd noodzakelijk is.
De burgemeester trekt de vergunning in als hij meent dat de desbetreffende ondernemer niet meer over een exploitatievergunning moet beschikken. Dit hangt in de eerste plaats af van de feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van ernstige strafbare feiten. Daarbij is het ook mogelijk dat de burgemeester het vertrouwen in de ondernemer verliest, doordat er sprake is van opeenvolgende incidenten. Ook kan de burgemeester besluiten om de exploitatievergunning in te trekken indien blijkt dat de ondernemer niet in staat is om zijn bedrijf zonder gevaar voor de openbare orde te exploiteren. De intrekking van de exploitatievergunning geldt voor onbepaalde tijd. Ook de Alcoholwetvergunning zal in dat geval moeten worden ingetrokken.
Er is sprake van schijnbeheer als blijkt dat niet de vergunninghouder feitelijk zeggenschap heeft over (en leiding geeft aan) de openbare inrichting, maar een persoon die niet als zodanig op de vergunning staat vermeld. Een reden kan bijvoorbeeld zijn dat een persoon vanwege zijn of haar strafrechtelijke verleden geen vergunning kan krijgen en daarom een ander de vergunning laat aanvragen. Onder schijnbeheer worden die situaties verstaan waarbij de feitelijke eigenaar bewust op de achtergrond blijft. Bijvoorbeeld om een antecedentencheck of een Bibob-onderzoek te ontwijken. Dergelijke schijnbeheerconstructies worden niet getolereerd.
Op basis van het dossier zal de burgemeester beoordelen of voldoende aannemelijk is dat een schijnbeheerconstructie wordt gebruikt. Gaat het niet om schijnbeheer, dan volgt handhaving volgens de stappen bij 'Wijzigen exploitant zonder nieuwe vergunning'.
Van een ondernemer wordt verwacht dat deze niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Ook is het wenselijk en de verwachting dat de ondernemer gekwalificeerd personeel aanstelt en de leiding over zijn openbare inrichting in handen geeft van personen aan wie deze leiding kan worden toevertrouwd. Wanneer wordt geconstateerd dat de exploitant of zijn beheerder(s) in enig opzicht van slecht levensgedrag is/zijn, is dit een reden om de exploitatievergunning in te trekken dan wel te wijzigen door de beheerder hiervan te verwijderen.
Als de burgemeester een horecavergunning weigert omdat hij van mening is dat de ondernemer van ‘slecht levensgedrag’ is, dan heeft de burgemeester volgens een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een plicht om te motiveren waarom de burgemeester dat vindt. De burgemeester moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop de weigering is gebaseerd, relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf en hoe de ondernemer vooraf had kunnen weten dat die feiten en omstandigheden in de weg staan aan het verlenen van de vergunning. Ook moet de burgemeester motiveren waarom de feiten en omstandigheden niet gering zijn en waarom die, ondanks het eventuele tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van de ondernemer om op verantwoorde wijze een horecabedrijf uit te oefenen. Indien een ‘Beleidsregel slecht levensgedrag’ van toepassing is binnen de gemeente, dan zal de burgemeester bij een weigering van een exploitatievergunning om die reden, conform de geldende beleidsregels acteren.
Indien beheerder: Wijzigen exploitatievergunning door verwijderen beheerder |
|||
Wijzigen exploitatievergunning door verwijderen beheerder of maatregelen conform paragraaf “Geen vertrouwen in ondernemer”. |
De constatering, dat een exploitant of beheerder van slecht levensgedrag is, kan er tevens voor zorgen dat hij volgens de AW niet in aanmerking komt voor een AW-vergunning en dat ook ten aanzien van deze vergunning maatregelen getroffen moeten worden. Zie hiervoor het Handhavingsarrangement Alcoholwet.
Herhaling van constateringen dat beheerders van slecht levensgedrag zijn, kan ertoe leiden dat de burgemeester zijn vertrouwen verliest in de horecaondernemer en dienovereenkomstig maatregelen treft (zie onderdeel ‘Geen vertrouwen in ondernemer’). Tevens kunnen er omstandigheden zijn waarin de burgemeester aanleiding ziet om een BIBOB-onderzoek te doen naar de onderneming.
