Subsidieregeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van de wethouder Welzijn, Samenleven, Sport en Digitale Inclusie van 2 juli 2024, registratienummer M2406-464;

 

gelet op de artikelen 3, 4, 6, 8 en 13 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en de artikelen 3, 5, 15 en 16 van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014;

 

overwegende, dat het wenselijk is om een herziene subsidieregeling op te stellen zodat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen hun accommodaties op een adequaat kwaliteitsniveau kunnen houden of brengen waardoor vitale breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen behouden blijven;

 

besluit:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    aansprakelijke partij: partij die de overeenkomst van geldlening mede ondertekent en zich daarmee naast de subsidieontvanger verbindt tot nakoming van de verplichtingen alsmede het afleggen van verklaringen;

  • -

    accommodatie: voorziening, bestemd of in gebruik voor activiteiten van een breedtesport-, speeltuin-, of scoutingvereniging;

  • -

    beheerstichting: stichting die tot doel heeft een accommodatie te beheren en deze beschikbaar te stellen aan één of meerdere aan deze beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen;

  • -

    breedtesport: sportaanbod van en voor amateursporters;

  • -

    breedtesportvereniging: vereniging die is aangesloten bij een sportbond en waarvan de statutaire doelstelling hoofdzakelijk gericht is op breedtesport;

  • -

    investeringskosten: kosten van de bouw, aanleg, renovatie, uitbreiding of aanpassing van een accommodatie;

  • -

    investeringslening: gemeentelening als bedoeld in artikel 1, onderdeel p, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014;

  • -

    renovatie: herstellen en indien nodig gedeeltelijk vernieuwen van een bestaande accommodatie, waardoor deze weer aan de huidige maatstaven en normen voldoet;

  • -

    scoutingvereniging: vereniging die is aangesloten bij Scouting Nederland en waarvan de statutaire doelstelling gericht is op scoutingactiviteiten;

  • -

    speeltuinvereniging: vereniging waarvan de statutaire doelstelling gericht is op het bieden van een veilige speelgelegenheid voor kinderen;

  • -

    sportbond: overkoepelende organisatie van breedtesportverenigingen of -organisaties, die rechtstreeks is aangesloten bij het Nederlands Olympisch Comité Nederlandse Sport Federatie of het Platform Ondernemende Sportaanbieders;

  • -

    SWS: Stichting Waarborgfonds Sport.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze regeling is uitsluitend van toepassing op het verstrekken van een subsidie door het college voor de in artikel 2.2 bedoelde activiteiten en het verstrekken van een optionele investeringslening door het college voor de in artikel 3.2 bedoelde activiteiten.

Artikel 1.3 Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel het stimuleren van investeringen in accommodaties van breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen gericht op het verbeteren van de kwaliteit door middel van het verstrekken van een subsidie en een optionele investeringslening.

Artikel 1.4 Doelgroep

Deze regeling is van toepassing op breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid of aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen binnen de gemeente Rotterdam.

Artikel 1.5 Staatssteun

Een breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel een hieraan gelieerde beheerstichting kan in aanmerking komen voor subsidie of voor een investeringslening indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel hieraan gelieerde beheerstichting verkeerde op 1 januari 2020 niet in financiële moeilijkheden in de zin van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening EU nr. 651/2014);

  • b.

    ten aanzien van de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel hieraan gelieerde beheerstichting staat geen bevel tot terugvordering uit ingevolge een eerder besluit van de Commissie van de Europese Unie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

Hoofdstuk 2. Subsidie

Artikel 2.1 Toepassing Subsidieverordening Rotterdam 2014

Op dit hoofdstuk is de Subsidieverordening Rotterdam 2014 van toepassing.

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zien op investeringen in accommodaties van een breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel hieraan gelieerde beheerstichting, waarbij de investering gericht is op het:

    • a.

      vergroten van de functionaliteit van de accommodatie;

    • b.

      bijdragen aan verduurzaming van de accommodatie;

    • c.

      renoveren dan wel vervangen van het verenigingsgebouw; of

    • d.

      verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie.

  • 2.

    De accommodatie dan wel het gedeelte hiervan waar de investering op ziet:

    • a.

      is eigendom van de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting;

    • b.

      is of zal economisch eigendom worden van de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting;

    • c.

      is eigendom van de gemeente Rotterdam en is in gebruik door de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting, waarbij deze zowel het onderhoud als de kosten hiervan voor eigen rekening neemt.

  • 3.

    De investering voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de investering is onroerend van aard, niet zijnde een attractie- of speeltoestel als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023, dan wel een vaartuig;

    • b.

      de subsidiabele kosten bedragen minimaal € 7.500;

    • c.

      de investering past binnen de statutaire doelstelling van de aanvrager;

    • d.

      de investering komt ten bate van leden van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, leden en bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde verenigingen;

    • e.

      indien de aanvrager niet de eigenaar is van de accommodatie, is voor de investering toestemming verkregen van de eigenaar.

Artikel 2.3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1.

    Voor subsidie komen de redelijk gemaakte investeringskosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als bedoeld in artikel 2.2.

  • 2.

    Voor subsidie komen tevens de kosten in aanmerking voor:

    • a.

      een energiescan of -adviesrapport, indien de investering ziet op verduurzaming van de accommodatie;

    • b.

      een schouw of adviesrapport ten aanzien van toegankelijkheid, indien de investering ziet op het verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie;

    • c.

      indien van toepassing, een accountantsverklaring;

    • d.

      onvoorziene uitgaven, met een maximum van 5% van de subsidiabele kosten;

    • e.

      een bouwplan;

    • f.

      niet-verrekenbare btw.

  • 3.

    Indien van toepassing, komen voor subsidie aan een breedtesportvereniging of beheerstichting daarnaast in aanmerking de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie waarin is geïnvesteerd voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de sportbond.

  • 4.

    Niet voor subsidie in aanmerking komen de kosten:

    • a.

      voor de inzet van eigen personeel en van vrijwilligers;

    • b.

      die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, behoudens de kosten die direct verband houden met de kosten genoemd in het tweede lid.

    • c.

      voor regulier onderhoud.

Artikel 2.4 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, b en c:

    • a.

      2/3e deel van de subsidiabele kosten, indien deze kosten lager zijn dan € 15.000;

    • b.

      € 10.000 bij subsidiabele kosten tussen de € 15.000 en € 30.000;

    • c.

      1/3e deel van de subsidiabele kosten tot ten hoogste € 75.000, indien de subsidiabele kosten groter zijn dan € 30.000.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de subsidie ten hoogste € 100.000, indien sprake is een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 3.

    De subsidie bedraagt voor activiteiten bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel d, maximaal 2/3e deel van de subsidiabele kosten tot ten hoogste € 75.000.

Artikel 2.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor het kalenderjaar 2024 € 600.000.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt vastgesteld onder het voorbehoud dat er voldoende middelen door de gemeenteraad op de begroting beschikbaar worden gesteld.

  • 3.

    Verstrekking van subsidie vindt plaats op volgorde van ontvangst van complete aanvragen, totdat het voor de betrokken subsidie vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

  • 4.

    Als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van indiening van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

  • 5.

    Indien het subsidieplafond overschreden dreigt te worden, wordt subsidie verstrekt aan de eerstvolgende aanvraag die binnen het resterende budget van het subsidieplafond past.

