Uitvoerings- en Handhavingsstrategie Fysieke Leefomgeving 2024-2028

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nuenen heeft op 1 juli 2024 de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie Fysieke Leefomgeving (U&HS) 2024-2028 voor de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) vastgesteld.

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking op overheid.nl en vervangt de eerdere beleidskaders voor VTH: het Vergunningenbeleid omgevingsrecht 2020-2021 en het Toezicht- en Handhavingsbeleid omgevingsrecht 2017-2021 van de gemeente Nuenen.

 

De tekst van de U&HS is te vinden op de website van de gemeente Nuenen www.nuenen.nl.

 

Management samenvatting

Deze U&HS ziet toe op de gemeentelijke uitvoerings- en handhavingstaken in de fysieke leefomgeving die de gemeente zelf uitvoert. Wij behandelen vergunningaanvragen en meldingen en verrichten andere activiteiten in de fysieke leefomgeving. Ook geven wij informatie daarover aan inwoners en ondernemers, houden we toezicht op het naleven van vergunningvoorschriften en algemene regels en treden we handhavend op indien nodig. In deze U&HS wordt alles samengebracht wat te maken heeft met Vergunningverlening en Toezicht en Handhaving (VTH) voor de fysieke leefomgeving. Voorheen werd dit het VTH-beleid genoemd. Met deze strategie omarmen we de Omgevingswet; we gaan voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

 

Onder ‘fysieke leefomgeving’ verstaan we datgene wat je ziet, voelt, hoort en ruikt. Dat zijn bijvoorbeeld gebouwen, wegen, parken, een schone lucht, sloten, rivieren, bossen, enzovoort. Naast duurzaam, gezond en veilig verwachten we dat onze omgeving ook aantrekkelijk en goed verzorgd is. We willen van onze omgeving genieten. Het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit is daarom toegevoegd als centrale doelstelling in de Omgevingswet en is in deze U&HS 2024-2028 opgenomen. Deze U&HS legt het minimaal uit te voeren (kwaliteits)niveau vast, zoals de Omgevingswet en de geldende kwaliteitscriteria voor de VTH dat vereisen.

 

Belangrijke ontwikkelingen: de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen die op 1 januari 2024 in werking zijn getreden hebben ook de komende jaren invloed op de VTH taken. In de afgelopen jaren zijn er in verschillende regionale werkgroepen samenwerkingsafspraken gemaakt over het ketenproces Omgevingswet, om daar waar we elkaar tegenkomen het VTH-proces efficiënt in te richten. Ook hebben we milieu strategieën vastgelegd in het Regionaal Operationeel Kader Milieutoezicht (ROK-TH) en een Regionaal Operationeel Kader Vergunningverlening (ROK-VV) van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant dat geactualiseerd en samengevoegd is tot 1 integraal ROK-VTH 2025-2027 (besluitvorming vindt hierover in 2024 plaats) om zo op een gestructureerde en integrale wijze te werken en een gelijk speelveld te creëren.

 

Doelstellingen: Deze U&HS benoemt doelstellingen die wij de komende vijf jaar nastreven. Deze doelstellingen zijn gebaseerd op de centrale doelstelling van de Omgevingswet en bevat ook kwaliteitsdoelstellingen gebaseerd op de op 14 december 2023 door de gemeenteraad vastgestelde verordening Uitvoering en Handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen. We zijn succesvol in onze uitvoering als we goede invulling hieraan geven. Daarom hebben we de doelstellingen concreet en realistisch geformuleerd zodat we ze goed kunnen monitoren.

 

Prioriteren: Omdat het onmogelijk is om alle VTH-taken van de fysieke leefomgeving te kunnen uitvoeren werken we met een prioritering. Door te prioriteren maken we keuzes in de VTH- taken die we in deze beleidsperiode (2024-2028) uitvoeren. Per domein in de fysieke leefomgeving (Bouwen en slopen, Erfgoed en RO, APV en bijzondere wetten) zijn de prioriteiten benoemd. Deze zijn tot stand gekomen middels een omgevingsanalyse en een risicoanalyse. De uitkomsten hiervan zijn weergegeven in bijlage 4B.

 

Strategieën: Een verplicht onderdeel van de U&HS zijn de strategieën. Deze zijn weergegeven in bijlage 2A t/m 2F. Met de vaststelling van deze strategieën geven we sturing aan de uitvoering en handhaving. Het zorgt voor een gestructureerde wijze van werken en draagt bij aan transparantie en uniformiteit in besluitvorming.

 

1. Inleiding

Voor u ligt de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie Fysieke Leefomgeving 2024-2028 (U&HS). Dit document vervangt de beleidskaders voor VTH: het Vergunningenbeleid omgevingsrecht 2020-2021 en het Toezicht- en Handhavingsbeleid omgevingsrecht 2017-2021 van de gemeente Nuenen. Dit beleid was op 27 februari 2022 door ons verlengd met 1 jaar en is, conform afspraak met de Interbestuurlijk Toezichthouder van de provincie Noord-Brabant, nogmaals verlengd tot 1 juli 2024. In onderhavige U&HS hebben we de beleidskaders voor VTH geactualiseerd aan de nieuwe wet- en regelgeving zoals de Omgevingswet en de Wet private kwaliteitsborging Bouw (Wkb) en de landelijke kwaliteitscriteria VTH.

 

Deze U&HS ziet toe op de gemeentelijke uitvoerings- en handhavingstaken in de fysieke leefomgeving die de gemeente zelf uitvoert. Wij behandelen vergunningaanvragen en meldingen en verrichten andere activiteiten in de fysieke leefomgeving. Ook geven wij informatie daarover aan inwoners en ondernemers, houden we toezicht op het naleven van vergunningvoorschriften en algemene regels en treden we handhavend op indien nodig. In deze U&HS wordt alles samengebracht wat te maken heeft met Vergunningverlening en Toezicht en Handhaving (VTH) voor de fysieke leefomgeving.

 

 

De U&HS schetst de visie, de doelen en uitgangspunten voor de komende jaren (2024-2028), de inhoudelijke prioriteiten die daarin worden gesteld (op basis van een omgevings- en risico-analyse en bestuurlijke, landelijke en regionale prioriteiten) en geeft weer hoe wij een eenduidige werkwijze voorstaan, hoe de VTH-organisatie is ingericht en hoe wij binnen het omgevingsrecht op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen de samenwerkingsverbanden gemaakte afspraken samen werken.

 

Met deze U&HS geven we uitvoering aan de wettelijke verplichting in het Omgevingsbesluit behorende bij de Omgevingswet om voor zowel omgevingsvergunningen als het toezicht en de handhaving hierop een actuele uitvoering- en handhavingsstrategie vast te stellen. Daarnaast komen we de afspraak na die met de Interbestuurlijk Toezichthouder van de provincie is gemaakt om nieuw actueel VTH-beleid vast te stellen in de vorm van een meerjaren U&HS 2024-2028 voor de Fysieke Leefomgeving.

 

1.1 Hoe is het document opgebouwd?

Dit document bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft de visie, doelen, probleemanalyse, prioriteiten, strategieën, samenwerking en organisatie op het gebied van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH).Het tweede deel bestaat uit een bijlagenbundel waar onderwerpen uit het eerste deel gedetailleerd zijn uitgewerkt.

  • ◼︎

    De visie en uitgangspunten op vergunningverlening, toezicht en handhaving staan in hoofdstuk 2.

  • ◼︎

    De doelstellingen die we de komende vier jaar willen realiseren zijn weergegeven in hoofdstuk 3.

  • ◼︎

    De risico’s en (bestuurlijke) prioriteit die wij aan taken toekennen staan in hoofdstuk 4 en bijlage 4A en 4B.

  • ◼︎

    Strategieën voor vergunningverlening, toezicht en handhaving oftewel de werkwijze(n) waarop wij de doelen en risicogericht werken willen bereiken staan in hoofdstuk 5 en zijn nader uitgewerkt in bijlage 2A tm 2F en bijlage 3.

  • ◼︎

    De Inrichting van de uitvoeringsorganisatie (VTH) en samenwerking met andere organisaties is te vinden in hoofdstuk 6;

  • ◼︎

    Het minimaal uit te voeren (kwaliteit)niveau/ kwaliteitsborging is opgenomen in hoofdstuk 7.

1.2 Wettelijke eisen Uitvoerings- en Handhavingsstrategie

Volgens de wettelijke regeling (artikel 13.5 en 13.6 van het Omgevingsbesluit) dient elke Uitvoerings- en Handhavingsstrategie (U&HS) in ieder geval inzicht te bieden in onderstaande onderdelen:

  • De prioriteitenstelling voor het verrichten van de werkzaamheden (toelichting in paragraaf 4.3);

  • De methode die wordt gebruikt om te bepalen of de doelen uit het beleid worden bereikt (toelichting op de BIG 8 in bijlage 1B);

  • De criteria die worden gebruikt bij het beoordelen van en beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen en het beoordelen van meldingen (toelichting in bijlage 2A en 2B onderdeel vergunningenstrategie);

  • De werkwijze bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het beoordelen van meldingen (toelichting in bijlage 2A en 2B onderdeel vergunningenstrategie);

  • De afspraken die door bestuursorganen onderling en met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt over samenwerking bij en afstemming van werkzaamheden (toelichting in bijlage 2D sanctiestrategie);

  • de wijze waarop toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet wordt gehouden (toelichting in bijlage 2C toezichtstrategie);

  • De wijze waarop wordt gerapporteerd over bevindingen over de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en eventueel daaraan verbonden consequenties (toelichting in bijlage 2C toezichtstrategie );

  • De wijze waarop bestuurlijke sancties en termijnen die bij het opleggen en ten uitvoer leggen daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd (toelichting in bijlage 2D sanctiestrategie);

  • De wijze waarop wordt gehandeld na geconstateerde overtredingen die zijn begaan door of in naam van een bestuursorgaan of een andere tot de overheid behorende instantie (toelichting in bijlage 2D sanctiestrategie).

  • De wijze waarop meldingen en handhavingsverzoeken worden behandeld (bijlage 2E)

  • De wijze waarop omgegaan wordt met gedogen (bijlage 2F)

Onderhavige U&HS voldoet aan deze eisen.

 

Met deze U&HS omarmen we de nieuwe Omgevingswet. We stellen de centrale doelstelling van de Omgevingswet in deze U&HS centraal. Deze staat verwoord in artikel 1.3:

 

Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, gericht op het in onderlinge samenhang: a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur en b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.”

 

 

Hierboven is aangegeven wat we, in het kader van de reikwijdte van deze U&HS, onder de onderstreepte termen uit voornoemde centrale doelstelling dienen te verstaan.

 

Naast een U&HS (= meerjarenstrategie), eist de wet ook een jaarlijks uitvoeringsprogramma en evaluaties die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen uit de U&HS. Deze beleidscyclus staat bekend als de ‘BIG EIGHT’-cyclus. Zie figuur 1 hieronder. Een toelichting staat in bijlage 1B.

 

Figuur 1 BIG 8

 

Onder de Omgevingswet is sprake van een tweede beleidscyclus (zie figuur 2). Deze kent een vergelijkbare opzet (Plan, Do, Check, Act). Het verschil zit in het feit dat die cyclus betrekking heeft op de doelen ten aanzien van de fysieke leefomgeving, zoals per gemeente vervat in een omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en in de regelgeving uitgewerkt in het Omgevingsplan en Omgevingsvergunning. Het is veel meer omvattender. VTH taken zijn in die cyclus te definiëren als één van de mogelijk in te zetten instrumenten.

 

Figuur 2 Beleidscyclus Omgevingswet

 

1.3 Reikwijdte en afbakening

De leefomgeving is onder te verdelen in een fysiek en een sociaal domein. De U&HS gaat over het fysieke domein. De Omgevingswet omschrijft de ‘fysieke leefomgeving’ als datgene wat je ziet, voelt, hoort en ruikt. Dat zijn bijvoorbeeld gebouwen, wegen, parken, een schone lucht, sloten, rivieren, bossen, enzovoort.

 

 

De wettelijke verplichting om een U&HS vast te stellen maakt onderscheid tussen basistakenen niet basistaken. Basistaken worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: ODZOB). Hiervoor hebben wij samen met de regio in 2018 en 2019 een uniforme regionale uitvoering- en handhavingsstrategie (het ROK-VV en het ROK-TH ) vastgesteld die onlangs geactualiseerd is en vervangen wordt door één integraal ROK-VTH (zie 1.5.2 ‘regionale ontwikkelingen’).

Vanuit het oogpunt van effectiviteit, efficiency en het creëren van een gelijk speelveld is in onze gemeente de regionale uitvoering- en handhavingsstrategie ook van toepassing op de overige (niet onder de basistaken vallende) milieutaken inclusief het aspect externe veiligheid en groene wetgeving1. Het gaat hier om de zogenaamde “verzoektaken”.

 

Deze U&HS ziet toe op de (overige) gemeentelijke uitvoerings- en handhavingstaken in de fysieke leefomgeving. Voor het afhandelen van omgevingsvergunningaanvragen, het houden van toezicht en ons handhavend optreden staan in bijlage 1A onder meer (niet uitputtend) de wettelijke- en beleidsmatige kaders waar deze U&HS betrekking op heeft.

 

1.4 Beleidsevaluatie

In de afgelopen beleidsperiode hebben wij vrijwel alle doelstellingen behaald die in onze vorige VTH-beleidstukken stonden opgenomen. We hebben hiermee een concrete bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. We zetten in op een sluitende beleidscyclus. We verantwoorden de uitvoering van doelstellingen middels het jaarverslag. De doelstellingen worden jaarlijks uitgewerkt in het VTH-uitvoeringsprogramma.

 

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het vorige VTH-beleid:

  • Deze nieuwe U&HS die het vorige Vergunningenbeleid en het Toezicht- en Handhavingsbeleid vervangt, is in één document samengevoegd wat een goede grondslag biedt voor integrale afweging in het fysieke domein;

  • De visie is geactualiseerd en gericht op integrale uitvoering van de VTH-taken;

  • De VTH-doelen zijn beter verbonden met de doelen uit de nieuwe omgevingswet en de kwaliteitsdoelstellingen voortkomend uit de gemeentelijke verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen (vastgesteld op 14 december 2023);

  • De VTH-prioriteiten zijn in grote lijnen gelijk gebleven.

  • De VTH-strategieën zijn uitgebreid met een meldingenstrategie dat is afgestemd op de doelen en prioriteiten.

  • De verordening Uitvoering en Handhaving (voorheen verordening VTH omgevingsrecht) is door de raad op 14 december 2023 geactualiseerd aan de vernieuwde kwaliteitseisen 2.3 en de Omgevingswet. Met als gevolg dat er een minimaal kwaliteitsniveau is vastgelegd voor de uitvoering van de VTH-taken.

1.5 Ontwikkelingen

Het omgevingsrecht is continu in ontwikkeling. Het is dan ook onmogelijk om hier alle ontwikkelingen te schetsen die de komende jaren een rol zullen spelen. We benoemen hieronder de belangrijkste ontwikkelingen. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma VTH worden de activiteiten opgenomen die inspelen op relevante ontwikkelingen in dat jaar.

1.5.1 Landelijke ontwikkelingen

Hieronder worden de landelijke ontwikkelingen benoemd die de komende periode van invloed (kunnen) zijn op het uitvoeren van de gemeentelijke VTH-taken.

1.5.1.1 De Omgevingswet

De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Deze wet bundelt 26 wetten, 120 sectorale Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en honderden ministeriële regelingen. Naast verandering in wet- en regelgeving is ook de wijze van raadplegen van regelgeving anders geworden en de wijze waarop vergunningaanvragen en meldingen kunnen worden ingediend. Dit is de invoering van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

 

Figuur 4 Veranderingen Omgevingswet

 

De knip: scheiden van technisch en ruimtelijk bouwen

Met de Omgevingswet is bouwen in een technisch en een ruimtelijk deel gescheiden. Dat levert twee activiteiten op:

  • 1.

    de technische bouwactiviteit (artikel 5.1 lid 2a Omgevingswet);

  • 2.

    en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk (artikel 5.1 lid 1a Omgevingswet).

Deze scheiding heet 'de knip' (verderop in & 1.5.2 wordt hier nader op ingegaan )

 

Criterium ‘Onlosmakelijkheid’ is verdwenen

Het criterium uit de Wabo dat de aanvrager onlosmakelijk verbonden toestemmingen in één aanvraag moest aanvragen, bestaat met ingang van 1 januari 2024 (Omgevingswet in werking en vervangt Wabo) niet meer. De aanvrager mag dus zelf kiezen welke aanvragen hij in welke volgorde indient. Het bevoegd gezag is daarbij verplicht, voor zover dat door het bevoegd gezag in te schatten is, de initiatiefnemer te laten weten welke vergunningen er nog meer nodig zijn (artikel 3:20, Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). Het is een zogenaamde inspanningsverplichting. Er geldt ook geen conversiebepaling meer. Hiermee wordt een bepaling bedoeld zoals voorheen opgenomen in artikel 2.10, lid 2 Wabo, waarbij een met het bestemmingsplan strijdige aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van rechtswege ook wordt aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze vrijheid van keuze voor initiatiefnemers kan ook een toename van vergunningverlening, toezicht- en handhavingsactiviteiten veroorzaken, omdat voor een initiatiefnemer niet altijd duidelijk is welke aanvragen nodig zijn.

 

Lex silencio positivo is vervallen

Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de lex silencio positivo (hierna: lsp) in het omgevingsrecht vervallen. Dit betekent dat er vanaf 1 januari 2024 niet langer een vergunning van rechtswege ontstaat wanneer wij niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet. In gevallen waarin het niet lukt om op tijd een besluit te nemen, kan een initiatiefnemer gebruik maken van de regeling dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (na een schriftelijke ingebrekestelling gaat het bestuursorgaan dwangsommen verbeuren en de initiatiefnemer kan naar de bestuursrechter stappen om besluitvorming af te dwingen).

 

Digitaal stelsel Omgevingswet

Met de invoering van de Omgevingswet, is ook gestart met het werken met het platform Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Het DSO vervangt onder andere een aantal bestaande loketten zoals www.ruimtelijke- plannen.nl, Omgevingsloket online (OLO), Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en het Meldpunt Bodemkwaliteit. Om te kunnen werken volgens de Omgevingswet hebben we de gemeentelijke systemen aangesloten op onderdelen van het DSO. Binnen het Omgevingsloket kunnen hierdoor documenten en gegevens met initiatiefnemers en andere overheden worden uitgewisseld. De gemeente Nuenen werkt met het zaaksysteem Djuma en met Power Browser.

 

De relevante wijzigingen die de Omgevingswet met zich meebrengt zijn voor zover mogelijk verwerkt in de operationele strategieën in bijlage 2A t/m 2F.

1.5.1.2 De Wet private kwaliteitsborging Bouw (Wkb)

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wet kwaliteitsborging (Wkb) voor het bouwen in werking getreden. De Wkb heeft samen met de Omgevingswet gevolgen voor het proces van bouwen, vergunningverlening en het gemeentelijk (bouw)toezicht op bouwwerken gevolgklasse 1. Onder gevolgklasse 1 vallen gebouwen waarbij de persoonlijke gevolgen beperkt zijn wanneer er niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. We hebben het dan over bouwwerken zoals woningen en eenvoudige bedrijfsgebouwen. De Wkb geldt dus niet voor alle gebouwen, maar voorlopig (de komende 3 jaar) alleen voor bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1. Tevens zijn verbouwingen voorlopig uitgezonderd2 van de Wkb.

 

Daarnaast is onder de Omgevingswet de bouwactiviteit in 2 activiteiten geknipt:

  • 1.

    Een omgevingsplanactiviteit. Hieronder vallen alle lokale regels (ruimtelijke ordening, welstand, gemeentelijke monumenten, kap, reclame, etc.). Deze toetst blijft de gemeente uitvoeren. Of je vergunning nodig hebt voor de omgevingsplanactiviteit hangt af van de activiteit en voornoemde lokale regels (die in het omgevingsplan worden opgenomen).

  • 2.

    Een technische bouwactiviteit. Hieronder valt het voldoen aan de bouwregels in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de opvolger van het Bouwbesluit 2012. Bij bouwen onder gevolgklasse 1 van de Wkb heb je voor de technische bouwactiviteit geen vergunning meer nodig. De gemeente toetst plannen die met ingang van 1 januari 2024 binnenkomen niet meer aan het Besluit bouwwerken leefomgeving. De gemeente besteedde deze taak voorheen uit aan een extern bureau. Dit hoeft dus voor aanvragen die op of na 1 januari 2024 zijn binnengekomen niet meer. Deze taak wordt overgenomen door private kwaliteitsborgers. Een kwaliteitsborger is een onafhankelijk bedrijf dat erop moet toezien dat een bouwwerk als het klaar is voldoet aan de bouwtechnische voorschriften in het Bbl.

De gemeente blijft verantwoordelijk voor het toezicht op de bestaande bouw en bouw- en sloopveiligheid en blijft het bevoegd gezag voor het bouwdomein. Naast dat er taken blijven bestaan en sommige wegvallen, komen er ook nieuwe taken bij voor de gemeente.

 

In onderhavige U&HS is de werkwijze die de gemeente Nuenen hanteert met betrekking tot toetsing, toezicht en handhaving binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor de bouw nader beschreven in bijlage 3.

1.5.1.3 Arbeidsmarkt

De huidige krapte op de arbeidsmarkt heeft ook effect op het VTH-domein. Vooral juridische en beleidsmatige functies zijn moeilijk vervulbaar.

1.5.1.4. Openbare ruimte

Vanuit de overheid worden steeds meer toezichtstaken die nu bij de politie horen (impliciet) overgedragen naar de gemeenten. Ook heeft de VNG een voorstel gedaan bepaalde politietaken over te gaan dragen naar de gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer (snelheidscontroles e.d.). Deze taken moeten dan door de gemeentelijke toezichthouders (met opsporingsbevoegdheid) worden uitgevoerd.

1.5.1.5 Ondermijnende criminaliteit

Binnen de zes gemeenten van het basisteam Dommelstroom is medio 2018 het initiatief ingezet om te komen tot een doorontwikkeling en professionalisering van integrale handhaving in relatie tot de aanpak van ondermijning en (integrale) veiligheid. Hiertoe is medio 2020 binnen het basisteam Dommelstroom een bestuurlijk interventieteam onder aanvoering van een intergemeentelijke teamleider van start gegaan (DIT). Op basis van de o.a. in een convenant vastgelegde afspraken nemen vaste vertegenwoordigers (waaronder de gemeente Nuenen, ODZOB, VRBZO, Politie en Senzer) deel aan de structurele overleggen en interventies.

 

De afstemming met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving is in onderhavige U&HS geregeld via de lijn van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Het VTH-uitvoeringsprogramma is gebaseerd op deze U&H-strategie. Hiermee wordt een duidelijke link gelegd tussen de organen die belast zijn met bestuurs- en strafrechtelijke handhaving waarbij deze U&HS en het VTH-uitvoeringsprogramma afgestemd worden met de organen (politie en OM) die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving, met als doel prioriteiten met elkaar te delen waardoor afstemming van werkzaamheden kan plaatsvinden.

1.5.1.6 Duurzaamheid

Nederland staat voor grote opgaven op het gebied van de leefomgeving:

  • Er moet een groot aantal nieuwe woningen worden gebouwd.

  • Om de opwarming van de aarde te beperken moeten er locaties worden gevonden voor windmolens en zonnepanelen.

  • Door klimaatverandering, de landbouw, woningbouw en bedrijvigheid staat de draagkracht van de bodem, het water en de biodiversiteit onder grote druk.

Al deze opgaven komen samen op het beperkte grondgebied van Nederland. Het aanpakken ervan is een ingewikkelde puzzel, niet alleen omdat voor bestaande en nieuwe functies ruimte moet worden gevonden, maar ook omdat daarbij rekening moet worden gehouden met de interactie tussen het benodigde ruimtegebruik. Hoe kunnen woonwijken niet alleen snel worden aangelegd maar ook zodanig dat ze bestand zijn en blijven tegen langere periodes van droogte, warmte en heftigere regenbuien, hoe kan de uitkoopregeling voor de landbouw tegelijkertijd bijdragen aan de vermindering van de stikstofdepositie op natuurgebieden en de aanpak van verdroging, en hoe kunnen windturbines en zonnepanelen een plaats krijgen zonder landschappen al te veel aan te tasten en met draagvlak onder de bevolking?

Deze vraagstukken op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, stikstofdepositie e.d. raken ook de VTH-taken op gemeentelijk niveau.

 

In 2024 wordt de nieuwe nota duurzaamheid Nuenen vastgesteld. Hieruit volgt een uitvoeringsplan voor de komende jaren. Op één van de bedrijventerreinen willen we een pilot starten op het gebied van grootschalige energieopslag. Op het gebied van afval willen we in 2025 het nieuwe afvalbeleid vaststellen, waarbij circulariteit het uitgangspunt is.

 

Evenementen en duurzaamheid: Voor alle evenementen gelden nieuwe regels voor het gebruik van plastic bekers en bakjes. Wegwerp is verboden, herbruikbaar wordt de nieuwe norm. Vanaf 1 juli 2023 mogen bij open evenementen geen gratis wegwerpbekers en -bakjes van plastic meer verstrekt worden en vanaf 1 januari 2024 is bij gesloten evenementen wegwerpplastic niet meer toegestaan en hergebruik of hoogwaardige recycling verplicht.

1.5.1.7 Wet goed verhuurderschap

Met ingang van juni 2023 is de Wet goed verhuurderschap in werking getreden. Deze wet geeft gemeenten de mogelijkheid om op te treden bij misstanden op de lokale huurmarkt. In de wet is een landelijke norm met bijbehorende regels ingesteld. Gemeenten hebben een belangrijke rol gekregen in het handhaven hiervan. De gemeente is bij private verhuurders en verhuurbemiddelaars het bevoegd gezag voor het toezicht en het handhaven van de algemene regels en de verhuurvergunning. In het geval van woningcorporaties is het toezicht en handhaving belegd bij de Autoriteit Woningcorporaties. Iedere gemeente moet vanaf 2024 een meldpunt hebben voor klachten over ongewenst verhuurgedrag. De gemeente Nuenen heeft in oktober 2023 een meldpunt goed verhuurderschap ingericht. In de komende beleidsperiode zal duidelijk worden of een Verhuurverordening met verhuurdersvergunningen moet worden vastgesteld om uitvoering te kunnen geven aan de Wet goed verhuurderschap. Toezicht vindt voorlopig alleen klachtgestuurd plaats.