Onder ernstige geweldsincidenten (in, vanuit of in de directe omgeving van de openbare inrichting) wordt in ieder geval (maar niet uitsluitend) het volgende verstaan:
Bij ernstige geweldsincidenten zijn de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in en rondom de openbare inrichting per definitie aangetast. Daarnaast veroorzaken dergelijke incidenten gevoelens van angst en onveiligheid bij bezoekers en inwoners van de desbetreffende gemeente. Daarbij wordt in dit handhavingsarrangement ook nadrukkelijk gekeken naar de ernst van de gedraging en/of het geweld dat is toegepast met al dan niet letsel als gevolg. Uitgangpunt daarbij is dat de openbare orde geacht wordt ernstiger verstoord te zijn, naarmate het letsel ernstiger is. Op basis van de feiten en omstandigheden en op advies van de politie kan de burgemeester besluiten om door middel van spoedeisende bestuursdwang de openbare inrichting tijdelijk te sluiten, op grond van de Gemeentewet, Opiumwet dan wel de Algemene plaatselijke verordening . Wanneer de burgemeester daartoe besluit, kan de ondernemer in bezwaar gaan en tevens de voorzieningenrechter verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Een zienswijzemogelijkheid bij een spoedsluiting is niet aan de orde.
De burgemeester kan op basis van de feiten en omstandigheden en het advies van de politie ook besluiten om een reguliere sluitingsprocedure te starten. In dat geval krijgt de ondernemer de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken. De burgemeester betrekt de zienswijze dan bij zijn besluitvorming. Indien de burgemeester besluit om de openbare inrichting tijdelijk te sluiten, staan er rechtsmiddelen open voor de ondernemer.
Als uit onderzoek en eventuele zienswijze van de ondernemer blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsincidenten en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is, besluit de burgemeester om de tijdelijke sluiting te verlengen. Daarnaast kan de burgemeester ook afhankelijk van de feiten en omstandigheden besluiten om de exploitatievergunning tijdelijk in te trekken/schorsen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het ongewijzigd exploiteren van de inrichting onverantwoord is. In dat geval kan de burgemeester de ondernemer ook verplichten om een exploitatieplan aan te leveren.
Na ontvangst van een bestuurlijke rapportage van de politie wordt beoordeeld welke bestuurlijke maatregel in dat geval kan worden opgelegd. Daarbij wordt de rol van de ondernemer in acht genomen. Bij incidenten of overtredingen reikt de verantwoordelijkheid van de ondernemer verder (risicoaansprakelijkheid).
Geweldsincidenten kunnen ook gevolg hebben voor de AW-vergunning, omdat het van kracht blijven van deze vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Voor het Handhavingsarrangement Exploitatievergunning (par. 2.1) geldt bij diverse overtredingen dat een volgende stap wordt gezet in het stappenplan wanneer binnen een jaar na een vorig incident of vorige constatering opnieuw een incident of overtreding plaatsvindt. Een incident of overtreding blijft vijf jaar meetellen. Vindt een incident of overtreding plaats binnen vijf jaar na het vorige incident of de vorige overtreding, maar is die vorige keer langer dan een jaar geleden, dan wordt de handhavingsstap die voor dat bedrijf en die ondernemer geldt, herhaald. Dit tenzij er aanleiding is om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld omdat de burgemeester oordeelt dat er wel degelijk reden is om een handhavingsstap over te slaan of een ander stappenplan te hanteren.
Als de ondernemer en/of zijn personeel (waaronder ook de portiers van de openbare inrichting worden verstaan) bij het incident betrokken zijn en hierbij een laakbare rol spelen, dan wel onvoldoende in het werk hebben gesteld om het incident te doen stoppen of het te voorkomen, kan de burgemeester zijn vertrouwen in de ondernemer opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen.
Onder geweldsincidenten worden de situaties verstaan waarin een handgemeen of ongewenste intimiteiten plaatsvinden in, in de directe nabijheid van of vanuit de openbare inrichting, voor zover geen sprake is van ernstige geweldsincidenten. Na ontvangst van een bestuurlijke rapportage van de politie wordt beoordeeld welke bestuurlijke maatregel in dat geval kan worden opgelegd. Daarbij wordt de rol van de ondernemer in acht genomen. Bij incidenten of overtredingen reikt de verantwoordelijkheid van de ondernemer verder (risicoaansprakelijkheid).