Artikel 2.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt digitaal ingediend met e-herkenning onder gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.rotterdam.nl/subsidies.

  • 2.

    De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden.

  • 3.

    Indien meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk één aanvraag willen indienen, wordt één van hen als penvoerder aangemerkt.

Artikel 2.7 Gegevens en bescheiden voor aanvragen tot en met € 10.000

Een aanvraag tot en met € 10.000 bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval:

  • a.

    het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • b.

    een omschrijving van de subsidiabele activiteiten of het in verband daarmee opgestelde bouwplan, met een toelichting waaruit in voldoende mate nut en noodzaak van de investering blijkt alsmede het beoogde of gewijzigde gebruik van de accommodatie;

  • c.

    een planning van de werkzaamheden, waarin in ieder geval de beoogde start en afronding vermeld staan;

  • d.

    een begroting van de totale kosten met toelichting, inclusief een overzicht waaruit blijkt welk deel van de kosten met eigen middelen en, indien van toepassing, welk deel met bijdragen van derden wordt gefinancierd, niet zijnde een subsidie van het college;

  • e.

    indien er voor de investering gebruik wordt gemaakt van één of meer externe partijen, een offerte voor de door hen uit te voeren werkzaamheden waaruit de kosten blijken;

  • f.

    de statuten van de aanvrager, een opgave van de bestuurssamenstelling en, indien de aanvrager een beheerstichting is, de verenigingen waaraan de beheerstichting is gelieerd;

  • g.

    indien sprake is van een samenwerkingsverband, een verklaring van de besturen van alle deelnemers waaruit blijkt dat de aanvrager als penvoerder is aangemerkt.

Artikel 2.8 Gegevens en bescheiden voor aanvragen boven de € 10.000

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.7, bevatten aanvragen boven de € 10.000 tevens:

    • a.

      indien sprake is van medefinanciering door derden, een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat deze middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de subsidiabele activiteiten zullen zijn ontvangen;

    • b.

      indien beschikbaar, de twee meest recente jaarrekeningen bestaande uit een balans en winst- en verliesrekening met toelichting en verslag van de kascommissie of algemene ledenvergadering;

    • c.

      indien een breedtesportvereniging of hieraan gelieerde beheerstichting alleen een subsidie en geen investeringslening aanvraagt, kan een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie van de aanvrager worden verlangd.

  • 2.

    Een aanvraag boven de € 10.000 van een breedtesportvereniging of beheerstichting bevat daarnaast een toelichting waaruit blijkt op welke wijze de accommodatie waarin of ten behoeve waarvan wordt geïnvesteerd toegankelijk en bruikbaar is voor mensen met een beperking conform de basiseisen van de Richtlijn Toegankelijkheid indooraccommodaties 2014 en de Richtlijn Toegankelijkheid buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief 2015.

Artikel 2.9 Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag kan gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.

  • 2.

    De aanvraag wordt voor de start van de activiteiten ingediend.

  • 3.

    Per vereniging hetzij hieraan gelieerde beheerstichting wordt per kalenderjaar dan wel het totaal aan kalenderjaren waarin de activiteit wordt uitgevoerd, maximaal één subsidie dan wel een subsidie in combinatie met een investeringslening verleend.

Artikel 2.10 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan de subsidie weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend.

Artikel 2.11 Subsidievoorwaarden

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarden dat:

    • a.

      indien ook een investeringslening is verleend, ook is voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarden;

    • b.

      indien de subsidiabele kosten worden medegefinancierd met een bijdrage van derden, de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn schriftelijk bewijs overlegt van ontvangst van die bijdrage overeenkomstig hetgeen bij de aanvraag is aangegeven;

    • c.

      indien van toepassing, de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn beschikt over de voor de beoogde investering vereiste vergunningen.

  • 2.

    Voor zover van toepassing is de door het college te stellen termijn, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b en c, gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 3.8, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, bij de beschikking tot financieringssteun stelt.

  • 3.

    Het college kan in de verleningsbeschikking aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 2.12 Subsidieverplichtingen

  • 1.

    Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      minimaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten wordt met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college of een investeringslening van het college, bekostigd;

    • b.

      binnen negen maanden na subsidieverlening wordt gestart met de activiteiten waarbij de uitvoering van de activiteiten maximaal over twee opeenvolgende kalenderjaren kan worden verspreid;

    • c.

      de subsidieontvanger legt tussentijds verantwoording af op een bij de beschikking te bepalen termijn en wijze;

    • d.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding bij het college:

      • 1°.

        van alle wijzigingen in verband met de inbreng van eigen middelen of bijdragen van derden als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°.

        van alle wijzigingen of afwijkingen van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend;

      • 3°.

        van andere feiten en omstandigheden die tot intrekking of wijziging van de subsidie kunnen leiden, dan wel zodra de subsidieontvanger wetenschap of een redelijk vermoeden heeft dat zich een dergelijk feit of omstandigheid op korte termijn zou kunnen voordoen;

    • e.

      de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

  • 2.

    Het college kan in de verleningsbeschikking ook andere verplichtingen opleggen.

Artikel 2.13 Verantwoording en vaststelling

  • 1.

    Subsidie tot en met € 10.000 wordt direct bij verlening vastgesteld.

  • 2.

    Voor subsidie boven de € 10.000 wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend.

  • 3.

    De aanvraag tot vaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na het verrichten van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend, digitaal ingediend met e-herkenning via www.rotterdam.nl/subsidies door gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

  • 4.

    In geval van subsidie tot € 50.000 bevat de aanvraag tot vaststelling tevens kopieën van bewijsstukken van betaling.

Hoofdstuk 3. Investeringslening

Artikel 3.1 Toepassing Verordening leningverstrekking en garantieverlening 2014

Op dit hoofdstuk is de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 van toepassing.

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Een investeringslening kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zien op investeringen in accommodaties van een breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel hieraan gelieerde beheerstichting, waarbij de investering gericht is op het:

    • a.

      vergroten van de functionaliteit van de accommodatie;

    • b.

      bijdragen aan verduurzaming van de accommodatie;

    • c.

      renoveren dan wel vervangen van het verenigingsgebouw; of

    • d.

      verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie.

  • 2.

    De accommodatie dan wel het gedeelte hiervan waar de investering op ziet:

    • a.

      is eigendom van de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting;

    • b.

      is of zal economisch eigendom worden van de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting; of

    • c.

      is economisch eigendom van de gemeente Rotterdam en is in gebruik door de breedtesport-, scouting- of speeltuinvereniging dan wel de beheerstichting, waarbij deze zowel het onderhoud als de kosten hiervan voor eigen rekening neemt.

  • 3.

    De investering voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de accommodatie is onroerend van aard, niet zijnde een attractie- of speeltoestel als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023, dan wel een vaartuig;

    • b.

      de subsidiabele kosten bedragen minimaal € 30.000;

    • c.

      de investering past binnen de statutaire doelstelling van de aanvrager;

    • d.

      de investering komt ten bate van leden van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, leden en bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde verenigingen;

    • e.

      indien de aanvrager niet de eigenaar is van de accommodatie, is voor de investering toestemming verkregen van de eigenaar.

Artikel 3.3 Kosten die voor een investeringslening in aanmerking komen

  • 1.

    Voor een investeringslening komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als bedoeld in artikel 3.2.