1.5.2 Regionale ontwikkelingen

In de regio vinden allerlei ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op de gemeente Nuenen. Daarom hebben we actief contact met buurgemeenten en de provincie Noord-Brabant. Bovendien nemen we op verschillende thema’s deel aan regionale samenwerkings¬verbanden.

De uitvoering van de milieutaken (de zogenaamde basistaken) van gemeenten is wettelijk verplicht ondergebracht bij de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (ODZOB). De ODZOB heeft voor milieutoezicht in 2018 het Regionaal Operationeel Kader milieutoezicht 2018 opgesteld(ROK-TH) dat richting geeft aan de wijze waarop milieutoezicht en -handhaving worden uitgevoerd. In 2019 is vervolgens voor milieuvergunningverlening een ROK opgesteld (ROK-VV). Deze beleidskaders zijn geëvalueerd. Hiertoe is een regionale omgevingsanalyse uitgevoerd, heeft een klachtenanalyse plaatsgevonden en is een (theoretische)risico-analyse uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een Regionaal Operationeel Kader Milieu Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (= ROK VTH) 2025-2028 dat het huidige ROK-VV en het ROK-TH vervangt. Het ROK-VTH beschrijft het kader zowel voor vergunningverlening als toezicht & handhaving en vormt de concrete basis voor de gezamenlijke uitvoering in de regio. Naar verwachting wordt het ROK-VTH 2025-2028 medio juli 2024 ter vaststelling aangeboden van het Algemeen Bestuur van de ODZOB en zal het vervolgens ter vaststelling worden aangeboden aan alle college’s in de regio Brabant-Zuidoost.

 

Ook hebben we actief contact met onze ketenpartners zoals de waterschappen, GGD, de veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO), de politie etc. Verderop in & 6.2 “ Samenwerking met andere organisaties” wordt dieper ingegaan op de samenwerkingsverbanden en de gemaakte afspraken.

1.5.3 Lokale ontwikkelingen

Veiligheid: Nuenen scoort goed op de veiligheidsmonitor en we blijven ons dan ook inzetten om dit niveau te behouden. Regionaal zetten we verder in op het tegengaan van ondermijning in onze samenleving. Ondermijnende criminaliteit bestaat uit alle vormen van misdaad die een bedreiging vormen voor de integriteit van onze samenleving. Denk aan zaken als drugshandel en -productie, mensenhandel en prostitutie, wapenhandel etc. Maar ook onderwerpen als het (op grote schaal) ontduiken van belasting, crimineel geld witwassen of frauderen met vastgoed, uitkeringen of overheidssubsidies. De aanpak van georganiseerde misdaad vraagt om een georganiseerde overheid en een integrale aanpak. De verbinding tussen bestuurs- en strafrecht is belangrijk voor een goede aanpak van ondermijnende criminaliteit en een level-playing-field. Dat doen we samen met de regio en de Taskforce RIEC en het Dommelstroom Interventie Team (DIT). Zie verderop in & 6.2 “Samenwerking met andere organisaties” voor meer informatie hierover.

 

Als gemeente Nuenen vinden wij een veilige woon- en leefomgeving belangrijk. Daarom treedt de burgemeester hard op tegen drugscriminaliteit. De burgemeester heeft op 13 maart 2020 Damoclesbeleid vastgesteld. In dat beleid staat bij welke hoeveelheid soft- en/of harddrugs een woning of bedrijfspand wordt gesloten en hoe lang de sluiting duurt.

 

Ook de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt als (preventief) bestuursrechtelijk instrument blijvend ingezet. Voor de toepassing heeft gemeente Nuenen Bibob-beleid vastgesteld in 2021. Regelmatig wordt bekeken of het beleid geactualiseerd moet worden aan de hand van landelijke en/of regionale ontwikkelingen.

 

In 2020 is een start gemaakt met de ontwikkeling van het programma Bedrijventerrein met als doel: veiligere leefomgeving, beter ondernemersklimaat en betere kwaliteit openbare ruimte. Dit wordt de komende beleidsperiode (2024-2028) voortgezet. In de beleidsperiode wordt de instrumentenmix om de bedrijventerreinen veiliger te maken verder verstevigd. Te denken valt aan voortzetting cameratoezicht, Keurmerk Veilig Ondernemen, integrale controles en voorlichting. Tevens is er op bedrijventerrein Eeneind de exploitatievergunningplicht voor autobranche gerelateerde bedrijven.

 

Het huidige veiligheidsbeleid van de gemeente Nuenen “Kadernota veiligheid 2019-2022” zal geactualiseerd worden. Omdat de inzet vanuit de gemeente, en dan met name toezicht en handhaving, steeds meer gewenst is in verschillende veiligheidsvelden, kan de wijziging van het veiligheidsbeleid invloed hebben op de uitvoering van onderhavig beleid.

 

Evenementenbeleid: Het huidige evenementenbeleid dateert uit 2015 en zal in 2025 geactualiseerd worden. De wijziging van het Evenementenbeleid kan invloed hebben op de uitvoering van de U&HS.

 

Woningbouw(versnelling): We zetten in op versnelling van de woningbouw, zoals in fase 3 van Nuenen-West. Eind 2025 is de woningbouwopgave van circa 765 woningen voor fase 1 Nuenen West door Nuenen West BV gerealiseerd en opgeleverd. In 2024 wordt gestart met de uitwerking van de plannen voor fase 2, in totaal 425 woningen bestemd voor verschillende doelgroepen en woning categorieën. De start bouw is voorzien voor begin 2025 en wordt gedurende 5 jaar gefaseerd gerealiseerd. Daarnaast onderzoeken we in de kernen Gerwen en Nederwetten in een participatief proces naar nieuwe kansrijke woningbouwlocaties voor de korte en lange termijn.

 

De uitvoering van de huisvesting voor Sinti aan de Bosweg krijgt in 2025 verder vorm. Daarnaast wordt er een start gemaakt met de herontwikkeling van de locatie Kremersbos.

 

Opvang vluchtelingen: Sinds januari 2024 worden in de binnentuin van het gemeentehuis tijdelijk 50 vluchtelingen in de noodopvang gehuisvest (CNO). In maart 2024 heeft de raad een besluit genomen voor meerjarige opvang van vluchtelingen aan de Pastoorsmast (AZC). De verdere voorbereiding en uitvoering hiervan zal in de beleidsperiode plaats gaan vinden.

 

Datagestuurd /-gericht werken

Goede en tijdige beschikbaarheid van data maakt een steeds belangrijker onderdeel uit van ons werk. Het vereist dat wij het databeheer goed in de organisatie moeten borgen door onder andere uniforme afspraken over het verzamelen, ordenen en opslaan van gegevens vast te leggen waardoor we een gewenst kwaliteitsniveau van onze data kunnen realiseren.

Door adequaat databeheer is het mogelijk data-analyses uit te voeren waardoor het mogelijk is om trends te vinden en bedrijfsprocessen te optimaliseren. Het vormt een belangrijk instrument om de kwaliteit van onze dienstverlening te verhogen en maakt het mogelijk om de VTH-taken op basis van analyses efficiënter en effectiever uit te voeren. Het proces om te komen tot een adequaat databeheer zal de aankomende jaren verder geoptimaliseerd worden.

 

De “Brabantse norm weerbare overheid” is een gezamenlijke aanpak voor alle Brabantse gemeenten en de provincie om ondermijning en criminele activiteiten te voorkomen. In deze handreiking worden normen gegeven om te werken aan bewustwording, informeren en het beveiligen van informatie, beleid en handhaving en een veilige werkomgeving met aandacht voor integriteit. We implementeren deze norm binnen de VTH-werkzaamheden en – werkprocessen van onze organisatie.

2. Visie en uitgangspunten

Dit hoofdstuk geeft de visie en missie op onze uitvoering en beschrijft de uitgangspunten die wij hanteren bij onze taakuitvoering.

 

2.1 Visie

De visie van de gemeente Nuenen voor de uitvoering van de VTH taken is:

 

Gemeente Nuenen zet in op integrale samenwerking en kwaliteit met urgentie, waarbij een balans tussen digitale en persoonlijke dienstverlening voorop staat. Transparantie in elk stadium van onze processen verzekert duidelijkheid en vertrouwen bij onze burgers. Korte lijnen binnen de organisatie en naar buiten toe zorgen voor efficiënte en effectieve communicatie en dienstverlening.

 

De dikgedrukte termen zijn hieronder uitgelegd:

 

 

2.2 Algemene uitgangspunten

Bij het uitvoeren van onze VTH taken hanteren we de volgende uitgangspunten:

 

➢ Oplossingsgericht:

We handelen in de geest van de Omgevingswet en -visie en werken met een ‘oplossingsgerichte’ in plaats van ‘procedure gerichte’ aanpak en houding. Dit doen we door steeds de vraag te stellen: ‘Hoe kan het wel?’. Voor vergunningverlening betekent dit dat wij binnen wettelijke en eigen beleidsmatige kaders in het algemeen met de initiatiefnemer meedenken om eventuele belemmeringen weg te nemen. Passend bij de Omgevingswet gedachte van ‘Nee, tenzij’ naar ‘Ja, mits’. De ervaring leert dat persoonlijke benadering vaak ook de oplossingsbereidheid en de oplossingsgerichtheid vergroot.

 

➢ Integrale afweging en het geven van vertrouwen:

De Omgevingswet staat voor een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten van onze omgeving onder het motto ‘ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’ van de leefomgeving. De insteek is minder regels die meer overzichtelijk zijn en meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk. Integrale afweging van initiatieven en het geven van vertrouwen zijn sleutelbegrippen. De meerwaarde van een ontwikkeling moet centraal staan in plaats van de vraag: ‘mag het wel?’ Het gaat dan om meerwaarde voor de duurzame kwaliteit van een gebied en de meerwaarde voor de gezondheid en het welbevinden van de inwoners. Dit vraagt om een andere werk- en denkwijze van onze gemeente, maar ook van andere overheden, burgers en bedrijven bijvoorbeeld door tijdig aan te schuiven bij de omgevingstafel.

 

➢ Duidelijkheid (preventief gaat voor repressief)

Het succes van vergunningverlening, toezicht en handhaving staat of valt met het gedrag van bewoners en gebruikers. Communicatie speelt hierbij een belangrijke rol. Door een persoonlijke, directe en actieve communicatie blijven de lijnen kort, waardoor minder ruimte voor interpretatie of een afwachtende houding is. Communicatie is dan ook een inherent onderdeel van het handhavingsproces. Het is wenselijk dat er een verschuiving plaats vindt naar taken met meer aandacht voor ‘de voorkant’. Het doel van communicatie is om een steviger beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid en leefbaarheid om zo (spontane) naleving van de regels te bevorderen. Daarin nemen wij het voortouw en hanteren de stelregel ‘preventief gaat voor repressief’.

 

Het handhaven gebeurt, zo veel mogelijk, integraal en met de menselijke maat. Hiervoor maken wij gebruik van -en werken wij samen met- bestaande netwerken om afspraken aan 'de voorkant' te maken en om sancties achteraf zoveel als mogelijk te voorkomen. De menselijke maat is samen met klagers en overtreders waar mogelijk zoeken naar een oplossing om een illegale situatie op te heffen. In deze gevallen zorgt het gesprek er aan de ‘voorkant’ voor dat de overtreders overtuigd worden dat ze de illegale situatie moeten opheffen zonder het opleggen van sancties.

 

Het uitgangspunt voor de manier waarop wij toezicht houden is 'zacht waar het kan, hard waar het moet'. Voor degene die hun verantwoordelijkheid nemen, zijn wij een deskundige gesprekspartner. Maar wie zich niet aan de regels houdt, pakken we aan. We nemen direct maatregelen als we tijdens een controle misstanden of (mogelijke) risico's voor de veiligheid aantreffen.

 

➢ Risico- en informatiegestuurd werken

Het beoordelen van vergunningsaanvragen en meldingen vindt risicogerichtplaats. Dat wil zeggen dat wij steeds kijken naar waar de risico’s zich bevinden en dat op basis daarvan de beoordeling plaatsvindt. Bij de beoordeling kijken wij waar mogelijk winst valt te behalen op het gebied van veiligheid, duurzaamheid en/of leefbaarheid.

 

Toezicht en handhaving vindt risico- en informatiegestuurd plaats. De gemeente analyseert alle beschikbare informatie over specifieke onderwerpen, locaties en doelgroepen en bepaalt daarmee welke acties er ondernomen moeten worden. Op basis van informatie van meldingen van inwoners, informatie van partners en informatie uit eigen waarnemingen houdt de gemeente toezicht op het veld. Voordat toezichthouders het veld ingaan, weten zij al waar zij (met nadruk) op moeten letten.

3. Doelstellingen

De strategische doelstellingen van de gemeente Nuenen zijn onderverdeeld in een algemene U&H doelstelling (gebaseerd op de Omgevingswet) en een drietal kwaliteitsdoelstellingen voortkomend uit de gemeentelijke verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen. De doelstellingen zijn SMART geformuleerd. In hoofdstuk 4 is de koppeling met de probleemanalyse VTH gemaakt. Daar staat welke activiteiten bijdragen aan het realiseren van deze doelstellingen. Door het maken van deze koppeling is de beleidscyclus sluitend, operationaliseren we de kwaliteit en realiseren we de meetbaarheid van de doelstellingen.

 

3.1 Algemene doelstelling

De centrale doelstelling van de Omgevingswet, beschreven in paragraaf 1.2, hebben we vertaald naar onze gemeente en leidt tot het streven naar de volgende doelstellingen. Zie tabel hieronder:

 

Algemeen U&H doel

Doelstelling 2024-2028

Veiligheid

De doelstelling van veiligheid is het beperken van de risico’s op het gebied van constructieve-, brand-, gebruiks- en omgevingsveiligheid.

Periodiek houden wij samen met de VRBZO integraal risicogericht toezicht op vooraf afgesproken (categorieën) bouwwerken.

Bij de uitvoering van de VTH-taken richten wij ons op de zaken waar de risico’s het grootst zijn.

 

Vergunningverlening vindt plaats volgens de Preventie- en Vergunningenstrategie (zie bijlage 2A en 2B)

 

Wij houden risico-gestuurd toezicht en handhaving op de fysieke leefomgeving en maken overtredingen op de meest efficiënte wijze ongedaan en handelen meldingen (=klachten en handhavingsverzoeken) daarover af conform de vastgestelde strategieën (zie Bijlage 2 C t/m F).

We bestrijden illegale (ver)bouw en strijdig gebruik met de in het omgevingsplan vastgelegde functies (o.a illegale bewoning, illegale bedrijven etc.) met het oog op brandveiligheid, constructieve veiligheid en omgevingsveiligheid). Dit doen wij door in alle gevallen conform onze toezicht- en sanctiestrategie (Bijlage 2C t/m F) te handelen.

Gezondheid

De doelstelling van gezondheid is het streven naar een leefomgeving waar gezondheid voor een ieder tot de basiswaarden behoort en in balans is.

We vergunnen onze aanvragen, voor wat betreft de toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) risicogestuurd conform het toetsprotocol Bbl (zie bijlage 2B). Afhankelijk van het soort gebouw en het gebruik ervan (hoger of lager gezondheidsrisico) vindt een diepere of lagere toetsing op de gezondheidseisen uit het Bbl plaats. Dit geldt ook voor toezicht en handhaving. Toezicht vindt risico gestuurd plaats conform het toezichtsprotocol Bbl (zie bijlage 2C).

We zorgen ervoor dat de huidige situatie met betrekking tot alcoholgebruik onder jongeren behouden blijft of verbetert. Dit betekent dat wij in eerste instantie inzetten op preventie en in tweede instantie op het uitvoeren van controles.

Omgevingskwaliteit

De doelstelling van omgevingskwaliteit is het beperken en/of voorkomen van aantasting van cultureel erfgoed, architectuur, stedenbouw, landschap, natuur, beleving en identiteit.

Voorkomen en bestrijden van illegale (ver)bouw en strijdig gebruik van de in het omgevingsplan vastgelegde functies met oog voor het behoud van cultureel erfgoed en bestaande (landschappelijke) waarden.

We beperken de overlast en/of de effecten daarvan voor omwonenden.

Duurzaamheid

De doelstelling van duurzaamheid is het leveren van een constructieve bijdrage aan de energie transitie en verduurzaming.

We leveren een indirecte bijdrage aan de energie transitie en verduurzaming.

 

In 2024 wordt de nieuwe nota duurzaamheid vastgesteld. Hieruit volgt een uitvoeringsplan voor de komende jaren. Op één van de bedrijventerreinen willen we een pilot starten op het gebied van grootschalige energieopslag. Op het gebied van afval willen we in 2025 het nieuwe afvalbeleid vaststellen, waarbij circulariteit het uitgangspunt is.

Natuur

De doelstelling van natuur is om overlast te verminderen en ervoor te zorgen dat regels nageleefd worden.

We verminderen overlast en zorgen dat regels nageleefd worden, zodat iedereen van de natuur kan genieten en de natuur goed beschermd blijft. Dit doen we door het toezicht in het buitengebied te behouden in deze beleidsperiode. We werken daarbij samen met onze samenwerkingspartners en stemmen de controles met elkaar af.

 

3.2 Kwaliteitsdoelstellingen

Cruciaal voor het leveren van kwaliteitsproducten is de beschikbaarheid van vakmanschap en expertise en de borging van de kwaliteit. Als kwaliteitsafspraken niet worden vastgelegd, gemonitord en gerapporteerd is er een sterke mate van afhankelijkheid van de individuele medewerker. Kwaliteit is (1) het realiseren van de afgesproken doelstellingen en (2) het voldoen aan de wettelijke eisen. In de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen is een verplichting opgenomen om doelen uit te werken op de volgende onderwerpen. Zie de tabel hieronder:

 

4. Probleemanalyse VTH

Het doel van de probleemanalyse is om sturing te geven aan de inspanningen van het toezicht en de handhaving. De probleemanalyse vormt daarmee de basis voor het stellen van prioriteiten, het formuleren van doelstellingen en het uiteindelijk vaststellen van een uitvoeringsprogramma. De probleemanalyse bestaat uit een omgevingsanalyse (beschrijvend gedeelte) en een risicoanalyse (cijfermatig gedeelte). De omgevingsanalyse richt de blik naar buiten, op de omgeving waarbinnen VTH werkzaam is en beschrijft relevante trends, gebeurtenissen en transities die een invloed hebben op de VTH-werkzaamheden in de komende beleidsperiode.

 

4.1 Omgevingsanalyse

In de omgevingsvisie is een uitgebreide omgevingsanalyse gemaakt van de gemeente Nuenen c.a.. Hier volgt een korte uitwerking hiervan. De gemeente Nuenen c.a. bestaat uit de drie kerkdorpen Nuenen, Gerwen en Nederwetten en een aantal buurtschappen, waarvan Eeneind de grootste is. Hier ligt ook het bedrijventerrein Eeneind. In totaal ligt in de gemeente ± 80 ha bedrijventerreinen, voornamelijk voor kleine bedrijven. Er wonen ruim 24.000 inwoners in gemeente Nuenen c.a.. Nuenen ligt midden in de Brainportregio. De grootstedelijke dynamiek is altijd dichtbij maar tegelijkertijd ook ver weg. Dichtbij, omdat Eindhoven en Helmond met hun voorzieningen op een steenworp afstand liggen en goed bereikbaar zijn. Ver weg, omdat van de stedelijke hectiek weinig is te merken door de groene omgeving, die als buffer werkt.

 

Nuenen ligt in een omgeving met prachtige bossen en weiden. Onze gemeente heeft een rijk verleden en er is nog veel erfgoed dat daaraan herinnert. Samen met de regio-archeoloog van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant, leden van de Heemkundekring De Drijehornick en leden van de klankboordgroep Erfgoed is alle beschikbare informatie samengebracht in de Beleidsnota Erfgoed: archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap Gemeente Nuenen 2023-2029. Op de website van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant vindt u de Interactieve erfgoedkaart van Nuenen. De erfgoedkaart geeft met de archeologische verwachtingen- en waardenkaart en de cultuurhistorische waardenkaart, een compleet overzicht van de waardevolle archeologische en cultuurhistorische gebieden en structuren binnen de gemeente Nuenen, zie externe link: https://odzob.nl/kaarten-erfgoed-archeologie. Het is de bedoeling om de waardenkaarten op te nemen in het nog te ontwikkelen Omgevingsplan.

 

 

De gemeente Nuenen c.a. kent rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en een beschermd gezicht. Nuenen is een bijzonder dorp en een gewilde woongemeente. Rondom het oude centrum met zijn historische kwaliteiten zijn er aantrekkelijke woonwijken gebouwd, ruim opgezet en met veel groen. Daarnaast bieden de oorspronkelijke agrarische kernen Nederwetten, Gerwen en Eeneind een landelijke woonomgeving voor een deel van de inwoners. Ieder deel van het dorp heeft eigen ruimtelijke kwaliteiten. Variatie in het type bebouwing, de hoeveelheid groen, grote bomen, doorzichten of mooie straten zorgen voor verschillende sferen binnen het dorp. Naast kwaliteiten zijn er op sommige plekken in Nuenen ook verbeterpunten, zoals daar waar de openbare ruimte vooral bestaat uit geparkeerde auto’s, de kwaliteit van het groen afneemt, of er te weinig onderscheid is in de architectuur. Tegelijkertijd staat de gemeente voor een aantal opgaves die aanleiding kunnen zijn om aanpassingen te doen in deze buurten. Er is een grote behoefte aan woningen en Nuenen moet tot 2030 nog een groot aantal woningen bouwen als onderdeel van de regionale bouwopgave. Tegelijkertijd wil de gemeente dat het dorpse karakter behouden blijft, met duidelijke grenzen voor hoogbouw.

 

De belangrijke kernkwaliteiten in de omgevingsvisie die uit het participatietraject naar voren zijn gekomen, zijn: groen, dorps, rustig en gezellig. “Houd Nuenen zoals het is”, is in essentie de boodschap die door de Nuenense samenleving is meegegeven.

 

4.2 Risicoanalyse VTH

Naast de omgevingsanalyse vormt de risicoanalyse een onderdeel van de probleemanalyse. Wij hebben gekozen voor een kwalitatieve risicomethode. Deze kwalitatieve risicomethode is gebruikt om een integrale risicoanalyse uit te voeren, die uiteindelijk leidt tot een prioriteitstelling ten behoeve van het jaarlijks op te stellen integrale vergunning-, toezicht- en handhavingsprogramma (VTH-programma).

 

Beleid opstellen betekent keuzes maken. Het stellen van prioriteiten heeft dus als doel het bepalen van die problemen/overtredingssoorten die in potentie risicovol zijn en waar derhalve het meeste toezicht op moet worden gehouden vanuit de overheid. Een door het bestuur vastgestelde risicoanalyse levert inzicht in de benodigde menskracht en middelen, gebaseerd op de risico’s van activiteiten, op de specifieke lokale situatie en de ambities van het bestuur. In deze benadering komen de door de experts belangrijk gevonden onderwerpen naar boven. In de tabellen is dan ook geen opsomming opgenomen van alle activiteiten die binnen een VTH-taak aan de orde zijn, maar alleen die activiteiten die de experts aanmerken als risico voor de komende jaren.

 

De risicoanalyse is uitgevoerd per domein van de VTH-taken (Bouwen, Slopen, Erfgoed, RO, APV en Bijzondere wetten). In bijlage 4A ‘Handleiding Risicoanalyse‘ is een toelichting opgenomen van de uitgevoerde risicoanalyse, waarin nader wordt ingegaan op de gebruikte methode, de begrippen en de wijze waarop aan deze begrippen getalsmatig waarden zijn toegekend.

De uitkomst is een risicoscore: ‘laag’, ‘gemiddeld’, ‘hoog’ en ‘zeer hoog’..

Een weergave van de uitkomsten van de ingevulde risicomatrix is opgenomen in bijlage 4B ‘Uitkomsten risicoanalyse’.

 

Onderhavige risico-analyse ziet niet op de milieutaken van de gemeente. Deze worden door de ODZOB uitgevoerd en zij hebben een regionale omgevingsanalyse en een risicoanalyse voor de basistaken (milieutaken) uitgevoerd. Het domein ‘Brandveiligheid’ is in regionaal verband door de veiligheidsregio VRBZO uitgevoerd.

 

4.3 Prioriteitstelling VTH

In deze paragraaf is vastgelegd welke prioriteiten de gemeente Nuenen aan de vergunning-, toezicht- en handhavingstaken (VTH) toekent. De inschatting van de risico’s voor de leefomgeving is richtinggevend voor de prioriteiten die worden gesteld bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. In onderstaande tabel zijn de zeer hoge en hoge prioriteiten weergegeven.

Deze taken hebben de hoogste prioriteit omdat deze taken scoren als een zeer hoog/hoog risico. De prioriteiten die gemiddeld en laag scoren zijn weergegeven in bijlage 4B.

 

 

De toegekende prioriteit is bepalend voor de mate waarin wij toezichtactiviteiten in beginsel uitvoeren. Bij een zeer hoge en hoge prioriteit voeren wij actief toezicht uit en krijgt de afhandeling van signalen voorrang op andere werkzaamheden. Bij een gemiddelde prioriteit handelen wij signalen af afhankelijk van de aard en omvang van de klacht en kunnen wij planmatig toezicht uitvoeren. Bij een lage prioriteit voeren wij in beginsel passief toezicht uit.

Voor de mate van inzet van het VTH instrumentarium betekent de prioritering het volgende:

 

Prioriteit

Mate van VTH inzet

Zeer Hoog

(Pro)actief

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een zeer hoog risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • De gemeente neemt initiatief tot controles op deze activiteiten met een zeer hoog risico, ook als geen signalen (klachten, meldingen of handhavingsverzoeken) zijn ontvangen.

hoog

Actief

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een hoog risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden.

Gemiddeld

Actief en/of passief

  • Signalen bij activiteiten met een gemiddeld risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) worden afhankelijk van aard, ernst en omvang afgehandeld.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden

Laag

Passief

  • Signalen bij activiteiten met een laag risico (klachten, meldingen of handhavingsverzoeken) worden niet of niet direct afgehandeld, tenzij acuut ingrijpen noodzakelijk is. We informeren waar mogelijk de betrokkenen hierover.