Geweldsincidenten kunnen ook gevolg hebben voor de AW-vergunning, omdat het van kracht blijven van deze vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Als er zich binnen vijf jaar opnieuw een geweldsincident voordoet volgt een herhaling van de desbetreffende stap. Als de exploitant en/of zijn personeel (dus ook de portiers van de openbare inrichting) bij het incident betrokken zijn en hierbij een laakbare rol spelen, dan wel onvoldoende in het werk hebben gesteld om het incident te doen stoppen of het te voorkomen, kan de burgemeester zijn vertrouwen in de ondernemer opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen (zie paragraaf ‘Geen vertrouwen in ondernemer’).
2.9 Strafbare feiten in of vanuit de openbare inrichting
De deelnemende gemeenten tolereren niet dat horecabedrijven het toneel zijn van strafbare handelingen of een uitvalsbasis vormen voor criminelen. Daarom treden zij streng op tegen horecabedrijven waar dergelijke praktijken plaatsvinden. Van horecaondernemers wordt verwacht dat zij ervoor zorgen dat in hun bedrijf geen zaken gebeuren die het spreekwoordelijke daglicht niet kunnen verdragen.
Hierbij kan onder andere (maar niet uitsluitend) gedacht worden aan:
De betreffende strafbare feiten kunnen ook gevolg hebben voor de AW-vergunning, omdat het van kracht blijven van deze vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Als de ondernemer en/of zijn personeel (dus ook de portiers van de openbare inrichting) bij de strafbare feiten betrokken zijn en hierbij een laakbare rol spelen dan wel onvoldoende in het werk hebben gesteld om de feiten te doen stoppen of te voorkomen, kan de burgemeester de ondernemer of zijn personeel van slecht levensgedrag achten. Ook kan de burgemeester zijn vertrouwen in de ondernemer opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen (zie “Geen vertrouwen in ondernemer”). Dit alles is afhankelijk van de rol van de betrokkenen.
De aanwezigheid van vuurwapens levert een direct risico op voor personeel, bezoekers, passanten en omwonenden van de openbare inrichting. Wanneer vuurwapens in een openbare inrichting worden aangetroffen, is dit een ernstige overtreding. De aanwezigheid van vuurwapens duidt op betrokkenheid dan wel een dreiging vanuit een crimineel milieu. Dit is dan ook een onwenselijke situatie. Het niet optreden tegen de aanwezigheid van vuurwapens is aan te merken als een experiment richting de omgeving, passanten, omwonenden en bezoekers.
Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de aanwezigheid van vuurwapens en het gebruik ervan. Wordt met een vuurwapen geschoten, dan is er sprake van een ernstig geweldsincident en wordt gehandhaafd volgens het bijbehorende stappenplan. Dit geldt ook wanneer met een vuurwapen wordt gedreigd of als deze ter hand wordt genomen.
De aanwezigheid van een vuurwapen in een openbare inrichting wordt gezien als een gevaar voor de openbare orde. Op basis van het dossier beoordeelt de burgemeester of het treffen van een bestuurlijke maatregel noodzakelijk is. Hierbij spelen de feiten en omstandigheden, zoals het optreden door de horecaondernemer en maatregelen die in de openbare inrichting zijn getroffen om vuurwapens uit de onderneming te weren, een belangrijke rol.
De aanwezigheid van vuurwapens kan ook gevolg hebben voor de AW-vergunning, omdat het van kracht blijven van deze vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. In het stappenplan Alcoholwet is dit verder uitgewerkt.
2.11 Drugshandel en aanwezigheid handelshoeveelheid drugs
De deelnemende gemeenten tolereren niet dat horecagelegenheden een uitvalsbasis zijn voor drugshandel. Daarom treedt de burgemeester, samen met politie en het Openbaar Ministerie, hard op tegen dergelijke praktijken. De deelnemende gemeenten verwachten van ondernemers dat zij er streng op toezien dat in hun bedrijven geen drugs worden gebruikt en/of verhandeld.
Als toch het sterke vermoeden bestaat dat in of vanuit een openbare inrichting drugs worden gebruikt en/of verhandeld, treft de burgemeester maatregelen om deze handel te stoppen. Wat dat betreft is – indien van toepassing – het Damoclesbeleid van de gemeente overeenkomstig van toepassing wanneer het gaat om drugshandel en aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De burgemeester handelt dan ook conform het van toepassing zijnde Damoclesbeleid.