  • 2.

    Voor een investeringslening komen tevens de kosten in aanmerking voor:

    • a.

      een energiescan of -adviesrapport, indien de investering ziet op verduurzaming van de accommodatie;

    • b.

      een schouw of adviesrapport ten aanzien van toegankelijkheid, indien de investering ziet op het verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie;

    • c.

      indien van toepassing, een accountantsverklaring;

    • d.

      onvoorziene uitgaven, met een maximum van 5% van de subsidiabele kosten;

    • e.

      een bouwplan;

    • f.

      niet-verrekenbare btw.

  • 3.

    Indien van toepassing, komen voor een investeringslening aan een breedtesportvereniging of beheerstichting daarnaast in aanmerking de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie waarin is geïnvesteerd voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de sportbond.

  • 4.

    Niet subsidiabel zijn de kosten:

    • a.

      voor de inzet van eigen personeel en van vrijwilligers;

    • b.

      die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, behoudens de kosten die direct verband houden met de kosten genoemd in het tweede lid.

    • c.

      voor regulier onderhoud.

Artikel 3.4 Hoogte van de investeringslening

  • 1.

    Een investeringslening bedraagt per aanvraag maximaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten tot ten hoogste € 75.000.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, bedraagt de investeringslening:

    • a.

      ten hoogste € 100.000, indien sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c;

    • b.

      ten hoogste € 350.000 per aanvraag, indien het een investering betreft waarvoor de subsidie maximaal wordt verstrekt.

Artikel 3.5 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een investeringslening wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.rotterdam.nl/subsidies.

  • 2.

    De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden. Indien het een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting betreft, bevat de aanvraag in ieder geval een brief waarin SWS toezegt borg te staan voor een periode van minimaal 10 jaar voor minimaal 50% van de uitstaande hoofdsom van de investeringslening.

  • 3.

    Indien meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk één aanvraag willen indienen, wordt één van hen als penvoerder aangemerkt.

Artikel 3.6 Aanvraagtermijn

Een aanvraag om een investeringslening wordt gelijktijdig ingediend met de aanvraag bedoeld in hoofdstuk 2.

Artikel 3.7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een investeringslening in ieder geval weigeren, indien niet is voldaan aan het gestelde in deze regeling of in de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid kan het college de investeringslening verder weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend.

Artikel 3.8 Subsidievoorwaarden

  • 1.

    Een investeringslening wordt slechts verstrekt, indien de subsidie bedoeld in hoofdstuk 2 wordt verstrekt.

  • 2.

    De investeringslening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarden dat:

    • a.

      indien het een beheerstichting of breedtesportvereniging betreft, binnen drie maanden na de beschikking tot financieringssteun, de overeenkomst tot borgstelling met SWS is gesloten;

    • b.

      indien de kosten worden medegefinancierd met een lening bij derden, de aanvrager binnen een bij de beschikking te bepalen termijn:

      • 1°.

        een verklaring overlegt waarin de derden hun vorderingen op de aanvrager achterstellen op die van de gemeente;

      • 2°.

        schriftelijk bewijs overlegt van ontvangst van de bijdrage van de derden overeenkomstig hetgeen bij de aanvraag is aangegeven;

    • c.

      indien van toepassing, de aanvrager binnen een bij de beschikking te bepalen termijn over de voor de beoogde investering vereiste vergunningen beschikt.

  • 3.

    Voor zover van toepassing is de door het college te stellen termijn, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 2.11, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, bij de beschikking stelt.

  • 4.

    Het college bepaalt bij de beschikking tot financieringssteun dat de investeringslening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen een bij de beschikking te bepalen termijn zekerheden ten behoeve van de terugbetaling van de lening zijn gevestigd.

  • 5.

    Het college kan bij de beschikking tot financieringssteun aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 3.9 Algemene subsidieverplichtingen

  • 1.

    Indien de investeringslening wordt aangevraagd, kunnen de subsidiabele kosten slechts worden medegefinancierd met een lening bij derden, al dan niet via obligaties, als deze derden hun vorderingen op de aanvrager schriftelijk hebben achtergesteld bij de vorderingen van de gemeente.

  • 2.

    Voor zover voor verstrekking van een investeringslening uitdrukkelijk door de raad van de gemeente Rotterdam een publieke taak is aangewezen, is de subsidieontvanger verplicht de verstrekte investeringslening in overeenstemming daarmee aan te wenden.

  • 3.

    In de overeenkomst van investeringslening worden nadere voorwaarden en verplichtingen neergelegd over in ieder geval de hoogte en het verloop van de verschuldigde rente en de aflossing van de lening. Ten aanzien van de aflossing geldt dat de investeringslening een minimale looptijd van 10 jaar en een maximale looptijd van 20 jaar kent.

  • 4.

    In de overeenkomst van geldlening kunnen nadere voorwaarden en verplichtingen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden, waaronder mede ten aanzien van de aanwijzing van aansprakelijke partijen en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen.

  • 5.

    Het college kan de subsidieontvanger bij de beschikking tot financieringssteun of in de geldleningsovereenkomst ook andere verplichtingen opleggen.

Artikel 3.10 Specifieke subsidieverplichtingen

  • 1.

    Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      minimaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten wordt met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie of een investeringslening van het college, bekostigd;

    • b.

      binnen negen maanden na verlening wordt gestart met de activiteiten waarbij de uitvoering van de activiteiten maximaal over twee opeenvolgende kalenderjaren kan worden verspreid;

    • c.

      de subsidieontvanger legt tussentijds verantwoording af op een bij de beschikking te bepalen termijn en wijze;

    • d.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding bij het college:

      • 1°.

        van alle wijzigingen in verband met de inbreng van eigen middelen of bijdragen van derden als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°.

        van alle wijzigingen of afwijkingen van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend;

      • 3°.

        zodra aannemelijk is dat de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

      • 4°.

        van andere feiten en omstandigheden die tot intrekking of wijziging van de subsidie kunnen leiden, dan wel zodra de subsidieontvanger wetenschap of een redelijk vermoeden heeft dat zich een dergelijk feit of omstandigheid op korte termijn zou kunnen voordoen;

    • e.

      de subsidieontvanger informeert het college tijdig, maar in ieder geval uiterlijk binnen drie werkdagen, schriftelijk over:

      • 1°.

        iedere voorgenomen statutenwijziging;

      • 2°.

        ieder voornemen tot opheffing, ontbinding, juridische fusie of splitsing, minimaal 13 weken voordat het definitieve besluit te dien aanzien wordt genomen;

      • 3°.

        ieder voorgenomen vertrek van de subsidieontvanger of aansprakelijke partij; en

      • 4°.

        overige bijzondere ontwikkelingen in zijn onderneming of instelling;

    • f.

      de subsidieontvanger is verplicht voorafgaande toestemming van het college te verkrijgen bij:

      • 1°.

        wijziging van zijn statuten;

      • 2°.

        het geheel of gedeeltelijk vervreemden of met hypotheek, pand of enig ander beperkt recht bezwaren van zijn tegenwoordige en toekomstige onroerende dan wel roerende zaken en andere vermogensrechten of een deel daarvan;

      • 3°.

        opheffing en ontbinding, juridische fusie of splitsing;

      • 4°.

        het zich borg stellen dan wel als hoofdelijk schuldenaar verbinden;

      • 5°.

        het zich voor een derde sterk maken;

      • 6°.

        het zich tot zekerstelling voor een schuld van een derde verbinden;

      • 7°.

        het afsluiten van enige overeenkomst inzake het aangaan of verstrekken van geldleningen;

      • 8°.

        herbestemming van de accommodatie waarvoor de investeringslening is verstrekt of herbestemming van onroerende zaken die tot zekerheid strekken; en

      • 9°.

        andere in de beschikking tot financieringssteun of in de geldleningsovereenkomst genoemde omstandigheden activiteiten;

    • g.

      de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

  • 2.