  • Signalen kunnen worden gebundeld (om informatie over problematiek op te bouwen) en daarna mogelijk tijdens planmatig toezicht (thema-doelgroep- of gebiedsgericht) worden opgepakt.

4.3.1 Totstandkoming prioritering

Bij het vaststellen van de prioriteiten nemen de risico’s (uitkomst risicoanalyse bijlage 4B) een belangrijke plaats in. De gedachte daarbij is dat interne en externe risico’s die de gemeente loopt bij het niet uitvoeren van haar handhavingstaken in belangrijke mate de bestuurlijke aandacht voor een onderwerp zullen bepalen. Het benoemen van risico’s en het afwegen hiervan is dan ook een belangrijke stap naar een organisatie waarin de intensiteit van toezicht en handhaving een directe relatie heeft met de kans dat een probleem zich voordoet en de ernst van de mogelijke gevolgen bij het niet uitvoeren van deze taken. Daarbij moet worden onderkend dat ondergeschikte risico’s hoog op de politieke agenda kunnen staan, omdat maatschappelijke en/of politieke opvattingen daartoe dwingen. Ook kunnen ondergeschikte taken die veel voorkomen tot problemen leiden, waardoor een gestructureerde aanpak om die reden nodig is.

Beeldvormende avond raad: Een afvaardiging van alle 7 fracties van de gemeenteraad hebben op 14 maart 2024 een beeldvormende avond bijgewoond waarbij de hoogste risico’s uit de risicoanalyse zijn gepresenteerd en de raadsleden in de gelegenheid zijn gesteld deze risico’s te prioriteren. Middels een ‘wild kaart’ kon, desgewenst, per fractie ook een prioriteit worden benoemd die niet als hoogste risico uit de risicoanalyse is gekomen. In onderstaande tabellen is de uitkomst hiervan weergegeven.

 

 

Hieruit blijkt dat de geprioriteerde risico’s overeenkomen met de hoogst scorende risico’s uit de risico-analyse. Uitzondering hierop is de ingebrachte Wild kaart ‘ losse drugsverkoop aan veelal jongeren in nabijheid van scholen en openbare ruimtes, zoals parkeerplaatsen bij sportclubs’.

 

De prioritering wordt verder uitgewerkt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma VTH.

5. Uitvoerings- en handhavingsstrategie

In bijlage 2A t/m 2F worden de strategieën weergegeven die de gemeente in deze beleidsperiode (2024-2028) hanteert voor de uitvoering van de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving. Hiermee voldoet de gemeente aan de verplichting in artikel 13.5 en 13.6 van het Omgevingsbesluit.

 

 

Preventiestrategie

De preventiestrategie beschrijft hoe overtredingen van wet- en regelgeving kunnen worden voorkomen. Communicatie en voorlichting spelen een grote rol. De preventiestrategie is vooral gericht op het vergroten van de bewustwording van inwoners en bedrijven dat zij zélf verantwoordelijk zijn voor het naleven van wet- en regelgeving. Bekendheid met de regels vormt immers de basis voor het naleven van regels.

 

Vergunningenstrategie

In de vergunningenstrategie is vastgelegd welke vormen van vergunningverlening er zijn en welke toetsingskaders daarbij gelden. We gaan hierbij ook specifiek in op de Omgevingswet en de Wet private kwaliteitsborging die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Met deze strategie zorgen wij ervoor dat we het kwaliteitsniveau van de diverse processen en werkzaamheden zo hoog mogelijk houden en voldoen aan de wettelijke eisen.

 

Toezichtstrategie

De toezichtstrategie beschrijft op welke manier en in welke mate toezicht wordt gehouden. Toezicht houden draagt eraan bij dat mensen wettelijke voorschriften naleven en het beperkt de risico’s op het overtreden van die voorschriften. De aard en de frequentie van het toezicht zijn afhankelijk van het risico dat een project vormt. We werken met risicogericht toezicht. Voor het houden van toezicht hanteren wij de toezichtmatrix van het Integraal toezichtsprotocol BWT.

 

Sanctiestrategie

Als uit het toezicht blijkt dat er sprake is van een overtreding, dan treden we hiertegen handhavend op. Als uitgangspunt voor de handhavingsmiddelen die we inzetten, geldt de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO) opvolger van de LHS. Conform de LHSO zetten we een passende sanctie in die zo effectief en efficiënt mogelijk leidt tot beëindiging van de overtreding. De sanctie wordt aangepast aan de beschikbare feiten, de aard en omstandigheden van de overtreding en het naleefgedrag van de inwoner of het bedrijf. Met het vaststellen van dit document stellen wij ook de LHSO vast.

 

Gedoogstrategie

Er zijn omstandigheden waarbij we niet handhavend optreden tegen een overtreding. Dit zogenoemde ‘gedogen’ gebeurt op basis van een vastgestelde gedoogstrategie. De landelijke regels voor gedogen vormen de basis voor deze U&HS. Omdat het naleven van de regels ons uitgangspunt is, gaan we terughoudend om met gedogen. Het kan alleen onder strikte voorwaarden.

 

Strategie meldingen en handhavingsverzoeken

Overtredingen of mogelijke overtredingen kunnen ook door derden onder de aandacht van de gemeente worden gebracht. Dit kan door middel van het indienen van een mondelinge of schriftelijke melding of door middel van het indienen van een schriftelijk verzoek om handhaving.

Het omgaan met deze meldingen en verzoeken om handhaving vraagt een specifieke aanpak.

 

Een uitgebreide uitwerking van de strategieën is te vinden in bijlage 2A t/m 2F. Hierin beschrijven we per strategie waar deze voor dient, wat de uitgangspunten en het juridisch kader is. Wat landelijke en lokale richtlijnen zijn en welke vormen we kennen. In de strategieën is ook de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet en de Wkb beschreven.

6. Organisatie en middelen

Op basis van het Omgevingsbesluit moet de organisatie van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zodanig zijn ingericht dat een adequate en behoorlijke uitvoering van de Uitvoerings- en handhavingsstrategie en het VTH-uitvoeringsprogramma gewaarborgd is. In deze paragraaf geven wij inzicht in de wijze waarop wij dit organisatorisch hebben ingevuld.

 

6.1 Borging organisatie en middelen

VTH organisatie

Dit beleid en de daarvoor uit te voeren activiteiten werken wij jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma leggen wij de benodigde en beschikbare capaciteit ten behoeve van de uitvoering en de handhaving (uitgedrukt in fte’s) vast. Om tijdens de uitvoering de objectiviteit van werkzaamheden te borgen en belangenverstrengeling te voorkomen, hanteren wij een strikte functiescheiding tussen vergunningverlening en toezicht & handhaving.

 

De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten behoeve van de uitvoering en handhaving liggen vast in functieomschrijvingen. In de functieomschrijving is rekening gehouden met de vereiste deskundigheid van het personeel. Daarnaast is er opleidingsbudget beschikbaar, waardoor het mogelijk is om een gewenst deskundigheidsniveau te behouden en eventueel te bereiken.

 

Sinds 1 oktober 2021 zijn de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving van de Omgevingswet, de APV en bijzondere wetten en Veiligheid ondergebracht in het cluster Vergunningen, Handhaving en Veiligheid (hierna: VHV) van de afdeling Realisatie. Het cluster VHV is met betrekking tot de VTH-taken onder te verdelen in 3 subclusters:

  • 1.

    Handhaving;

  • 2.

    Vergunningen;

  • 3.

    Veiligheid.

Tevens zijn in het cluster VHV de functies van beleidsmedewerker Omgevingsrecht en Veiligheid ondergebracht.

 

 

Borging personele en financiële middelen

Binnen de gemeente zijn de personele en financiële middelen, die nodig zijn voor een adequate uitvoering van deze Uitvoerings- en handhavingsstrategie vastgelegd. Financiële middelen borgen wij in de begroting. Personele capaciteit vertaalt zich in een team met vaste medewerkers en een eventuele flexibele schil. In het uitvoeringsprogramma geven wij jaarlijks aan hoe wij de middelen inzetten. Daarnaast zijn er structureel middelen beschikbaar voor uitvoeringsorganisaties zoals de veiligheidsregio VRBZO en de omgevingsdienst ODZOB.

 

 

Technische, juridische en administratieve voorzieningen

Om een adequate en objectieve uitvoering van de wettelijke taken mogelijk te maken, stellen wij ondersteunende technische, juridische en administratieve middelen beschikbaar. Het gaat hierbij onder andere om bedrijfsauto’s, meetapparatuur, fototoestellen, mobiele telefoons, laptops, tablet, software, informatiebeheersystemen (o.a. PowerBrowser), vakliteratuur, aansluiting op (juridische) databanken enzovoorts. Waar aan de orde dragen wij er zorg voor dat betreffende instrumenten en apparaten in een goede staat van onderhoud verkeren, voldoen aan de wettelijke (controle)eisen en zo nodig worden gekalibreerd.

 

Bereikbaarheid buiten kantooruren

De gemeentelijke organisatie moet op basis van de wettelijke regeling ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn. Deze 24-uurs bereikbaarheid regelen wij via de consignatiedienst van de omgevingsdienst ODZOB en de centrale meldkamer, die bij calamiteiten worden ingeschakeld. Daarnaast is het centrale nummer van de gemeente ook 24 uur per dag bereikbaar, waarbij de telefoon buiten kantoortijden wordt doorgeschakeld naar een piketdienst. Dringende zaken worden direct opgepakt. Niet-urgente meldingen worden opgepakt via het reguliere werk.

 

6.2 Samenwerking met andere organisaties

Binnen het omgevingsrecht werken wij op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving samen overeenkomstig de daarover binnen de samenwerkingsverbanden gemaakte afspraken. In deze paragraaf benoemen wij de belangrijke partners waar wij mee samenwerken.

 

Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB)

De ODZOB voert taken uit voor de regio Zuidoost-Brabant op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Er is onderscheid tussen basistaken, verzoektaken en collectieve taken:

  • Basistaken zijn taken op gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving Milieu die in het basistakenpakket vallen en verplicht door een omgevingsdienst uitgevoerd moeten worden;

  • Verzoektaken kunnen vergelijkbaar zijn met de basistaken, maar vallen niet onder het wettelijke basistakenpakket. Het kunnen ook taken zijn op gebied van de fysieke leefomgeving, zoals onderzoeken en adviezen. In Nuenen beleggen wij o.a. taken met betrekking tot cultuurhistorie en alle milieu-gerelateerde taken bij de ODZOB;

  • Collectieve taken zijn taken die op verzoek van (en in samenspraak met) de deelnemers voor het collectief worden uitgevoerd. Het zijn taken waarbij er voordeel ligt in of een noodzaak is voor een gezamenlijke aanpak. Bijvoorbeeld in verband met schaalvoordelen, gemeentegrens overschrijdende impact en/of bundeling van expertise. Het gaat hier onder andere om de regionale Milieu Klachten Centrale met 24-uursbereikbaarheid/ consignatieregeling, en ketenhandhaving zoals Samen Sterk in Brabant (SSIB)34 voor toezicht in het buitengebied.

     

     

    Jaarlijks stemmen wij met de ODZOB het werkprogramma voor het komende jaar af en periodiek evalueren wij de samenwerking. Voor het opstellen van het werkprogramma overleggen wij één of enkele malen met de accountmanager van de ODZOB. Wij ontvangen iedere maand een overzicht van de voortgang van (de uitvoering van) het werkprogramma. Daar is 4 of 5 keer per jaar overleg over met de accountmanager van de ODZOB. In deze overleggen worden eventuele knelpunten, de onderlinge samenwerking en dergelijke ook besproken. Indien nodig of gewenst hebben wij uiteraard vaker overleg.

     

    Over individuele aanvragen en werkzaamheden is er naar behoefte ad hoc overleg tussen de betreffende uitvoerende ODZOB-medewerker(s) en de inhoudelijk betrokken medewerker(s) van de gemeente Nuenen. Wij hebben de ODZOB gemandateerd om de taken namens ons uit te voeren, informatie uit te wisselen en af te stemmen met andere met (strafrechtelijke) handhaving belaste organen.

     

    In het kader van (inhoudelijke) afstemming wordt er actief informatie uitgewisseld tussen de ODZOB-medewerkers en gemeentelijke vakafdeling(en).

Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO)

De VRBZO voert taken uit voor de regio Brabant-Zuidoost op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het gaat hier om wettelijk verplichte taken en gemeentelijke taken, die collectief aan de VRBZO zijn opgedragen. Bij de collectieve taken gaat het om taken waarvan het voor de veiligheidsregio efficiënter is om deze regionaal op te pakken in plaats van in elke gemeente afzonderlijk. In het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn de taken van de VRBZO onder andere:

  • advisering bij omgevingsvergunningen en/ of meldingen over brandveiligheidsaspecten;

  • advisering vergunningverlening evenementen en controle op brandveilig gebruik van deze tijdelijke inrichtingen;

  • controle brandveiligheid gebouwen vergunning/ melding brandveilig gebruik;

  • toezicht- en handhavingscontroles brandveiligheid.

Jaarlijks stemmen wij met de VRBZO in twee overleggen het werkprogramma voor het komende jaar af en evalueren wij het voorgaande werkprogramma en de onderlinge samenwerking. Daarnaast overleggen wij gemiddeld 3 keer per jaar samen over eventuele knelpunten en de vordering van het werkprogramma. Daar waar het om lopende zaken gaat vindt, indien nodig, direct overleg plaats. Waar mogelijk controleren wij integraal met de VRBZO.

 

Politie

Op veel gebieden werken wij nauw samen met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving. Naast het afstemmen van het jaarlijkse (concept) uitvoeringsprogramma vragen wij bijvoorbeeld aan de politie om input bij het opstellen van bepaalde beleidsstukken of verordeningen. Maar er wordt o.a. ook wederzijdse informatie verstrekt over bepaalde zaken die ons gezamenlijk aangaan. Tevens verstrekken wij onze bestuurlijke besluiten aan de politie indien het gaat om voor de politie relevante onderwerpen. Denk aan o.a. het toepassen van het Damoclesbeleid of Bibob-beleid. Ook indien wij problemen verwachten bij toezicht controles, evenementen en dergelijke speelt de politie een ondersteunende rol door bijvoorbeeld aanwezig te zijn. De politie heeft een post op het gemeentehuis, waardoor afstemming veelal direct plaats vindt. Verder is er een zogenaamd driehoeksoverleg. Hieraan nemen wij met de gemeenten basisteam Dommelstroom, de politie basisteam Dommelstroom en het OM deel. Bij het driehoekplusoverleg sluit daar de belastingdienst nog extra bij aan.

 

Dommelstroom InterventieTeam

Binnen de zes gemeenten van het basisteam Dommelstroom is medio 2018 het initiatief ingezet om te komen tot een doorontwikkeling en professionalisering van integrale handhaving in relatie tot de aanpak van ondermijning en (integrale) veiligheid. Hiertoe is medio 2020 binnen het basisteam Dommelstroom een bestuurlijk interventieteam onder aanvoering van een intergemeentelijke teamleider van start gegaan (DIT). Het DIT is gericht op het integraal uitoefenen van toezicht en handhaving van wettelijke en lokale regelgeving ten behoeve van complexe casuïstiek, het voorkomen en signaleren van strafbare feiten en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Dit naar voorbeeld van het Peelland Interventie Team (PIT). Op basis van de o.a. in een convenant vastgelegde afspraken nemen vaste vertegenwoordigers deel aan de structurele overleggen en interventies. In de beleidsperiode vindt er een evaluatie plaats met gemeenten om te bekijken hoe wij met het DIT verder gaan en op welke wijze. Er vindt regelmatig een DIT-overleg plaats binnen het zogenaamde kernteam dat bestaat uit inhoudelijk afgevaardigden van de diverse deelnemende instanties (o.a. gemeenten, ODZOB, VRBZO, Politie, Senzer).

7. Kwaliteitsborging

Het is belangrijk dat de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken goed is geregeld. Hiervoor zijn de landelijke kwaliteitscriteria VTH (recente versie 2.3) in het leven geroepen. De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken te professionaliseren en de gewenste kwaliteit (en continuïteit) in de organisatie te borgen. Daarnaast borgt onze gemeente de kwaliteit met de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen. Deze is vastgesteld door de raad op 14 december 2023 (zie bijlage 5).

 

De kwaliteitscriteria stellen eisen aan:

  • het “proces” ofwel de beleidscyclus (BIG 8, zie figuur 2) van de gemeentelijke organisatie met betrekking tot het verrichten van omgevingsrecht taken;

  • de “inhoud” van het operationele deel van het proces en de uitvoering daarvan;

  • de “kritieke massa” ofwel de omvang en kwaliteit van het uitvoerende personeel.

 

In oktober 2023 hebben wij het bureau Master Meester opdracht gegeven om ons te meten aan de kwaliteitscriteria VTH (landelijke eisen die gesteld worden aan medewerkers en processen). Daaruit is naar voren gekomen dat de gemeente Nuenen voldoet aan de kwaliteitseisen die gesteld worden.

 

 

De kwaliteitseisen, die wij aan medewerkers stellen, liggen vast in de functieomschrijvingen en de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen. In deze verordening heeft de gemeenteraad bepaalt dat, voor de taken die door de omgevingsdienst worden uitgevoerd én voor de nader door burgemeester en wethouders te bepalen (niet door de omgevingsdienst uitgevoerde) taken, de kwaliteit voor uitvoering en handhaving minimaal gelijk is aan het landelijk niveau voor de kwaliteit van uitvoering en handhaving.

 

Wij streven ernaar om deze beleidsperiode (2024-2028) te blijven voldoen aan de kwaliteitscriteria. In het jaarverslag VTH doen wij jaarlijks mededeling over de (wijze van) naleving van de kwaliteitscriteria. Voor zover de kwaliteitscriteria niet konden worden nageleefd doen wij daarvan gemotiveerd opgave en geven wij de te ondernemen actie(s) aan hoe alsnog voldaan kan worden.

Bijlage 1A Wettelijke- en beleidsmatige kaders

 

Omgevingswet:

  • Besluit kwaliteit leefomgeving

  • Besluit activiteiten leefomgeving

  • Besluit bouwwerken leefomgeving

  • Omgevingsregeling

  • Omgevingsbesluit

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Besluit bereikbaarheid en bluswatervoorziening Brabant

Erfgoedwet

Gemeentewet

 

APV & Bijzondere wetten:

  • Huisvestingswet

  • Alcoholwet (Aw)

  • Wet Bibob

  • Opiumwet

  • Vuurwerkbesluit

  • Wegenverkeerswet 1994

  • Wet op de kansspelen (Wok)

Provinciaal:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant

  • Omgevingsprogramma Noord-Brabant

  • Omgevingsverordening Noord-Brabant

  • Provinciewet

Gemeentelijk:

  • Handreiking voor participatie

  • Verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Nuenen

  • Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet

  • Uitvoeringsnotitie Evenementenbeleid

  • APV

  • Beleidsregel Bibob

  • Erfgoedverordening

  • Beleidsnota Erfgoed: archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap

  • Gemeente Nuenen 2023-2029

  • Welstand Nuenen

  • Bouwgids Nuenen

  • Verordening Winkeltijdenwet

 

Bijlage 1B Toelichting BIG8

 

 

De U&HS is onderdeel van de ‘BIG 8’-beleidscyclus (zie figuur hierboven).

 

Strategisch beleidskader: U&H-strategie

De U&HS vormt binnen deze cyclus het strategisch beleidskader. De strategie is gebaseerd op een probleem- en risicoanalyse en bevat onder meer doelen, strategieën en afspraken over samenwerking. De periode waarop de strategie betrekking heeft, is niet voorgeschreven. In deze U&HS kiezen wij voor de lokale beleidstaken voor een periode van 4 jaar.

 

Operationeel beleidskader: het uitvoeringsprogramma

Wij werken op basis van een jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma werken wij zowel de doelstellingen als de prioriteiten verder uit en benoemen wij deze als concrete activiteiten, inclusief de capaciteit die daar bij hoort. Vertrekpunt is de bestaande capaciteit.

 

Voorbereiden en uitvoeren: de uitvoeringsorganisatie

Onze organisatie is zodanig ingericht dat een adequate en effectieve uitvoering van de VTH-taken gewaarborgd is en de mogelijkheid blijft om aan te passen. Hiervoor zijn ten minste geborgd:

  • Personeelsformatie, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • Scheiding ten aanzien van vergunningverlening en toezicht & handhaving;

  • Bereikbaarheid buiten kantooruren;

  • Werkprocessen, procedures ten aanzien van de uitvoering van vergunningverlenings- en handhavingstaken ten toezien op het werken conform vastgestelde processen;

  • Financiële middelen.

Monitoring

Wij werken volgens de systematiek van monitoring van processen, resultaten en de effecten hiervan. Hiermee bepalen wij of doelstellingen worden behaald en stellen wij waar nodig doelen en prioriteiten bij. Voor het monitoren van het effect van vergunningverlening en handhaving zijn waar mogelijk doelen en maatregelen (indicatoren) benoemd. Deze maatregelen sluiten aan bij de doelstellingen en geven een beeld over in hoeverre doelstellingen behaald worden.

 

Rapportage en evaluatie

Een gedegen verantwoording maakt het mogelijk de efficiëntie en effectiviteit van het gevoerde beleid te beoordelen en waar nodig bij te sturen. Verantwoording vindt plaats met het jaarverslag VTH, waarbij wij rapporteren over de in het uitvoeringsprogramma VTH geplande en uitgevoerde activiteiten. Het jaarverslag stellen wij bestuurlijk vast. Geconcludeerd wordt of de bestuurlijk wenselijke situatie aanwezig is. Eventuele aanpassingen of bijstellingen nemen wij op in het VTH-uitvoeringsprogramma voor het daaropvolgende jaar.

 

Bijlage 2 Uitvoeringsstrategieën

 

 

Bijlage 2A Preventiestrategie

 

Preventiestrategie

De preventiestrategie richt zich enerzijds op het vergroten van kennis en bewustwording bij burgers, bedrijven en instanties over welke regelgeving van toepassing is en voor welke activiteiten een melding of vergunning nodig is. Om aan deze regels te kunnen voldoen, moet immers bekend zijn welke regels van toepassing zijn. Anderzijds richt de preventiestrategie zich op het stimuleren van betrokkenen om aan de geldende regels te voldoen.

 

Inzet van de preventiestrategie vindt doorlopend plaats en gaat veelal vooraf aan potentiële aanvragen of meldingen. Door inzet in het voortraject willen wij zoveel mogelijk voorkomen dat wij achteraf tot actie moeten overgegaan. Bij de preventiestrategie onderscheiden wij een aantal trajecten:

  • Communicatie en voorlichting

  • Vooroverleg

  • Participatie

  • Interne en externe afstemming & samenwerking

Communicatie en voorlichting

Uit ervaring blijkt dat onvolledige en/of onjuiste aanvragen dan wel overtredingen bij burgers en bedrijven regelmatig voortkomen uit het gebrek aan kennis over de geldende wet- en regelgeving. Door dit gebrek aan kennis ontbreekt het besef dat er niet volgens de regels wordt gehandeld. De gemeente stimuleert potentiële aanvragers actief na te gaan of aanvragen/meldingen nodig zijn. Hiertoe passen wij de preventiestrategie op de onderstaande manieren toe:

  • 1.

    Voorlichting en informatievoorziening vindt deels plaats in de vorm van het Omgevingsloket Online, waarvoor potentiële aanvragers een afspraak kunnen maken en zowel algemene als de voor een specifieke locatie geldende informatie kunnen opvragen.

  • 2.

    Daarnaast maken wij gebruik van (publicaties in) de (lokale) media, de gemeentelijke website en/of nieuwsbrief. Op de gemeentelijke website en bij het Omgevingsloket bieden wij (doorlopend) informatie aan over vergunningverlening en/of onderwerpen die wij een hoge prioriteit toekennen,.

  • 3.

    Tevens informeren wij burgers en bedrijven met name via de vergunningverleners/casemanagers die veelal het eerste aanspreekpunt zijn.

Vooroverleg/verkennen initiatief

Wij bieden potentiële aanvragers een vooroverleg aan. De Omgevingswet vraagt om een integrale afweging, met als uitgangspunt: ‘Hoe kunnen we dit initiatief mogelijk maken?’ Dit vraagt om een zorgvuldig proces. Een proces van overleg over het initiatief met bestuurlijke partners, ketenpartners en belanghebbenden. Een proces dat (ruimschoots) start voordat een aanvraag om omgevingsvergunning formeel ingediend wordt bij de gemeente. Dit alles krijgt vorm in het vooroverleg.

 

 

Op het moment dat een initiatiefnemer zich meldt bij de gemeente met een initiatief, wordt vanuit de gemeente als eerste gestart met een intaketafel. Het ingediende initiatief wordt aan de intaketafel besproken en beoordeeld. Het hoofddoel van de intaketafel is om te bepalen of het initiatief wenselijk is. Dat wil zeggen: past het initiatief bij het omgevingsplan, de (omgevings)visie, beleid en strategische doelen van de gemeente en mogelijk ook van de ketenpartners; is het kansrijk om verder te onderzoeken? Onderdeel kan ook zijn dat het initiatiefplan voorgelegd wordt aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Deze kan ook een advies uitbrengen welke meegewogen wordt bij de wenselijkheid van een initiatiefplan. Zo weet de initiatiefnemer vroeg of diens plan wenselijk is. Deze procedure geeft snel duidelijkheid of zijn of haar plan wenselijk is en dat bespaart ook tijd en geld, omdat het plan alleen maar in hoofdlijnen wordt beoordeeld.

 

De intaketafel functioneert dus als poortwachter. Participatie is bij de intaketafel nog niet aan de orde, omdat het plan zich bevindt in een verkennende fase en de wenselijkheid vanuit de gemeente nog niet bekend is.

 

De leden van het intaketeam beoordelen het initiatief in de breedte, dus gericht op alle thema’s en ook interbestuurlijk. Het intaketeam is goed op de hoogte van het gemeentelijk beleid en de bestuurlijke agenda. Zij kunnen integraal beoordelen of een initiatief wenselijk is of niet. De kaders zijn beschikbaar, zoals de omgevingsvisie en andere relevante beleidsstukken.

