Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 297195 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 297195 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Subsidieregeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen 2024
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van de wethouder Welzijn, Samenleven, Sport en Digitale Inclusie van 2 juli 2024, registratienummer M2406-464;
gelet op de artikelen 3, 4, 6, 8 en 13 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en de artikelen 3, 5, 15 en 16 van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014;
overwegende, dat het wenselijk is om een herziene subsidieregeling op te stellen zodat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen hun accommodaties op een adequaat kwaliteitsniveau kunnen houden of brengen waardoor vitale breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen behouden blijven;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Deze regeling is uitsluitend van toepassing op het verstrekken van een subsidie door het college voor de in artikel 2.2 bedoelde activiteiten en het verstrekken van een optionele investeringslening door het college voor de in artikel 3.2 bedoelde activiteiten.
Artikel 1.3 Doel van de regeling
Deze regeling heeft als doel het stimuleren van investeringen in accommodaties van breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen gericht op het verbeteren van de kwaliteit door middel van het verstrekken van een subsidie en een optionele investeringslening.
Deze regeling is van toepassing op breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid of aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen binnen de gemeente Rotterdam.
Artikel 2.1 Toepassing Subsidieverordening Rotterdam 2014
Op dit hoofdstuk is de Subsidieverordening Rotterdam 2014 van toepassing.
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
Artikel 2.3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
Indien van toepassing, komen voor subsidie aan een breedtesportvereniging of beheerstichting daarnaast in aanmerking de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie waarin is geïnvesteerd voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de sportbond.
Een aanvraag om subsidie wordt digitaal ingediend met e-herkenning onder gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.rotterdam.nl/subsidies.
Artikel 2.7 Gegevens en bescheiden voor aanvragen tot en met € 10.000
Een aanvraag tot en met € 10.000 bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval:
Artikel 2.8 Gegevens en bescheiden voor aanvragen boven de € 10.000
Een aanvraag boven de € 10.000 van een breedtesportvereniging of beheerstichting bevat daarnaast een toelichting waaruit blijkt op welke wijze de accommodatie waarin of ten behoeve waarvan wordt geïnvesteerd toegankelijk en bruikbaar is voor mensen met een beperking conform de basiseisen van de Richtlijn Toegankelijkheid indooraccommodaties 2014 en de Richtlijn Toegankelijkheid buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief 2015.
Artikel 2.10 Aanvullende weigeringsgronden
Het college kan de subsidie weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend.
Artikel 2.13 Verantwoording en vaststelling
De aanvraag tot vaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na het verrichten van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend, digitaal ingediend met e-herkenning via www.rotterdam.nl/subsidies door gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.
Hoofdstuk 3. Investeringslening
Artikel 3.1 Toepassing Verordening leningverstrekking en garantieverlening 2014
Op dit hoofdstuk is de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 van toepassing.
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Artikel 3.3 Kosten die voor een investeringslening in aanmerking komen
Indien van toepassing, komen voor een investeringslening aan een breedtesportvereniging of beheerstichting daarnaast in aanmerking de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie waarin is geïnvesteerd voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de sportbond.
Een aanvraag om een investeringslening wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.rotterdam.nl/subsidies.
De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden. Indien het een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting betreft, bevat de aanvraag in ieder geval een brief waarin SWS toezegt borg te staan voor een periode van minimaal 10 jaar voor minimaal 50% van de uitstaande hoofdsom van de investeringslening.
Een aanvraag om een investeringslening wordt gelijktijdig ingediend met de aanvraag bedoeld in hoofdstuk 2.
Artikel 3.9 Algemene subsidieverplichtingen
In de overeenkomst van investeringslening worden nadere voorwaarden en verplichtingen neergelegd over in ieder geval de hoogte en het verloop van de verschuldigde rente en de aflossing van de lening. Ten aanzien van de aflossing geldt dat de investeringslening een minimale looptijd van 10 jaar en een maximale looptijd van 20 jaar kent.
Artikel 3.11 Verantwoording en vaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking tot financieringssteun en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de investeringslening, digitaal ingediend met e-herkenning via www.rotterdam.nl/subsidies met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.
In afwijking van artikel 1.4, kan het college aan andere organisaties dan breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen dan wel beheerstichtingen subsidie of een investeringslening verstrekken, als zij aantoonbaar activiteiten verrichten als bedoeld in artikel 2.2 of artikel 3.2 en geen andere vorm van financiering mogelijk is.
Artikel 4.2 Intrekking en overgangsrecht
De Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling op grond van de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zijn verstrekt of aangevraagd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 juli 2024.