    Het college kan aan de in het eerste lid, onderdeel f, genoemde toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 3.11 Verantwoording en vaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking tot financieringssteun en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de investeringslening, digitaal ingediend met e-herkenning via www.rotterdam.nl/subsidies met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

In afwijking van artikel 1.4, kan het college aan andere organisaties dan breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen dan wel beheerstichtingen subsidie of een investeringslening verstrekken, als zij aantoonbaar activiteiten verrichten als bedoeld in artikel 2.2 of artikel 3.2 en geen andere vorm van financiering mogelijk is.

Artikel 4.2 Intrekking en overgangsrecht

De Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling op grond van de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zijn verstrekt of aangevraagd.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen 2024.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 juli 2024.

De secretaris,

G.J.D. Wigmans

De burgemeester,

R.A.C.J. Simons, L.b

 

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

 

Toelichting bij de Subsidieregeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen 2024

 

Algemeen

Voorliggende regeling betreft een herziening en daarmee vervanging van de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zoals deze op 19 december 2017 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Deze regeling heeft voor betrokken partijen op een goede wijze gefunctioneerd en daarmee bijgedragen aan de beoogde doelstellingen. De regeling uit 2017 vormt dan ook de basis voor deze nieuwe regeling en is aangevuld met nieuwe inzichten en ambities.

 

Doel van deze regeling

Het doel van de regeling is te stimuleren dat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen – of de aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen – hun accommodaties op een adequaat kwaliteitsniveau houden of brengen, waardoor vitale verenigingen behouden blijven. Op grond van deze regeling kunnen verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen dan ook in aanmerking komen voor subsidie die kan worden ingezet voor bepaalde investeringen in accommodaties. Deze investeringen zijn gericht op het verbeteren van kwaliteit, op het gebied van functionaliteit, duurzaamheid, toegankelijkheid of het renoveren dan wel vervangen van een verenigingsgebouw (bijvoorbeeld kantines en kleedkamers). De investeringen hebben betrekking op onroerende goederen.

 

De subsidie

Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het college – als aan het bepaalde van deze regeling is voldaan – in beginsel maximaal 2/3e van de totale subsidiabele kosten financiert. Bij kleinere projecten of investeringen die zien op het verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie kan dit 2/3e subsidie zijn. Bij grotere projecten gaat het om 1/3e subsidie en 1/3e investeringslening. De resterende financiering van de subsidiabele kosten komt voor rekening van de aanvrager.

 

Voor de subsidie en de investeringslening worden twee aparte besluiten genomen. Een investeringslening wordt uitsluitend verstrekt als ook de subsidie wordt verleend. Aangezien de subsidie gedeeltelijk uit een financiële bijdrage en gedeeltelijk uit een geldlening kan bestaan, is de grondslag van onderhavige regeling gelegen in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) én de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.4. Doelgroep

Deze subsidieregeling richt zich op breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen met een accommodatie in de gemeente Rotterdam. Deze subsidie is uiteraard niet bedoeld voor verenigingen waarvan de activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen. Aanvragen van dergelijke verenigingen zullen dan ook overeenkomstig artikel 8 van de SVR 2014 geweigerd worden.

 

 

Artikel 1.5 Staatssteun

Deze regeling is getoetst aan het staatssteunkader. De steun kan verenigbaar worden verklaard met de interne markt met toepassing van artikel 55 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 

Artikel 55, zevende lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening ziet op investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur. Breedtesportverenigingen vallen onder de sportinfrastructuur. Scouting- en speeltuinverenigingen vallen onder de multifunctionele recreatieve infrastructuur.

 

Breedtesportverenigingen hebben een sportaanbod van en voor amateursporters. Van de faciliteiten kan door meerdere amateursporters tegelijk gebruik gemaakt worden. Bij een klein deel van de accommodaties is sprake van medegebruik door topsporters; voor zover investeringen geheel of voor een aanzienlijk deel te relateren zijn aan dit topsportgebruik komen deze niet voor subsidie op basis van deze regeling in aanmerking. Daar waar structureel medegebruik door topsport plaatsvindt kan dit overigens niet worden gekwalificeerd als profsport, maar hooguit als opleiding of semi-professioneel.

 

De scoutingverenigingen bieden scoutingactiviteiten en de speeltuinverenigingen bieden een veilige speelgelegenheid voor kinderen. Deze verenigingen hebben een multifunctioneel en recreatief karakter.

 

De breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zijn toegankelijk voor meerdere gebruikers. De toegang wordt verleend op een transparante en niet-discriminerende basis. Bij zowel breedtesport- als scoutingvereniging is het gebruikelijk om lid te worden, eventueel na een proefperiode. Bij speeltuinverenigingen gaat het om leden (die betalen periodiek) en bezoekers (die betalen per bezoek). Onderdeel van de verenigingsstructuur is de algemene ledenvergadering (ALV), waarin leden hun zeggenschap over de vereniging kunnen laten gelden.

 

De kosten die in aanmerking komen voor subsidie of een subsidie in combinatie met een investeringslening zijn genoemd in artikel 2.3 en artikel 3.3. Voor subsidie komen de redelijk gemaakte investeringskosten in aanmerking en een aantal daarmee samenhangende kostenposten. Het gaat om de investeringskosten in accommodaties. Het steunbedrag per activiteit is maximaal 2/3e deel van de investeringskosten en kan met inbegrip van een investeringslening oplopen tot maximaal €450.000. Hiermee valt de steun binnen het kader van artikel 55, twaalfde lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening

 

De regeling wordt binnen 20 dagen na vaststelling ter kennisgeving aangeboden aan de Europese Commissie.

 

Hoofdstuk 2 Subsidie

 

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten in aanmerking die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit. Meer specifiek geeft het eerste lid van artikel 2.2 de subsidiabele kwaliteitsverbeteringen aan. Hieronder zijn de kwaliteitsverbeteringen schematisch weergegeven en van enkele voorbeelden voorzien. Dit is uiteraard niet uitputtend.