 

Soms is het wenselijk dat ook enkele ketenpartners al in een vroegtijdig stadium bij deze intaketafel worden betrokken. In het geval van een zeer complex plan sluit Nuenen aan bij de regionale omgevingstafel.

 

Doel vooroverleg: het doel van het vooroverleg (al dan niet in de vorm van een intaketafel en/of regionale omgevingstafel) is om na te gaan of een voorgenomen activiteit mogelijk is. Bij strijdigheid met de (wettelijke) toetsingskaders kan vroegtijdig onderzocht worden of het plan zodanig is aan te passen dat het past binnen de kaders óf dat er een mogelijkheid is om het initiatief passend te maken zonder veel kosten te maken en het plan al tot in detail uit te hoeven werken.

 

Participatie onder de Omgevingswet

De gemeente Nuenen wil dat inwoners zich betrokken voelen bij wat er in hun gemeente gebeurt. De nieuwe Omgevingswet stimuleert participatie. Participatie betekent dat initiatiefnemers - dit kunnen bewoners, ondernemers, organisaties en ook de gemeente zelf zijn - met hun omgeving in gesprek gaan over hun plan. Zij zijn daar verantwoordelijk voor. Dat betekent dat een initiatiefnemer de omgeving zelf informeert en/of vraagt mee te denken over het plan. Niet iedereen hoeft het uiteindelijk eens te zijn met het plan, maar als mensen zich gehoord voelen, vermindert dat wel de kans dat ze in een later stadium bezwaar maken. Er komen vaak ook nog eens betere plannen uit. Het betrekken van de omgeving bij het maken van een plan kost aan de voorkant misschien extra tijd, maar levert over het gehele traject meestal tijd op.

 

Van groot belang bij participatietrajecten is dat een initiatiefnemer in een zo vroeg mogelijk stadium afstemming zoekt met belanghebbenden. Dit maakt besluitvorming vanuit de gemeente eenvoudiger en voorkomt bezwaarprocedures achteraf. Het traject is naast het creëren van begrip en draagvlak van belang voor het inzichtelijk krijgen van alle belangen en standpunten. Deze belangen en standpunten zijn voor de gemeente noodzakelijk om tot een gewogen besluit te komen over een initiatief. Bovenstaande betekent dat de initiatiefnemer zowel in contract treedt met de belanghebbenden en tijdig afstemming zoekt met de gemeente over het initiatief. Uitvoering geven aan de participatie is een taak van de initiatiefnemer. De gemeente is er om de initiatiefnemer hierin te faciliteren. En de uitvoering te beoordelen. De gemeente Nuenen heeft een handreiking voor participatie gemaakt. Deze is te vinden op de website van de gemeente. In de handreiking zijn de verschillende stappen weergegeven die een initiatiefnemer moet nemen om tot een gedegen participatietraject te komen.

 

Verplichte participatie

In een aantal gevallen is het verplicht om participatie toe te passen voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend. De gemeenteraad heeft op 16 november 2023 de lijst met gevallen waarvoor participatie verplicht is vastgesteld:

  • het bouwen van meer dan 5 woningen;

  • het realiseren van windmolens en weiden met zonnepanelen;

  • indien de activiteit strijdig is met de omgevingsvisie Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nuenen-Zuid;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Gerwen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nederwetten;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Rijk van Dommel en Aa;

  • indien de activiteit strijdig is met de Landschapsvisie Buitengebied Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met amendement 22 Initiatiefvoorstel Kaders voor hoger bouwen Nuenen c.a. van 17 februari 2022;

  • indien de activiteit strijdig is met de notitie Bouwen in het buitengebied van Nuenen, Richtlijn voor Ruimte voor Ruimte-initiatieven in bebouwingsconcentraties;

  • indien de activiteit strijdig is met het Programma Wonen.

In bovengenoemde gevallen moet de initiatiefnemer belanghebbenden betrekken bij de ontwikkeling van een initiatief. De initiatiefnemer zal duidelijk moeten maken hoe de belanghebbenden zijn betrokken bij het initiatief, wat met de inbreng van belanghebbenden is gedaan en wat de uiteindelijke gevolgen zijn voor de uitwerking voor het initiatief.

 

Interne en externe afstemming & samenwerking

De toegevoegde waarde van communicatie en voorlichting valt of staat met een eenduidige en uniforme toetsing en optreden naar burgers en bedrijven. Adequate interne en externe afstemming en samenwerking is daarbij noodzakelijk. Het gaat dan om interne afstemming en samenwerking tussen zowel vergunningverleners en andere interne betrokkenen onderling, als ook tussen vergunningverlener(s), toezichthouder(s), handhaver(s) en adviseur(s). Daarnaast omvat dit de relatie met andere organisatieonderdelen, zoals de teams die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke plannen en de uitvoering van projecten. Externe afstemming en samenwerking is van belang om te komen tot een optimaal en integraal resultaat in zowel vergunningverlening, toezicht als handhaving en is bovendien cruciaal om een vergunning te kunnen afgeven binnen 8 weken. De samenwerkende partners (waterschap, politie, veiligheidsregio, omgevingsdienst, provincie, ministerie enzovoorts) benutten op deze manier de specifieke deskundigheid, ondersteuning, aanvulling en informatie over en weer. Ook het overleg met adviseurs van aanvragers, zoals architecten, milieuadviseurs enzovoorts, is veelal nodig en van betekenis voor het gewenste eindresultaat. De wijze waarop wij samenwerken en het moment van afstemming liggen vast in specifieke werkprocessen, -instructies en afspraken.

 

Bijlage 2B Vergunningenstrategie

 

Vergunningenstrategie

 

Hieronder beschrijven wij de vergunningenstrategie en lichten de volgende onderdelen toe:

  • 1.

    de begrippen vergunning en vergunningverlening (1);

  • 2.

    samenwerking (2)

  • 3.

    het doel van de vergunningenstrategie (3);

  • 4.

    de vormen van vergunningverlening (4);

  • 5.

    de basiswerkwijze (5);

  • 6.

    én toetsingskaders en werkwijze vergunningverlening en meldingen (6).

1. Begrippen vergunning en vergunningverlening

Een vergunning is een officiële (noodzakelijke) toestemming van de overheid om een bepaalde activiteit uit te voeren. De wet kan bepalen dat een activiteit verboden is zonder (omgevings)vergunning. Wij hebben als overheid de bevoegdheid om de toestemming te verlenen om een bepaalde activiteit uit te voeren. Ook kunnen wij voorschriften waaraan voldaan moet worden aan de vergunning verbinden. Een vergunning op het gebied van de fysieke leefomgeving kan betrekking hebben op verschillende werkvelden (bouwen, water, wonen, milieu, natuur e.d.) en op verschillende wijzen tot stand komen (reguliere procedure, uitgebreide procedure, melding e.d.).

 

De vergunningsplichtige activiteiten zijn aangewezen door het Rijk in de Omgevingswet, het besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook in het gemeentelijke omgevingsplan zijn vergunningsplichtige activiteiten aangewezen.

 

Wij verstaan onder vergunningverlening:

  • verlenen, weigeren of wijzigen van een vergunning waarbij we aan een bedrijf, inwoner of bestuurlijke organisatie toestemming verlenen om een bepaalde activiteit (die zonder vergunning verboden is en niet mag worden uitgevoerd), tóch uit te voeren;

  • verlenen van een ontheffing van met name gemeentelijke regels;

  • afhandelen van een melding;

  • opleggen van een maatwerkbesluit of maatwerkregel (voorheen maatwerkbesluit of nadere voorwaarde);

  • afgeven van bindend advies (voorheen een verklaring van geen bedenkingen);

  • het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning.

2. Samenwerking bij de vergunningverlening

Vergunningaanvragen worden beoordeeld vanuit de benodigde disciplines en afhankelijk van de aan- gevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs.

Het overhevelen van het basistakenpakket naar de ODZOB betekent voor de gemeente dat een deel van de VTH (milieu-)taken extern wordt uitgevoerd. De specialistische bouwplantoetsing (bouwfysica, bouwakoestiek, constructieve veiligheid) wordt getoetst door een extern bureau (SWECO).

 

Voor de toetsing van de (brand)veiligheidsaspecten bij de vergunningverlening vraagt de gemeente advies bij de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO).

 

Bouwplannen worden voorgelegd aan de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit (welstand). Ook aanvragen voor monumenten worden door deze commissie getoetst (wettelijke adviesplicht). Waar de aanvraag in strijd is met de archeologische paragraaf uit het omgevingsplan adviseert de regio-archeoloog.

 

3. Doel van de vergunningenstrategie

Met de vergunningenstrategie streven we ernaar om te komen tot een integrale vergunningverlening die op een efficiënte en gestructureerde wijze vorm wordt gegeven.

De vergunningenstrategie stelt ons in staat om:

 

  • binnen de gestelde wettelijke termijnen een besluit te nemen op een aangevraagde vergunningplichtige activiteit;

  • heldere, transparante en handhaafbare vergunningen op te stellen én deze binnen de gestelde wettelijke termijn te verlenen;

  • en tevens om binnen de gestelde termijnen te komen tot een besluit op een aanvraag of acceptatie van een melding.

Volgens de Omgevingswet dient de U&HS inzicht te bieden in:

  • de criteria die worden gebruikt bij het beoordelen van en beslissen op aanvragen omgevingsvergunningen en het beoordelen van meldingen;

  • en de werkwijze bij het verlenen van omgevingsvergunningen;

  • en het beoordelen van meldingen.

Met het vastleggen van deze vergunningenstrategie voldoen wij hieraan. We leggen een werkwijze(n) vast die wij toepassen voor het beoordelen en beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen én het afhandelen van meldingen om de gestelde doelen van de U&HS te realiseren.

 

4. Vormen van vergunningverlening

De vergunningplichten komen voort uit hoofdstuk 5 van de Omgevingswet. De verschillende vormen van vergunningverlening die wij hanteren zijn:

 

Vorm

Omschrijving

Meldingen

De melding betreft een mededeling aan het bevoegd gezag en kan niet geweigerd worden. Tegen (de acceptatie van) een melding staan dan ook geen rechtsmiddelen zoals bezwaar open. Aan het bevoegd gezag is het de taak te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingsplichtig is en of de melding volledig is ingediend, met als resultaat het al dan niet als melding accepteren. Een inhoudelijke beoordeling is, tenzij anders in de wet- en regelgeving bepaald, dan ook niet aan de orde. Het accent van de gemeentelijke taken bij meldingen ligt daarom vooral bij het uitvoeren van toezicht.

Vergunning(AANVRAAG) Reguliere procedure

Het volgen van de reguliere procedure is bij een aanvraag om omgevingsvergunning het uitgangspunt: binnen maximaal 8 weken moet op de aanvraag worden besloten. Deze termijn kan eenmalig met zes weken worden verdaagd. Als de beslistermijn verstreken is zonder dat er een besluit is genomen, kan de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht een dwangsom aan de aanvrager verschuldigd zijn.

VERGUNNING(AANVRAAG) Uitgebreide procedure

Uitzondering op de regel is de uitgebreide procedure, waarbij wij binnen 26 weken op de aanvraag moeten besluiten. Deze termijn kan eenmalig met zes weken worden verdaagd. 

 

Verder kunnen wij de uitgebreide procedure op verzoek óf met instemming van de aanvrager van toepassing verklaren. Ook bij activiteiten die aanzienlijke (maatschappelijke) gevolgen voor de omgeving kunnen hebben en waarvan de verwachting is dat verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben, kunnen wij na het horen van de aanvrager, eenzijdig maar gemotiveerd besluiten dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Indien dit zich voordoet, krijgt een initiatiefnemer de gelegenheid om hierover een zienswijze in te dienen.

Maatwerkbesluit

Het stellen of wijzigen van maatwerkvoorschriften (na een melding) is een besluit in de zin van de Awb.

 

5. Basiswerkwijze Ow vergunningen

Wij hanteren onderstaande basiswerkwijze voor de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning en/of melding.

 

Binnenkomst

Vanuit het DSO worden de vergunningaanvragen en meldingen met betrekking tot de Ow ontvangen. Het VTH-systeem is gekoppeld aan het DSO. Via de samenwerkingsmodule kunnen wij bij aanvragen (waarvoor bijvoorbeeld advies of advies met instemming nodig is) samenwerken met ketenpartners. Voor de Ow zijn de volgende soorten verzoeken vastgesteld:

  • aanvraag vooroverleg (principeverzoek);

  • (Concept)Aanvraag vergunning;

  • melding;

  • informatie;

  • informatie ongewoon voorval;

  • aanvraag maatwerkvoorschrift;

  • aanvraag gelijkwaardige maatregel; en

  • aanvraag toestemming gelijkwaardige maatregel.

Registratie

Alle werkzaamheden worden geregistreerd in Powerbrowser waarbij een directe link is met het zaak- systeem in Djuma waar zaken worden opgeslagen en gearchiveerd.

 

Centrale rol casemanager

Voor de benodigde integrale en samenhangende besluitvorming kennen wij in de vergunningenstrategie een centrale rol aan de casemanager toe. Casemanagement draagt bij aan een integrale behandeling en het verkorten en transparant maken van procedures. Dit verhoogt het kwaliteit- en dienstverleningsniveau. Goed casemanagement zorgt uiteindelijk voor besluitvorming op maat, passend in de omgeving.

 

Wij beogen reeds in het informele voortraject zo veel mogelijk af te stemmen met een aanvrager om tot een vergunbare aanvraag of (volledige) melding te komen. Hierdoor kan in het formele traject een vlottere afhandeling en besluitvorming worden gewaarborgd. Casemanagement passen wij dus toe bij zowel het informele - als het formele traject.

 

Wij ontvangen de initiatieven, (concept)aanvragen om vergunningen, meldingen, (informele) verzoeken allemaal volgens eenzelfde wijze. Elk ontvangen verzoek wordt na een korte intake toegewezen aan een casemanager. De casemanager is verantwoordelijk voor de integrale beoordeling van aanvragen en/of meldingen, bewaakt de termijnen en coördineert samenhangende besluiten. Afhankelijk van de casus wordt er door de casemanager afstemming gezocht met interne beleidsmedewerkers, andere betrokken bevoegde gezagen en/of adviesorganen. Verder is de casemanager het aanspreekpunt voor de aanvrager/melder en is deze verantwoordelijk voor het informeren van de aanvrager/melder.

Voor het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij meer bevoegde gezagen (provincie en/of waterschap) een gedeelde verantwoordelijkheid hebben, hangt onze inzet af van de positie en rol van de gemeente in de specifieke casus.

 

Vooroverleg/verkennen initiatief

Zoals vermeld in onze preventiestrategie (bijlage 2A), biedt de gemeente Nuenen de mogelijkheid aan initiatiefnemers om vooroverleg te hebben over de kansrijkheid van nieuwe initiatieven nog voordat er een definitieve aanvraag wordt ingediend. Het overleg kan ook worden ingezet om ingediende aanvragen te toetsen aan de wenselijkheid van de ontwikkeling. Om een snelle scan te doen naar de haalbaarheid van plannen, hebben wij een ‘intaketafel’ ingericht die bestaat uit een intaketeam (o.a. deskundigen RO, vergunningverleners en juristen). De rol van het intaketeam is essentieel. Hier komen plannen (in de vorm van balievragen of eerste concept) binnen en worden ze getoetst met behulp van de Nuenense Bouwgids en andere beleidskaders (zoals Programma Wonen, omgevingsvisie, omgevingsplan).

 

De Bouwgids is een praktisch, handzaam en inspirerend kader voor initiatieven en plannen, evenals een toetsingskader waarmee gemeente en initiatiefnemers (ontwikkelende partijen) aan de voorzijde beter en eenvoudiger kunnen beoordelen hoe kansrijk een nieuw woningbouw-initiatief kan zijn in ruimtelijk opzicht. Een belangrijk onderdeel is daarbij ook hoe we intern (procesmatig) met een nieuw initiatief omgaan wanneer deze bij de gemeente binnenkomt. Het proces hiertoe staat in deel III van de Bouwgids beschreven.

 

STAPPEN

  • 1.

    Initiatief komt binnen (balievraag / of bij casemanager), Bouwgids wordt verstrekt;

  • 2.

    Initiatief wordt voorgelegd aan intaketeam en deze geeft eerste reactie op plan/idee, beoordeeld of plan volledig is en reageert ook inhoudelijk, adviseert over participatieniveau en toetst aan Bouwgids;

  • 3.

    Initiatiefnemer ontvangt reactie vanuit intaketeam. Indien wenselijk kan het initiatief (informeel) worden voorgelegd aan de Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit;

  • 4.

    Initaitiefnemer verwerkt opmerkingen, komt met aangevuld of uitgewerkter plan;

  • 5.

    Intaketeam bevestigd of plan kan worden ingediend als principeverzoek;

  • 6.

    Principebesluit door college, samen met intentieovereenkomst en RIB;

  • 7.

    Projectopdracht opgesteld door projectleider;

  • 8.

    Reguliere RO-proces

  • 9.

    Wanneer RO-proces is doorlopen collegebesluit op omgevingsplan/BOPA samen met anterieure overeenkomst;

  • 10.

    Daarna volgt raadsbesluit.

  • 11.

    Aanvraag omgevingsvergunning.

 

Adviescommissie Omgevingskwaliteit Nuenen ca.

Deze commissie geeft aan B&W integraal advies over de plannen van de initiatiefnemer, op het gebied van welstand, erfgoed, ruimtelijke ordening/stedenbouw en landschap/groen. De taken van deze adviescommissie zijn in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit Nuenen ca. 2023 omschreven. De adviescommissie adviseert onder meer in de gevallen waarvoor de Omgevingswet een adviescommissie verplicht stelt, zoals voor de beoordeling van wijzigingsplannen voor rijksmonumenten;

  • Als een toets nodig is vanwege het welstandsbeleid;

  • Als een toets nodig is vanwege de erfgoedverordening; over planologische maatregelen, waarbij gemeentelijke monumenten en/of rijksmonumenten, beschermde stads- of dorpsgezichten of beeldbepalende zaken, als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening zijn betrokken;

Als uitgangspunt in een vroeg stadium van de planvorming: over alle ruimtelijke plannen in afwijking van het bestemmingsplan waarvoor -naar het oordeel van burgemeester en wethouders- nog een afweging qua ruimtelijke ordening (RO)/stedenbouw nodig is en ook over de impactvolle bouwplannen zoals bedoeld in de welstandsnota.

 

6. Toetsingskaders en werkwijze vergunningverlening en meldingen

Van de volgende vergunning- en meldingsplichtige activiteiten lichten wij de toetsingskaders (criteria die door ons gebruikt worden voor de beoordeling) en de werkwijze (diepgang van toetsing/toetsniveaus) toe:

  • 1.

    Omgevingsplanactiviteit (omgevingsvergunning planologisch)

  • 2.

    Bouwactiviteit (omgevingsvergunning activiteit bouw)

  • 3.

    Cultureel Erfgoed/Rijksmonumentenactiviteit (omgevingsvergunning activiteit monument)

  • 4.

    Maatwerkvoorschriften

  • 5.

    Apv en bijzondere wetten

1. Omgevingsplanactiviteit

De omgevingsplanactiviteit is volgens de Omgevingswet een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat:

  • het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan;

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan;

  • of een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

Toetsingskader

Met een omgevingsplan kan worden bepaald dat voor een bepaalde activiteit een vergunning nodig is. Het principe is: omgevingsplanactiviteiten die passen in het omgevingsplan zijn vergunningvrij, tenzij er in het omgevingsplan een ‘verbod behoudens omgevingsvergunning’ is opgenomen. Dit verbod kan per object en/of gebied gelden (een binnenplanse vergunningplicht). Voor alles wat niet past in het omgevingsplan moet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit worden aangevraagd (buitenplanse vergunningsplicht).

 

Er is een periode dat het omgevingsplan nog niet aan alle regels uit de Omgevingswet (Ow) hoeft te voldoen (artikelen 22.4 en 22.5 Ow). Deze periode duurt waarschijnlijk tot eind 2029. In die periode kunnen binnenplanse vergunningplichten staan in:

  • het tijdelijk deel van het omgevingsplan (artikel 22.1 Ow)

  • gemeentelijke verordeningen die uiteindelijk in het omgevingsplan moeten (artikel 22.8 Ow)

  • het nieuwe deel van het omgevingsplan (o.a. voorbeschermingsregels) (artikelen 4.14 en 4.16 Ow).

Werkwijze

Formeel zijn de binnen- en buitenplanse procedures (van de omgevingsplanactiviteit) niet gescheiden, omdat het bevoegd gezag elke activiteit moet beoordelen op de mogelijkheid tot het verlenen van medewerking. Strijdigheid met de regels van het omgevingsplan is niet voldoende als weigeringsgrond, er moet altijd beoordeeld worden of de activiteit toch vergund kan worden met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Als dat niet op basis van de binnenplanse beoordelingsregels kan, vindt de buitenplanse beoordeling plaats.

 

Bij een buitenplanse beoordeling geldt het bredere toetsingskader in de omgevingsvisie en de beleidsregels. Daarnaast moet er voldaan worden aan de beoordelingsregels van Rijk en Provincie en beoordelen wij of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Onder andere door gebruik van zulke beleidsregels wordt willekeur in (buitenplanse) belangenafweging zoveel mogelijk vermeden.

 

De beoordeling van de activiteiten onder de Omgevingswet is in onderstaande figuur schematisch weergegeven.

 

 

Indien het gaat om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit toetsen wij de aanvraag aan alle regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan en de verordening Fysieke leefomgeving. Indien de aanvraag past binnen de regels geven we de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit af.

 

Indien de aanvraag niet past binnen het omgevingsplan dan is er sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dan toetsen wij deze aan de toepasselijke instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl, de toepasselijke instructieregels in de provinciale verordening én beoordelen wij of de BOPA in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het begrip ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ volgt het begrip ‘een goede ruimtelijke ordening’ op. Binnen onze gemeente gebeurt deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties via de intaketafel.

 

Bij besluit van 16 november 2023 heeft de gemeenteraad van Nuenen c.a. de volgende lijst vastgesteld van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (BOPA) waarvoor de raad bindend adviesrecht aanwijst:

  • het bouwen van meer dan 5 woningen;

  • het realiseren van windmolens en weiden met zonnepanelen;

  • indien de activiteit strijdig is met de omgevingsvisie Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nuenen-Zuid;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Gerwen;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Nederwetten;

  • indien de activiteit strijdig is met de structuurvisie Rijk van Dommel en Aa;

  • indien de activiteit strijdig is met de Landschapsvisie Buitengebied Nuenen;

  • indien de activiteit strijdig is met amendement 22 Initiatiefvoorstel Kaders voor hoger bouwen Nuenen c.a. van 17 februari 2022;

  • indien de activiteit strijdig is met de notitie Bouwen in het buitengebied van Nuenen, Richtlijn voor Ruimte voor Ruimte-initiatieven in bebouwingsconcentraties;

  • indien de activiteit strijdig is met het Programma Wonen.

2. Bouwactiviteit

Toetsingskader

De omgevingswet definieert de bouwactiviteit als ‘het bouwen van een bouwwerk’

Met de Omgevingswet is bouwen in een technisch en ruimtelijk deel gescheiden. Dat levert twee activiteiten op:

  • 1.

    de technische bouwactiviteit en;

  • 2.

    de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk.

Deze scheiding noemen we 'de knip'.

 

Gevolgklasse 1:

Een initiatiefnemer die een bouwactiviteit wil verrichten dient bij eenvoudige bouwwerken (de zogenaamde gevolgklasse 1) voor het bouwtechnische deel een melding te doen bij de gemeente (de technische bouwactiviteit)

 

Gevolgklasse 2 en 3 : voor complexe bouwwerken (en voor verbouwingen gevolgklasse 1 tot 31 december 2024) dient men een omgevingsvergunning aan te vragen.

 

Technische bouwactiviteit

Het gaat hier over de toets van een aanvraag aan de regels voor de technische bouwkwaliteit uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van een bouwwerk. Door de knip zijn er meer technische bouwactiviteiten vergunningvrij, omdat ruimtelijke randvoorwaarden niet langer een rol spelen.

 

Als een vergunning nodig is voor een (technische) bouwactiviteit volgt toetsing aan de technische regels voor bouwactiviteiten in het Bbl (bijvoorbeeld voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid, de daglichttoetreding en de energiezuinigheid van bouwwerken). De toets is te vergelijken met de toets die voorheen (voor 1 januari 2024) werd gedaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Voor de gevolgklasse 2 en 3 blijft de vergunningsplicht voor de technische bouwactiviteit bestaan en wordt de aanvraag getoetst aan het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl). Alle bouwwerken moeten aan de technische eisen in dit Besluit voldoen. De gemeente Nuenen heeft deze toetst uitbesteed aan een deskundig bureau SNW. Voor meldingsplichtige (technische) bouwactiviteiten wordt de bouwtechnische toets aan het Bouwbesluit niet meer door gemeenten maar door een onafhankelijke kwaliteitsborger uitgevoerd.

 

Omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk

De (ruimtelijke) toets van “bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk” aan het omgevingsplan noemen we een omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Voorbeelden zijn de bouwhoogte en het bebouwingspercentage. Maar ook regels over het uiterlijk van een bouwwerk (welstand) en de functietoedeling in het omgevingsplan.

 

Wij kunnen in ons omgevingsplan bepalen of een vergunning nodig is voor een (ruimtelijke) omgevingsplanactiviteit. Zo kunnen wij bijvoorbeeld in ons omgevingsplan bepalen dat een bouwactiviteit vergunningsvrij is of van een meldings- of informatieplicht is voorzien. Onder het ruimtelijk deel vallen alle regels die eerder in het bestemmingsplan, de bouwverordening en/of de welstandsnota opgenomen waren en die allen overgaan naar het omgevingsplan.

Werkwijze

 

De bouwmeldingen We registeren de melding, bevestigen de ontvangst, checken de gevolgklasse, het gekozen instrument en de kwaliteitsborger.

 

Vervolgens wordt een beoordeling gemaakt van het borgingsplan (inclusief risicobeoordeling) met eventueel afgesproken informatie- en stopmomenten.