De secretaris,
G.J.D. Wigmans
De burgemeester,
R.A.C.J. Simons, L.b
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Toelichting bij de Subsidieregeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen 2024
Voorliggende regeling betreft een herziening en daarmee vervanging van de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zoals deze op 19 december 2017 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Deze regeling heeft voor betrokken partijen op een goede wijze gefunctioneerd en daarmee bijgedragen aan de beoogde doelstellingen. De regeling uit 2017 vormt dan ook de basis voor deze nieuwe regeling en is aangevuld met nieuwe inzichten en ambities.
Het doel van de regeling is te stimuleren dat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen – of de aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen – hun accommodaties op een adequaat kwaliteitsniveau houden of brengen, waardoor vitale verenigingen behouden blijven. Op grond van deze regeling kunnen verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen dan ook in aanmerking komen voor subsidie die kan worden ingezet voor bepaalde investeringen in accommodaties. Deze investeringen zijn gericht op het verbeteren van kwaliteit, op het gebied van functionaliteit, duurzaamheid, toegankelijkheid of het renoveren dan wel vervangen van een verenigingsgebouw (bijvoorbeeld kantines en kleedkamers). De investeringen hebben betrekking op onroerende goederen.
Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het college – als aan het bepaalde van deze regeling is voldaan – in beginsel maximaal 2/3e van de totale subsidiabele kosten financiert. Bij kleinere projecten of investeringen die zien op het verbeteren van de toegankelijkheid van de accommodatie kan dit 2/3e subsidie zijn. Bij grotere projecten gaat het om 1/3e subsidie en 1/3e investeringslening. De resterende financiering van de subsidiabele kosten komt voor rekening van de aanvrager.
Voor de subsidie en de investeringslening worden twee aparte besluiten genomen. Een investeringslening wordt uitsluitend verstrekt als ook de subsidie wordt verleend. Aangezien de subsidie gedeeltelijk uit een financiële bijdrage en gedeeltelijk uit een geldlening kan bestaan, is de grondslag van onderhavige regeling gelegen in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) én de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze subsidieregeling richt zich op breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen met een accommodatie in de gemeente Rotterdam. Deze subsidie is uiteraard niet bedoeld voor verenigingen waarvan de activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen. Aanvragen van dergelijke verenigingen zullen dan ook overeenkomstig artikel 8 van de SVR 2014 geweigerd worden.
Deze regeling is getoetst aan het staatssteunkader. De steun kan verenigbaar worden verklaard met de interne markt met toepassing van artikel 55 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 55, zevende lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening ziet op investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur. Breedtesportverenigingen vallen onder de sportinfrastructuur. Scouting- en speeltuinverenigingen vallen onder de multifunctionele recreatieve infrastructuur.
Breedtesportverenigingen hebben een sportaanbod van en voor amateursporters. Van de faciliteiten kan door meerdere amateursporters tegelijk gebruik gemaakt worden. Bij een klein deel van de accommodaties is sprake van medegebruik door topsporters; voor zover investeringen geheel of voor een aanzienlijk deel te relateren zijn aan dit topsportgebruik komen deze niet voor subsidie op basis van deze regeling in aanmerking. Daar waar structureel medegebruik door topsport plaatsvindt kan dit overigens niet worden gekwalificeerd als profsport, maar hooguit als opleiding of semi-professioneel.
De scoutingverenigingen bieden scoutingactiviteiten en de speeltuinverenigingen bieden een veilige speelgelegenheid voor kinderen. Deze verenigingen hebben een multifunctioneel en recreatief karakter.
De breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zijn toegankelijk voor meerdere gebruikers. De toegang wordt verleend op een transparante en niet-discriminerende basis. Bij zowel breedtesport- als scoutingvereniging is het gebruikelijk om lid te worden, eventueel na een proefperiode. Bij speeltuinverenigingen gaat het om leden (die betalen periodiek) en bezoekers (die betalen per bezoek). Onderdeel van de verenigingsstructuur is de algemene ledenvergadering (ALV), waarin leden hun zeggenschap over de vereniging kunnen laten gelden.
De kosten die in aanmerking komen voor subsidie of een subsidie in combinatie met een investeringslening zijn genoemd in artikel 2.3 en artikel 3.3. Voor subsidie komen de redelijk gemaakte investeringskosten in aanmerking en een aantal daarmee samenhangende kostenposten. Het gaat om de investeringskosten in accommodaties. Het steunbedrag per activiteit is maximaal 2/3e deel van de investeringskosten en kan met inbegrip van een investeringslening oplopen tot maximaal €450.000. Hiermee valt de steun binnen het kader van artikel 55, twaalfde lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening
De regeling wordt binnen 20 dagen na vaststelling ter kennisgeving aangeboden aan de Europese Commissie.