 

 

Subsidiabele activiteit

Nadere duiding

Voorbeelden

 

Vergroten van de functionaliteit

 

Investeringen die sport-/scout-/speelfuncties toevoegen dan wel vervangen

 

Tribune

Blaashal

Padelbaan

Extra kleedkamers

 

 

Bijdragen aan verduurzaming

 

Activiteiten die bijdragen aan energiebesparing, duurzame energieopwekking, circulariteit of klimaatadaptatie

 

LED-verlichting

Warmtepomp

Zonnepanelen

Regenwateropslagsysteem

Vegetatiedak

 

 

Renoveren dan wel vervangen van het verenigingsgebouw

 

 

Een grootschalige renovatie of indien nodig (gedeeltelijke) vervanging van een bestaand clubgebouw, waardoor deze weer bruikbaar wordt naar huidige maatstaven en normen

 

 

Renovatie kantine

Vervanging clubgebouw

Vernieuwbouw clubhuis

 

Verbeteren van de toegankelijkheid

 

Maatregelen die eraan bijdragen dat mensen met een beperking niet belemmerd worden om activiteiten te ondernemen dan wel te bezoeken

 

 

Toegankelijk toilet

Automatische deuren

Lift

Aanpassingen kleedruimte

 

De verenigingen en beheerstichtingen maken veelal gebruik van grond die in eigendom is van de gemeente. De gemeente stelt die grond beschikbaar aan de verenigingen en beheerstichtingen, of aan Sportbedrijf Rotterdam B.V. die de grond op zijn beurt in gebruik geeft aan deze gebruikers; de hierop aanwezige clubgebouwen, maar bijvoorbeeld ook sportveldverlichting, zijn echter veelal door/in opdracht van de verenigingen of beheerstichtingen gebouwd of aangekocht. De vereniging of beheerstichting betaalt de daaraan verbonden kosten en lasten. In deze situaties wordt gesproken van ‘economisch eigendom’ van de vereniging of beheerstichting. Afspraken in dit verband zijn contractueel vastgelegd tussen de gebruikgever c.q. verhuurder en de gebruiknemer c.q. huurder.

 

Er zijn ook situaties waarin accommodaties door/in opdracht van de gemeente zijn gesticht en in gebruik zijn gegeven aan de vereniging/gebruiker, onder de voorwaarde dat deze alle kosten en lasten betaalt. Dit komt voor bij kleedunits op sportcomplexen. In deze situaties wordt niet gesproken van ‘economisch eigendom’. Ook deze tweede categorie komt op grond van deze regeling voor subsidiëring in aanmerking.

 

Omdat de gemeente in de hierboven beschreven situaties eigenaar is van de grond, is de gemeente door natrekking de (juridisch) eigenaar van de accommodaties.

 

Een derde categorie betreft situaties waarin de vereniging of beheerstichting het (juridisch) eigendom van de grond en de daarop gesitueerde accommodaties heeft.

 

De regeling is niet bedoeld voor de accommodaties die de gemeente zowel in eigendom heeft als ook zelf, al dan niet via een uitvoeringspartner, beheert.

 

Omdat vaartuigen die gebruikt worden door Rotterdamse (water)scoutingverenigingen niet altijd ligplaats nemen binnen de gemeente en het de wens is om investeringen hierin mogelijk te maken, komen deze toch voor subsidie in aanmerking. Dit mits de vaartuigen eigendom zijn van de vereniging of een daaraan gelieerde beheerstichting. De motivatie achter de wens om ook investeringen in deze vaartuigen, meer in het bijzonder een juniorvlet, een lelievlet, een wachtschip of een vaartuig met sleepfunctie, mogelijk te maken is gelegen in het feit dat deze heel nadrukkelijk beschouwd kunnen worden als een verlengde van hun accommodatie. Deze vaartuigen worden bijvoorbeeld als verblijfs- en overnachtingsplaats gebruikt. Dit is anders dan bijvoorbeeld de boten van roeiverenigingen (die niet subsidiabel zijn).

 

Attractie- of speeltoestellen als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 worden binnen deze regeling uitgesloten van subsidie. Daar waar dergelijke voorzieningen aansluiten op de statutaire doelstellingen van de aanvrager - bij de speeltuinverenigingen – draagt de gemeente zorg voor de speeltoestellen.

 

De investering moet eveneens bijdragen aan het statutair doel van de vereniging of van de aan de beheerstichting gelieerde verenigingen (derde lid, onderdeel c). Investeringen met een overwegend of substantieel commercieel doel komen om deze reden niet voor subsidie in aanmerking. Hierbij is er aansluiting bij artikel 2.2, derde lid, onderdeel d, waar wordt vermeld dat de investering ten bate dient te komen van respectievelijk leden van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, leden en bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting of speeltuinverenigingen. Het is dus bijvoorbeeld niet de bedoeling dat een investering primair gericht is op eventuele (semi)professionele sporters binnen de breedtesportvereniging.

 

Artikel 2.3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

In artikel 2.3, eerste lid, wordt geregeld dat de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 voor subsidie in aanmerking komen. Kosten zijn redelijk als ze noodzakelijk zijn voor de subsidiabele activiteit, gebaseerd zijn op marktconforme prijzen en tarieven en als de specificaties van aangeschafte goederen of diensten (en daarmee de kosten) niet hoger zijn dan nodig is voor de subsidiabele activiteit. Subsidie is niet mogelijk voor dat deel van de kosten dat het college niet als redelijk beschouwt. Het is belangrijk dat wordt onderbouwd dat de kosten die voor subsidie worden opgevoerd redelijk zijn. Onderbouw voor elke opgevoerde kostenpost, waarom deze kosten nodig zijn voor de investering. Leg ook uit waarom bijvoorbeeld niet wordt volstaan met een eenvoudiger, goedkoper product of dienst, met een lager ingeschaalde arbeidskracht, een minder dure expert of met minder uren.

 

Indien een investering ziet op verduurzaming van de accommodatie zijn kosten voor een energiescan of -adviesrapport subsidiabel in het geval een aanvraag betrekking heeft op (een) hieruit voorkomende maatregel(en). Ditzelfde geldt voor kosten van een schouw of adviesrapport met betrekking tot toegankelijkheid van de accommodatie, indien de uit te voeren investering hierop is gericht.

 

Het is afhankelijk van de SVR wanneer en wat voor accountantsproduct overlegd dient te worden.

 

Indien er voor een investering een bouwplan is opgesteld door een extern bureau, zijn eventuele kosten die hiermee zijn gemoeid subsidiabel. Dit kan bijvoorbeeld een bouwplan betreffen voor een grootschalige renovatie van een gebouw. Zowel het bouwplan als de factuur dienen ter onderbouwing te worden ingediend bij de aanvraag.

 

Indien dit als verplichting is opgenomen in de subsidiebeschikking, zijn breedtesport-verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen verplicht ervoor te zorgen dat (het deel van) de accommodaties waarin wordt geïnvesteerd na voltooiing van de werkzaamheden voldoen aan de eisen die de sportbond hieraan stelt. Dat zij hieraan hebben voldaan kan bijvoorbeeld bewezen worden met een verklaring van een door NOC*NSF of sportbond erkende geaccrediteerde instantie. De kosten voor het verkrijgen van deze verklaring zijn ook subsidiabel.

 

Kosten van inzet van eigen personeel zijn niet subsidiabel. Dit betekent dat als de vereniging hiervoor in de bij de subsidieaanvraag gevoegde begroting kosten voor opneemt er voor deze kosten geen subsidie zal worden toegekend. Kosten die al gemaakt zijn voordat een complete aanvraag is ingediend, komen ook niet voor subsidie in aanmerking, tenzij de kosten direct verband houden met de kosten genoemd in het tweede lid. Ook kosten die vallen onder regulier of dagelijks onderhoud, zoals schilderwerk en kleinschalige reparaties zijn niet subsidiabel.

