Gemeenteblad van Nissewaard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nissewaard | Gemeenteblad 2024, 298141 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nissewaard | Gemeenteblad 2024, 298141 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Besluit van de raad van de gemeente Nissewaard, houdende regels voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Verordening jeugdhulp Nissewaard 2024)
De raad van de gemeente Nissewaard;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van dd mei 2024;
gelet op de artikelen 2.9, 2.11 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Nissewaard van 5 maart 2024;
gezien het advies van de commissie Sociaal Domein van 16 mei 2024;
besluit de Verordening jeugdhulp Nissewaard 2024 vast te stellen als volgt.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Wettelijke begripsbepalingen
De begripsbepalingen, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die van toepassing zijn op deze verordening en de daarop berustende bepalingen, staan in bijlage 1 bij deze verordening.
Artikel 1.2 Nadere bepaling van eigen kracht en gebruikelijke hulp
Op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet stemt het college de benodigde jeugdhulp onder meer af op de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een jeugdige of een ouder. Het gaat hier om de eigen kracht, gebruikelijke hulp en boven gebruikelijke hulp die van een jeugdige of een ouder of verzorger mogen worden verwacht. De aard en omvang ervan en de manier waarop dit wordt beoordeeld, wordt door het college bij nadere regels bepaald.
Artikel 1.3 Reikwijdte van deze verordening
Deze verordening regelt de uitvoering van het plan met betrekking tot preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, bedoeld in artikel 2.2 van de Jeugdwet, en de ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen, met dien verstande dat de regels voor cliëntenparticipatie, bedoeld in artikel 2.10 van de Jeugdwet, staan in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Nissewaard en aanvullend in de Inspraak- en participatieverordening Nissewaard 2020.
Artikel 2.1 Zorgplicht college voor integrale ingang en intake
Het college zorgt er in ieder geval voor dat inwoners die daar om verzoeken:
Artikel 2.2 Afstemming met andere vormen van hulp en ondersteuning
Het college stemt de hulp en ondersteuning waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:
Artikel 2.3 Afbakening jeugdhulp en de Wet langdurige zorg
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op grond van de Jeugdwet en op grond van de Wet langdurige zorg is als volgt geregeld:
ondersteuning valt niet onder de jeugdhulpplicht als een jeugdige vanwege een somatische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap een blijvende behoefte heeft aan zorg en als de jeugdige blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft:
als een jeugdige met een besluit op basis van de Wet langdurige zorg een aanvraag indient voor behandeling voor een psychische stoornis, dan verleent het college een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp als de behandeling geen integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wet langdurige zorg.
Artikel 2.4 Afbakening jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op grond van de Jeugdwet en op grond van de Wetmaatschappelijke ondersteuning 2015 is als volgt geregeld:
als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, dan verleent het college geen voorziening op het gebied van jeugdhulp, tenzij sprake is van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, zoals bijvoorbeeld:
Artikel 2.5 Afbakening jeugdhulp en Wet passend onderwijs
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op grond van de Jeugdwet en op grond van de Wet passend onderwijs is als volgt geregeld:
als een jeugdige voor het behalen van onderwijsdoelen begeleiding of persoonlijke verzorging nodig heeft op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen, dan valt de ondersteuning onder de jeugdhulpplicht, waarbij algemene voorzieningen voorliggend zijn op individuele voorzieningen;
als op grond van wettelijke bepalingen onduidelijk is of de hulpvraag valt onder de Wet passend onderwijs of onder de Jeugdwet, dan werkt het college samen met het onderwijs met behulp van het perspectiefplan of het onderwijs ontwikkelperspectiefplan om tot een passende oplossing te komen voor de hulpvraag.
Artikel 2.6 Afbakening jeugdhulp en Zorgverzekeringswet
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op grond van de Jeugdwet en op grond van de Zorgverzekeringswet is als volgt geregeld:
Artikel 2.7 Vervolg na afstemming met andere wetgeving
Hoofdstuk 3 Vormen van jeugdhulp
Artikel 3.1 Algemene voorzieningen
In ieder geval zijn de volgende jeugdhulpvoorzieningen vrij toegankelijk voor een jeugdige of een ouder:
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
Artikel 4.1 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
In spoedeisende gevallen beslist het college direct tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van een jeugdige of een ouder of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
Artikel 4.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
De jeugdhulpaanbieder bepaalt de noodzaak en de aard en omvang van de te verlenen jeugdhulp, met inachtneming van zijn contractuele relatie of subsidierelatie met het college, en verstrekt deze gegevens aan het college voor het nemen van een deugdelijk gemotiveerde beschikking. Na ontvangst van een afschrift van de beschikking kan de aanbieder de daarin bepaalde jeugdhulp verlenen.