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten in aanmerking die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit. Meer specifiek geeft het eerste lid van artikel 2.2 de subsidiabele kwaliteitsverbeteringen aan. Hieronder zijn de kwaliteitsverbeteringen schematisch weergegeven en van enkele voorbeelden voorzien. Dit is uiteraard niet uitputtend.
De verenigingen en beheerstichtingen maken veelal gebruik van grond die in eigendom is van de gemeente. De gemeente stelt die grond beschikbaar aan de verenigingen en beheerstichtingen, of aan Sportbedrijf Rotterdam B.V. die de grond op zijn beurt in gebruik geeft aan deze gebruikers; de hierop aanwezige clubgebouwen, maar bijvoorbeeld ook sportveldverlichting, zijn echter veelal door/in opdracht van de verenigingen of beheerstichtingen gebouwd of aangekocht. De vereniging of beheerstichting betaalt de daaraan verbonden kosten en lasten. In deze situaties wordt gesproken van ‘economisch eigendom’ van de vereniging of beheerstichting. Afspraken in dit verband zijn contractueel vastgelegd tussen de gebruikgever c.q. verhuurder en de gebruiknemer c.q. huurder.
Er zijn ook situaties waarin accommodaties door/in opdracht van de gemeente zijn gesticht en in gebruik zijn gegeven aan de vereniging/gebruiker, onder de voorwaarde dat deze alle kosten en lasten betaalt. Dit komt voor bij kleedunits op sportcomplexen. In deze situaties wordt niet gesproken van ‘economisch eigendom’. Ook deze tweede categorie komt op grond van deze regeling voor subsidiëring in aanmerking.
Omdat de gemeente in de hierboven beschreven situaties eigenaar is van de grond, is de gemeente door natrekking de (juridisch) eigenaar van de accommodaties.
Een derde categorie betreft situaties waarin de vereniging of beheerstichting het (juridisch) eigendom van de grond en de daarop gesitueerde accommodaties heeft.
De regeling is niet bedoeld voor de accommodaties die de gemeente zowel in eigendom heeft als ook zelf, al dan niet via een uitvoeringspartner, beheert.
Omdat vaartuigen die gebruikt worden door Rotterdamse (water)scoutingverenigingen niet altijd ligplaats nemen binnen de gemeente en het de wens is om investeringen hierin mogelijk te maken, komen deze toch voor subsidie in aanmerking. Dit mits de vaartuigen eigendom zijn van de vereniging of een daaraan gelieerde beheerstichting. De motivatie achter de wens om ook investeringen in deze vaartuigen, meer in het bijzonder een juniorvlet, een lelievlet, een wachtschip of een vaartuig met sleepfunctie, mogelijk te maken is gelegen in het feit dat deze heel nadrukkelijk beschouwd kunnen worden als een verlengde van hun accommodatie. Deze vaartuigen worden bijvoorbeeld als verblijfs- en overnachtingsplaats gebruikt. Dit is anders dan bijvoorbeeld de boten van roeiverenigingen (die niet subsidiabel zijn).
Attractie- of speeltoestellen als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 worden binnen deze regeling uitgesloten van subsidie. Daar waar dergelijke voorzieningen aansluiten op de statutaire doelstellingen van de aanvrager - bij de speeltuinverenigingen – draagt de gemeente zorg voor de speeltoestellen.
De investering moet eveneens bijdragen aan het statutair doel van de vereniging of van de aan de beheerstichting gelieerde verenigingen (derde lid, onderdeel c). Investeringen met een overwegend of substantieel commercieel doel komen om deze reden niet voor subsidie in aanmerking. Hierbij is er aansluiting bij artikel 2.2, derde lid, onderdeel d, waar wordt vermeld dat de investering ten bate dient te komen van respectievelijk leden van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, leden en bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting of speeltuinverenigingen. Het is dus bijvoorbeeld niet de bedoeling dat een investering primair gericht is op eventuele (semi)professionele sporters binnen de breedtesportvereniging.
Artikel 2.3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
In artikel 2.3, eerste lid, wordt geregeld dat de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 voor subsidie in aanmerking komen. Kosten zijn redelijk als ze noodzakelijk zijn voor de subsidiabele activiteit, gebaseerd zijn op marktconforme prijzen en tarieven en als de specificaties van aangeschafte goederen of diensten (en daarmee de kosten) niet hoger zijn dan nodig is voor de subsidiabele activiteit. Subsidie is niet mogelijk voor dat deel van de kosten dat het college niet als redelijk beschouwt. Het is belangrijk dat wordt onderbouwd dat de kosten die voor subsidie worden opgevoerd redelijk zijn. Onderbouw voor elke opgevoerde kostenpost, waarom deze kosten nodig zijn voor de investering. Leg ook uit waarom bijvoorbeeld niet wordt volstaan met een eenvoudiger, goedkoper product of dienst, met een lager ingeschaalde arbeidskracht, een minder dure expert of met minder uren.