 

Artikel 2.4 Hoogte van subsidie

Ten opzichte van de eerdere subsidieregeling wordt er in deze vernieuwde regeling extra subsidie beschikbaar gesteld voor kleinere subsidieaanvragen. Het college beoogt met deze wijziging de drempel om gebruik te maken van de subsidieregeling te verkleinen, in het bijzonder voor kleinere verenigingen. Daarnaast wordt ermee beoogd dat verenigingen structureel aandacht hebben voor het investeren in hun accommodaties. Met jaarlijks een kleine aanvraag is immers een groter subsidiedeel te verkrijgen dan met een éénmalige grote aanvraag. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de regeling is er overigens wel sprake van een minimale hoogte van de subsidiabele kosten van €7.500,- (artikel 2.2, derde lid, onderdeel b).

 

Cat.

Hoogte van subsidiabele kosten

Subsidiebijdrage

1

€7.500 tot en met €15.000

2/3e deel

2.

€15.001 tot en met €30.000

€10.000

3.

Groter dan €30.000

1/3e deel, met een maximum van €75.000

 

Er zijn twee activiteiten die het college door middel van deze subsidieregeling extra wil stimuleren. Allereerst het renoveren of (deels) vervangen van verenigingsgebouwen. Aanvragen die hierop toezien kunnen worden gehonoreerd tot maximaal €100.000 in plaats van met het algemene maximum van €75.000 per aanvraag dat voor deze regeling geldt. Ook maatregelen op het gebied van toegankelijkheid worden extra ondersteund. Hiervoor kan 2/3e deel subsidie worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal €75.000.

 

REKENVOORBEELD I

Vereniging A. besluit om zonnepanelen aan te leggen, waarmee € 12.000 aan subsidiabele kosten gemoeid zijn. De subsidie is maximaal 2/3e van deze €12.000. Er kan dus een subsidie worden aangevraagd van maximaal €8.000.

 

REKENVOORBEELD II

Vereniging B. besluit ook zonnepanelen aan te leggen. De subsidiabele kosten zijn €24.000. De maximale subsidie die kan worden aangevraagd is €10.000.

 

REKENVOORBEELD III

Vereniging C. wenst twee extra kleedkamers te realiseren. De aannemer waarmee de club in zee wil gaan heeft een offerte van €160.000 uitgebracht en er zijn ook nog eens €20.000 aan aanvullende subsidiabele kosten begroot. De maximale subsidiebijdrage is €60.000, zijnde 1/3e deel van €180.000.

 

REKENVOORBEELD IV

Vereniging D. wenst vier extra kleedkamers te realiseren. De totale subsidiabele kosten voor dit project bedragen €350.000. De vereniging kan een beroep doen op de maximale subsidie die vanuit deze regeling wordt verstrekt voor een dergelijke uitbreiding: €75.000.

 

REKENVOORBEELD V

Vereniging E. gaat een renovatie van haar verenigingsgebouw uitvoeren en de subsidiabele kosten zijn begroot op €270.000. De vereniging kan een aanvraag indienen voor €90.000 subsidie, zijnde 1/3e deel van de subsidiabele kosten.

 

Het bestuur van vereniging E. vraagt goedkeuring aan de ALV voor deze investering, waarbij door de leden wordt voorgesteld om de renovatie met enkele onderdelen uit te breiden. De subsidiabele kosten stijgen als gevolg van deze aanpassingen naar €340.000. De vereniging kan nu een beroep doen op €100.000 aan subsidie, zijnde het maximum dat voor deze activiteit is bepaald.

 

REKENVOORBEELD VI

Vereniging F wil de toegankelijkheid van haar accommodatie verbeteren. Er komt een lift, twee aangepaste kleedkamers, een mindervalidentoilet en een hellingbaan. Gezamenlijk worden deze investeringen begroot op €66.000. De vereniging kan voor deze activiteit 2/3e deel subsidie aanvragen, zijnde €44.000.

De vereniging wil ook verder verduurzamen. De geraamde kosten hiervoor zijn €30.000. Hier kan €10.000 (1/3e deel) subsidie voor worden verkregen. Vereniging F doet dus een aanvraag voor €44.000 + €10.000 = €54.000 subsidie.

 

Artikel 2.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

Overeenkomstig artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag tot subsidie geweigerd indien door verstrekking ervan het subsidieplafond zou worden overschreden. Mocht er nog wel enig budget beschikbaar zijn, dan zal dit worden verleend aan de eerstvolgende compleet ontvangen aanvraag waarmee geen overschrijding van het subsidieplafond wordt gerealiseerd.

 

Artikel 2.6 Aanvraag, artikel 2.7 Gegevens en bescheiden voor aanvragen tot en met € 10.000 en artikel 2.8 Gegevens en bescheiden voor aanvragen boven de € 10.000

In artikel 2.6 t/m 2.8 zijn de vereisten opgenomen die gelden ten aanzien van het indienen van de subsidieaanvraag. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen aanvragen tot en met €10.000 en boven de €10.000 om zodoende de administratieve lasten voor de aanvrager zoveel mogelijk in verhouding te brengen met de hoogte van de mogelijke bijdrage.

 

In het derde lid van artikel 2.6 wordt er benoemd dat als meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, dat één van hen door de anderen dient te worden aangewezen als penvoerder. Uiteraard moet wel duidelijk zijn dat de andere partijen daadwerkelijk meedoen bij het realiseren van de investering, vandaar dat in artikel 2.7, onderdeel g, is opgenomen dat een door alle deelnemers ondertekende verklaring moet worden overlegd. Uit deze verklaring moet blijken dat de vereniging of beheerstichting die de aanvraag indient als penvoerder van het samenwerkingsverband is aangemerkt. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, zal aan de penvoerder de subsidie worden verleend en de voorschotten worden uitgekeerd. Dat betekent overigens niet dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen hoeven te houden. Als een andere deelnemer dan de penvoerder zich hier niet aan houdt, dan heeft dat gevolgen voor de verleende subsidie.

 

In artikel 2.7, onderdeel d, wordt gesproken over de in te brengen eigen middelen. Bij deze eigen middelen kan worden gedacht aan een bestaande liquide middelen, een contributieverhoging of het uitgeven van obligatieleningen aan de leden van de verenigingen. De beschikbaarheid van een reserve moet blijken uit de jaarrekening van het voorafgaande jaar. De mogelijkheid van een contributieverhoging of een obligatielening moet blijken uit een rechtsgeldig besluit van de algemene ledenvergadering van de aanvragende vereniging(en) of van alle aan de beheerstichting gelieerde verenigingen, voor zover die bij de investering zijn betrokken.

 

Ook middelen geleend bij een derde kunnen aangemerkt worden als eigen middelen. Bij bijdragen van derden kan voorts gedacht worden aan sponsoring. Indien sprake is van een subsidieaanvraag groter dan €10.000 dan moet(en) deze sponsorbijdrage(n) blijken uit een schriftelijke toezegging van de betreffende sponsor(s). Deze toezegging mag onder opschortende voorwaarden worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat er daadwerkelijk een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt. In deze schriftelijke toezegging dient te zijn opgenomen dat de middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (zie artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a).

 

Niet onder bijdragen van derden in de zin van deze regeling is begrepen subsidie die het college op grond van een andere regeling aan de subsidieaanvrager heeft verstrekt of zal verstrekken.

 

De in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, genoemde jaarrekeningen zijn alleen van toepassing indien de aanvrager in die jaren al actief was.