Als een huisarts, medisch specialist of jeugdarts, in afwijking van het eerste lid, verwijst naar een andere aanbieder of verlener van jeugdhulp dan een onder verantwoordelijkheid van het college werkzame jeugdhulpaanbieder, dan kan het college alleen besluiten een individuele voorziening te verstrekken aan een jeugdige of een ouder als uit onderzoek blijkt dat deze niet kan worden verleend door een jeugdhulpaanbieder.
Hoofdstuk 5 Onderzoek en beslissing op een aanvraag
Artikel 5.1 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp, zorg en het vergroten van de eigen mogelijkheden van een jeugdige en ouder.
Artikel 5.3 Voorwaarden en weigeringsgronden voor een individuele voorziening
Als een jeugdige of een ouder de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd dan verstrekt het college hier geen vergoeding voor, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.
Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget
Artikel 6.1 Aanvraag met behulp van een pgbplan
Als de jeugdige of een ouder zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over een pgb, kan toch een pgb worden verstrekt als een daartoe gevolmachtigde persoon uit zijn sociale netwerk of zijn wettelijk vertegenwoordiger de regie kan voeren. Deze persoon is in dat geval ook bij de gesprekken aanwezig en zal aan de criteria voor de aanvraag en het beheer van het pgb moeten voldoen.
Artikel 6.2 Pgbbeheer en vaardigheden
Een pgb kan alleen worden beheerd als de jeugdige of een ouder dan wel zijn vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, over de nodige vaardigheden beschikt. De vaardigheden worden getoetst aan de hand van de volgende criteria:
uit de aanvraag moet blijken dat de jeugdige, een ouder of de vertegenwoordiger inhoudelijk in staat is om te overleggen met de zorgverlener, huisgenoten, mantelzorgers, het sociale netwerk en andere professionals en om de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg ook door kan gaan bij verlof en ziekte van de zorgverlener;
uit de aanvraag moet blijken dat de jeugdige, een ouder of de vertegenwoordiger voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en zorgverleners, waaronder in ieder geval wordt begrepen het beheersen van de Nederlandse taal in woord en geschrift, het voldoende digitaal vaardig zijn en het beschikken over een DigiD;
uit de aanvraag moet blijken dat de jeugdige, een ouder of de vertegenwoordiger voldoende juridische kennis heeft over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weet te vergaren, zodat hij in staat is om als werk- of opdrachtgever op te treden, een redelijk uurloon overeen te komen met de zorgverleners, de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren, loon door te betalen bij ziekte, een redelijke opzegtermijn te hanteren.
Artikel 6.3 Motivatie voor een pgb
Een jeugdige of zijn ouder motiveert in het pgb-plan dat het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en dat een pgb hem in staat stelt de noodzakelijke jeugdhulp van derden te betrekken, aan de hand van een of meer van de volgende feiten of omstandigheden:
Artikel 6.4 Kwaliteitseisen sociaal netwerk
Als het ondersteuning betreft die geboden wordt door het sociaal netwerk, dient de ondersteuning passend en toereikend te zijn gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige of ouder. Dit is afhankelijk van de deskundigheid van de hulpverlener, de wijze van hulpverlenen en van de situatie en de achtergrond van de problematiek van de jeugdige of ouder. Voorts wordt minimaal voldaan aan de volgende vereisten:
Het pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdige beschikbare individuele voorziening in natura. De kostprijs kan nooit hoger zijn dan het laagste tarief dat de gemeente vergoedt aan jeugdhulpaanbieders voor het leveren van de minst kostbare voorziening in natura.
Artikel 6.6 Opschorting betaling uit het pgb
Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek van opschorting van betaling uit het pgb.
Artikel 6.7 Waaraan het pgb mag worden besteed
De ouder die logeeropvang krijgt toegekend kan deze op regelmatige basis inzetten voor een korte periode, bijvoorbeeld een weekend. Daarnaast is het, indien adequaat, mogelijk om het aantal toegekende uren aansluitend in te zetten voor een langere periode op één moment in het jaar, bijvoorbeeld twee weken in de vakantie. De inzet van logeeropvang wordt vastgelegd in het pgb plan.
Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Hoofdstuk 8 Toezicht en handhaving
Artikel 8.1 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s en aanwijzing toezichthouder
Artikel 8.2 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doet een jeugdige of een ouder aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.
Hoofdstuk 9 Overgangsrecht en slotbepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Toelichting op de Verordening jeugdhulp Nissewaard 2024
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt daarom ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of op grond van de Jeugdwet nog andere regels te stellen.
Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Wettelijke begripsbepalingen
De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Jeugdwet zijn opgenomen in bijlage 1, waardoor ze bij het raadplegen van de verordening bij de hand zijn.
Artikel 1.2 Nadere bepaling van eigen kracht en gebruikelijke hulp
De definities van ‘eigen kracht’ en ‘gebruikelijke hulp’ zoals de gemeente Nissewaard ze bedoelt, worden nader ingevuld door het college. Hierdoor kan objectiever worden vastgesteld wat van een jeugdige of een ouder wordt verwacht, om de jeugdhulp daarop beter te kunnen afstemmen en niet meer te bieden dan nodig is.
Artikel 2.1 Zorgplicht college voor integrale ingang en intake
De afzonderlijke wetten die het sociaal domein bestrijken voorzien niet in een wettelijke basis voor een uniforme en integrale, domein brede taakuitoefening met een uniforme en integrale, domein brede procedure. Om toch tegemoet te komen aan het beleidsvoornemen van de gemeente om zo veel mogelijk integraal te werken is het college hier de zorgplicht opgelegd om te zorgen voor een integrale toegang en intake. Deze integrale intake moet onderscheiden worden van de gesprekken die gevoerd worden in het kader van een onderzoek dat uitgevoerd wordt als er een meer concrete ondersteuningsbehoefte blijkt te zijn en duidelijk is binnen welk domein in de eerste plaats een oplossing gevonden kan worden.
Het is aan het college om te bepalen hoe aan deze zorgplicht precies invulling gegeven wordt. In ieder geval moet bereikt worden dat inwoners op laagdrempelige wijze – en onafhankelijk van hun specifieke ondersteuningsbehoefte – bij de gemeente aan kunnen kloppen. Zowel voor informatie als voor hulp bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsbehoefte. Zodra de ondersteuningsbehoefte duidelijk is worden ze doorgeleid naar de passende instantie voor het verdere ondersteuningstraject.
Artikelen 2.2 tot en met 2.7 Afstemming met andere vormen van hulp en ondersteuning
Wanneer een jeugdige of ouder ondersteuning vraagt van de gemeente, zal afstemming plaatsvinden met het andere aanbod vanuit de gemeente. Afstemming op basis van de gezinssystematiek en problematiek. Afstemming betekent samenwerking om de problematiek binnen het gezin te verminderen of zelfs op te lossen. Als de hulp vanuit de Jeugdwet niet volstaat, dan zal ook de overgang naar hulp vanuit een andere wet goed afgestemd moeten worden. Jeugdigen mogen niet in een gat vallen waar beide wetten niet in elkaar overlopen. De gemeente moet dit voorkomen door samen te werken.
Naast afstemming op bepaalde wetten is er ook een afbakening van de zorg- en dienstverlening binnen de reikwijdte van deze wetten. De afbakening geeft de grenzen aan tussen de wetten en waar deze bepaalde zorglichten van elkaar overnemen. De betreffende artikelen beogen duidelijk te maken welke hulp geboden kan worden op grond van de Jeugdwet en welke hulp op grond van een andere wet.
Langs de weg van afstemming en afbakening wordt inzichtelijk welke jeugdhulp noodzakelijk is en hoe deze zo efficiënt mogelijk verleend kan worden. Het gaat om maatwerk, om een tijdelijke ruggensteun, met het doel om zo snel als maar enigszins verantwoord is weer zelfstandig verder te gaan.
Hoofdstuk 3. Vormen van jeugdhulp
Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen
Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de aanbieder van de algemene voorziening wenden.
Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 3.1 en 3.2.