Indien een investering ziet op verduurzaming van de accommodatie zijn kosten voor een energiescan of -adviesrapport subsidiabel in het geval een aanvraag betrekking heeft op (een) hieruit voorkomende maatregel(en). Ditzelfde geldt voor kosten van een schouw of adviesrapport met betrekking tot toegankelijkheid van de accommodatie, indien de uit te voeren investering hierop is gericht.
Het is afhankelijk van de SVR wanneer en wat voor accountantsproduct overlegd dient te worden.
Indien er voor een investering een bouwplan is opgesteld door een extern bureau, zijn eventuele kosten die hiermee zijn gemoeid subsidiabel. Dit kan bijvoorbeeld een bouwplan betreffen voor een grootschalige renovatie van een gebouw. Zowel het bouwplan als de factuur dienen ter onderbouwing te worden ingediend bij de aanvraag.
Indien dit als verplichting is opgenomen in de subsidiebeschikking, zijn breedtesport-verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen verplicht ervoor te zorgen dat (het deel van) de accommodaties waarin wordt geïnvesteerd na voltooiing van de werkzaamheden voldoen aan de eisen die de sportbond hieraan stelt. Dat zij hieraan hebben voldaan kan bijvoorbeeld bewezen worden met een verklaring van een door NOC*NSF of sportbond erkende geaccrediteerde instantie. De kosten voor het verkrijgen van deze verklaring zijn ook subsidiabel.
Kosten van inzet van eigen personeel zijn niet subsidiabel. Dit betekent dat als de vereniging hiervoor in de bij de subsidieaanvraag gevoegde begroting kosten voor opneemt er voor deze kosten geen subsidie zal worden toegekend. Kosten die al gemaakt zijn voordat een complete aanvraag is ingediend, komen ook niet voor subsidie in aanmerking, tenzij de kosten direct verband houden met de kosten genoemd in het tweede lid. Ook kosten die vallen onder regulier of dagelijks onderhoud, zoals schilderwerk en kleinschalige reparaties zijn niet subsidiabel.
Artikel 2.4 Hoogte van subsidie
Ten opzichte van de eerdere subsidieregeling wordt er in deze vernieuwde regeling extra subsidie beschikbaar gesteld voor kleinere subsidieaanvragen. Het college beoogt met deze wijziging de drempel om gebruik te maken van de subsidieregeling te verkleinen, in het bijzonder voor kleinere verenigingen. Daarnaast wordt ermee beoogd dat verenigingen structureel aandacht hebben voor het investeren in hun accommodaties. Met jaarlijks een kleine aanvraag is immers een groter subsidiedeel te verkrijgen dan met een éénmalige grote aanvraag. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de regeling is er overigens wel sprake van een minimale hoogte van de subsidiabele kosten van €7.500,- (artikel 2.2, derde lid, onderdeel b).
Er zijn twee activiteiten die het college door middel van deze subsidieregeling extra wil stimuleren. Allereerst het renoveren of (deels) vervangen van verenigingsgebouwen. Aanvragen die hierop toezien kunnen worden gehonoreerd tot maximaal €100.000 in plaats van met het algemene maximum van €75.000 per aanvraag dat voor deze regeling geldt. Ook maatregelen op het gebied van toegankelijkheid worden extra ondersteund. Hiervoor kan 2/3e deel subsidie worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal €75.000.
Vereniging A. besluit om zonnepanelen aan te leggen, waarmee € 12.000 aan subsidiabele kosten gemoeid zijn. De subsidie is maximaal 2/3e van deze €12.000. Er kan dus een subsidie worden aangevraagd van maximaal €8.000.
Vereniging B. besluit ook zonnepanelen aan te leggen. De subsidiabele kosten zijn €24.000. De maximale subsidie die kan worden aangevraagd is €10.000.
Vereniging C. wenst twee extra kleedkamers te realiseren. De aannemer waarmee de club in zee wil gaan heeft een offerte van €160.000 uitgebracht en er zijn ook nog eens €20.000 aan aanvullende subsidiabele kosten begroot. De maximale subsidiebijdrage is €60.000, zijnde 1/3e deel van €180.000.
Vereniging D. wenst vier extra kleedkamers te realiseren. De totale subsidiabele kosten voor dit project bedragen €350.000. De vereniging kan een beroep doen op de maximale subsidie die vanuit deze regeling wordt verstrekt voor een dergelijke uitbreiding: €75.000.
Vereniging E. gaat een renovatie van haar verenigingsgebouw uitvoeren en de subsidiabele kosten zijn begroot op €270.000. De vereniging kan een aanvraag indienen voor €90.000 subsidie, zijnde 1/3e deel van de subsidiabele kosten.