 

De casemanager vergunningen zoekt contact met de initiatiefnemer bij een onvolledige of niet-correcte melding om aan te geven wat er ontbreekt aan de melding.

 

Wij hanteren de volgende algemene werkwijze voor de behandeling van een melding:

  • 1.

    Intake:

    • Inboeken en zo nodig digitaliseren van de melding, registeren melding in backoffice applicatie(s), toekennen aan toezichthouder door de administratief medewerker;

    • Publiceren melding (administratie);

  • 2.

    Toets volledigheid:

    • Toets melding aan de indieningsvereisten (volledigheid melding) en mogelijkheid tot aanvulling van een incomplete melding (toezichthouder);

  • 3.

    Toets inhoud:

    • Is voldoende aannemelijk dat de melding overeenkomt met het werkelijk (voorgenomen) gebruik of de (voorgenomen) uitvoering van werken? Het betreft een uiterst globale schouwing op basis van ervaring.

    • De ingediende gegevens worden verder niet inhoudelijk getoetst, tenzij wettelijk voorgeschreven. Indien wettelijk voorgeschreven: (specialistische) toetsing en advisering door vergunningverlener en/of andere interne en of externe adviseur(s) m.b.t. alle relevante beoordelingskaders.

    • Globale beoordeling of mogelijk nadere voorwaarden nodig zijn.

Omgevingsvergunning activiteit bouw

Als een vergunning nodig is voor een technische bouwactiviteit maken wij gebruik van het toetsingsprotocol. In dit toetsingsprotocol is voor het behandelen en beoordelen van aanvragen voor de activiteit bouw een bepaalde mate van diepgang in de bouwtechnische toets aan het Bbl aangebracht. Het is onmogelijk om vooraf aan te tonen dat een bouwwerk 100% zal gaan voldoen aan het Bbl. We vergunnen onze aanvragen, voor wat betreft de toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving, daarom risicogestuurd conform het bijgevoegde toetsprotocol Bbl.

3. Erfgoed/Omgevingsplanactiviteit Rijksmonument

De rijksmonumentenactiviteit is een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voorbeschermde rijksmonumenten zijn monumenten of archeologische monumenten die nog niet in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven, maar waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument al naar de eigenaar heeft gestuurd. De rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig op grond van artikel 5.1, lid 1 onder b van de Omgevingswet.

Toetsingskader

Rijksmonumenten zijn (archeologische) monumenten die volgens de Erfgoedwet in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven. De regels over de rijksmonumentenactiviteit en over cultureel erfgoed staan in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de Omgevingsregeling, het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet en in het Invoeringsbesluit Omgevingswet waaronder de bruidsschat.

 

Artikel 13.7 Bal bevat een specifieke zorgplicht om beschadiging en vernieling aan een rijksmonument te voorkomen. Een bouwactiviteit die van invloed is op, of een rijksmonument betreft, is dan ook een rijksmonumentactiviteit. De adviescommissie Omgevingskwaliteit adviseert onder andere de gemeente Nuenen wanneer er wijzigingen (gaan) plaatsvinden in of aan monumenten. Daarnaast moet ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om advies worden gevraagd bij een ingrijpende activiteit.

 

Bij desbetreffende activiteiten dient de Erfgoedverordening 2023 gemeente Nuenen c.a.” en de “beleidsnota Erfgoed, Archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap Nuenen 2023-2029” in acht te worden genomen.

Werkwijze

Voor handelingen die een wijziging inhouden van een rijksmonument is de uitgebreide procedure van toepassing. In de overige gevallen geldt de reguliere procedure. Inhoudelijke toetsing vindt plaats door advisering van respectievelijk de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de adviescommissie omgevingskwaliteit Nuenen. Bij benodigde instemming van de minister OC&W wordt deze aangevraagd (artikel 10.24, eerste lid onder a jo. 4.32, eerste lid, onder a of b Omgevingsbesluit). In de hoofdregel geldt dat wij het advies overnemen, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering. De beslissing op de aanvraag voor deze activiteiten baseren wij in beginsel dan ook op deze advisering.

 

Bij de uitvoering van projecten moet soms een archeologisch onderzoeksrapport worden ingediend. Archeologische onderzoeksrapporten worden altijd getoetst. De toetsing wordt uitgevoerd door een deskundige op gebied van archeologie, welke taak wij als verzoektaak bij de omgevingsdienst belegd hebben.

4. Activiteit brandveilig gebruik van een bouwwerk

De Omgevingswet en de 4 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) bevatten geen definitie voor het brandveilig gebruik van een bouwwerk. De Omgevingswet geeft wel een definitie voor het begrip bouwwerk. Bij het gebruiken van een bouwwerk moet aan de regels voor brandveilig gebruik worden voldaan. Het gebruiken van het bouwwerk valt hiermee onder de activiteit het brandveilig gebruik van een bouwwerk

Toetsingskader

Voor het brandveilig gebruik zijn regels opgenomen in hoofdstuk 6 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Soms moet het gebruik van het bouwwerk gemeld worden bij de gemeente. Met de Omgevingswet is de gebruiksvergunning vervallen, maar geldt voor (bijvoorbeeld een hotel) nog wel een meldingsplicht. In artikel 6.6 Bbl is een tabel opgenomen waarin per gebruiksfunctie is aangegeven vanaf welk aantal mogelijk aanwezige personen sprake is van een meldingsplicht voor brandveilig gebruik van het bouwwerk. Op grond van artikel 6.7 Bbl moet de gebruiksmelding 4 weken voor het begin van het gebruik worden gedaan. Er moeten een aantal gegevens en bescheiden worden ingediend. Dit staat opgesomd in artikel 6.8 Bbl. Als alle informatie compleet is, ontvangt de indiener van de melding een acceptatie. Daarna kan het gebouw in gebruik worden genomen.

Werkwijze

In afwijking van de algemene werkwijze toetst de veiligheidsregio VRBZO (i.p.v. de casemanager) of de melding volledig is. Vervolgens toetst de VRBZO op basis van de geldende wet- en regelgeving het adviesverzoek inhoudelijk, in die zin dat er beoordeeld wordt of er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt aan de hand van een vastgestelde checklist. Het landelijk toetsprotocol van de brandweer bepaalt het niveau van diepgang in de advisering5. De VRBZO adviseert in de regel binnen 10 werkdagen na het adviesverzoek melding brandveilig gebruik.

Wij nemen het advies van de VRBZO over, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering. Indien het op basis van de melding niet aannemelijk is dat het voorgenomen gebruik voldoende brandveilig is, stellen wij maatwerkvoorschriften.   

 

5. Maatwerkvoorschriften 

Toetsingskader

De mogelijkheid tot maatwerkvoorschriften wordt geboden middels het Bal en het Bbl. Er kan worden gesproken van twee typen maatwerkvoorschriften:

  • 1.

    gekoppeld aan vergunning, dan is een maatwerkvoorschrift een vergunningvoorschrift;

  • 2.

    een separaat maatwerkbesluit (los van een vergunning).

Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente afwijken van algemene regels. De gemeente kan met maatwerkvoorschriften bijvoorbeeld:

  • algemene regels nader invullen of aanvullen;

  • eisen opstellen die strenger of minder streng zijn dan de algemene regels; en

  • afwijken van een verbod in algemene regels.

Werkwijze

Het college kan een maatwerkvoorschrift gebruiken voor bijvoorbeeld onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden of het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het maatwerkvoorschrift kan ambtshalve worden opgesteld of op verzoek.

In paragraaf 4.3.2 van de Omgevingswet zijn algemene uitgangspunten die zaken als veiligheid en het beschermen van de gezondheid in het kader van maatwerkvoorschriften waarborgen. Daarnaast zijn er ook specifieke uitgangspunten, zoals toegankelijkheid van bouwwerken voor mensen met een functiebeperking en het toepassen van de best beschikbare technieken. Maatwerkvoorschriften zijn niet onbeperkt mogelijk. Beoordelingsregels voor vergunningen en de eisen aan vergunningvoorschriften gelden vaak ook voor maatwerkvoorschriften. De mogelijkheden zijn aangeduid in het Bal en Bbl.

6. APV en Bijzondere wetten

Het proces en de toetsingsniveaus voor onder andere de APV wordt hier beschreven. De meest voor- komende vergunningen zijn die voor evenementen en voor vergunningen op basis van de Alcoholwet. Hieronder worden de wetten en (gemeentelijke) regelingen uiteengezet die van toepassing zijn op de beoordeling van de vergunningen in het kader van de APV en bijzondere wetten.

1. APV

De APV bevat bepalingen die dienen ter bescherming van zaken als de openbare orde, de veiligheid en het milieu. De APV biedt de mogelijkheid tot het verlenen van vergunningen en ontheffingen van verboden. De keuze tussen vergunning en ontheffing in de APV is bepaald door de aard van de activiteiten. Zijn die onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar (of zelfs gewenst), dan ligt een vergunningenstelsel voor de hand. Gaat het in de regel om ongewenst gedrag, dat onder bepaalde omstandigheden bij de wijze van uitzondering aanvaardbaar is, dan ligt het systeem van ontheffingen voor de hand. Het gaat daarbij vaak om het inperken van de gevolgen van de activiteit.

Evenementen

In de APV is in artikel 2:25 een vergunningplicht opgenomen voor evenementen. Daarin staat dat het verboden is om zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

 

Voor een klein evenement is geen vergunning nodig , mits voorafgaand aan dit evenement melding wordt gedaan aan de burgemeester en het evenement voldoet aan alle hieronder gestelde eisen, in andere gevallen dient een vergunning te worden aangevraagd.

  • a.

    het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;

  • b.

    het evenement tussen 07:00 uur en 23:00 uur plaats vindt als de volgende dag een werkdag is en tussen 07:00 uur en 01:00 uur als de volgende dag geen werkdag is;

  • c.

    het geluidsniveau van versterkte muziek en/of versterkt stemgeluid tijdens het evenement niet hoger is dan 50 dB(A);

  • d.

    het evenement niet plaatsvindt op een doorgaande weg of op of aan een andere weg als daardoor het verkeer en/of de hulpdiensten ernstig worden belemmerd;

  • e.

    er geen gesloten tent wordt geplaatst en tenten en andere objecten niet op de rijbaan worden geplaatst, tenzij deze gemakkelijk en onmiddellijk te verplaatsen zijn;

  • f.

    er een organisator is; en

  • g.

    de organisator ten minste 20 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding een klein evenement verbieden als er aanleiding bestaat om te vermoeden dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu door het evenement in gevaar komt.

 

Zoals eerder gesteld is voor een evenement dat niet aan alle hierboven gestelde vereisten voldoet, een vergunning nodig. De evenementenvergunningen worden getoetst aan de kaders zoals opgenomen in de Nota Evenementenbeleid gemeente Nuenen 2015.

 

In het aanvraagformulier voor een evenement wordt ook de mogelijkheid geboden voor het aanvragen van een muziekontheffing op grond van artikel 4:6 van de APV en/of een muziekontheffing op grond van artikel 3 van de Zondagswet.

 

In de komende beleidsperiode (2024-2028) wordt het evenementenbeleid geëvalueerd en geactualiseerd.

Exploitatie

In de APV is een vergunningplicht opgenomen voor het exploiteren van een openbare inrichting. In artikel 2:28 en verder van de APV staan de toetsingskaders en de aanvullende weigeringsgronden genoemd. Verder is het aanwijzingsbesluit APV Nuenen c.a. 2018 opgenomen dat de vergunningplicht voor een terras in stand blijft en per individueel geval moet worden getoetst. In de exploitatievergunning wordt aangegeven wat de openingstijden zijn van de openbare inrichting en wie de leidinggevende zijn. De APV bevat verder nog wat bepalingen omtrent activiteiten die binnen een openbare inrichting niet mogen plaatsvinden. Worden deze bij een controle wel aangetoond dan kan de exploitatievergunning worden ingetrokken.

Standplaatsen

In artikel 5:18 van de APV is bepaald dat het is verboden een standplaats in te nemen, als:

  • een weigeringsgrond uit artikel 1.8 van deze APV van toepassing is.

  • de standplaats niet verkeersveilig is geplaatst.

  • de standplaats onevenredige overlast of hinder voor de omgeving veroorzaakt.

  • de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • dit in strijd is met een ter plaatse geldend bestemmingsplan.

Uiterlijk 4 weken voor het innemen van een standplaats moet hiervan melding zijn gedaan bij het college. Als deze melding niet of te laat wordt gedaan, is het niet toegestaan een standplaats in te nemen. Het college wijst plaatsen aan waar standplaats kan worden ingenomen en bepaalt daarbij ook hoeveel standplaatsen er per locatie per dag(deel) kunnen worden ingenomen. Zie hiervoor de vastgestelde “Beleidsnotitie standplaatsen gemeente Nuenen 2010”.

2. Alcoholwet

In de Alcoholwet zijn (vergunning)regels opgenomen voor bedrijven en paracommerciële rechtspersonen waar alcoholhoudende dranken worden verstrekt. Ook bevat de wet regels over het uitvoeren van werkzaamheden bij dergelijke bedrijven en rechtspersonen.

 

Horeca- en slijtersbedrijven, maar ook paracommerciële rechtspersonen (zoals sportkantines en buurt- en dorpshuizen) hebben, op basis van de Alcoholwet, een vergunning van de burgemeester nodig voor het verstrekken van alcoholhoudende drank.

 

In de Alcoholwet is bepaald welke stukken bij de vergunningaanvraag moeten worden ingediend en geeft hierbij het wettelijke toetsingskader aan. Elke aanvraag wordt volledig getoetst en zo nodig worden er voorschriften verbonden aan de vergunning. Vanuit het wettelijke toetsingskader is er een beoordeling van het levensgedrag. Bij relevante antecedenten van (toekomstige) leidinggevenden van het horecabedrijf of het slijtersbedrijf vindt altijd afstemming met de politie plaats.

 

Bij verordening kunnen regels worden gesteld over paracommerciële rechtspersonen. In de vijfde afdeling uit hoofdstuk 2 van de APV zijn hierover regels opgenomen. Deze regels hebben betrekking op regulering van deze rechtspersonen.

3. Wet op de Kansspelen

In de Wet op de Kansspelen staan regels omtrent vergunningen voor kansspelen, zoals loterijen, gokken en casino’s. In de APV zijn in afdeling 7 nadere regels gesteld voor wat betreft kansspelen en speelgelegenheden.

4. Winkeltijdenwet

Wanneer winkels open mogen zijn of juist gesloten moeten zijn, is opgenomen in de Winkeltijdenwet. Het uitgangspunt van deze wet is dat de winkel op zon- en feestdagen en voor 06.00 uur en na 22.00 uur gesloten zijn. Gemeenten kunnen echter zelf bepalen of (en in hoeverre) zij vrijstelling of ontheffing verlenen van deze verboden. Voor de gemeente Nuenen zijn hiervoor nadere regels opgesteld in de Verordening Winkeltijden 2013.

 

Toetsprotocol Besluit bouwwerken leefomgeving: Bbl

In dit toetsingsprotocol is voor het behandelen en beoordelen van aanvragen voor de activiteit bouw een bepaalde mate van diepgang in de bouwtechnische toets aan het Bbl aangebracht. We vergunnen onze aanvragen, voor wat betreft de toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving, risicogestuurd.

 

Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden getoetst aan de voorschriften uit het omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan), de redelijke eisen van welstand en het Bbl (voorheen Bouwbesluit 2012). Het toetsprotocol heeft betrekking op de voorschriften uit het Bbl (Bouwbesluit 2012). De wetgever heeft de technische voorschriften uit het Bbl (Bouwbesluit 2012) niet gedifferentieerd naar zwaarte. Bij de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet voor bepaalde normen worden bepaald of het aannemelijk is dat aan de normen uit het Bbl (Bouwbesluit) wordt voldaan. Deze aannemelijkheidstoets biedt enige ruimte om te kunnen variëren in toetsintensiteit. Door het protocol wordt hier invulling aan gegeven. Net als voor alle andere gemeenten is het ook voor Nuenen praktisch niet mogelijk om alle voorschriften even uitputtend te toetsen. Ook vraagt niet elk gebouw/bouwwerk om dezelfde mate van toetsing en controle. Bouwplannen lopen immers zeer uiteen.

 

Met het vaststellen van het toetsprotocol

  • worden bouwplannen eenduidig, consequent, transparant en adequaat getoetst. Hierdoor wordt de veiligheid van bouwwerken verhoogd en gewaarborgd, alsmede het gezond en veilig gebruik ervan;

  • worden keuzes en prioriteiten gemotiveerd en bestuurlijk vastgelegd;

  • kan naar inwoners en ondernemers herleidbaar worden aangegeven aan welke voorschriften uit het Bbl (Bouwbesluit 2012) hun aanvraag getoetst is en met welke intensiteit.

Het toetsen van een omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen aan het Bbl gebeurt op verschillende niveaus:

  • a)

    Snelle toets (S)

  • b)

    Visuele toets (V)

  • c)

    Representatieve toets (R)

  • d)

    Integrale toets (I)

Ad a) bij een Snelle beoordeling wordt er niet zo zeer gekeken naar de inhoud van de bij een bouwaanvraag behorende technische bescheiden (voorschriften van het Bbl), maar wordt er meer gelet op de aanwezigheid van de vereiste aan te leveren stukken (ontvankelijkheidstoets). Uiteraard vindt er wel nog een controle plaats op de andere toetsingskaders (omgevingsplan, welstand). De Snelle toets komt terug bij een aantal bouwwerken uit categorie C. het betreft de in principe minder complexe en niet/minder risicovolle activiteiten zoals een dakkapel, dakopbouw e.d.

 

Ad b) bij het Visueel beoordelen wordt er aandacht besteed aan de uitgangspunten van de ingediende bescheiden zonder deze inhoudelijk te controleren. De toetser bladert diagonaal door de stukken en bepaalt op ervaring zijn oordeel aangaande het betreffende aspect. Als het van toepassing is kijken we ook naar de uitkomst van bijvoorbeeld een berekening, want er mogen geen strijdigheden met het Bbl (Bouwbesluit) in de vergunning staan. Dit niveau van toetsting passen we toe op voorschriften waarvan de kans dat niet wordt voldaan gering is en de gevolgen indien niet wordt voldaan eveneens gering zijn, met andere woorden: als het risico gering wordt geacht.

 

Ad c) bij het Representatief toetsen wordt niet alles gecontroleerd maar worden er per te toetsen object enkele representatieve onderdelen gepakt. Deze belangrijke onderdelen worden dan geheel getoetst. Bekeken wordt of de uitkomsten realistisch zijn voor het gekozen ontwerp. Ook de tekeningen worden opengeslagen en op basis van ervaring wordt gekeken of het ontwerp voldoet aan de gestelde uitgangspunten. Is een uitkomst niet aannemelijk, dan zal de berekening altijd nagerekend moeten worden of moet verzocht worden om aanvullende gegevens.

 

Het is mogelijk om op basis van een aannemelijke uitkomst een vergunning te verlenen, nadere gegevens te vragen of een aanvullende buitencontrole voor te schrijven. Een vergunning weigeren op basis van een niet aannemelijke uitkomst zal vrijwel altijd in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. Indien een uitkomst niet aannemelijk is, dan zal deze altijd gecontroleerd/nagerekend moeten worden of kan door middel van een verzoek om aanvullingen meer duidelijkheid verschaft worden.

 

Bovenop wat bij de Visuele beoordeling wordt getoetst, wordt van ieder te toetsen aspect nagegaan of de uitgangspunten en de uitkomsten juist zijn. Voorbeeld toetsvraag: voldoen de uitkomsten van de ventilatiegegevens aan de eisen uit het Bbl (Bouwbesluit) en zijn er aannemelijke gegevens ingevoerd? Een voorbeeld van aannemelijke gegevens is bijvoorbeeld de ingevoerde vloeroppervlakken. Komen deze overeen met wat op tekening staat?

 

Ad d) bij het Integraal toetsen is het de bedoeling dat vrijwel alles van het desbetreffende onderdeel gecontroleerd en nagerekend wordt. Dit is een totale toets. Alle berekeningen worden nagerekend en van alle gegevens wordt gecontroleerd of er voldaan wordt aan de eisen.

 

Als blijkt dat iets niet juist is wordt een toetsingsniveau dieper getoetst. In principe is dat het eerst volgende toetsingsniveau. Blijkt bijvoorbeeld uit de visuele beoordeling dat er zaken niet lijken te kloppen, dan wordt het bouwplan alsnog representatief getoetst. Dit leidt tot het volgende overzicht:

 

Effect

Publiek toegankelijk gebouw

Bedrijfs gebouw

Projectmatignieuwbouw

Particuliere nieuwbouw

Particuliere aan- en bijgebouwen

Veiligheid

Brandveiligheid

I

I

R

R

V

Constructieve veiligheid

I

I

R

R

V

Gebruiksveiligheid

I

R

R

V

S

Gezondheid

Geluid

I

R

R

V

S

Vocht

V

V

V

V

S

Ventilatie

I

R

R

R

S

Daglichttoetreding

I

R

R

V

S

Bruikbaarheid

Toegankelijkheid

I

R

R

V

S

Parkeren

I

R

R

V

S

Energiezuinigheid

Duurzaamheid

EPC

R

R

R

R

S

Gebruik duurzame bouwmaterialen

R

V

V

R

nvt

 

Naast de vaste prioritering en de daarbij horende toetsniveaus is er te allen tijde ruimte om op basis van kennis en kunde per aanvraag om omgevingsvergunning een inschatting te maken of de vaste prioritering in dat specifieke geval adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden van de vastgelegde prioritering. Dit betekent niet dat als er niet gemotiveerd afgeweken is, en er iets misgaat, er gezegd kan worden dat er geen goede prioritering gehanteerd is.

 

In bovenstaande tabel is geen onderscheid gemaakt naar gebieden, zoals bijvoorbeeld buitengebied, woonwijken, bedrijventerreinen en het centrum. Het gaat in principe om de aard van het bouwwerk. Dit laat onverlet dat in specifieke gevallen van het schema kan worden afgeweken in gevallen dat de omgeving er wel toe doet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de veiligheid voor de omgeving door de aard van het gebruik van het bouwwerk.

 

Bijlage 2C Toezichtstrategie

 

In deze bijlage beschrijven wij de toezichtstrategie. In de toezichtstrategie lichten we toe:

 

  • 1.

    de begrippen toezicht en toezicht houden (1);

  • 2.

    het doel van de toezichtstrategie (2);

  • 3.

    de vormen van toezicht (3);

  • 4.

    de basiswerkwijze (4);

  • 5.

    de wijze waarop toezicht op de naleving van wet- en regelgeving wordt gehouden (5);

  • 6.

    én prioritair toezicht (6).

1 Begrippen toezicht en toezicht houden

De term ‘toezicht’ wordt vaak zowel in brede als in enge zin gebruikt. In brede zin is het de overkoepelende term voor al het inspectiewerk in combinatie met ‘handhaving’. In engere zin bedoelt men het als het concrete werk van een toezichthouder. Onder toezicht verstaan wij het uitvoeren van controle ter voorkoming van overtredingen en het naleven van voorschriften uit vergunningen of regelgeving.

 

Toezicht houden is het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, om daarna een oordeel daarover te vormen en het eventueel naar aanleiding daarvan ingrijpen. Speciaal daarvoor aangewezen toezichthouders voeren het toezicht uit. Een toezichthouder is een persoon die namens het bevoegde gezag is aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de wet- en regelgeving. Toezicht zorgt voor een belangrijk preventief effect. Bij toezicht voeren we een controle uit, ook zonder dat wij een overtreding vermoeden. We kunnen een bezoek aan een activiteit, een bedrijf, een locatie, een bouwwerk of een persoon brengen. Kortom met toezicht houden controleren wij óf en in hoeverre inwoners, bedrijven of instellingen regels naleven.

 

2 Doel van de toezichtstrategie

We richten het toezicht op de meest risicovolle situaties: waar de kans het grootst is dat het naleefgedrag onvoldoende is en dit leidt (of kan leiden) tot schade aan de leefomgeving, de volksgezondheid, de veiligheid en natuur. Het is namelijk onmogelijk om binnen de beschikbare capaciteit, middelen en tijd alle objecten, activiteiten en locaties op alle punten te controleren. Dit is ook niet nodig, want niet alle situaties zijn even risicovol. Voor de evaluatie van toezicht, registreren we het uitgevoerde toezicht en het naleefbeeld (waarop is toezicht gehouden en de overtredingssoorten).

Naast toezicht hebben we ook andere mogelijkheden om het naleefgedrag te verbeteren, bijvoorbeeld via communicatie en voorlichting. Hier staat meer over in de preventiestrategie (zie bijlage 2A).

 

3. Vormen van toezicht

Met toezicht kunnen overtredingen worden voorkomen (preventieve werking) of makkelijker worden hersteld. In deze toezichtstrategie leggen wij vast welke verschillende vormen van toezicht wij onderscheiden en wat de algemene werkwijze daarbij is. Toezicht kan er ook toe leiden dat wij uiteindelijk formeel handhavend (sanctionerend) moeten optreden. In de volgende strategie gaan wij in op de sanctiestrategie (bijlage 2D) die dan van toepassing is. Bij de toezichtstrategie onderscheiden wij een aantal trajecten, zijnde de verschillende vormen van toezicht die wij hanteren. Zie onderstaande tabel.

 

Traject

Omschrijving

Toezicht tijdens Realisatiefase

Het gaat hier om het houden van toezicht op het realiseren van een in een omgevingsvergunning omschreven activiteit. Dit traject start met aanvang van realisatie van de vergunde activiteit en eindigt nadat de activiteit gereed is.

Toezicht tijdens Beheer- of gebruiksfase

In deze fase van toezicht zien wij er op toe of (het gebruik van) gerealiseerde bouwwerken, open erven en/of terreinen in overeenstemming is met de in een vergunning of andere wettelijke kaders omschreven bouw- en gebruiksvoorschriften. Te denken valt aan het controleren op de constructieve staat van funderingen en dergelijke. Dit traject is aan de orde na realisatie van een omgevingsvergunning dan wel op bouwwerken/bouwen en/of gebruiken zonder omgevingsvergunning.

 

4 Basiswerkwijze

De wijze waarop wij toezicht voorbereiden en uitvoeren verschilt per casus en is afhankelijk van de fase van het toezicht. Wel is hierbij de onderstaande algemene werkwijze als rode draad te herkennen.