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:
In deze toelichting lichten we de routes toe, die kunnen leiden naar toegang tot jeugdhulp. De in artikel 4.1 en 4.2 benoemde routes tot toegang zijn vormen waarvoor het college verplicht is een beschikking af te geven. In de routes die hieronder nog beschreven worden naast artikel 4.1 en 4.2, geeft de jeugdwet geen gemeentelijke invulling voor deze toegang. Om die reden is het ook niet apart benoemd in de verordening. Maar voor de volledigheid zijn deze routes wel in de toelichting opgenomen.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het toegangsteam van de gemeente. Het toegangsteam zal dan onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college (althans een deskundige namens het college) daartoe een besluit af.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke dienst van de jeugdhulpaanbieder passend is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening. De jeugdhulpaanbieder dient het plan in bij gemeente, de gemeente beoordeelt vervolgens het plan en legt deze naast de afspraken die zijn gemaakt met de jeugdhulpaanbieder in contract- of subsidieafspraken. Daarin is het belangrijk dat de gemeente geen oordeelt velt over de noodzaak van de hulp, maar wel of de hulp die beoogd wordt ook daadwerkelijk de beste zorg is voor de jeugdige. De gemeente stelt vervolgens een beschikking op, waarna de hulp kan starten.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.
De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
Hoofdstuk 5. Onderzoek en beslissing op een aanvraag
Artikel 5.1. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Bij het onderzoek ter beoordeling van een aanvraag zal in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar hun behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de jeugdige en zijn ouders en de gezinssituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Een zorgvuldig onderzoek vereist het doorlopen van de volgende stappen:
Stap 1 - inventariseer de vraag
Wat is de jeugdhulpvraag of opvoedvraag van de jeugdige of zijn ouders? In dit verband moet opgemerkt worden dat uit artikel 1.1 van de Jeugdwet voortvloeit dat jeugdhulp niet alleen de hulp aan de jeugdige is, maar ook dat de ouder zelf in aanmerking kan komen voor jeugdhulp. Ook uit andere wettelijke kaders kan de hulp voortvloeien, zoals uit de Participatiewet, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Wmo.
Bij het inventariseren van de vraag (en bij de volgende stappen) betrekt het college het familiegroepsplan indien aanwezig.
Stap 2 - breng de onderliggende problematiek minutieus en onderbouwd in kaart
Welke opgroei- en opvoedingsproblemen, beperkingen, psychosociale problemen of psychische stoornissen zijn er?
Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast
Welke hulp is noodzakelijk, en in welke omvang? Deze vraag moet, met inachtneming van de bevindingen uit de eerste twee stappen, worden beantwoord op een wijze die rekening houdt met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige, met als doelstelling dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, dat hij kan groeien naar zelfstandigheid en dat hij voldoende zelfredzaam kan zijn en maatschappelijk kan participeren (artikel 2.3 Jeugdwet)
Stap 4 - kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en eigen kracht is
Onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, ouder(s) en van het sociale netwerk en of de op basis van de eerste drie stappen als noodzakelijk bepaalde hulp hiermee al dan niet volledig kan worden ondervangen. Anders gezegd: het bepalen van de toereikende van de eigen kracht. De stappen 1 tot en met 3 bouwen als het ware de jeugdhulpplicht eerst op tot een bepaald maximum. Stap 4 verkleint deze vervolgens weer, eventueel zelfs tot nul.
Als uit onderzoek naar de factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht.
Stap 5 - stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost
Het is deze discrepantie tussen zorgvuldig geïnventariseerde noodzaak en eigen kracht die uiteindelijk de jeugdhulpplicht concretiseert, welke op het college rust.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor om te kunnen voorzien in de behoefte van de jeugdige of zijn ouders worden opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en zijn ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige of zijn ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
In dit gezinsplan wordt ook de evaluatie van het traject opgenomen, hierin moet minimaal komen te staan:
Artikel 5.3 Voorwaarden en weigeringsgronden voor een individuele voorziening
In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de Jeugdwet is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Daar is onder andere in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.
Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden Budget
Artikel 6.1 Aanvraag met behulp van een pgbplan
Het college toetst volgens artikel 2.3.6 lid 2a van de wet of de client of diens eventuele vertegenwoordiger voldoende pgb-vaardig is. De criteria genoemd in lid 1 zijn gebaseerd op de 10 punten pgb-vaardigheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De raad acht het nodig dat het college deze pgb-vaardigheid toetst aan de hand van de criteria die zijn beschreven in 4.6 lid 1.