 

In artikel 2.8, onderdeel c, is opgenomen dat kan worden verlangd dat de aanvrager een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie overlegt. Deze bepaling is alleen van toepassing op breedtesportverenigingen en hieraan gelieerde beheerstichtingen en voor zover er geen gebruik wordt gemaakt van een investeringslening. In dat laatste geval is een financiële analyse door SWS namelijk al verplicht. Het is verder aan het college om te bepalen wanneer een financiële analyse door SWS wordt verlangd. Dit verzoek zal in algemene zin vaker voorkomen bij grotere subsidieaanvragen dan bij kleinere, maar ook het financiële beeld dat al dan niet over de aanvrager bestaat kan hierin bepalend zijn. Uiteraard zal de aanvrager SWS van de benodigde informatie moeten voorzien, zodat SWS deze analyse naar behoren uit kan voeren.

 

Artikel 2.9 Aanvraagtermijn

In dit artikel wordt aangegeven wanneer een subsidieaanvraag kan worden ingediend. Dit kan gedurende het gehele kalenderjaar en dient te hebben plaatsgevonden alvorens er gestart wordt met de uitvoering van de werkzaamheden. Een aanvraag komt ten laste van het subsidieplafond (artikel 2.5) van het kalenderjaar waarin de uitvoering van de werkzaamheden plaatsvindt. Per aanvrager kan maximaal één subsidie – of een subsidie in combinatie met een investeringslening – worden aangevraagd die ten laste van dit subsidieplafond komt.

 

 

VOORBEELD I

Vereniging A dient op 1 februari 2024 een aanvraag in voor werkzaamheden die zij tussen 1 april en 1 juli 2024 laat uitvoeren. Op 15 november van datzelfde jaar vraagt zij opnieuw subsidie aan, ditmaal voor werkzaamheden die worden uitgevoerd tussen 15 januari 2025 en 1 maart 2025. Dit is mogelijk, want beide activiteiten vinden plaats in een verschillend kalenderjaar en komen daarmee niet ten laste van hetzelfde subsidieplafond.

 

VOORBEELD II

Vereniging B dient op 1 oktober 2024 een aanvraag in voor werkzaamheden die zij tussen 1 december 2024 en 1 april 2025 wil uitvoeren. De aanvraag wordt gehonoreerd en de werkzaamheden uitgevoerd. Op 20 september 2025 vraagt deze vereniging opnieuw subsidie aan voor werkzaamheden die worden uitgevoerd in november 2025. Deze aanvraag wordt geweigerd, aangezien aan de vereniging al een subsidie is verstrekt ten laste van het subsidiebudget voor dat kalenderjaar.

 

Artikel 2.10 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan de subsidie weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend. De eerstgenoemde weigeringsgrond wordt in het bijzonder toegepast, indien een andere, meer specifieke regeling op de betreffende activiteit is gericht.

 

Artikel 2.11 Subsidievoorwaarden

In dit artikel is bepaald dat de subsidie onder opschortende voorwaarden wordt verleend.

 

Indien ook een investeringslening wordt verleend dan dient ook aan alle (opschortende) voorwaarden van die subsidie te worden voldaan (eerste lid, aanhef en onderdeel a). Als aan één van de aan de investeringslening verbonden voorwaarden niet wordt voldaan dan vervalt op grond van het eerste lid van dit artikel ook de aanspraak op de subsidie. Concreet betekent dit dat het college een vaststellingsbesluit neemt waarbij de subsidie op nihil wordt vastgesteld.

 

Artikel 2.12 Subsidieverplichtingen

In artikel 2.12 worden aanvullende verplichtingen opgelegd aan de subsidieontvanger, los van de verplichtingen die voortkomen uit Awb en de SVR 2014. Het is van belang dat de subsidieontvanger deze verplichtingen ook na de verlening van de subsidie scherp in het oog houdt en hier zo nodig naar handelt.

 

Wijzigingen en afwijkingen ten opzichte van de aanvraag dienen direct te worden gemeld bij het college en kunnen leiden tot een herziening dan wel intrekking van de subsidieverlening. Indien wijzigingen of afwijkingen pas op een later moment dan wel pas bij een eventuele aanvraag tot vaststelling worden gemeld, dan riskeert de aanvrager het moeten terugbetalen van reeds ingezette subsidiemiddelen.

 

In het eerste lid, onderdeel e, wordt de verplichting opgelegd om de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, tenminste vijf jaar in stand te houden. Indien de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling, kan de subsidie, al dan niet gedeeltelijk, worden ingetrokken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie in dat geval moeten terugbetalen aan het college. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het statutair doel van de vereniging(en) of niet langer meer ten goede komt aan de amateursporters van de breedtesportvereniging.

 

Artikel 2.13 Verantwoording en vaststelling

In dit artikel wordt de verantwoording en vaststelling van de subsidie geregeld. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen subsidies tot en met €10.000 en subsidies boven de €10.000.

 

Eerstgenoemde categorie wordt direct bij verlening vastgesteld en behoeft derhalve geen aanvraag tot vaststelling achteraf. Net als bij de aanvraag van de subsidie wordt hiermee een balans gezocht tussen de administratieve lasten voor de aanvrager en de hoogte van de subsidiebijdrage. Het is daarmee niet gezegd dat geen nader onderzoek kan worden uitgevoerd bij deze subsidieontvangers, dus ook voor hen is en blijft het noodzakelijk om een deugdelijke administratie te voeren.

 

 

Hoofdstuk 3 Investeringslening

 

Daar waar in deze regeling wordt gesproken over een investeringslening, wordt bedoeld een subsidie in de vorm van een investeringslening. De subsidie in de vorm van een investerings-regeling kent een aflossingsverplichting, in tegenstelling tot de subsidie in de vorm van een financiele bijdrage die in hoofdstuk 2 wordt behandeld. Voor de leesbaarheid wordt kortweg gesproken van een subsidie (hoofdstuk 2) en een investeringslening (hoofdstuk 3).

 

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Om in aanmerking te komen voor een investeringslening dienen de subsidiabele kosten minimaal € 30.000 te bedragen. Voor projecten waarbij de subsidiabele kosten lager zijn dan €30.000 is er de mogelijkheid om een groter deel door middel van subsidie te financieren (zie artikel 2.4).

 

Zie de toelichting op artikel 2.2 voor verdere informatie over de subsidiabele activiteiten.

 

Artikel 3.3 Kosten die voor een investeringslening in aanmerking komen

Zie de toelichting op artikel 2.3 voor verdere informatie over de kosten die in aanmerking komen voor een investeringslening.

 

Artikel 3.4 Hoogte van de investeringslening

De investeringslening bedraagt in beginsel maximaal 1/3e van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 75.000 per aanvraag. Uitzondering betreft de renovaties of vervangingen van clubgebouwen, waarbij het maximum op €100.000 ligt. De investeringslening kan echter ook minder dan 1/3e bedragen, bijvoorbeeld indien de aanvrager liever niet het maximaal mogelijke bedrag bij de gemeente leent en meer dan 1/3e van de kosten wenst te dekken vanuit eigen middelen. Ook is het mogelijk om de investeringslening in het geheel niet aan te vragen en het volledige restant zelf te financieren.