Er is in ieder geval een ernstig vermoeden van drugsgebruik en/of handel in drugs vanuit de openbare inrichting als één of meer van deze omstandigheden zich voordoen (niet-limitatieve opsomming):
Van de ondernemer wordt verwacht dat hij, bij een 1e constatering, binnen in beginsel twee weken, een exploitatieplan aanlevert. Dit exploitatieplan wordt beschouwd als onderdeel van de exploitatievergunning en als voorschrift aan de exploitatievergunning verbonden. Wanneer een ondernemer vervolgens niet exploiteert conform dit exploitatieplan heeft dat direct een maatregel tot gevolg (zie stappenplan ‘Exploiteren niet conform aan vergunning verbonden voorschriften’).
Naast het feit dat er daadwerkelijk sprake kan zijn van drugshandel in de openbare inrichting, maakt de aanwezigheid van een handelshoeveelheid verdovende middelen het aannemelijk dat er sprake is van drugshandel. De burgemeester gaat bij het bepalen hiervan uit van de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hierover heeft opgesteld. Bij middelen volgens lijst I van de Opiumwet (harddrugs) gaat het om een hoeveelheid groter dan 0,5 gram of drie pillen/tabletten. Bij middelen volgens lijst II van de Opiumwet (softdrugs) gaat het om een hoeveelheid groter dan 5 gram.
Wanneer een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen in een openbare inrichting is de openbare orde per definitie in het geding. Dit komt onder meer doordat een geval waarin sprake is van een handelshoeveelheid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt dient te worden als een ‘ernstig geval’. Verder wordt (vuurwapen)geweld in het drugscircuit niet geschuwd. Drugshandel gerelateerde activiteiten veroorzaken tevens gevoelens van angst en onveiligheid bij inwoners van deelnemende gemeenten. Verstoring van de openbare orde is verder aannemelijk wanneer blijkt dat in drugs wordt gehandeld in of vanuit de inrichting, ook als dit gebeurt buiten medeweten van de ondernemer of zijn personeel om. Als de horecaondernemer of zijn personeel zelf betrokken is bij de drugshandel of andere personen met zijn medeweten vanuit de openbare inrichting in drugs handelen, geldt dit als een verzwarende omstandigheid. Verder wordt de aanwezigheid van vuurwapens, bekendheid en eventuele loop naar de openbare inrichting ook gezien als verzwarende omstandigheden. Verder wordt bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden gaat de burgemeester uit van het Damoclesbeleid.
Drugshandel en/of aanwezigheid van drugs in een openbare inrichting kan ook gevolg hebben voor de AW-vergunning, omdat het van kracht blijven van deze vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.
Bij (klachten van) overlast moet het volgende in ieder geval duidelijk zijn:
Het moet gaan om "objectiveerbare" overlast. Dat wil zeggen dat gemiddeld genomen ieder weldenkend mens dit als overlast zou beschouwen. Deze overlast moet dan wel worden waargenomen (en als zodanig geregistreerd) door politieambtenaren (algemeen), toezichthouders van DCMR (waar het om geluid gaat) of gemeentelijke toezichthouders (voor zover bevoegd en waar het om ergernissen in de buitenruimte gaat). Onder de gemeentelijke toezichthouders vallen ook de zogeheten SUS-teams (indien deze wordt ingezet door de deelnemende gemeenten). Voorbeelden zijn, maar niet uitputtend: parkeerexcessen, vandalisme, brakende of urinerende bezoekers op straat, afval en schreeuwen op straat. Overschrijding van de geluidsnorm vanuit de inrichting wordt doorgaans pas gemeten als klachten zijn gemeld van overlast. De productie van meer decibellen dan wettelijk toegestaan is daarom mede een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Geur en geluid van koelmotoren en luchtbehandelingsinstallaties van horeca zorgen minder frequent dan muziekgeluid voor overlastsituaties. Daarbij komt dat minder snel sprake is van ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit laat onverlet dat bij excessen het handhavingsarrangement van toepassing kan zijn. Ook bij dergelijke vormen van overlast geldt dat er sprake moet zijn van objectiveerbare overlast.