 

4.1 Voorbereiding toezicht (afhankelijk van het type controle aan de orde)

  • Verrichten dossieronderzoek op basis van aanwezig materiaal in digitale systemen of archief waarbij, voor zover het van toepassing is, onder meer het volgende wordt onderzocht:

    • o

      Wie is de (pand)eigenaar?

    • o

      Welk bedrijf is in het pand gevestigd/wie is gebruiker van het pand?

    • o

      Welke personen staan ingeschreven in de BRP?

    • o

      Wat is de bestemming van het pand?

    • o

      Welke vergunningen zijn verleend?

    • o

      Wat is de toezicht- en handhaving historie?

    • o

      Zijn er overige relevante bijzonderheden?

    • o

      Welke regelgeving is van toepassing? (o.a. bouw, bestemmingsplan)

  • Bepalen wat het doel van het toezichtbezoek is.

  • Toezicht kan zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Indien nodig kondigen wij het bezoek aan/ maakt de toezichthouder hiervoor een afspraak.

4.2 Uitvoering toezicht

  • Een toezichthouder deelt de reden van zijn komst mede en toont desgevraagd zijn legitimatiebewijs.

  • De toezichthouder voert het benodigde toezicht uit op betreffende locatie, noteert o.a. eigen waarnemingen en een eventuele toelichting van betrokkenen, neemt indien nodig verklaringen op of vordert inlichtingen en/of bescheiden. Bij de uitvoering van het toezicht maken wij, afhankelijk van het soort toezicht, gebruik van checklists. Soms maken wij foto’s en/of laten wij monsters nemen.

  • Voor zover mogelijk brengt de toezichthouder de betrokken persoon op de hoogte van de gedane bevindingen.

  • Indien de consequenties van de bevindingen direct en 100% duidelijk zijn, brengt de toezichthouder de betrokken persoon hiervan direct op de hoogte.

  • Daar waar nodig geven wij voorlichting (bijvoorbeeld over actuele ontwikkelingen, gevoerd handhavingsbeleid) en advies.

4.3 Afwerking controle

  • Van het toezichtsbezoek maken wij een rapportage op, conform de daarvoor vastgestelde format. O.a. de feitelijke bevindingen en overtredingen leggen wij hierin op een eenduidige en uniforme wijze schriftelijk vast, zodat een duidelijke en persoonsonafhankelijke dossiervorming plaats vindt.

  • Naar aanleiding van de uitkomsten van zijn bevindingen past de toezichthouder in overleg met de jurist handhaving zo nodig het stappenplan behorende bij de sanctiestrategie toe en legt de jurist handhaving de doorlopen stappen en genomen beslissingen vast.

  • Tenslotte koppelen wij de betrokkenen het resultaat van de controle terug. Dit kan ook via een eventueel toe te passen sanctie op basis van de sanctiestrategie (zie bijlage 2D).

5. Wijze waarop toezicht op de naleving van wet- en regelgeving wordt gehouden

5.1 Toezicht tijdens de realisatiefase (bouw)

In de realisatiefase controleren wij de realisatie van een verleende omgevingsvergunning. De mate waarin wij toezicht houden en de manier waarop wij dit doen is afhankelijk van de toegekende prioriteit en complexiteit van de vergunde activiteit. Tijdens de realisatiefase kan sprake zijn van de volgende type controles:

 

Type controle

Toelichting

Reguliere controle

Controle ter plaatse tijdens de uitvoering. Het kan hier gaan om controles met en zonder wachtmoment (waarbij de uitvoerder niet verder kan nadat de controle is uitgevoerd).

Administratieve controle

Controle op de naleving van regels/ voorschriften zonder fysiek bezoek. Bijvoorbeeld op basis van gegevens aangeleverd door de vergunninghouder en/of (lucht)foto’s.

Eindcontrole

Controle ter plaatse of op basis van gegevens aangeleverd door de uitvoerder of vergunninghouder/ (lucht)foto’s, ter gereedmelding van de realisatiefase.

 

Toezicht bouwtechnische kwaliteit van te bouwen bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1

Voor toezicht en handhaving van de Wkb voor gevolgklasse 1 hebben wij apart beleid opgesteld. Zie bijlage 3.

 

Toezicht bouwtechnische kwaliteit bouwen bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 2 en 3

Gevolgklasse 2 (bv. bibliotheken, onderwijsgebouwen en woongebouwen tot 70 meter hoogte) en 3 (bv. hoogbouw boven 70 meter, ziekenhuizen, tunnels etc.) komen niet eerder dan 5 jaar na inwerkingtreding onder kwaliteitsborging. Hiermee zal de gemeente de technische toetsing en het toezicht op gevolgklasse 2 in ieder geval tot en met 2028 blijven uitvoeren. Het is praktisch onmogelijk en bovendien niet efficiënt om elk bouwwerk op elk moment in de bouw te controleren. Daartoe ontbreken kortweg de mogelijkheden. Wij richten ons toezicht dan ook op de cruciale momenten in het bouwproces. Hiervoor onderscheiden wij tijdens de bouw de onderstaande toezichtmomenten. Per bouwfase kunnen meerdere controles gehouden worden.

 

Bouwfase

Toelichting

1. Aanloop

m.n. oriënteringsgesprek, uitzetten bouw, uitgraven bouwput, fundering op staal, fundering op palen

2. Onderbouw

m.n. funderingscontrole, riolering, begane grond

3. Bovenbouw

m.n. wanden/kolommen, stempels/steigers, vloeren en balken, constructie overige verdiepingen

4. Gevel/dak

m.n. dakconstructies, dakafwerking, buitenblad gevel, gevelopeningen.

5. Afbouw

Inclusief eindcontrole

 

Toezichtmomenten tijdens de bouwfase

De controle(s) in Nuenen of gebouwd wordt volgens de verleende vergunning vinden plaats op basis van aannemelijkheid en aan de hand van de Landelijke toezichtsmatrix bouw en verbouw van de Vereniging BWT. Met de komst van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is de systematiek ten opzichte van de eerdere versie onder het Bouwbesluit 2012 iets aangepast. Er is nu een specifieke risicomatrix en er zijn specifieke checklisten voor nieuwbouw (Hoofdstuk 4 Bbl) en voor verbouw/gebruikswijziging (Hoofdstuk 5 Bbl).

In de toezichtmatrix is inzichtelijk gemaakt welke toezichtmomenten aan de orde zijn, wat het gehanteerde minimale toezichtsniveau is én wat wij wanneer en in welke mate controleren.

 

Zo zullen wij bij nieuwbouw van een woning op meerdere momenten en andere onderwerpen toezicht houden dan bijvoorbeeld bij een ondergeschikte gevelwijziging bij bestaande bouw. In de praktijk zal de mate van toezicht niet altijd hetzelfde hoeven zijn. Het uitgangspunt bij het uitvoeren van het bouwtoezicht is evenwel dat alle verleende vergunningen minimaal via een (administratieve) eindcontrole worden gecontroleerd. Deze eindcontrole is ook een juridisch belangrijk moment omdat daarmee de werking van de vergunning eindigt en het bouwwerk een bestaand bouwwerk is geworden.

 

In de praktijk zal er verder vaak op basis van het principe van ‘opbouwen van vertrouwen’ worden gewerkt. Dit betekent dat tijdens de uitvoering, afhankelijk van de geconstateerde kwaliteit, de frequentie en diepgang van het toezicht naar boven of beneden kan worden bijgesteld. De toezichtmatrixen vormen daarom een leidraad. Het is uiteindelijk aan de toezichthouder zelf om op basis van de waargenomen situatie te bepalen wanneer en met welke intensiteit er tijdens de uitvoering van een project moet worden gecontroleerd om naleving van de vergunning en regels te bewerkstelligen.

 

Toezicht brandveilig gebruik tijdens de realisatiefase

Integrale risicogerichte controle met de brandweer

Bij omgevingsvergunningen waarbij de VRBZO een advies heeft gegeven, houdt de gemeentelijke bouwtoezichthouder tijdens de realisatiefase gezamenlijk toezicht met de toezichthouder van de VRBZO. De bouwtoezichthouder nodigt hiervoor de toezichthouder van de VRBZO uit. De gezamenlijke controlemomenten zijn bij voorkeur op het moment nadat alle brandcompartimenteringen zijn aangebracht, maar voordat de verlaagde (systeem)plafonds zijn bevestigd/dicht worden gelegd, en tijdens de eindoplevering van het bouwwerk.

 

Activiteit “brandveilig gebruik”

Het toezicht op omgevingsvergunningen voor de activiteit “brandveilig gebruik” en meldingen brandveilig gebruik maakt onderdeel uit van het wettelijke takenpakket van de VRBZO en is vanuit (provinciale) regelgeving verplicht of opgedragen aan de (toezichthouders van de) VRBZO.

 

Het lokale controlebestand wordt geactualiseerd met de verleende vergunningen, meldingen en nieuwe bedrijven. De VRBZO controleert of het bouwwerk voldoet aan de vergunning en/of geldende wet- en regelgeving. De diepgang van het toezicht is bepaald in het toezicht protocol van de VRBZO en hangt af van de risicoclassificatie, de geschiedenis van het bouwwerk en het soort gebruik. Waar mogelijk worden controles zoveel mogelijk integraal gehouden met c.q. afgestemd op de controles in het kader van de activiteit “bouwen van een bouwwerk”.

 

Toezicht milieu tijdens de realisatiefase

Het lokale controlebestand wordt door de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) geactualiseerd met de verleende vergunningen, meldingen en nieuwe inrichtingen/milieubelastende activiteiten. De ODZOB controleert of de inrichtingen voldoen aan de vergunningen en/of geldende wet- en regelgeving. De werkwijze en diepgang van het toezicht op deze activiteit vindt plaats overeenkomstig het uniform regionaal beleid dat thans geactualiseerd wordt en het ROK VTH komt te heten.

 

5.2 Toezicht tijdens de beheer- of gebruiksfase

De beheer- of gebruiksfase is veelal aan de orde nadat een omgevingsvergunning is gerealiseerd of bij bestaande bouwwerken, bouwen en/of gebruiken zonder omgevingsvergunning. Wij zien er op toe of (het gebruik van) een bouwwerk, open erf of terrein voldoet aan de in de vergunning of andere wettelijke kaders omschreven bouw- en gebruiksvoorschriften. Bij het toezicht in de beheer- of gebruiksfase kunnen wij onderstaande typen controles houden:

 

Type controle

Toelichting

Routinematige/periodieke controle

Systematisch toezicht op eenzelfde object waarbij wij jaarlijks controles inplannen op basis van de vastgelegde frequentie

Objectgerichte controle

Toezicht op bestaande objecten of wel bouwwerken en percelen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het controleren van bouwwerken op het gebied van brandveiligheid, controles op afloop van de instandhoudingstermijn van tijdelijke bouwwerken of toezicht van percelen op basis van het bestemmingplan.

Projectmatige/thematische controle

(Thematische) toezicht dat plaatsvindt in het kader van vooraf benoemde projecten of een projectmatige aanpak vergt.

Inventariserende controle

(Administratieve) controle gericht op het in kaart brengen van mogelijke overtredingen, knelpunten en/of risico’s bij een object, in een gebied of op een bepaald thema ter voorbereiding van objectgerichte en/of projectmatige/thematische controle(s).

Administratieve controle

Controle op de naleving van regels /voorschriften zonder fysiek bezoek. Bijvoorbeeld administratieve check of een vergunning nodig is, beoordeling van stukken, internetonderzoek of het vergelijken van luchtfoto’s.

Controle n.a.v. verzoek om handhaving

Controle naar aanleiding van een verzoek om handhaving.

Toezicht op meldingen

Toezicht naar aanleiding van meldingen van burgers, bedrijven en instellingen.

Ongewoon voorval

Controles naar aanleiding van een calamiteit c.q. ongewoon voorval.

Signaal toezicht

Een overkoepelende vorm van toezicht waarbij de toezichthouder een signaal doorgeeft als een geconstateerde overtreding buiten zijn expertise en of bevoegdheid valt. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld signalen over wettelijk verplichte basistaken of overige milieutaken die door de omgevingsdienst worden uitgevoerd.

 

Systematisch toezicht

Wij houden systematisch toezicht in de vorm van routinematige/periodieke controles. In de gemeente Nuenen is dit type controle alleen van toepassing bij het door de omgevingsdienst uitgevoerde (milieu)toezicht en het door de VRBZO uitgevoerde toezicht op brandveilig gebruik van bouwwerken. Het gaat hier in beide gevallen om wettelijke takenpakketten die verplicht of opgedragen zijn aan de genoemde uitvoeringsinstanties. Op het gemeente brede (milieu)toezicht is het regionale uniforme uitvoerings- en handhavingsbeleid van toepassing (ROK-VTH wordt thans geactualiseerd), waarnaar wij hiernaar verwijzen.

 

Type controles tijdens de beheer- of gebruiksfase

De routinematige/periodieke controles, objectgerichte controles, projectmatige/thematische controles, inventariserende controles en administratieve controles betreffen zogenaamde “programmatische” controles. Dit betekent dat wij deze controles in beginsel vooraf via het jaarlijkse uitvoeringsprogramma plannen. Hierbij is het onderwerp en de mate waarin wij toezicht houden afhankelijk van de toegekende bestuurlijke prioriteit of, bij systematisch toezicht, de toezichtfrequentie (zie hieronder). De manier waarop wij toezicht houden is veelal afhankelijk van de uit te voeren activiteit en het te realiseren doel, wat wij jaarlijks nader uitwerken in het uitvoeringsprogramma VTH. De overige controles vinden ad hoc plaats. Het gaat hier om controles die vooraf niet in het uitvoeringsprogramma te plannen zijn.

 

Aankondiging controles

Routinematige/periodieke controles kondigen wij in beginsel altijd aan, tenzij er een belangrijke reden is om af te zien van aankondiging. Indien een controle aanleiding geeft om een hercontrole te houden kondigen wij de nieuwe controle in beginsel niet aan, tenzij er een belangrijke reden is om de hercontrole wel aan te kondigen. Dit is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De overige controles kondigen wij in beginsel niet aan.

 

Samenwerking en afstemming

Als uitgangspunt hanteren wij samenwerking bij controles en voeren wij deze waar mogelijk en van toegevoegde waarde multidisciplinair of integraal uit. Hiervoor zoeken wij de samenwerking met gemeentelijke toezichthouders (o.a. BRP, BAG) en/of toezichthouders van andere handhavingsorganisaties (Politie, veiligheidsregio, omgevingsdiensten, Belastingdienst, andere gemeenten of andere instanties). Het kan dan o.a. gaan om op zichzelf staande gezamenlijke controles of bijvoorbeeld een gezamenlijke actiedag. Op deze manier kunnen wij efficiënter en effectiever toezicht houden en is de toezichtlast voor burgers en ondernemers lager. Waar multidisciplinaire of integrale controles niet mogelijk zijn werken wij zoveel mogelijk met signaaltoezicht. Daarnaast wisselen wij onderling informatie uit. Samenwerking en/of afstemming vindt in ieder geval plaats met de omgevingsdiensten, veiligheidsregio, politie, OM, belastingdienst en Waterschap. In hoofdstuk 6.2 van onderhavige U&HS wordt nader ingegaan op de diverse ketenpartners waarmee we samenwerken en die nodig zijn om onze VTH-doelstellingen te bereiken.

 

Toezicht in openbare ruimte (APV en bijzondere wetten)

Het toezicht bij een verleende vergunning voeren we geprioriteerd uit op basis van (risico)analyse (zie hoofdstuk 4.2 en 4.3 van onderhavige U&HS) en signalen uit het werkveld. Degene die vaker een overtreding begaan, bezoeken we vaker dan de degene wiens zaken goed op orde zijn. De wijze van toezichthouden is een open manier van communiceren. Hierbij geven we het algemene doel aan, dat we toezicht houden in het kader van het algemeen belang van naleving van wet- en regelgeving.

 

Evenementen

Aan de hand van de aard en omvang van het evenement wordt de wijze en intensiteit van het toezicht bepaald. Bij grootschalige evenementen vinden afhankelijk van risico’s en de duur van het evenement een of meerdere fysieke controles plaats voorafgaand en/of tijdens het evenement. Bij kleine en reguliere evenementen vindt toezicht vooral plaats aan de hand van meldingen (klacht).

 

Alcoholwet

Door zogenaamde hotspots te onderscheiden wordt regelmatig, bij voorkeur jaarlijks, een actuele (controle)lijst opgesteld van alcoholverkooppunten. In het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma VTH wordt het aantal controles en de soort controle opgenomen. De prioriteit ligt hierbij voornamelijk bij het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrens voor alcohol.

 

Projectmatig toezicht

Op het moment dat er vanuit bestuurlijke wensen of calamiteiten bepaalde thema’s, objecten en/of gebieden een hoge prioriteit krijgen en projectmatig opgepakt gaan worden, dan werken wij dit uit in het Uitvoeringsprogramma en/of het Jaarverslag. In het Jaarverslag wordt opgenomen met welke (onvoorziene) ontwikkelingen het VTH-domein te maken heeft gekregen en in het Uitvoeringsprogramma worden de werkwijze en de beschikbare middelen voor het projectmatige toezicht opgenomen.

 

Toezicht en surveillance door de boa

Handhaving van het openbaar gebied vraagt om een toeziend oog en waar nodig handhavende of corrigerende acties. De boa6 houdt toezicht op de openbare ruimte. Dit varieert van surveillance in alle wijken, gebieden en parken. Hierbij controleert de boa of voorgeschreven regels in lokale verordeningen en landelijke wetgeving worden nageleefd. Daarbij levert de boa zo een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en leefbaarheid van onze gemeente. Boa’s dragen doorgaans een uniform met herkenbaar insigne en doet het werk per auto, fiets of lopend. Dit bevordert de zichtbaarheid op straat. Voor het efficiënt en effectief uitoefenen van taken van de boa, is het van belang dat hij samenwerkt met zowel interne als externe relaties (bijv. de politie, de ODZOB, toezichthouder etc.).

 

Om handhavingstaken adequaat uit te voeren, is de boa bevoegd om onder meer boetes uit te schrijven, ID-bewijzen te vragen en voertuigen/voorwerpen weg te laten slepen.

 

Een boa heeft de volgende rollen:

  • Het achterhalen van de overtreder;

  • het aanspreken van de overtreder op de overtreding;

  • handhavend optreden tegen een overtreding;

  • het coördineren van een oplossing (eventueel in samenwerking met de politie, GGZ, beheer openbare ruimte etc.).

De taken van de boa zijn onder te verdelen in twee categorieën:

  • 1.

    Preventie: preventie is gericht op het voorkomen van overlast. Dit kan gebeuren door voorlichting en actieve surveillance. Hierbij vervult de boa tevens een signaalfunctie voor de algemene dienst op zowel het gebied van beheer openbare ruimte, groenvoorziening en reiniging.

  • 2.

    Repressie: repressie richt zich op het toezicht en de handhaving. De boa controleert op de naleving van regels. Daarnaast reageert de boa op binnengekomen meldingen van burgers, bedrijven en samenwerkingspartners.

Het werkterrein van de boa in Nuenen betreft de openbare ruimte (Domein I7). De afhandeling van meldingen neemt een groot gedeelte van de tijd in beslag en de resterende tijd wordt gebruikt voor preventie door surveillance.

 

6. Toezichtprioriteiten

De toegekende prioriteit (zie voor de prioriteiten hoofdstuk 4.3 van onderhavige U&HS) is bepalend voor de mate waarin wij toezichtactiviteiten in beginsel uitvoeren. Bij een zeer hoge en hoge prioriteit voeren wij actief toezicht uit en krijgt de afhandeling van signalen voorrang op andere werkzaamheden. Bij een gemiddelde prioriteit handelen wij signalen af afhankelijk van de aard en omvang van de klacht en kunnen wij planmatig toezicht uitvoeren. Bij een lage prioriteit voeren wij in beginsel passief toezicht uit.

 

Prioriteit

Mate van toezicht

Zeer Hoog

(Pro)actief

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een zeer hoog risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • De gemeente neemt initiatief tot controles op deze activiteiten met een zeer hoog risico,

hoog

Actief

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een hoog risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden.

Gemiddeld

Actief en/of passief

  • Signalen bij activiteiten met een gemiddeld risico (klachten, meldingen en handhavingsverzoeken) worden afhankelijk van aard, ernst en omvang afgehandeld.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden

Laag

Passief

  • Signalen bij activiteiten met een laag risico (klachten, meldingen of handhavingsverzoeken) worden niet of niet direct afgehandeld, tenzij acuut ingrijpen noodzakelijk is. We informeren waar mogelijk de betrokkenen hierover.

  • Signalen kunnen worden gebundeld (om informatie over problematiek op te bouwen) en daarna mogelijk tijdens planmatig toezicht (thema-doelgroep- of gebiedsgericht) worden opgepakt.

 

Landelijke toezichtsmatrix bouw en verbouw van de Vereniging BWT.

 

 

 

Bijlage 2D Sanctiestrategie Nuenen

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

In deze strategie komt aan de orde hoe we optreden tegen overtredingen, welke bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen daarbij ingezet kunnen worden, hoe we bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving afstemmen en hoe we zo integraal mogelijk te werk gaan en hoe we de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO ) toepassen.

 

Juridisch kader

Artikel 13.6 lid 2 van het Omgevingsbesluit schrijft voor dat de sanctiestrategie inzicht geeft in:

  • De afspraken die door bestuursorganen onderling en met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt over samenwerking bij en afstemming van werkzaamheden en,

  • De wijze waarop bestuurlijke sancties en termijnen die bij het opleggen en ten uitvoer leggen daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd en,

  • De wijze waarop wordt gehandeld na geconstateerde overtredingen die zijn begaan door of in naam van een bestuursorgaan of een andere tot de overheid behorende instantie wordt uitgevoerd.

  • Besluiten uit een eventueel sanctietraject zijn voor bezwaar en beroep vatbaar. Hiervoor gelden de bepalingen uit hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Handhavingsuitgangspunten:

  • We hebben oog voor de situatie ‘achter’ de overtreding/overtreder, tenzij sprake is van willens en wetens overtreden van de regels.

  • Bij constateringen van overtredingen met acuut gevaar wordt direct opgetreden.

  • Op formeel ingediende handhavingsverzoeken wordt geacteerd.

  • Bij het handhavend optreden tegen overtredingen passen wij de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) toe als richtlijn.

  • Behalve bij spoedeisende omstandigheden is bestuursrechtelijke handhaving het sluitstuk van een voortraject waarbij mogelijke oplossingen zijn bekeken en afgewogen.

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)

Wij hanteren de (interventiematrix van de) LHSO als richtlijn voor ons handhavend optreden als het gaat om de U&H-taken die Omgevingswet gerelateerd zijn. De LHSO is een landelijk geldend afwegingsinstrument dat gemeenten volgen om van bevinding (constatering van een overtreding) naar interventie (wijze/mate van handhavend optreden) te komen.

 

De LHSO heeft als doel dat overheden interveniëren op een wijze die passend is bij iedere bevinding. Dat wil zeggen dat zij weloverwogen kiezen - afhankelijk van de situatie - voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- en strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden.

 

Op basis van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder wordt informerend, waarschuwend of bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden. In vergelijkbare situaties worden vergelijkbare keuzes gemaakt en interventies op vergelijkbare wijze gekozen en toegepast. De term ‘handhavingsstrategie’ drukt uit dat interveniëren breder is dan het opleggen van sancties.

 

Met de LHSO wordt door middel van het doorlopen van de volgende stappen een passende interventie bij iedere overtreding bepaald.

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Stap 1 – Positionering bevinding in de interventiematrix

Aan de hand van het gedrag van de overtreder (typeren van de overtreder) en de (mogelijke) gevolgen van de overtreding voor de fysieke leefomgeving zoals erfgoed, gezondheid, veiligheid, ruimtelijke ordening, natuur e.d. wordt de uitgangspositie in de interventiematrix bepaald. Zie hieronder figuur 1.

 

Figuur 1

 

Stap 2 – Bepalen verzwarende aspecten

De volgende verzwarende aspecten worden betrokken bij de afweging om het bestuurs- en/of strafrecht toe te passen:

  • 1.)

    verkregen financieel voordeel,

  • 2.)

    recidive,

  • 3.)

    geen herstelsanctie mogelijk (financiële sanctie heeft vermoedelijk geen effect),

  • 4.)

    combinatie met andere relevante delicten,

  • 5.)

    medewerking van malafide deskundige derden (“facilitators”),

  • 6.)

    normbevestiging,

  • 7.)

    waarheidsvinding.

Hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven.

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Stap 3 – Bepalen of overleg met politie en OM noodzakelijk is

De toezichthouder bepaalt samen met de jurist handhaving of overleg over de toepassing van het bestuurs- en/of strafrecht nodig is op basis van de beoordeling van de bevinding met de interventiematrix (Stap 1) en de afweging van de verzwarende aspecten (Stap 2). Dit overleg beoogt een weloverwogen inzet van het bestuursrecht, het bestuurs- én strafrecht of alleen het strafrecht.

 

Stap 4 – Optreden met de interventiematrix

De LHSO gaat uit van het in principe zo licht mogelijk starten met interveniëren gericht op herstel en het vervolgens snel inzetten van zwaardere interventies als naleving uitblijft. De handhaver gebruikt bij stap 4 de interventiematrix uit de LHSO (zie hieronder figuur 1 ‘interventiematrix’). Dit werkt als volgt:

  • De handhaver kijkt naar de interventies in het segment van de toepasselijke interventiematrix waarin hij de bevinding eerder met behulp van stap 1 in de basisinterventiematrix heeft gepositioneerd.

  • De handhaver kiest voor de minst zware (combinatie) van de bij het betreffende segment behorende interventies, tenzij de handhaver motiveert dat een andere (combinatie van) interventie(s) in de betreffende situatie passender is. Daarbij maakt hij gebruik van zijn bevindingen bij stap 2 (inzake eventuele verzwarende aspecten).

  • De handhaver zet de betreffende (combinatie van) interventie(s) in totdat sprake is van naleving. Als naleving binnen de door de handhaver bepaalde termijn uitblijft, pakt de handhaver direct door via het inzetten van een zwaardere (combinatie van) interventie(s).