Als blijkt dat een maatwerkvoorziening nodig is en de inwoner wil dit in de vorm van een pgb, dan is de inwoner verplicht hiervoor een ingevuld en ondertekend pgb-plan in te leveren. Dit plan kan tijdens de onderzoeksfase ingeleverd worden. De uiterste inleverdatum is bij het indienen van een aanvraag.
Het pgb-plan omvat de uitwerking van de benodigde zorg en de daarmee samenhangende kosten voor een persoonsgebonden budget. De gemeente werkt met een formulier waaraan een pgb-plan minimaal moet voldoen. In Nissewaard wordt dit het zorg- en budgetplan genoemd. Het pgb-plan moet volledig zijn ingevuld en omschrijven welke zorg er op welk moment nodig is en op welke manier de zelfredzaamheid (daar waar mogelijk) gerealiseerd wordt. Het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie is omschreven in concrete resultaten. Door een concrete omschrijving wordt achteraf getoetst of de gestelde doelen worden gerealiseerd.
Tijdens het gesprek krijgt de inwoner alle informatie (mondeling, brochure, formulieren, pgb-voorwaarden) die nodig is voor het opstellen van het pgb-plan (zorg- en budgetplan) en het beheren van het pgb.
Artikel 6.4 Kwaliteitseisen sociaal netwerk
Pgbhulp vanuit het sociaal netwerk is alle hulp die wordt geboden door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad.. Wanneer bloed of aanverwanten werkzaam zijn bij een professionele instelling of professionele ondersteuning bieden als zelfstandige zonder personeel, valt dit onder Pgbhulp uit het sociaal netwerk.
Wanneer een bloed- of aanverwant geen diploma heeft voor het bieden van de juiste hulp, maar wegens persoonlijke factoren wel van meerwaarde is voor de ondersteuning van de jeugdige dan behoort deze tot hulp vanuit het sociale netwerk zonder diploma. Daarbij behoort ook een andere waardering dan voor een hulpverlener met diploma uit het sociale netwerk.
Een van de voorwaarden voor toekenning van een pgb is dat de hulp die wordt geboden van goede kwaliteit is. Als een persoon uit het sociaal netwerk wordt ingezet, dan hoeft deze niet te voldoen aan de algemene kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Zoals de ‘Verantwoorde werktoedeling’, waaronder registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd.
Het college moet vaststellen of de kwaliteit van de hulp die de persoon uit het sociaal netwerk biedt passend en toereikend is gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige.
De jeugdhulp die wordt ingezet moet ervoor zorgen dat de jeugdige zijn doelen kan realiseren. Er moet dus worden onderzocht of de hulpverlener bekwaam is en of de hulpverlening bijdraagt aan de doelen zoals opgenomen in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet. Verder wordt onderzocht of deze hulp past bij de achtergrond en problematiek van de jeugdige.
Het derde lid van dit artikel gaat in op de tarieven die gesteld worden voor personen die hulp bieden van het sociaal netwerk. De rechtbank heeft daarin uitgesproken dat deze personen het CAO loon moeten ontvangen voor de hulp die zij bieden. Deze moet vergelijkbaar zijn met het CAO loon wat een medewerker in dienst zou krijgen voor deze hulp.
In dit lid maken we een onderscheid tussen personen uit het sociale netwerk die wel en niet gediplomeerd zijn. Personen uit het sociale netwerk die wel gediplomeerd zijn om de gevraagde hulp te bieden, maar dit niet vanuit hun organisatie of op zpp-basis kunnen doen, volgens het tweede lid, worden gefinancierd naar aanleiding van het bepaalde CAO loon voor deze functie. Zij voldoen immers aan de kwaliteitseisen die gesteld worden van een professional (zoals opleidingsniveau, onderhouden van vaardigheden en gebruik van juiste materialen).
Personen die hulp bieden uit het sociaal netwerk zonder diploma voldoen niet aan deze kwaliteitseisen en worden ingezet door andere persoonlijke factoren. Dit zijn bijvoorbeeld de vertrouwdheid van de persoon voor de zorgvrager, de lichte ondersteuning die gevraagd worden waarbij er geen opleiding eisen worden verwacht. Het minimumloon is door de wetgever vastgesteld als minimale vergoeding voor arbeid en is daarmee een goed houvast voor het bepalen van de financieel tegemoetkoming van de hulp vanuit deze personen.