 

Als er sprake is van een investering waarvoor de maximale subsidie wordt verleend dan kan de investeringslening worden opgerekt tot maximaal €350.000. Op deze wijze maakt deze subsidieregeling ook grotere investeringen mogelijk, zoals een grootschalige renovatie aan een clubgebouw. De subsidiabele kosten die de aanvrager minimaal voor eigen rekening moet nemen blijven in dat geval in beginsel beperkt tot €75.000 (of €100.000 in geval van renovatie/vervanging verenigingsgebouw). Indien de subsidie en investeringslening tot aan het maximum worden verstrekt is het echter noodzakelijk dat ook eventuele dan nog niet gedekte kosten worden gedekt door eigen financiering.

 

REKENVOORBEELD I

Vereniging C. wenst twee extra kleedkamers te realiseren. De aannemer waarmee de club in zee wil gaan heeft een offerte van €160.000 uitgebracht en er zijn ook nog eens €20.000 aan aanvullende subsidiabele kosten begroot. De maximale subsidie is €60.000, zijnde 1/3 deel van €180.000. Aanvullend hierop kan de vereniging een investeringslening aanvragen van €60.000, zijnde 1/3 deel van €180.000.

 

Bij een maximale investeringslening resteert er voor de club €60.000 dat zij dient te dekken vanuit eigen middelen of bijdragen van derden. Zij kan er echter ook voor kiezen om zelf €90.000 bij te dragen - en de investeringslening te beperken tot €30.000 - of het geheel van €120.000 dat resteert zelf te financieren en geen investeringslening aan te gaan.

 

REKENVOORBEELD II

Vereniging D. wenst vier extra kleedkamers te realiseren. De totale subsidiabele kosten voor dit project bedragen €350.000. De vereniging doet een beroep op de maximale subsidie van €75.000 die vanuit deze regeling wordt verstrekt voor een dergelijke uitbreiding en kan niet meer dan €75.000 eigen middelen inleggen. Er wordt door deze vereniging dan ook een investeringslening aangevraagd van €200.000.

 

REKENVOORBEELD III

Vereniging E. wenst een renovatie van haar verenigingsgebouw uit te voeren, waarbij de subsidiabele kosten zijn begroot op €270.000. De vereniging kan een aanvraag indienen voor €90.000 subsidie, zijnde 1/3 deel van de subsidiabele kosten. Aanvullend hierop vraagt zij een investeringslening aan van €90.000; het restant dekt zij uit eigen middelen.

 

REKENVOORBEELD IV

Het bestuur van vereniging E. vraagt goedkeuring aan de ALV voor de renovatie, waarbij door de leden wordt voorgesteld om de renovatie grootschaliger aan te pakken. De subsidiabele kosten stijgen als gevolg hiervan naar €640.000. De vereniging zal een beroep doen op de maximale subsidie van €100.000 aan subsidie en wenst een maximale investeringslening aan te gaan van €350.000. Het gat van €190.000 dat resteert dient men vanuit eigen middelen te dekken.

 

Artikel 3.5 Aanvraag

In het tweede lid van dit artikel wordt gesproken over een borgstellingsbrief van de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS). Aan een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting zal namelijk uitsluitend een investeringslening worden verstrekt als SWS bereid is borg te staan voor minimaal 50% van de aflossingsverplichtingen van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder de lening en eventueel aanvullende lening aan de gemeente verschuldigd is. Voor scouting- en speeltuinverenigingen bestaat er geen vergelijkbare borgstellingsmogelijkheid, waardoor de gemeente genoodzaakt is om een hogere risico-opslag op de rente te hanteren.

 

In afwijking van artikel 4, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening zijn er geen afwijzende bankverklaringen nodig om in aanmerking te komen voor de investeringslening op grond van deze regeling. Deze stukken staan dan ook niet in het aanvraagformulier vermeld.

 

In het derde lid wordt benoemd dat als meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, dat één van hen door de anderen dient te worden aangewezen als penvoerder. De andere deelnemers in het samenwerkingsverband dienen uiteindelijk de eventuele overeenkomst van geldlening mede te ondertekenen. Als gevolg daarvan worden zij als aansprakelijke partij aangemerkt en kunnen in die hoedanigheid worden aangesproken op niet naleving van de overeenkomst.

 

Artikel 3.8 Subsidievoorwaarden

De investeringslening wordt louter verstrekt indien ook een bijbehorende subsidieaanvraag als bedoeld in hoofdstuk 2 is of wordt gehonoreerd.

 

Een beschikking tot financieringssteun zal worden verstrekt onder opschortende voorwaarden. In dit artikel wordt onder meer de overeenkomst tot borgstelling met SWS aangehaald en het verstrekken van een verklaring waarin derden hun vorderingen op de aanvrager achterstellen op die van de gemeente, maar het college kan bij de beschikking tot financieringssteun ook nog andere voorwaarden stellen. Indien niet of niet tijdig aan deze voorwaarden wordt voldaan dan vervalt de aanspraak op de investeringslening.

 

Artikel 3.9 Algemene subsidieverplichtingen

In het tweede lid is bepaald dat als de investeringslening wordt verstrekt ten behoeve van een investering in het kader van een door de gemeenteraad vastgestelde publieke taak, de subsidieontvanger verplicht is deze in overeenstemming daarmee aan te wenden. In artikel 1, onderdeel z, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 wordt een ‘publieke taak’ gedefinieerd als: “door de raad in begroting, verordening, beleidsnota, raadsbesluit of ander beleidsdocument aangewezen gemeentelijke taak in het kader van vastgestelde beleidsdoelen die in overwegende mate ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen”. Vereist is dus dat de publieke taak is vastgelegd in besluitvorming van de gemeenteraad. Voor zover daarvan sprake is, is de subsidieontvanger verplicht de lening voor de betreffende investering binnen de doelstellingen van deze publieke taak aan te wenden.

 

Het vierde lid bepaalt dat in de overeenkomst van geldlening ook nadere voorschriften en verplichtingen kunnen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen. Onder zekerheden wordt ook begrepen de aanwijzing van aansprakelijke partijen. De af te sluiten verzekeringen zien op verzekeringen voor het object of de objecten waarvoor de geldlening is verstrekt en de onroerende zaken die de gemeente tot zekerheid strekken op basis van de herbouwwaarde tegen brand- en stormschade en andere risico’s of aanspraken.

 

Artikel 3.10 Specifieke subsidieverplichtingen

In het eerste lid, onderdeel g, wordt de verplichting opgelegd om de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, tenminste vijf jaar in stand te houden. Indien de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling, kan de investeringslening, al dan niet gedeeltelijk, worden ingetrokken. De subsidieontvanger zal het onverschuldigd betaalde bedrag in dat geval moeten terugbetalen aan het college, behoudens voor zover dit bedrag al via de reguliere aflossingen van de geldlening is terugbetaald. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het statutair doel van de vereniging(en) of niet langer meer ten goede komt aan de amateursporters van de breedtesportvereniging.

 

Artikel 3.11 Verantwoording en vaststelling

In artikel 3.11 is opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording moet afleggen over de besteding van de investeringslening. De vaststelling van de investerings-lening gebeurt dus bij een ander besluit dan de vaststelling van de subsidie; zie hiervoor artikel 2.13 en de toelichting daarop.

 

De in artikel 3.11 genoemde verantwoording is aanvullend op de (tussentijdse) verplichtingen tot verantwoording die zijn vastgelegd in artikel 16 van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.

Naar boven