Het bestuur van vereniging E. vraagt goedkeuring aan de ALV voor deze investering, waarbij door de leden wordt voorgesteld om de renovatie met enkele onderdelen uit te breiden. De subsidiabele kosten stijgen als gevolg van deze aanpassingen naar €340.000. De vereniging kan nu een beroep doen op €100.000 aan subsidie, zijnde het maximum dat voor deze activiteit is bepaald.
Vereniging F wil de toegankelijkheid van haar accommodatie verbeteren. Er komt een lift, twee aangepaste kleedkamers, een mindervalidentoilet en een hellingbaan. Gezamenlijk worden deze investeringen begroot op €66.000. De vereniging kan voor deze activiteit 2/3e deel subsidie aanvragen, zijnde €44.000.
De vereniging wil ook verder verduurzamen. De geraamde kosten hiervoor zijn €30.000. Hier kan €10.000 (1/3e deel) subsidie voor worden verkregen. Vereniging F doet dus een aanvraag voor €44.000 + €10.000 = €54.000 subsidie.
Artikel 2.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling
Overeenkomstig artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag tot subsidie geweigerd indien door verstrekking ervan het subsidieplafond zou worden overschreden. Mocht er nog wel enig budget beschikbaar zijn, dan zal dit worden verleend aan de eerstvolgende compleet ontvangen aanvraag waarmee geen overschrijding van het subsidieplafond wordt gerealiseerd.
Artikel 2.6 Aanvraag, artikel 2.7 Gegevens en bescheiden voor aanvragen tot en met € 10.000 en artikel 2.8 Gegevens en bescheiden voor aanvragen boven de € 10.000
In artikel 2.6 t/m 2.8 zijn de vereisten opgenomen die gelden ten aanzien van het indienen van de subsidieaanvraag. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen aanvragen tot en met €10.000 en boven de €10.000 om zodoende de administratieve lasten voor de aanvrager zoveel mogelijk in verhouding te brengen met de hoogte van de mogelijke bijdrage.
In het derde lid van artikel 2.6 wordt er benoemd dat als meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, dat één van hen door de anderen dient te worden aangewezen als penvoerder. Uiteraard moet wel duidelijk zijn dat de andere partijen daadwerkelijk meedoen bij het realiseren van de investering, vandaar dat in artikel 2.7, onderdeel g, is opgenomen dat een door alle deelnemers ondertekende verklaring moet worden overlegd. Uit deze verklaring moet blijken dat de vereniging of beheerstichting die de aanvraag indient als penvoerder van het samenwerkingsverband is aangemerkt. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, zal aan de penvoerder de subsidie worden verleend en de voorschotten worden uitgekeerd. Dat betekent overigens niet dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen hoeven te houden. Als een andere deelnemer dan de penvoerder zich hier niet aan houdt, dan heeft dat gevolgen voor de verleende subsidie.
In artikel 2.7, onderdeel d, wordt gesproken over de in te brengen eigen middelen. Bij deze eigen middelen kan worden gedacht aan een bestaande liquide middelen, een contributieverhoging of het uitgeven van obligatieleningen aan de leden van de verenigingen. De beschikbaarheid van een reserve moet blijken uit de jaarrekening van het voorafgaande jaar. De mogelijkheid van een contributieverhoging of een obligatielening moet blijken uit een rechtsgeldig besluit van de algemene ledenvergadering van de aanvragende vereniging(en) of van alle aan de beheerstichting gelieerde verenigingen, voor zover die bij de investering zijn betrokken.
Ook middelen geleend bij een derde kunnen aangemerkt worden als eigen middelen. Bij bijdragen van derden kan voorts gedacht worden aan sponsoring. Indien sprake is van een subsidieaanvraag groter dan €10.000 dan moet(en) deze sponsorbijdrage(n) blijken uit een schriftelijke toezegging van de betreffende sponsor(s). Deze toezegging mag onder opschortende voorwaarden worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat er daadwerkelijk een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt. In deze schriftelijke toezegging dient te zijn opgenomen dat de middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (zie artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a).
Niet onder bijdragen van derden in de zin van deze regeling is begrepen subsidie die het college op grond van een andere regeling aan de subsidieaanvrager heeft verstrekt of zal verstrekken.
De in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, genoemde jaarrekeningen zijn alleen van toepassing indien de aanvrager in die jaren al actief was.