Artikel 6.6 Opschorting betaling uit het pgb
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onderdeel d, van de Jeugdwet, in combinatie met artikel 8b, vierde lid, aanhef en onder f, van de Regeling Jeugdwet, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet). Met opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kunnen een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige of diens ouders niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.
Verder kan ervoor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de WLZ.
Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van een opname. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een individuele voorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de individuele voorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stellen de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.
Artikel 6.8 Weigeringsgronden en herzieningsgronden voor het pgb
De weigeringsgronden voor jeugd-pgb’s kunnen ontleend worden aan artikel 8.1.1 lid 2 van de wet. Daar staan namelijk voorwaarden genoemd om voor een pgb in aanmerking te komen. Artikel 6.8 eerste lid onder a is opgenomen om een professionele afstand tussen zorgverlener en zorgaanvrager te borgen, zodat er geen financiële afhankelijkheid wordt gecreëerd tussen vertegenwoordiger en de hulpverlener.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1, vierde lid, onder a, van de wet). Dit is opgenomen in lid 1 onder i. De situatie waarin het door de jeugdige of de ouder beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of de ouder kan zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 7.2 Kwaliteitseisen jeugdhulpaanbieders en verlener
De kwaliteitseisen voor de jeugdhulpaanbieder en verlener staan beschreven in het Besluit Jeugdwet hoofdstuk 5. Kwaliteitseisen die daarbij nog aanvullend zijn voor de gemeente, zijn opgenomen in bijlage 2 kwaliteitseisen zorgaanbieder. Deze worden in de contracten met de zorgaanbieder ook beschreven. De accountmanagers van de zorgaanbieder zullen tijdens de gesprekken zich ook richten op de geleverde kwaliteit.
Het Toezicht Sociaal Domein (TSD) houdt onder andere in de gaten of organisaties zich houden aan de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. In het TSD werken de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie Justitie en Veiligheid en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen.
De Jeugdwet bepaalt dat de samenwerkende inspecties toezicht houden op de volgende organisaties (art. 9.1):
Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Onder een calamiteit wordt verstaan:
De zorgaanbieder is verplicht calamiteiten direct bij de gemeente te melden.
Hoofdstuk 8 Toezicht en handhaving
Artikel 8.1 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s
Dit hoofdstuk betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, en ook van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Op grond van artikel 8.1.3 van de Jeugdwet moeten het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een beslissing over een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 8.1.3 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit artikel toegevoegd, dat bovendien ook ziet op beslissingen over de verlening van individuele voorzieningen. Op grond van deze bepaling moeten het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 8.1.3 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de jeugdige, de ouders of een pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige of de ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige of de ouders ondersteuning krijgen en gesprekken met de aanbieder.
Artikel 8.2 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, en ook van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste en tweede lid zijn waar het betreft pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de Jeugdwet. Deze is hier echter uitgebreid naar individuele voorzieningen (in natura).
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, hebben het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder f (dat ook op individuele voorzieningen (in natura) ziet).
Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om te veel of ten onrechte verstrek pgb terug te vorderen.
Hoofdstuk 9 Overgangsrecht en slotbepalingen
De gemeente evalueert het jeugdbeleid. Deze staat los van de landelijke evaluatie, die de lokaal verzamelde gegevens daarvoor kan benutten.
Juist omdat het in de jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie, is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.
In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. Inhoudelijk blijft de voorziening behouden ook al wordt de grond van de verstrekking vervangen door deze verordening.
Het tweede lid zorgt ervoor dat het pgb voor informele hulp dat is verstrekt op grond van de tot 1 januari 2020 van toepassing zijnde Verordening Jeugdhulp Nissewaard gefaseerd wordt afgebouwd in een periode van vijf jaar. Hierdoor krijgen betrokkenen de tijd om maatregelen te nemen, deze periode is voldoende om bijvoorbeeld contracten op te zeggen.