Hoewel door meerdere toezichthouders kan worden geconstateerd dat overlast wordt veroorzaakt, is er wel een verschil in de mate waarin constateringen bijdragen aan de ‘bewijslast’. Een geluidsmeting door daartoe opgeleide DCMR-medewerkers die een overschrijding van de wettelijk geldende geluidsnorm laat zien, weegt zwaarder dan een enkele constatering door een politiemedewerker “dat de muziek wel erg hard staat”. De burgemeester beoordeelt deze constateringen op hun merites. De constatering door de politieambtenaar zal in dit geval ten minste ondersteund moeten worden door andere constateringen die aannemelijk maken dat het openbare inrichting overlast veroorzaakt, bijvoorbeeld klachten van omwonenden of een eerdere geluidsmeting. Dit geldt des te meer voor stankoverlast: medewerkers van DCMR worden deskundig gevonden om te kunnen vaststellen dat een openbare inrichting ontoelaatbare stank veroorzaakt. Dit betekent niet dat constateringen door andere toezichthouders geen waarde hebben. Omdat overlast in en rondom de horeca zeer serieus wordt genomen, kiest de gemeente ervoor dat een dossier, op basis waarvan kan worden gehandhaafd, niet slechts hoeft te bestaan uit metingen. Ook op andere manieren kan aannemelijk worden gemaakt dat een openbare inrichting overlast veroorzaakt en kan worden opgetreden.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld als het gaat om ernstige overlast of als uit onderzoek blijkt dat de ondernemer weinig doet om de overlast te beperken, kan de burgemeester besluiten een of meer handhavingsstappen over te slaan. Bij geluidsoverlast kunnen meerdere maatregelen worden opgelegd, namelijk bestuursrechtelijk volgens het stappenplan, maar ook strafrechtelijk.
Discriminatie door personeel (waaronder portiers) aan de deur van een openbare inrichting of in een horecagelegenheid is voor de deelnemende gemeenten onacceptabel. Discriminatie kan door toezichthouders en de politie worden geconstateerd, maar kan ook via klachten worden aangegeven. Wanneer regelmatig klachten van discriminatie worden ontvangen of wanneer aangifte wordt gedaan van discriminatie, stelt de politie nader onderzoek in en stelt zij, als het onderzoek hiertoe aanleiding geeft, een dossier op voor de burgemeester. Daarnaast kan het voorkomen dat deelnemende gemeenten steekproefsgewijs dan wel naar aanleiding van klachten en meldingen zelf een onderzoek instelt door middel van mystery guests.
2.14 Exploitatie zonder geldige vergunning
Exploiteren van een openbare inrichting mag alleen met de geldige benodigde vergunningen. Zolang er geen vergunningen zijn verleend, moet de openbare inrichting gesloten blijven. De burgemeester maakt gebruik van zijn bevoegdheid om de openbare inrichting te sluiten, tenzij de horecaondernemer zelf het bedrijf gesloten houdt. De sluiting van de openbare inrichting is in beginsel tijdelijk van aard en blijft van kracht totdat de ondernemer de benodigde vergunningen heeft verkregen. Dit betekent dat de benodigde vergunningen daadwerkelijk moeten zijn verleend, alvorens de openbare inrichting mag worden geopend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer om op tijd de benodigde vergunningen aan te vragen.
Er is in ieder geval (maar niet uitputtend) sprake van illegale exploitatie als:
Op het moment dat de politie of gemeentelijke toezichthouders exploitatie zonder geldige vergunning constateert, dan wordt de burgemeester daarover geïnformeerd, bij voorkeur schriftelijk. Aan de ondernemer wordt aangegeven dat er sprake is van een overtreding en dat de burgemeester hierover geïnformeerd zal worden. Na ontvangst van de (bestuurlijke) rapportage beoordeelt de burgemeester de feiten en omstandigheden van het geval om daarna een bestuurlijke maatregel te treffen.
De mogelijkheid om een incidentele ontheffing van de openings- en sluitingstijden te krijgen en/of incidentele verhoging van het geluidsplafond is een gunst die elke horecaondernemer volgens de daarvoor geldende regels in de Omgevingswet kan krijgen. Die gunst wordt alleen maar verleend als de ondernemers hiervan gebruik maken zonder overlast te veroorzaken.