Stap 5 – Vastlegging

De doorlopen stappen en genomen beslissingen zijn verifieerbaar en transparant vastgelegd in het geautomatiseerde systeem Djuma.

 

Figuur 6 Interventiematrix LHSO

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Handhaving tegen bestuursorganen

In de praktijk kan het voorkomen dat de gemeente Nuenen en/of een ander bestuursorgaan een overtreding begaat waartegen handhavend moet worden opgetreden. Hierbij maken we geen onderscheid in de wijze van handelen bij geconstateerde overtredingen. Overtredingen door eigen en/of andere bestuursorganen worden op eenzelfde manier aangepakt en afgehandeld als bij burgers en bedrijven.

 

Bestuursrechtelijke instrumenten

Als sprake is van een overtreding, kunnen onderstaande bestuursrechtelijke instrumenten worden ingezet.

  • 1.

    Waarschuwing : Wij kunnen een waarschuwing opleggen. De overtreder wordt middels een brief op de hoogte gesteld van de overtreding. In de brief wordt een termijn opgenomen waarin wij de overtreder verzoeken de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Is de overtreding na afloop van de genoemde termijn niet beëindigd of heeft de overtreding zich herhaald, dan gekozen worden voor het opleggen van een dwangsom of bestuursdwang.

  • 2.

    Last onder dwangsom : Middels een last onder dwangsom wordt aan een overtreder opgedragen om binnen een gestelde termijn (de begunstigingstermijn) de overtreding ongedaan te maken. Wanneer de overtreder dit niet doet, verbeurt de overtreder van rechtswege (automatisch) de in het besluit opgenomen dwangsom. Voorafgaand aan het opleggen van het definitieve besluit, wordt een voornemen toegezonden aan de overtreder.

    Hierin wordt aangegeven dat het college voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren middels een zienswijze. De ingediende zienswijze wordt vervolgens betrokken bij de besluitvorming.

    Na afloop van de in het definitieve besluit opgenomen begunstigingstermijn, wordt een hercontrole uitgevoerd. Als blijkt dat de overtreding niet is beëindigd of zich heeft herhaald, verbeurt de overtreder van rechtswege (automatisch) de in het besluit opgenomen dwangsom. De overtreder ontvangt dan een brief dwangsom verbeurd, waartegen een zienswijze kan worden ingediend. Als het college besluit om de verbeurde dwangsom in te vorderen, dan ontvangt de overtreder een invorderingsbeschikking.

    Slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden besloten om van invordering af te zien.

  • 3.

    Last onder bestuursdwang : De last onder bestuursdwang is het meest ingrijpende instrument dat bestuursrechtelijk ter beschikking staat. Dit instrument wordt om die reden alleen ingezet in spoedeisende situaties en bij ernstige overtredingen die directe dreiging vormen voor veiligheid, openbare orde of de volksgezondheid. Bij de toepassing van een last onder bestuursdwang wordt hetzelfde proces doorlopen als bij de last onder dwangsom.

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

De overtreder zal eerst een voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ontvangen waartegen een zienswijze kan worden ingediend, tenzij er sprake is van spoedeisendheid en de overtreding direct door de gemeente wordt beëindigd. In het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt ook een termijn (begunstigingstermijn) opgenomen.

 

Indien de overtreder de overtreding niet binnen de genoemde termijn beëindigd, dan draagt de gemeente hier zelf zorg voor. De kosten die hierbij worden gemaakt, worden op de overtreder verhaald. In het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt ook een termijn (begunstigingstermijn) opgenomen. Indien de overtreder de overtreding niet binnen de genoemde termijn beëindigd, dan draagt de gemeente hier zelf zorg voor. De kosten die hierbij worden gemaakt, worden op de overtreder verhaald.

 

Hoogte van de last onder dwangsom

Een bestuursorgaan heeft bij het bepalen van de hoogte van de last onder dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid. De hoogte van de last onder dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit)

 

Duur van de begunstigingstermijn

De begunstigingstermijn moet voldoende lang zijn om als overtreder de opgelegde verplichtingen uit te kunnen voeren en de termijn moet gelet op de omstandigheden van het geval redelijk zijn. De begunstigingstermijn mag daarentegen niet langer zijn dan noodzakelijk. Hiermee wordt een open einde van het handhavingstraject voorkomen.

 

Begunstigingstermijn en hoogte dwangsom

Voor het bepalen van de begunstigingstermijn en/of de hoogte van de dwangsom bij VTH-overtredingen wordt als richtlijn gebruik gemaakt van de meest actuele versie van de Landelijke Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen en de laatste jurisprudentie. De Landelijke Leidraad is een overzicht met veel voorkomende overtredingen. Hierbij zijn dwangsombedragen en termijnen vermeld. Dit overzicht wordt structureel actueel gehouden aan de hand van ervaringen en inzichten. Het vaststellen van de hoogte en de maximaal te verbeuren dwangsom is altijd afhankelijk van de overtredingssituatie. In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn om, gezien de omstandigheden van een geval, een hoogte van een dwangsom en/of een begunstigingstermijn vast te stellen in afwijking van de in de leidraad genoemde bedragen en begunstigingstermijnen.

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Verlengen begunstigingstermijn

Wij verlengen in principe vastgestelde begunstigingstermijnen in handhavingsbeschikkingen niet.

Er kan echter een gegronde reden zijn waarom wij alsnog de begunstigingstermijn verlengen of opschorten. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de overtreder zelf aangeeft meer tijd nodig te hebben om de overtreding op te heffen en reeds serieuze stappen heeft ondernomen en nog onderneemt om de overtreding te beëindigen. Wanneer de begunstigingstermijn wordt verlengd is dit een nieuw besluit waartegen voor alle belanghebbenden bezwaar en beroep open staat.

 

Het indienen van bezwaar of instellen van beroep schort de werking van de handhavingsbeschikking niet op. Dit betekent dat de bezwaarmaker bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen om bijvoorbeeld te voorkomen dat dwangsommen verbeuren. Dat er enkel een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, is in de regel geen reden om de begunstigingstermijn op te schorten. De voorlopige voorzieningenrechter kan beslissen de begunstigingstermijn te schorsen tijdens bezwaar/beroepsprocedures.

Geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning

Van het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning kan alleen sprake zijn als een begunstigde beschikking is verleend en deze een relatie heeft met de overtreding. Het intrekken van de vergunning maakt geen einde aan de strijdigheid, maar vergroot deze meestal. Zaken die ook onder de betreffende beschikking vallen en rechtmatig zijn verliezen hierdoor hun rechtmatigheid.

Het intrekken van een vergunning is een zwaar middel, dat wij alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen en zullen toepassen.

 

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

 

Tijdelijk stilleggen activiteiten

Zodra onze toezichthouder niet-toegestane activiteiten constateert en in overleg geen oplossing te vinden is, kan hij ter plaatse in overeenstemming met de interventiematrix in de LHSO mondeling de activiteiten stilleggen. Wij bevestigen de stillegging zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen twee werkdagen schriftelijk aan degene tot wie het bevel tot stilleggen is gericht. Met de stillegging ‘bevriest’ het bevoegde gezag de situatie (tijdelijk) en voorkomt zo dat de situatie in ernst en omvang toeneemt.

 

Tijdens de controle geeft de toezichthouder precies aan over welke activiteiten het gaat. Indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven kan de toezichthouder toestaan sommige activiteiten af te maken. Ook mogen soms tijdelijke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat er schade of gevaarlijke situaties ontstaan. Hier worden ter plaatse duidelijke afspraken over gemaakt die wij ook in de beschikking tot stillegging vastleggen.

 

Door de stillegging van de activiteiten is een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang beëindigd. We informeren de wethouder hierover indien het zaken betreft met een grote maatschappelijke impact of politieke gevoeligheid. Met de stillegging leggen wij gelijktijdig een (preventieve) last onder dwangsom op om te voorkomen dat er verder wordt gegaan met de activiteit c.q. de overtreding opnieuw plaatsvindt.

 

Kosten bestuursdwang en Invordering verbeurde dwangsom

De kosten die de gemeente moet maken voor het voorbereiden en het daadwerkelijk uitvoeren van een last onder bestuursdwang verhalen wij op de overtreder door het nemen van een kostenverhaalsbeschikking.

 

Na het verbeuren van dwangsommen nemen wij conform de wettelijke bepalingen een invorderingsbeschikking.

 

Basiswerkwijze invorderen ten aanzien van verbeurde dwangsommen:

  • 1.

    Voortraject: Een verbeurde dwangsom moet op basis van artikel 5:33 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) binnen 6 weken nadat deze van rechtswege verbeurd is betaald worden. Na het verbeuren van een dwangsom berichten wij overtreder hierover en verzoeken wij de dwangsom via een bijgevoegde factuur tijdig te betalen.

  • 2.

    Voornemen invorderen: Als de verbeurde dwangsom (factuur) niet betaald wordt sturen wij tijdig een constateringsbrief met voornemen tot invorderen. De overtreder stellen wij daarbij in de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze.

  • 3.

    Invorderingsbeschikking: Na het (onbetaald) verstrijken van de (zienswijzen)termijn nemen wij op basis van artikel 5:37 Awb tijdig een invorderingsbeschikking. In de beschikking stellen wij gemotiveerd vast hoe de last onder dwangsom is overtreden en in welke mate daardoor de dwangsom is verbeurd. Ook vermelden wij tot invordering over te gaan nu de betaling niet binnen de gestelde termijn is voldaan en er geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. Eventueel ingebrachte zienswijze(n) betrekken wij hierbij. Tegen de invorderingsbeschikking staat bezwaar open.

Sanctiestrategie: gericht op het optreden tegen overtredingen

  • 4.

    Aanmaning: Tegelijkertijd of (direct) na de invorderingsbeschikking sturen wij bij uitblijvende betaling een aanmaning (artikel 4:112 Awb). Uit de aanmaning blijkt onmiskenbaar dat ingeval niet wordt betaald na afloop van de daarin vermelde betalingstermijn van twee weken dwanginvordering zal volgen.

  • 5.

    Dwangbevel: Als na de aanmaning nog niet wordt betaald, wordt het verschuldigde bedrag bij dwangbevel ingevorderd. Dat dwangbevel is de officiële kennisgeving waarin de verplichting tot betaling van de dwangsom is vastgelegd. Het dwangbevel wordt bij deurwaardersexploot aan de debiteur betekend.

Basiswerkwijze ten aanzien van kostenverhaal bestuursdwang:

  • 1.

    Brief met voornemen gemaakte bestuursdwangkosten: Wij sturen een brief waarin wij aangeven voornemens te zijn de gemaakte bestuursdwangkosten in te vorderen. Een verzoek om betaling is nog niet aan de orde omdat de betalingsverplichting -anders dan bij een last onder dwangsom- voortvloeit uit de kostenverhaalbeschikking. Wel zenden wij informatie over de opbouw en hoogte van de voorgenomen in te vorderen bestuursdwangkosten. Ook bieden wij de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze.

  • 2.

    Kostenverhaalbeschikking: Vervolgens stellen wij de kostenverhaalbeschikking vast en betrekken daarbij de eventueel ingebrachte zienswijze(n). Bij dit besluit voegen wij een factuur met een betalingstermijn van 6 weken.

  • 3.

    Aanmaning: Bij uitblijvende betaling sturen wij na het verstrijken van de betalingstermijn tijdig een aanmaning. Uit de aanmaning blijkt onmiskenbaar dat ingeval niet wordt betaald na afloop van de daarin vermelde betalingstermijn van twee weken dwanginvordering zal volgen.

  • 4.

    Dwangbevel: Als na de aanmaning nog niet wordt betaald, wordt het verschuldigde bedrag bij dwangbevel ingevorderd. Dat dwangbevel is de officiële kennisgeving waarin de verplichting tot betaling van de dwangsom is vastgelegd. Het dwangbevel wordt bij deurwaardersexploot aan de debiteur betekend.

Boetebevoegdheid artikel 18.12 Omgevingswet

Nieuw (en relatief onbekend) is de boetebevoegdheid in artikel 18.12 Omgevingswet voor bevoegde gezagen om een boete op te leggen voor een overtreding van de regels in het omgevingsplan “over het gebruik of de staat van open erven of terreinen of het gebruik van gebouwen, of over het tegengaan van hinder”. Dat is een ruime toekenning van deze nieuwe boetebevoegdheid. De gemeente Nuenen werkt (nog) niet met de bestuurlijke boete als sanctiemiddel.

 

Bijlage 2E Strategie bij meldingen en handhavingsverzoeken

 

Strategie bij meldingen en handhavingsverzoeken

Overtredingen of mogelijke overtredingen kunnen ook door derden onder de aandacht van de gemeente worden gebracht. Dit kan door middel van het indienen van een mondelinge of schriftelijke melding of door middel van het indienen van een schriftelijk verzoek om handhaving.

Het omgaan met deze meldingen en verzoeken om handhaving vraagt een specifieke aanpak.

 

De algemene werkwijze is als volgt:

Meldingen

Indien iemand weet of vermoed dat er sprake is van een overtreden situatie kan dit gemeld worden bij de gemeente. Omgevingswet (voorheen Wabo)-gerelateerde meldingen komen binnen via een Melding Openbare Ruimte (MOR). Het in het zaaksysteem Djuma geïntegreerde werkproces kent een aantal stappen en checklists. De melding wordt digitaal ingediend door de melder zelf, of een medewerker van het KCC maakt de melding aan namens de melder die telefonisch zijn melding heeft ingediend. Vervolgens wordt via het zaaksysteem Djuma de melding aan een behandelaar toegevoegd die ervoor zorgt dat, indien nodig, een controle wordt uitgevoerd of er sprake is van een overtreding en zo ja of de overtreding legaliseerbaar is. Als de overtreding niet legaliseerbaar is, wordt de handhavingsprocedure gestart.

 

Bij een melding bepalen wij aan de hand van de in dit beleid opgenomen prioritering of, en zo ja, wanneer de melding in behandeling wordt genomen. Zoals hierboven reeds is aangegeven worden meldingen altijd geregistreerd. Is sprake van een hoge prioriteit, dan nemen wij de melding in beginsel direct in behandeling. Een toezichthouder beoordeelt de situatie op locatie, waarna wij de melder desgewenst informeren over de verdere afhandeling van de melding. In geval van een melding is de gemeente niet aan een beslistermijn gebonden, doch streven wij ernaar om de melder zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven.

 

Verzoeken om handhaving

Bij een schriftelijk verzoek om handhaving nemen wij zo snel mogelijk (mondeling of schriftelijk) contact op met de verzoeker om handhaving of diens gemachtigde. In dit contact bespreken wij wat het belang en doel van het verzoek is en wat verzoeker van de gemeente kan verwachten. Vervolgens onderzoeken wij de situatie en informeren wij alle belanghebbenden (dus ook de mogelijke overtreder) over de afhandeling en de verdere procedure. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. In samenspraak met de verzoeker zoeken wij naar een snelle en informele oplossing van het probleem. Wordt hiermee geen oplossing bereikt en hebben wij een overtreding geconstateerd, wegen wij aan de hand van de hiervoor genoemde sanctiestrategie af hoe wij hier verder mee omgaan. Bij een verzoek om handhaving geldt een beslistermijn van 8 weken.

 

Bij anonieme verzoeken om handhaving volgen wij de aanpak zoals bij een melding, met het verschil dat de verzoeker vanwege zijn anonimiteit niet op de hoogte kan worden gesteld van de werkwijze van de gemeente.

 

Bijlage 2F Gedoogstrategie

 

Gedoogstrategie: gericht op gemotiveerd accepteren van overtredingen

 

Gedogen

Wetten zijn geen vrijblijvende normen, maar moeten worden nageleefd en gehandhaafd (beginselplicht tot handhaving). Alleen in uitzonderingsgevallen kan gedogen aanvaardbaar zijn. Gedogen betekent dat door het bestuursorgaan, zoals de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders, dat bevoegd is tot handhaving willens en wetens niet wordt opgetreden tegen een situatie die strijdig is met de geldende regels. In principe is het gedogen van een overtreding ongewenst. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties (overmachts- en/of overgangssituaties) is het (tijdelijk)gedogen van een overtreding een alternatief voor handhavend optreden. Uitgangspunt blijft echter dat gedogen met grote terughoudendheid moet worden betracht.

 

Gedogen is de uitzondering

In de nota Grenzen aan gedogen stelde het kabinet voorwaarden aan gedogen. Het kabinet wilde voorkomen dat overheden lichtvaardig of willekeurig gedogen. De gemeente Nuenen onderschrijft deze nota. Volgens het landelijke beleidskader is gedogen slechts aanvaardbaar in uitzonderingsgevallen (overmachts- en overgangssituaties) en onder voorwaarde dat de situatie beperkt is in omvang en/of tijd.

 

Op basis van de in wetgeving en jurisprudentie vastgelegde uitgangspunten geldt voor gedogen een aantal eisen te weten:

  • Alleen in uitzonderingssituaties (overgangs- of overmachtssituaties, concreet zicht op legalisatie).

  • Gedogen moet uitdrukkelijk. Dat wil zeggen de betrokken partners moeten betrokken zijn bij de beslissing.

  • Gedogen moet schriftelijk. In de gedoogbeslissing moet worden vermeld dat de overtreding voor eigen risico plaatsvindt en niet vrijstelt van strafrechtelijke vervolging. Tegen een gedoogbeslissing, een weigering een gedoogbeslissing te nemen en een intrekking van een gedoogbeslissing kunnen geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend omdat een gedoogbeslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Gedogen moet tijdelijk zijn.

  • Zelfs wanneer een gedoogbeslissing is genomen kan in bepaalde omstandigheden alsnog handhavend worden opgetreden. Bijvoorbeeld als zich onvoorziene omstandigheden voordoen die zwaarder wegen dan het belang van de gerechtvaardigde verwachtingen die worden opgewekt door het nemen van de gedoogbeslissing.

Gedoogstrategie: gericht op gemotiveerd accepteren van overtredingen

 

Juridisch kader: Een gedoogbeslissing is geen besluit en kan niet worden aangevochten bij de bestuursrechter (ECLI: NL: RVS: 2019: 1356 van 24 april 2019). Iemand die wordt geconfronteerd met een gedoogbeslissing kan het gemeentebestuur vragen om handhaving. Tegen een besluit op zo’n handhavingsverzoek kan beroep worden ingediend bij de bestuursrechter.

 

Bijlage 3 Beleid Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen

 

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: de Wkb) is op 1 januari 2024 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wkb is het bouwproces en de rol en taken van de gemeente gewijzigd voor bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 (o.a. grondgebonden woningen en industriehallen van maximaal twee bouwlagen).

 

De gemeente kan handhaven als niet aan de wettelijke regels voor kwaliteitsborging is voldaan. Daarnaast blijft de gemeente te allen tijde het bevoegd gezag en kan zij handhaven als er niet voldaan wordt aan de technische voorschriften zoals deze gesteld zijn in het Bbl.

 

Dit Wkb-beleid geeft aan hoe risicogestuurd en/of steekproefsgewijze toetsing en toezicht invulling krijgt bij bouwmeldingen gevolgklasse 1.

 

In dit beleid wordt aangegeven:

  • hoe de gemeente de bouwmelding beoordeelt;

  • hoe de gemeente tijdens de bouw toezicht houdt en zo nodig handhaaft en;

  • hoe de gemeente de gereedmelding beoordeelt en zo nodig handhaaft tegen ingebruikname bij het ontbreken van een verklaring van de kwaliteitsborger.

De wetgever heeft uitdrukkelijk aangegeven dat de gemeente zelf de keuze kan maken wanneer zij wel handhaaft en wanneer niet. Daarenboven is het vanwege de beschikbare capaciteit binnen de gemeente niet mogelijk en ook onwenselijk om altijd te handhaven.

De gemeente heeft in dit Wkb-beleid de keuze gemaakt om (conform de uitkomst van de risico-analyse zie bijlage 1) prioriteit te geven aan de handhaving bij constructieve onveiligheid en brandonveiligheid. Veiligheid is een groot goed.

 

In dit Wkb-beleid wordt ingegaan op de handhavingsmogelijkheden die de gemeente heeft en hoe zij hier invulling aan geeft. Hierbij is de handreiking van de VNG “Toezicht en handhaving Wkb Handelingsperspectieven voor gemeenten, versie 2- januari 2024” als richtlijn genomen.

 

Stelsel van kwaliteitsborging: nieuwe rol gemeente

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: de Wkb) is gelijktijdig met de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wkb is het bouwproces en de rol en taken van de gemeente gewijzigd voor bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 (o.a. grondgebonden woningen en industriehallen van maximaal twee bouwlagen ). De eerste vijf jaar (tot januari 2029) geldt het stelsel van kwaliteitsborging alleen voor bouwwerken uit gevolgklasse 1. Verbouwingen, waarbij de draagconstructie, brandcompartimentering of gevelisolatie wijzigt, worden in ieder geval tot 1 juli 20258 niet door de kwaliteitsborger beoordeeld.

 

Het stelsel van kwaliteitsborging is onderdeel van bouwen onder de Omgevingswet. De grootste verandering is de “knip” in de omgevingsvergunning voor bouwen in:

  • 1.

    een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; en

  • 2.

    een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit.

Ad.1 een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit

De gemeente toetst een bouwplan bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit aan het omgevingsplan (de opvolger van het bestemmingsplan, de welstandsnota en de bouwverordening). Dit betekent dat de gemeente bij deze omgevingsvergunning niet toetst aan technische bouwvoorschriften. In beginsel geldt een vergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit. In hoofdstuk 2 van het Bbl en in de bruidsschat (straks omgevingsplan) staat wanneer een bouwplan omgevingsplan-vergunningvrij is.

 

Ad.2 een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit.

Daarnaast kan het zijn dat voor een bouwwerk een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit is vereist. De gemeente toetst het bouwplan aan de technische bouwvoorschriften uit het Bbl en het gemeentelijke maatwerk in het omgevingsplan. In hoofdstuk 2 Bbl staat of een technische vergunningplicht geldt. Als een vergunningplicht geldt, toetst de gemeente het bouwplan op dezelfde wijze als eerder onder de Wabo; het treft een aannemelijkheidstoets.

 

Gevolgklasse 1

Het stelsel van kwaliteitsborging uit de Wkb regelt dat als een bouwwerk onder gevolgklasse 1 valt, er geen vergunningplicht geldt voor de (technische) bouwactiviteit. In de plaats daarvan moet de initiatiefnemer dan een bouwmelding onder kwaliteitsborging indienen bij de gemeente. Deze dient 4 weken voor de start van de bouwwerkzaamheden te zijn ingediend. De bouwmelding vermeldt welke private kwaliteitsborger erop toeziet dat het te realiseren bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften zal voldoen en met welk instrument voor kwaliteitsborging (beoordelingsmethodiek) hij werkt. De kwaliteitsborger dient tevens een risicobeoordeling en borgingsplan op te stellen ten behoeve van de bouwmelding. In de risicobeoordeling geeft hij aan welke bouwtechnische risico’s hij ziet voor het bouwproject. Hij houdt in de risicobeoordeling rekening met de bijzondere lokale omstandigheden zoals de gemeente in dit Wkb-beleid formuleert. In het borgingsplan geeft de kwaliteitsborger aan hoe hij met de risico’s omgaat en welke beheersmaatregelen hij neemt opdat het gerealiseerde bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften zal voldoen.

 

Tijdens de bouw is de kwaliteitsborger verplicht om de gemeente te waarschuwen als het bouwwerk in aanbouw niet aan de technische bouwvoorschriften voldoet. De gemeente kan dan zo nodig na een eigen aanvullend onderzoek handhaven.

 

 

Twee weken voor ingebruikname dient de initiatiefnemer bij de gemeente een gereedmelding onder kwaliteitsborging te doen (artikel 2.21 Bbl). Met een gereedmelding controleert het bevoegd gezag of de kwaliteitsborging is uitgevoerd volgens de regels. De initiatiefnemer moet bij die gereedmelding een dossier bevoegd gezag indienen. Belangrijkste onderdeel van dat dossier is de verklaring van de kwaliteitsborger dat het gerealiseerde bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet. Ook bevat het dossier bevoegd gezag technische tekeningen en berekeningen. Deze stukken dienen volledig overeen te komen met het daadwerkelijk gerealiseerde bouwwerk. De kwaliteitsborger dient te verklaren dat het gerealiseerde bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet. Zonder die verklaring is ingebruikname van rechtswege verboden.

 

De primaire verantwoordelijkheid dat het bouwwerk aan de technische voorschriften voldoet, ligt onder het stelsel van kwaliteitsborger bij de bouwer zelf waarop de kwaliteitsborger toezicht houdt. De gemeente behoudt haar rol als toezichthouder en handhaver voor de naleving van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De kwaliteitsborger heeft geen handhavingsbevoegdheden.

 

Beleidskeuze risicogestuurd en/of steekproefsgewijs toetsen en toezicht houden.

In dit Wkb-beleid maakt de gemeente Nuenen specifieke keuzes over hoe zij haar rol onder het stelsel van kwaliteitsborging invult. Daarmee geeft de gemeente invulling in haar vrijheid van de mate waarin zij toetst en toezicht houdt.

 

De gemeente Nuenen kiest ervoor om bij bouwwerken gevolgklasse 1 risicogestuurd en/of steekproefsgewijs te toetsen en toezicht te houden.

 

Deze beleidskeuze heeft de volgende voordelen:

  • voorkomen complexe handhaving achteraf die veel extra capaciteit vraagt;

  • toezicht op constructieve veiligheid en brandveiligheid = prioriteit zeer hoog (uitkomst risicoanalyse zie bijlage 1);

  • Toezicht door kwaliteitsborger is nieuw: opbouwen van vertrouwen in nieuwe stelsel.

Gelet op deze beleidskeuze wordt vastgelegd in welke gevallen er sprake is van informatie-of controlemomenten. Op basis hiervan wordt informatie opgevraagd, inhoudelijk getoetst en toezicht uitgevoerd. Deze informatie- en controlemomenten betreffen bijvoorbeeld controles van (later aan het zicht onttrokken) constructies zoals funderingen, wapening in betonconstructies, van belang zijnde aansluitdetails en brandwerende doorvoeren.