Bijlage 1, bedoeld in artikel 1.1: begripsbepalingen
Artikel 1.1 van de Jeugdwet bevat op 1 juli 2023 de volgende begripsbepalingen die voor deze verordening en de daarop berustende bepalingen van toepassing zijn:
geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;
kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;
medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of van de rechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht, met toepassing van de vijfde titel van Hoofdstuk 2 of de vijfde titel van Hoofdstuk 6 van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering, of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;
persoon die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt bij de uitoefening van hun rechten jegens het college, de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling, voor zover deze rechten samenhangen met de in deze wet geregelde onderwerpen;
ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;
ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen 1° en 2° kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;
Bijlage 2, bedoeld in artikel 7.2, derde lid: Kwaliteitseisen jeugdhulpaanbieder en -verlener op basis van het Kwaliteitskader: Jeugdwet, WMO gemeente Nissewaard d.d. 1 januari 2023 versie 1.1
Werken aan kwaliteit in het Sociaal Domein is werken aan verbetering, een voortdurende zoektocht van cliënt, aanbieder en gemeente naar wat goed is en wat beter kan, wat hiervoor nodig is en hoe een verbetering standhoudt. Kwaliteit moet merkbaar zijn voor de jeugdige of de ouder. Onze professionals zijn bevlogen en hebben kennis van zaken.
De zorgaanbieder dient bij voorkeur methodieken en interventies in te zetten die onafhankelijk zijn onderzocht en daarbij effectief zijn bevonden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van interventies en methodieken die zijn opgenomen en beschreven in een van volgende databanken, of vergelijkbaar.
Met vergelijkbaar wordt bedoeld een databank of erkenningsregeling die op een met de werkwijze van Movisie, NJI of Trimbos instituut overeenkomstig protocol tot een onafhankelijke, goed geborgde en deskundige beoordeling komt van interventies en deze kenbaar maakt door middel van een actueel, transparant en goed toegankelijk openbaar register.
Het werken met erkende methodieken, of vergelijkbaar, houdt onder meer in dat de zorgaanbieder de ondersteuning uitvoert op een doelgerichte, planmatige en geordende wijze. De zorgaanbieder plant en bewaakt de voortgang van de ondersteuning en is op verzoek van de gemeente bereid en in staat om te rapporteren over de voortgang van de ondersteuning en de mate waarin stappen zijn gezet naar de te bereiken resultaten.
De gemeente behoudt zich het recht voor om interventies die niet zijn opgenomen in een van de genoemde databanken, of vergelijkbaar, te beoordelen op de vraag of deze een voldoende en aantoonbare bijdrage leveren aan het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Bij het inzetten van ondersteuning gelden de volgende algemene uitgangspunten.
Kwaliteit van de ondersteuning
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Een voorziening wordt in elk geval:
Kwaliteit vormgeven binnen een Open House – aanbod
Een Open House – aanbod betekent dat de jeugdige of ouder de aanbieder kiest die bij hem past. Bij keuze uit meerdere aanbieders wordt de aanbieder gestimuleerd om zich te onderscheiden op kwaliteit. Een belangrijke voorwaarde bij dit kenmerk is dat jeugdige en ouder de kwaliteit kunnen inschatten en ernaar handelen.
Een Open House – aanbod betekent dat je kunt inspelen op ontwikkelingen en kunt sturen op ambities. De mogelijkheid tot aanpassen stimuleert dat de gemeente haar ambities meetbaar wil maken en dit wil matchen met het aanbod dat wordt aangeboden. Een belangrijke voorwaarde bij dit kenmerk is dat vanuit de drie-eenheid (cliënt, gemeente, aanbieder) gesproken wordt over kwaliteit en dat we daar gezamenlijk van leren. De focus ligt op vanuit samenwerking verbeteren.
De zorgaanbieder heeft een brede signaleringsfunctie. Hieronder wordt verstaan dat de zorgaanbieder zo snel als redelijkerwijs mogelijk is overlegt met de gemeente of andere verwijzers als de zorgaanbieder op basis van zijn eigen professionele oordeel constateert dat sprake is van een of meer van de volgende situaties.
Signalering inzake huiselijk geweld en kindermishandeling
De zorgaanbieder voert de opdracht uit met in achtneming van de actuele Meldcode voor Huiselijk Geweld en Kinderminshandeling. De zorgaanbieder maakt gebruik van het voor de sector waarin hij werkzaam is toepasselijke afwegingskader. Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond is het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld of kindermishandeling voor onder andere de gemeente Nissewaard. Veilig Thuis is 24/7 gratis bereikbaar op telefoonnummer 0800-2000 of via de website.
Samenwerking met andere professionals
De zorgaanbieder zorgt voor een goede samenwerking met andere professionals. De zorgaanbieders zijn verplicht om samen te werken op basis van de volgende principes.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-298141.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.