In artikel 2.8, onderdeel c, is opgenomen dat kan worden verlangd dat de aanvrager een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie overlegt. Deze bepaling is alleen van toepassing op breedtesportverenigingen en hieraan gelieerde beheerstichtingen en voor zover er geen gebruik wordt gemaakt van een investeringslening. In dat laatste geval is een financiële analyse door SWS namelijk al verplicht. Het is verder aan het college om te bepalen wanneer een financiële analyse door SWS wordt verlangd. Dit verzoek zal in algemene zin vaker voorkomen bij grotere subsidieaanvragen dan bij kleinere, maar ook het financiële beeld dat al dan niet over de aanvrager bestaat kan hierin bepalend zijn. Uiteraard zal de aanvrager SWS van de benodigde informatie moeten voorzien, zodat SWS deze analyse naar behoren uit kan voeren.
In dit artikel wordt aangegeven wanneer een subsidieaanvraag kan worden ingediend. Dit kan gedurende het gehele kalenderjaar en dient te hebben plaatsgevonden alvorens er gestart wordt met de uitvoering van de werkzaamheden. Een aanvraag komt ten laste van het subsidieplafond (artikel 2.5) van het kalenderjaar waarin de uitvoering van de werkzaamheden plaatsvindt. Per aanvrager kan maximaal één subsidie – of een subsidie in combinatie met een investeringslening – worden aangevraagd die ten laste van dit subsidieplafond komt.
Vereniging A dient op 1 februari 2024 een aanvraag in voor werkzaamheden die zij tussen 1 april en 1 juli 2024 laat uitvoeren. Op 15 november van datzelfde jaar vraagt zij opnieuw subsidie aan, ditmaal voor werkzaamheden die worden uitgevoerd tussen 15 januari 2025 en 1 maart 2025. Dit is mogelijk, want beide activiteiten vinden plaats in een verschillend kalenderjaar en komen daarmee niet ten laste van hetzelfde subsidieplafond.
Vereniging B dient op 1 oktober 2024 een aanvraag in voor werkzaamheden die zij tussen 1 december 2024 en 1 april 2025 wil uitvoeren. De aanvraag wordt gehonoreerd en de werkzaamheden uitgevoerd. Op 20 september 2025 vraagt deze vereniging opnieuw subsidie aan voor werkzaamheden die worden uitgevoerd in november 2025. Deze aanvraag wordt geweigerd, aangezien aan de vereniging al een subsidie is verstrekt ten laste van het subsidiebudget voor dat kalenderjaar.
Artikel 2.10 Aanvullende weigeringsgronden
Het college kan de subsidie weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend. De eerstgenoemde weigeringsgrond wordt in het bijzonder toegepast, indien een andere, meer specifieke regeling op de betreffende activiteit is gericht.
Artikel 2.11 Subsidievoorwaarden
In dit artikel is bepaald dat de subsidie onder opschortende voorwaarden wordt verleend.
Indien ook een investeringslening wordt verleend dan dient ook aan alle (opschortende) voorwaarden van die subsidie te worden voldaan (eerste lid, aanhef en onderdeel a). Als aan één van de aan de investeringslening verbonden voorwaarden niet wordt voldaan dan vervalt op grond van het eerste lid van dit artikel ook de aanspraak op de subsidie. Concreet betekent dit dat het college een vaststellingsbesluit neemt waarbij de subsidie op nihil wordt vastgesteld.
Artikel 2.12 Subsidieverplichtingen
In artikel 2.12 worden aanvullende verplichtingen opgelegd aan de subsidieontvanger, los van de verplichtingen die voortkomen uit Awb en de SVR 2014. Het is van belang dat de subsidieontvanger deze verplichtingen ook na de verlening van de subsidie scherp in het oog houdt en hier zo nodig naar handelt.
Wijzigingen en afwijkingen ten opzichte van de aanvraag dienen direct te worden gemeld bij het college en kunnen leiden tot een herziening dan wel intrekking van de subsidieverlening. Indien wijzigingen of afwijkingen pas op een later moment dan wel pas bij een eventuele aanvraag tot vaststelling worden gemeld, dan riskeert de aanvrager het moeten terugbetalen van reeds ingezette subsidiemiddelen.
In het eerste lid, onderdeel e, wordt de verplichting opgelegd om de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, tenminste vijf jaar in stand te houden. Indien de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling, kan de subsidie, al dan niet gedeeltelijk, worden ingetrokken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie in dat geval moeten terugbetalen aan het college. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het statutair doel van de vereniging(en) of niet langer meer ten goede komt aan de amateursporters van de breedtesportvereniging.
Artikel 2.13 Verantwoording en vaststelling
In dit artikel wordt de verantwoording en vaststelling van de subsidie geregeld. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen subsidies tot en met €10.000 en subsidies boven de €10.000.