2.16 Wijzigen exploitatievorm (activiteit) zonder nieuwe vergunning
In het vergunningstelsel zijn niet meer de exploitatievormen (zoals café, restaurant of snackbar) vergund, maar de activiteiten. Uit de vergunning blijkt daarmee duidelijk welke activiteiten in een openbare inrichting wel en welke niet zijn toegestaan. Vinden in een openbare inrichting activiteiten plaats die niet zijn vergund, dan wordt hiertegen streng opgetreden. Dit geldt ook voor het niet uitvoeren van activiteiten die wel zijn vergund. Dit laatste kan bijvoorbeeld optreden wanneer de vergunde activiteit met het verstrekken van maaltijden de indruk wekt dat een restaurant wordt geëxploiteerd. Het niet verstrekken van de maaltijden maakt dat dus eigenlijk een café wordt geëxploiteerd. Daarbij is het van belang dat de openbare inrichting conform het exploitatieplan wordt geëxploiteerd om verstoring van de openbare orde en veiligheid en overtredingen te voorkomen.
2.17 Uitbreiding exploitatie zonder nieuwe vergunning
De exploitatievergunning wordt verstrekt voor het exploiteren van een openbare inrichting binnen bepaalde vertrekken/vierkante meters van het desbetreffende pand. Wordt er geëxploiteerd binnen vertrekken of vierkante meters, die niet binnen de vergunning vallen, dan is sprake van illegale uitbreiding. Voorbeeld hiervan is dat er een vergunning is verleend voor een aantal vierkante meters gelegen op de begane grond van een pand, terwijl ook geëxploiteerd wordt op de eerste verdieping, in de kelder of in een achtervertrek. Dit is volgens de vergunning niet toegestaan. In dat geval treedt de burgemeester handhavend op.
2.18 Wijzigen exploitant/ondernemer zonder melding
De ondernemer is te allen tijde verantwoordelijk voor de exploitatie van de openbare inrichting. De vergunning wordt dan ook verleend aan degene die hem aanvraagt of aan degene namens wie een vergunning is aangevraagd.
De ondernemer is verplicht elke wijziging in de zeggenschap door te geven en een nieuwe vergunning aan te vragen. Doet hij dit niet, dan kan de burgemeester een maatregel treffen. In beginsel wordt de ondernemer gewaarschuwd dat hij een nieuwe vergunning moet aanvragen en wordt hem een termijn geboden om de aanvraag te doen. Doet hij dit niet dan is dat reden voor de burgemeester om de exploitatievergunning in te trekken.
Ook als de ondernemer, na een waarschuwing, aangeeft de situatie weer te hebben hersteld naar de vergunde situatie, moet hij een nieuwe vergunning aanvragen. De zeggenschap heeft immers in de tussentijd bij een andere persoon gelegen. De gemeente moet kunnen bepalen in hoeverre de leiding weer volledig in handen is van de ondernemer.
Als blijkt dat moedwillig is gekozen voor een constructie waarbij eigenlijk wordt geëxploiteerd door een andere persoon die niet op de vergunning staat en de verplichting dat deze persoon als exploitant wordt geregistreerd wordt ontweken, dan is sprake van schijnbeheer en worden dienovereenkomstig maatregelen genomen.
Wijzigen ondernemer zonder melding heeft ook gevolg voor de AW-vergunning. In de sanctiestrategie Alcoholwet is dit verder uitgewerkt.
Schakelt de ondernemer een portier in voor het bewaken van de orde aan de deur en in de openbare inrichting, dan moet deze portier beschikken over de juiste papieren. Het gaat om een gecertificeerde portier die toestemming heeft om beveiligingswerk te doen. Van deze portier mag worden verwacht dat hij weet hoe te handelen in situaties waarin die (openbare) orde en veiligheid onder druk staat. Gezien deze zware verantwoordelijkheid wordt slechts toegestaan dat gecertificeerde portiers dit werk doen. Niet-gekwalificeerde portiers zonder toestemming of aanmelding bij de korpschef, worden niet geduld. De ondernemer moet erop toezien dat hij een legale portier inhuurt en is daar ook verantwoordelijk voor. Ook is de ondernemer verantwoordelijk om de papieren van de portier te controleren. De Minister van Veiligheid en Justitie beboet de exploitant die een illegale portier in dienst neemt. De politie informeert de burgemeester bij voorkeur schriftelijk over deze overtreding.