Eerstgenoemde categorie wordt direct bij verlening vastgesteld en behoeft derhalve geen aanvraag tot vaststelling achteraf. Net als bij de aanvraag van de subsidie wordt hiermee een balans gezocht tussen de administratieve lasten voor de aanvrager en de hoogte van de subsidiebijdrage. Het is daarmee niet gezegd dat geen nader onderzoek kan worden uitgevoerd bij deze subsidieontvangers, dus ook voor hen is en blijft het noodzakelijk om een deugdelijke administratie te voeren.
Hoofdstuk 3 Investeringslening
Daar waar in deze regeling wordt gesproken over een investeringslening, wordt bedoeld een subsidie in de vorm van een investeringslening. De subsidie in de vorm van een investerings-regeling kent een aflossingsverplichting, in tegenstelling tot de subsidie in de vorm van een financiele bijdrage die in hoofdstuk 2 wordt behandeld. Voor de leesbaarheid wordt kortweg gesproken van een subsidie (hoofdstuk 2) en een investeringslening (hoofdstuk 3).
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te komen voor een investeringslening dienen de subsidiabele kosten minimaal € 30.000 te bedragen. Voor projecten waarbij de subsidiabele kosten lager zijn dan €30.000 is er de mogelijkheid om een groter deel door middel van subsidie te financieren (zie artikel 2.4).
Zie de toelichting op artikel 2.2 voor verdere informatie over de subsidiabele activiteiten.
Artikel 3.3 Kosten die voor een investeringslening in aanmerking komen
Zie de toelichting op artikel 2.3 voor verdere informatie over de kosten die in aanmerking komen voor een investeringslening.
Artikel 3.4 Hoogte van de investeringslening
De investeringslening bedraagt in beginsel maximaal 1/3e van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 75.000 per aanvraag. Uitzondering betreft de renovaties of vervangingen van clubgebouwen, waarbij het maximum op €100.000 ligt. De investeringslening kan echter ook minder dan 1/3e bedragen, bijvoorbeeld indien de aanvrager liever niet het maximaal mogelijke bedrag bij de gemeente leent en meer dan 1/3e van de kosten wenst te dekken vanuit eigen middelen. Ook is het mogelijk om de investeringslening in het geheel niet aan te vragen en het volledige restant zelf te financieren.
Als er sprake is van een investering waarvoor de maximale subsidie wordt verleend dan kan de investeringslening worden opgerekt tot maximaal €350.000. Op deze wijze maakt deze subsidieregeling ook grotere investeringen mogelijk, zoals een grootschalige renovatie aan een clubgebouw. De subsidiabele kosten die de aanvrager minimaal voor eigen rekening moet nemen blijven in dat geval in beginsel beperkt tot €75.000 (of €100.000 in geval van renovatie/vervanging verenigingsgebouw). Indien de subsidie en investeringslening tot aan het maximum worden verstrekt is het echter noodzakelijk dat ook eventuele dan nog niet gedekte kosten worden gedekt door eigen financiering.
Vereniging C. wenst twee extra kleedkamers te realiseren. De aannemer waarmee de club in zee wil gaan heeft een offerte van €160.000 uitgebracht en er zijn ook nog eens €20.000 aan aanvullende subsidiabele kosten begroot. De maximale subsidie is €60.000, zijnde 1/3 deel van €180.000. Aanvullend hierop kan de vereniging een investeringslening aanvragen van €60.000, zijnde 1/3 deel van €180.000.
Bij een maximale investeringslening resteert er voor de club €60.000 dat zij dient te dekken vanuit eigen middelen of bijdragen van derden. Zij kan er echter ook voor kiezen om zelf €90.000 bij te dragen - en de investeringslening te beperken tot €30.000 - of het geheel van €120.000 dat resteert zelf te financieren en geen investeringslening aan te gaan.
Vereniging D. wenst vier extra kleedkamers te realiseren. De totale subsidiabele kosten voor dit project bedragen €350.000. De vereniging doet een beroep op de maximale subsidie van €75.000 die vanuit deze regeling wordt verstrekt voor een dergelijke uitbreiding en kan niet meer dan €75.000 eigen middelen inleggen. Er wordt door deze vereniging dan ook een investeringslening aangevraagd van €200.000.
Vereniging E. wenst een renovatie van haar verenigingsgebouw uit te voeren, waarbij de subsidiabele kosten zijn begroot op €270.000. De vereniging kan een aanvraag indienen voor €90.000 subsidie, zijnde 1/3 deel van de subsidiabele kosten. Aanvullend hierop vraagt zij een investeringslening aan van €90.000; het restant dekt zij uit eigen middelen.
Het bestuur van vereniging E. vraagt goedkeuring aan de ALV voor de renovatie, waarbij door de leden wordt voorgesteld om de renovatie grootschaliger aan te pakken. De subsidiabele kosten stijgen als gevolg hiervan naar €640.000. De vereniging zal een beroep doen op de maximale subsidie van €100.000 aan subsidie en wenst een maximale investeringslening aan te gaan van €350.000. Het gat van €190.000 dat resteert dient men vanuit eigen middelen te dekken.
In het tweede lid van dit artikel wordt gesproken over een borgstellingsbrief van de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS). Aan een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting zal namelijk uitsluitend een investeringslening worden verstrekt als SWS bereid is borg te staan voor minimaal 50% van de aflossingsverplichtingen van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder de lening en eventueel aanvullende lening aan de gemeente verschuldigd is. Voor scouting- en speeltuinverenigingen bestaat er geen vergelijkbare borgstellingsmogelijkheid, waardoor de gemeente genoodzaakt is om een hogere risico-opslag op de rente te hanteren.
In afwijking van artikel 4, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening zijn er geen afwijzende bankverklaringen nodig om in aanmerking te komen voor de investeringslening op grond van deze regeling. Deze stukken staan dan ook niet in het aanvraagformulier vermeld.
In het derde lid wordt benoemd dat als meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, dat één van hen door de anderen dient te worden aangewezen als penvoerder. De andere deelnemers in het samenwerkingsverband dienen uiteindelijk de eventuele overeenkomst van geldlening mede te ondertekenen. Als gevolg daarvan worden zij als aansprakelijke partij aangemerkt en kunnen in die hoedanigheid worden aangesproken op niet naleving van de overeenkomst.
Artikel 3.8 Subsidievoorwaarden
De investeringslening wordt louter verstrekt indien ook een bijbehorende subsidieaanvraag als bedoeld in hoofdstuk 2 is of wordt gehonoreerd.
Een beschikking tot financieringssteun zal worden verstrekt onder opschortende voorwaarden. In dit artikel wordt onder meer de overeenkomst tot borgstelling met SWS aangehaald en het verstrekken van een verklaring waarin derden hun vorderingen op de aanvrager achterstellen op die van de gemeente, maar het college kan bij de beschikking tot financieringssteun ook nog andere voorwaarden stellen. Indien niet of niet tijdig aan deze voorwaarden wordt voldaan dan vervalt de aanspraak op de investeringslening.
Artikel 3.9 Algemene subsidieverplichtingen
In het tweede lid is bepaald dat als de investeringslening wordt verstrekt ten behoeve van een investering in het kader van een door de gemeenteraad vastgestelde publieke taak, de subsidieontvanger verplicht is deze in overeenstemming daarmee aan te wenden. In artikel 1, onderdeel z, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 wordt een ‘publieke taak’ gedefinieerd als: “door de raad in begroting, verordening, beleidsnota, raadsbesluit of ander beleidsdocument aangewezen gemeentelijke taak in het kader van vastgestelde beleidsdoelen die in overwegende mate ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen”. Vereist is dus dat de publieke taak is vastgelegd in besluitvorming van de gemeenteraad. Voor zover daarvan sprake is, is de subsidieontvanger verplicht de lening voor de betreffende investering binnen de doelstellingen van deze publieke taak aan te wenden.
Het vierde lid bepaalt dat in de overeenkomst van geldlening ook nadere voorschriften en verplichtingen kunnen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen. Onder zekerheden wordt ook begrepen de aanwijzing van aansprakelijke partijen. De af te sluiten verzekeringen zien op verzekeringen voor het object of de objecten waarvoor de geldlening is verstrekt en de onroerende zaken die de gemeente tot zekerheid strekken op basis van de herbouwwaarde tegen brand- en stormschade en andere risico’s of aanspraken.
Artikel 3.10 Specifieke subsidieverplichtingen
In het eerste lid, onderdeel g, wordt de verplichting opgelegd om de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd, tenminste vijf jaar in stand te houden. Indien de gebruiksbestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling, kan de investeringslening, al dan niet gedeeltelijk, worden ingetrokken. De subsidieontvanger zal het onverschuldigd betaalde bedrag in dat geval moeten terugbetalen aan het college, behoudens voor zover dit bedrag al via de reguliere aflossingen van de geldlening is terugbetaald. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het statutair doel van de vereniging(en) of niet langer meer ten goede komt aan de amateursporters van de breedtesportvereniging.
Artikel 3.11 Verantwoording en vaststelling
In artikel 3.11 is opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording moet afleggen over de besteding van de investeringslening. De vaststelling van de investerings-lening gebeurt dus bij een ander besluit dan de vaststelling van de subsidie; zie hiervoor artikel 2.13 en de toelichting daarop.
De in artikel 3.11 genoemde verantwoording is aanvullend op de (tussentijdse) verplichtingen tot verantwoording die zijn vastgelegd in artikel 16 van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-297195.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.