2.20 Afwezigheid leidinggevende
De gemeente stelt als voorwaarde dat een op de vergunning genoemde exploitant of beheerder aanwezig is wanneer het bedrijf is geopend voor publiek. Deze persoon is voorts verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Bovendien wordt de exploitant geacht de openbare orde in en rondom de openbare inrichting te kunnen bewaken (gekwalificeerd toezicht).
Een bedrijf is open voor publiek, wanneer de deur is geopend en iedereen feitelijk het bedrijf kan binnengaan of wanneer er bezoekers in het bedrijf zijn (ook als de deur dicht is).
Afwezigheid van leidinggevende personen kan ook gevolgen hebben voor de AW-vergunning. In het stappenplan Alcoholwet is dit verder uitgewerkt.
2.21 Overtreden sluitingstijden
Horecabedrijven zijn gebonden aan in de APV vastgestelde openings- en sluitingstijden. De tijden waarbinnen een bedrijf mag exploiteren zijn in de vergunning nadrukkelijk benoemd. Is het bedrijf desondanks geopend, zonder dat een (incidentele) ontheffing van de sluitingstijden is verleend, dan wordt dit gezien als een ernstige overtreding.
Aan de exploitatievergunning worden altijd voorschriften verbonden. Dit kunnen algemene voorschriften zijn die in de reguliere vergunningverlening aan de desbetreffende openbare inrichting worden opgelegd (bijvoorbeeld dat wordt geëxploiteerd conform het bij de vergunningaanvraag of na een incident dan wel overtreding ingediende exploitatieplan), maar ook specifieke voorschriften die bijvoorbeeld zijn bedoeld om de ondernemer expliciet te dwingen om op de voorgeschreven manier te exploiteren. Ook kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden op grond van de Wet BIBOB of naar aanleiding van een BIBOB-onderzoek.
Als wordt geconstateerd dat de ondernemer zich niet aan de voorschriften houdt, wijst de burgemeester de exploitant er in principe altijd eerst op dat hij zich aan de voorschriften moet houden. Dit zal altijd het geval zijn bij BIBOB-voorschriften. Ook geldt dit wanneer na een incident is bepaald dat een exploitatieplan moet worden aangeleverd en conform dit exploitatieplan geëxploiteerd dient te worden.
Voor het voeren van een terras bij een openbare inrichting is een vergunning nodig. Dat een terras mag worden gevoerd en zo ja, waar en met welke omvang (maatvoering en vierkante meters), staat in de exploitatievergunning en indien van toepassing in de AW-vergunning vermeld. Voert men een terras zonder vergunning, dan wordt dit gezien als een ernstige overtreding die gevolgen kan hebben voor de exploitatievergunning.
In de exploitatievergunning is opgenomen met hoeveel vierkante meters een terras mag worden geëxploiteerd. Voert de horecaondernemer toch een groter terras dan is vergund, dan overtreedt hij daarmee feitelijk de beperkingen die aan zijn vergunning zijn verbonden. Ten aanzien van zijn terras worden dan maatregelen getroffen.
Wanneer de ondernemer een terras exploiteert gedurende de periode dat een maatregel geldt, voert hij een illegaal terras en worden stappen ondernomen zoals omschreven bij 'Illegaal terras'. De eerste stap (waarschuwen) slaat de burgemeester daarbij over. De burgemeester gaat in deze gevallen meteen over tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.
2.24 Geen vertrouwen in ondernemer
Wanneer een ondernemer telkens de wet- en regelgeving overtreedt en zich ogenschijnlijk door getroffen maatregelen niet ertoe laat leiden dat hij zijn bedrijfsvoering dusdanig aanpast dat hij overtredingen of incidenten in de toekomst zal voorkomen, kan de burgemeester oordelen dat hij zijn vertrouwen in de desbetreffende ondernemer is kwijtgeraakt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer bestuurlijke maatregelen zijn getroffen, maar dit niet heeft geleid tot verandering en ook wanneer de ondernemer niet exploiteert conform het ingediende exploitatieplan. De burgemeester meent dan dat de ondernemer met zijn exploitatie een gevaar vormt voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat en treft maatregelen om een verstoring van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de toekomst tegen te gaan. Dit geldt des te meer wanneer de exploitatie van de desbetreffende ondernemer al heeft geleid tot al dan niet ernstige incidenten of wanneer de ondernemer of zijn personeel bij deze incidenten op een ontoelaatbare wijze betrokken zijn geweest of zelfs verwijtbaar hebben gehandeld.
De burgemeester kan, afhankelijk van de omstandigheden, besluiten dat hij een laatste waarschuwing geeft en de ondernemer verplichten een afdoend exploitatieplan aan te leveren. De burgemeester kan echter ook besluiten dat intrekking van de exploitatievergunning wenselijk is.
De burgemeester zal in zijn besluit motiveren wat maakt dat hij zijn vertrouwen in de ondernemer heeft verloren en welke maatregel hij passend acht.
3. Sanctiestrategie Wet op de kansspelen
3.1 Handhaving overtreding Wet op de kansspelen
Wanneer een bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente of algemeen opsporingsambtenaar van de politie een overtreding constateert, worden de aangegeven acties volgens het onderstaande handhavingsarrangement uitgevoerd. Hierop is de Awb van toepassing, wat betekent dat voordat besloten wordt tot intrekking van de vergunning of het opleggen van een dwangsom of een last onder bestuursdwang, de vergunninghouder eerst een voornemen van dat besluit krijgt en zijn zienswijze daarover naar voren kan brengen, tenzij vereiste spoed zich daartegen verzet en er spoedeisend bestuursdwang wordt toegepast. Tevens wordt in het voornemen van dat besluit kenbaar gemaakt dat er rechtsmiddelen openstaan: bezwaar en beroep. Naast de Kansspelautoriteit is ook de gemeente bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van kansspelautomaten. In dat kader zijn de buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente bevoegd tot controle en toezicht op de (naleving van de) aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten en de van toepassing zijnde vergunningvoorschriften.
Indien herhaald strijdig wordt gehandeld met artikel 31 lid 2 AW kan de Kansspelvergunning ook worden ingetrokken.
Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren moet in beginsel van de volgende voorwaarden worden uitgegaan:
Er zijn maximaal twee kansspelautomaten in een hoogdrempelige inrichting toegestaan.
4 Overtredingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening
5 Overtredingen op grond van de Alcoholwet
6. Overtredingen op grond van de Wet op de kansspelen
Toelichting: het toezicht houden op het exploiteren of vervaardigen van speelautomaten of speelautomatenhal/casino zonder vergunning van het Ministerie is voorbehouden aan de Kansspelautoriteit
Gemeenten kunnen eigen toezichthouders aanwijzen voor het houden van toezicht op de naleving van de aanwezigheidsvergunning.
Op grond van artikel 30c kan een gemeente bij verordening bepalen hoeveel speelautomaten in een inrichting aanwezig mogen zijn.
7 Overtredingen op grond van de Opiumwet
Lijst I (harddrugs) en II (softdrugs) bij de Opiumwet omvatten hard- en softdrugs. Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid soft- of harddrugs die een gebruikershoeveelheid overschrijdt en bestemd is voor handel en verkoop. Onder een gebruikershoeveelheid drugs wordt verstaan: een hoeveelheid die doorgaans wordt aangeboden voor eigen gebruik. Dit kan voor harddrugs één bolletje, één pil of een halve gram zijn. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram.
Handel in drugs is aannemelijk ingeval er aanwijzingen zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er in- of vanuit de inrichting in drugs wordt gehandeld. Deze aanwijzingen kunnen voortkomen uit feitelijke acties/observaties c.q. waarnemingen ter plaatse door de politie (onder meer het aantreffen van drugs, verklaringen van schepklanten (d.w.z. getuigen/verdachten van een strafbaar feiten) en/of personeel, bekendheid van de inrichting als uitvalsbasis c.q. ontmoetingsplaats voor drugsdealers en verslaafden). Andere aanwijzingen zijn onder meer de aanwezigheid van een weegschaal, verpakkingen (gripzakjes), voorverpakte en/of geprijsde drugs of bestellijsten in de inrichting.
8 Overige overtredingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening m.b.t. een incidentele festiviteit
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-299292.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.