 

Daarnaast kan steekproefsgewijs toezicht gehouden worden ten aanzien van specifieke onderwerpen op grond van risico’s. De steekproef kan op verschillende manieren worden bepaald: aan de hand van aantallen of aan de hand van signalen over instrumenten voor kwaliteitsborgers en de kwaliteitsborgers die daarmee werken, op basis van ontvangen klachten/verzoeken om handhaving of op basis van eigen constateringen.

 

Hiermee wordt een goed beeld van de kwaliteit van het stelsel van kwaliteitsborging verkregen, is er gericht toezicht op thema’s mogelijk en kan, waar nodig, handhavend worden opgetreden of zelfs handhaving worden voorkomen. Als uit deze steekproeven blijkt dat het stelsel goed functioneert en zorgt voor voldoende kwaliteit, kan de frequentie van deze steekproeven worden aangepast.

 

Ook het borgingsplan (van de kwaliteitsborger) kan aanleiding geven tot het houden van toezicht als maatregelen ten behoeve van de bijzondere lokale omstandigheden en eventueel overige bouwaspecten niet voldoende geborgd zullen worden naar mening van de gemeente.

 

De voornaamste reden voor de beleidsmatige keuze voor risicogestuurd en/of steekproefsgewijs toetsen en toezicht houden is om complexe handhaving met veel personele inzet achteraf te voorkomen en om risico’s (o.a. constructieve veiligheid en brandveiligheid) zoveel mogelijk te voorkomen.

 

Stroomschema handelingsperspectief toezicht en handhaving meldingen Wkb

 

 

Beleidskeuzes toezichthoudende en handhavende rol Wkb

De Wkb biedt de gemeente ruimte om in haar beleid voor de uitvoering van de Wkb specifieke keuzes te maken met betrekking tot toezicht en handhaving. Wij stellen met betrekking tot de volgende onderwerpen beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving vast:

  • beoordeling bouwmelding & start bouwwerkzaamheden;

  • informatie- en controlemomenten;

  • signaal/melding kwaliteitsborger;

  • beoordeling gereedmelding en dossier bevoegd gezag;

  • gefaseerde oplevering;

  • ingebruikname.

Deze onderwerpen komen in dit Wkb-beleid aan de orde over de band van de volgende drie fasen van het meldingen/bouwproces:

 

Fase 1: De bouwmelding onder kwaliteitsborging & start bouwwerkzaamheden;

Fase 2: Tijdens de bouwwerkzaamheden;

Fase 3: De gereedmelding & ingebruikname.

 

Met dit Wkb-beleid is een afweging gemaakt tussen het uitvoeren van taken conform de bedoeling van de wetgever en de verantwoordelijkheid die de gemeente houdt. Hieronder zijn de beleidskeuzes met betrekking tot de bovengenoemde onderwerpen verder uitgewerkt.

 

Fase 1 Bouwmelding onder kwaliteitsborging & start bouwwerkzaamheden

Uit artikel 2.18 lid 1 Bbl volgt dat een bouwmelding onder kwaliteitsborging voor bouwwerken uit gevolgklasse 1 (zie paragraaf 2.2) ten minste vier weken voor de start van de bouwwerkzaamheden moet zijn gedaan. Deze bouwmelding kan volgens lid 3 betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of met elkaar samenhangende terreinen. Artikel 2.18 Bbl luidt als volgt:

  • Onverminderd artikel 7.7 is het verboden een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden te melden.

  • Als de bouwactiviteit niet begint binnen een jaar na de melding, is het verboden de bouwactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan opnieuw te melden.

  • Een melding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.”

Er zijn nadelen verbonden aan het doen van een bouwmelding voor een groot aantal bouwwerken in één keer (zoals voor een woonwijk met een groot aantal grondgebonden woningen). Er zijn kwaliteitsborgers die eerst een verklaring afgeven nadat alle bouwwerken zijn gerealiseerd. Formeel kan zonder die verklaring geen gereedmelding worden gedaan en zonder gereedmelding is van rechtswege ingebruikname verboden.

 

De eisen waaraan een bouwmelding onder kwaliteitsborging moet voldoen, staan in artikel 2.19 Bbl: “Een melding als bedoeld in artikel 2.18 wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die het bouwwerk bouwt;

  • b.

    als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: de naam, het adres en het telefoonnummer van de gemachtigde;

  • c.

    als de melding elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de degene die het bouwwerk bouwt of de gemachtigde;

  • d.

    de dagtekening;

  • e.

    het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • f.

    een beschrijving van de bouwactiviteit, met inbegrip van de gebruiksfunctie van het bouwwerk;

  • g.

    gegevens betreffende de kwaliteitsborger en het te gebruiken instrument voor kwaliteitsborging, bedoeld in artikel 7ab, derde lid, van de Woningwet;

  • h.

    een risicobeoordeling van het bouwproject met het oog op het voorkomen of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5; en

  • i.

    het borgingsplan, bedoeld in artikel 3.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Voor zover van toepassing wordt in de risicobeoordeling ten minste rekening gehouden met bijzondere lokale omstandigheden, zoals die zijn vastgesteld in lokaal beleid, anderszins kenbaar zijn gemaakt of redelijkerwijs bekend zijn.”

 

De kwaliteitsborger moet de risicobeoordeling en het borgingsplan opstellen. Zonder beide kan geen rechtsgeldige bouwmelding worden gedaan.

 

Risicobeoordeling

De risicobeoordeling dient door de kwaliteitsborger te worden opgesteld. In artikel 2.19 lid 1 onder h en lid 2 staat waaraan de risicobeoordeling moet voldoen. De kwaliteitsborger moet de risico’s beoordelen die van invloed zijn op dat het bouwwerk zal voldoen aan de hoofdstukken 4 en 5 Bbl. Volgens lid 2 moet de kwaliteitsborger daarbij rekening houden met de bijzondere lokale omstandigheden zoals deze mede blijken uit “lokaal beleid”.

 

Borgingsplan

De kwaliteitsborger dient een borgingsplan op te stellen voorafgaand aan de bouwmelding onder kwaliteitsborging. In artikel 3.80 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat waaraan het borgingsplan moet voldoen:

  • 1.

    Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger voor het begin van de bouwwerkzaamheden een borgingsplan vaststelt dat is gebaseerd op een beoordeling van de bouwtechnische risico’s met het oog op het voldoen aan de regels, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2.

    In het borgingsplan wordt vastgesteld welke maatregelen getroffen zijn om de in het eerste lid genoemde bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken, op welke wijze het ontwerp van het bouwplan en de uitvoering van de bouwwerkzaamheden voldoen aan de regels, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5 van het Bouw bouwwerken leefomgeving, en wordt vastgesteld op welke momenten de kwaliteitsborging wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Het borgingsplan beschrijft ten minste:

    • a.

      de totstandkoming ervan;

    • b.

      de aard en omvang van de uit te voeren kwaliteitsborging;

    • c.

      de voor de kwaliteitsborging eindverantwoordelijke personen;

    • d.

      de wijze waarop de verschillende onderdelen van het bouwplan in samenhang worden beoordeeld;

    • e.

      de wijze waarop integraal wordt beoordeeld of de bouwwerkzaamheden voldoen aan de regels, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • f.

      in welke gevallen en op welke momenten het borgingsplan wordt geactualiseerd;

    • g.

      welke normen of kwaliteitsverklaringen bouw als bedoeld in artikel 2.14, tweede en derde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dan wel gelijkwaardige maatregelen als bedoeld in artikel 2.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving bij de bouwwerkzaamheden worden toegepast;

    • h.

      op welke specifieke bouwwerkzaamheden, rekening houdend met de bijzonder lokale omstandigheden, de beoordeling ten minste is gericht, en

    • i.

      bij welke bouwwerkzaamheden rekening wordt gehouden met andere kwaliteitsborgingssystemen.”.

De gemeente zal in ieder geval beoordelen of in het borgingsplan rekening is gehouden met de bijzondere lokale omstandigheden. Het borgingsplan kan aanleiding zijn voor de gemeente om informatie op te vragen over de bouwwerkzaamheden.

 

Fase 2 Tijdens de bouwwerkzaamheden

De kwaliteitsborger is primair verantwoordelijk dat het bouwwerk in aanbouw aan de bouwtechnische voorschriften voldoet. Hij is verantwoordelijk en wettelijk verplicht om de gemeente direct tijdens de bouw te waarschuwen als hij meent dat het bouwwerk niet voldoet en dat hij aan het einde geen verklaring kan afgeven. Deze wettelijke verplichting voor de kwaliteitsborger volgt uit artikel 3.86 lid 1 Bkl:

 

“Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger, voor zover van toepassing, zijn opdrachtgever en de andere bij de bouwwerkzaamheden betrokken partijen onverwijld informeert over bij de kwaliteitsborging geconstateerde afwijkingen van regels als bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, en dat hij ook het bevoegd gezag informeert als de afwijkingen het afgeven van een verklaring als bedoeld in het tweede lid in de weg staan.”

 

De gemeente mag er dus op vertrouwen dat de kwaliteitsborger haar waarschuwt als het bouwwerk in aanbouw niet aan de bouwtechnische voorschriften voldoet. De gemeente zal naar aanleiding van de waarschuwing beoordelen of zij zo nodig dient te handhaven. Het is echter in eerste instantie aan de initiatiefnemer en de aannemer om samen met de kwaliteitsborger ervoor te zorgen dat het bouwwerk voldoet.

 

Ondanks dat de kwaliteitsborger wettelijk verplicht is om de gemeente tussentijds te waarschuwen, mag de gemeente zelf ook informatie opvragen op grond van artikel 2.20 Bbl. Dit kan bijvoorbeeld omdat de gemeente twijfels heeft over de constructieve veiligheid en/of brandveiligheid. Een andere mogelijke reden is dat het borgingsplan geen of onvoldoende rekening houdt met bijzondere lokale omstandigheden.

 

Fase 3 Gereedmelding onder kwaliteitsborging

Na afronding van de bouwwerkzaamheden dient de kwaliteitsborger te verklaren dat er naar zijn oordeel een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bouwwerk voldoet aan de hoofdstukken 4 en 5 Bbl. Dit volgt uit artikel 3.86 lid 2 onder c Bkl.

 

Deze verklaring van de kwaliteitsborging is het belangrijkste onderdeel van het dossier bevoegd gezag dat de initiatiefnemer bij de gereedmelding onder kwaliteitsborging twee weken voor de ingebruikname aan de gemeente moet verstrekken. De kern van het stelsel van kwaliteitsborging is die gereedmelding.

 

In artikel 2.21 Bbl staan de eisen voor de gereedmelding onder kwaliteitsborging:

  • 1.

    Het is verboden het bouwwerk of de bouwwerken die onderdeel uitmaken van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 in gebruik te nemen zonder dit ten minste twee weken voor het feitelijk in gebruik nemen te melden.

  • 2.

    De melding wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden van de gerealiseerde activiteit:

    • a.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die de bouwmelding, bedoeld in artikel 2.18 heeft gedaan;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waar de bouwactiviteit is uitgevoerd;

    • d.

      de verklaring van de kwaliteitsborger, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbij voor zover van belang, wordt ingegaan op maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken als bedoeld in artikel 3.80, tweede lid, van dat besluit;

    • e.

      gegevens en bescheiden waaruit de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten, inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie blijkt;

    • f.

      gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde eisen in relatie tot:

      • 1°.

        de belasting en belastingcombinaties van de constructieve delen hiervan en van het geheel;

      • 2°.

        de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie;

      • 3°.

        de luchtverversing;

      • 4°.

        de energiezuinigheid;

      • 5°.

        de milieuprestatie;

    • g.

      gegevens en bescheiden over de brandveiligheid als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, onder d, onder 4° en 5°; en

    • h.

      gegevens en bescheiden over toegepaste gelijkwaardige maatregelen.”

Het dossier bevoegd gezag moet volgens lid 2 van artikel 2.21 Bbl gegevens en bescheiden (lees: tekeningen en berekeningen) bevatten dat het gereedgemelde bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet.

 

De gemeente controleert in ieder geval of de verklaring van de kwaliteitsborger onderdeel is van het dossier bevoegd gezag. De gemeente kan echter zo nodig ook handhaven als de tekeningen en berekeningen incompleet zijn.

 

Fase 1: Beleidsuitgangspunt bouwmelding onder kwaliteitsborging

Voorop staat dat de initiatiefnemer enkel een bouwmelding onder kwaliteitsborging moet indienen voor bouwwerken uit gevolgklasse 1.

 

1e: Als de gemeente een dergelijke bouwmelding ontvangt, ziet de gemeente het als haar belangrijkste taak om te beoordelen of het bouwplan wel daadwerkelijk behoort tot gevolgklasse 1. Het kan zijn dat in plaats van een bouwmelding een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit is vereist. Ook bestaat de mogelijkheid dat én geen bouwmelding is vereist én geen technische omgevingsvergunning is vereist.

 

2e: De gemeente beoordeelt of de bouwmelding onder kwaliteitsborger voldoet aan de eisen zoals omschreven in artikel 2.19 Bbl. In ieder geval beoordeelt de gemeente of de bouwmelding aangeeft wie de kwaliteitsborger is en met welk toegelaten instrument voor kwaliteitsborging hij werkt. Daarnaast zal de gemeente beoordelen of de bouwmelding een risicobeoordeling en een borgingsplan van de kwaliteitsborger bevat. Als deze onderdelen geen onderdeel uitmaken van de bouwmelding beoordeelt de gemeente de bouwmelding als onvolledig en moet de bouwmelding alsnog worden aangevuld.

 

3e: Nadat de initiatiefnemer een rechtsgeldige (complete) bouwmelding onder kwaliteitsborging heeft gedaan, mag hij vier weken later starten met de bouwwerkzaamheden.

 

Mogelijke overtredingen/tekortkomingen:

Begonnen met bouwen zonder (volledige)bouwmelding

Check door gemeente of de melding eventueel via een andere weg is binnengekomen. Zo nee dan vaststellen of het bouwwerk voor de bouwactiviteit vergunningsvrij is of niet valt onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 2.17 van het Bbl. Indien vallend onder gevolgklasse 1, is er sprake van een overtreding van artikel 2.18 van het Bbl en kan handhavend worden opgetreden (indien nodig stilleggen van de bouw).

 

Onvolledige melding

Bij een onvolledige melding is er juridisch gezien geen sprake van een melding. Als de bouwmelding onder kwaliteitsborging onvolledig is dan is de bouwmelding officieel niet gedaan. Dit is ook het geval als de bijzondere lokale omstandigheden niet zijn meegenomen. De gemeente moet aan de melder, binnen de termijn van vier weken na het indienen van de melding, aangeven welke gegevens ontbreken. De gemeente stuurt dan een brief “melding niet gedaan”. Hierin geeft de gemeente aan wat er precies mist met het verzoek om een complete nieuwe melding te doen (enkel de missende stukken nasturen volstaat niet). Consequentie is dat er niet gestart kan worden met bouwen. Als geen nieuwe, volledige bouwmelding wordt gedaan, zal de gemeente in beginsel handhaven. Tenzij in de brief “melding niet gedaan” een andere termijn wordt genoemd, moet na die nieuwe bouwmelding vier weken met de start van de bouwwerkzaamheden worden gewacht. Anders zal de gemeente in beginsel handhaven. Als de gemeente de melder niet binnen de genoemde termijn van 4 weken in gebreke stelt gaat de omgevingswet ervanuit dat de bouw of het gebruik zonder tijdig tegenbericht gewoon mag beginnen.

 

Bij het niet voldoen aan wettelijke termijnen wordt een handhavingstraject gestart.

Nadat een rechtsgeldige bouwmelding is gedaan, moet de initiatiefnemer nog vier weken wachten met het begin van de bouwwerkzaamheden. Zonder gemeentelijke toestemming is het niet toegestaan om eerder te beginnen. Zo nodig zal de gemeente handhaven bij een te vroege start van de bouwwerkzaamheden.

 

De bouwmelding vervalt na één jaar van rechtswege. Als niet binnen één jaar met de bouwwerkzaamheden is begonnen, moet alsnog ten minste vier weken voor het begin ervan een nieuwe bouwmelding worden gedaan. Anders zal de gemeente in beginsel handhaven.

 

Ten minste twee weken voor het feitelijk in gebruik nemen van het voltooide bouwwerk is een rechtsgeldige gereedmelding nodig. Als binnen die twee weken de ingebruikname als plaatsvindt, zal de gemeente in beginsel handhaven. De reden daarvoor is dat het dossier bevoegd gezag met de verklaring van de kwaliteitsborger de kern van het stelsel van kwaliteitsborging vormt. Zonder die verklaring mag het bouwwerk dan ook van rechtswege niet in gebruik worden genomen.

 

Bij bouwen zonder bouwmelding/kwaliteitsborger kan niet worden gebouwd en wordt een handhavingstraject gestart.

Wanneer de gemeente constateert dat er (toch) bouwactiviteiten plaatsvinden zonder dat een bouwmelding onder kwaliteitsborging is gedaan of er geen kwaliteitsborger is aangesteld dan wel deze de werkzaamheden vroegtijdig heeft beëindigd, legt de gemeente de bouwwerkzaamheden per direct stil met een bouwstop. De reden voor het opleggen van een bouwstop is als volgt. Van rechtswege is een bouwwerk uit gevolgklasse 1 verboden zonder rechtsgeldige gereedmelding. Belangrijkste onderdeel van de gereedmelding is de verklaring van de kwaliteitsborger dat het voltooide bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet. Als een kwaliteitsborger geen toezicht op de bouw houdt en er ook geen documentatie is van verrichte bouwwerkzaamheden, kan de initiatiefnemer vermoedelijk na (grotendeelse) voltooiing van het bouwwerk geen kwaliteitsborger meer vinden die alsnog bereid is een dergelijke verklaring te geven. Met de bouwstop wordt voorkomen dat straks een bouwwerk is gerealiseerd, dat nooit legaal in gebruik mag worden genomen. Het blijft uiteraard de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om tijdig een bouwmelding onder kwaliteitsborging te doen en een kwaliteitsborger in te schakelen.

 

Bij gelijkwaardige voorziening / geen gevolgklasse 1 wordt een handhavingstraject opgestart.

Als een kwaliteitsborger constateert dat een bouwwerk niet voldoet aan de definitie van gevolgklasse 1 dan kan de kwaliteitsborger het project niet uitvoeren en wordt dit meegedeeld aan de initiatiefnemer. In dat geval moet de initiatiefnemer bij de gemeente een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit aanvragen. Komen partijen pas na de start erachter dat een bouwwerk geen gevolgklasse 1 is - bijvoorbeeld door de noodzaak een gelijkwaardige maatregel toe te moeten passen voor brand of constructies - dan moet de kwaliteitsborger zich terugtrekken uit het project en vervalt de bouwmelding onder kwaliteitsborging. Ook als de gemeente de bouwmelding heeft geaccepteerd. De reden daarvoor is dat de acceptatie geen onherroepelijk besluit oplevert.

 

Vervolgens moet de initiatiefnemer een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit aanvragen. Er volgt een formele bouwstop in combinatie met het opleggen van een last onder dwangsom als wordt doorgebouwd zonder die benodigde omgevingsvergunning. In beginsel mogen de bouwwerkzaamheden niet hervat worden zonder dat de omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit is verleend. Als de bouwwerkzaamheden eerder mogen worden hervat doordat er concreet zicht op legalisering is, zal de gemeente dat aan de initiatiefnemer melden.

 

Beleidsuitgangspunt opvragen informatie- en controlemomenten

De gemeente beoordeelt naar aanleiding van de bouwmelding onder kwaliteitsborging of informatie- en controlemomenten zijn vereist. Bij die beoordeling maakt de gemeente gebruik van standaard risico’s.

 

De risicobeoordeling en het borgingsplan als verplicht onderdeel van de bouwmelding zijn bedoeld om de gemeente inzicht te geven in de risico’s in een bouwwerk en de borging daarvan door de kwaliteitsborger. Wordt dit onvoldoende geborgd, dan kan de gemeente tijdens de uitvoering van een bepaald onderdeel van de bouw zelf toezien als zij dit nodig acht. Artikel 2.20 Bbl biedt de mogelijkheid om vooraf extra informatie over een betreffend onderdeel op te vragen. Informatie is hiermee vooraf in plaats van achteraf bekend. De gemeente wil hiermee voorkomen dat de handhaving plaatsvindt nadat het bouwwerk al (grotendeels) af is. De kosten van herstelwerkzaamheden zijn dan groter. Bovendien probeert de gemeente te voorkomen dat destructief onderzoek nodig is om aan te tonen dat het bouwwerk aan de bouwtechnische voorschriften voldoet.

 

De kwaliteitsborger is wettelijk verplicht om de gemeente tussentijds te waarschuwen als het bouwwerk in aanbouw niet aan de technische bouwvoorschriften voldoet en hij verwacht dat hij aan het einde geen verklaring kan afgeven. Niettemin zal de gemeente onder omstandigheden zelf informatie- en controlemomenten inlassen. Ten eerste staat de wetgever toe dat de kwaliteitsborger niet alle bouwwerkzaamheden beoordeelt en controleert. En dat de kwaliteitsborger leunt op de kwaliteitssystemen van onder meer de aannemer. Ten tweede heeft de wetgever uitdrukkelijk aangegeven dat de gemeente een taak heeft op het gebied van bouwtoezicht en dat de gemeente een eigen invulling daaraan kan geven. Niet voor niets heeft de gemeente daarom volgens artikel 2.20 Bbl een specifieke bevoegdheid onder het stelsel van kwaliteitsborging om zelfstandig informatie op te vragen.

 

Door zoveel mogelijk standaard risico’s toe te passen wordt op een efficiënte manier invulling gegeven aan de gemeentelijke rol. Het uitgangspunt hierbij is om deze momenten additioneel aan het werk van de kwaliteitsborger in te plannen. Het zwaartepunt voor deze keuzes ligt op het gebied van constructieve veiligheid en brandveiligheid.

 

Fase 2: Beleidsuitgangspunt toezicht en handhaving tijdens de bouwwerkzaamheden

Het toezicht vindt steekproefsgewijs en/of risicogestuurd plaats

De bevoegdheid tot het houden van toezicht en handhaven blijft ongewijzigd bestaan. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het publiekrechtelijk toezicht op de naleving van het Bbl. Bij signalen dat niet wordt voldaan aan de technische bouwvoorschriften kan de gemeente handhaven. Ook kan de gemeente handhaven als niet aan het stelsel van kwaliteitsborging is voldaan. De kwaliteitsborger heeft - anders dan de gemeente – geen handhavingsbevoegdheden.

 

De juridische basis voor handhaving door de gemeente blijft de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan de bouwplaats mag worden betreden en medewerking kan worden gevorderd. Daarnaast gaat hoofdstuk 18 Omgevingswet in op handhaving. De gemeente mag informatie vorderen en kan ook zelf onderzoek doen. Aanvullend daarop kan op grond van artikel 2.20 Bbl informatie worden gevraagd per onderdeel en bestaat er een informatieplicht van de aannemer en/of initiatiefnemer.

 

Of er aanleiding bestaat voor toezicht en handhaving kan worden bepaald op basis van eigen waarnemingen bijvoorbeeld bij een controle bouw- en sloopveiligheid, bij een controle van de omgevingsplanactiviteit of op basis van informatie van de kwaliteitsborger of derden. Nu de kwaliteitsborger alleen de gemeente waarschuwt bij ernstige gebreken, zal de gemeente in beginsel in ieder geval controleren of het bouwwerk in aanbouw inderdaad niet aan de technische bouwvoorschriften voldoet. Bij constatering dat het bouwwerk in aanbouw niet voldoet, zal de gemeente waarschuwen en zo nodig handhaven. Daarmee wil de gemeente complexe handhaving achteraf met veel personele inzet en schade in verband met herstelwerkzaamheden zoveel mogelijk voorkomen.

 

Zoals hierboven aangegeven bepaalt de gemeente naar aanleiding van de beoordeling van de bouwmelding (meer in het bijzonder van de risicobeoordeling en het borgingsplan) of zij extra informatie opvraagt en/of een stopmoment oplegt. Deze informatie- en stopmomenten betreffen (ook) controles van later aan het zicht onttrokken constructies zoals funderingen, wapening in beton en brandwerende doorvoeren. Naar aanleiding van de opgevraagde extra informatie kan de gemeente een controle inplannen.

 

Daarnaast houdt de gemeente steekproefsgewijs toezicht. De steekproef kan op verschillende manieren bepaald worden:

  • aan de hand van aantallen of signalen over instrumenten of kwaliteitsborgers;

  • maar ook kan toezicht worden gehouden aan de hand van eigen constateringen of op basis van ontvangen klachten/verzoeken om handhaving.

Hiermee krijgen we een goed beeld van de kwaliteit van het stelsel, en kan de handhaving hierop worden ingericht. Als uit de gemeentelijke steekproeven blijkt dat het stelsel van kwaliteitsborging goed functioneert en dit zorgt voor voldoende kwaliteit, kunnen deze worden afgeschaald.

 

Voorbeelden van toezicht zijn:

  • inspectie op de bouwplaats van een onderdeel, bijvoorbeeld de verankering van wapeningsstaal;

  • controle van constructieve berekeningen van een onderdeel, bijvoorbeeld de stabiliteit.

  • Ook zal er een controle plaatsvinden op basis van signalen, bijvoorbeeld een melding dat niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Deze melding kan ook van de kwaliteitsborger komen;

  • vermoeden dat er niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan;

  • melding van de initiatiefnemer of een derde dat niet aan de voorschriften wordt voldaan.

Bij signalen, meldingen en constateringen dat niet wordt voldaan aan de bouwtechnische eisen wordt in beginsel in ieder geval bij overtredingen m.b.t. constructieve veiligheid en brandveiligheid een handhavingstraject gestart.

 

De gemeente blijft wettelijk belast met het toezicht op de naleving van technische bouwvoorschriften. Signalen dat niet voldaan wordt aan deze eisen kunnen dan ook niet genegeerd worden. Wel kan er nuancering worden aangebracht.

 

Melding door de kwaliteitsborger

Is sprake van een strijdigheid die aan de door de kwaliteitsborger af te geven verklaring in de weg staat, dan is de kwaliteitsborger verplicht de gemeente hierover te informeren. De gemeente moet zelf bepalen hoe zij vanuit haar handhavende rol met de verstrekte informatie omgaat. In ieder geval zal de gemeente naar aanleiding van een dergelijke melding van de kwaliteitsborger controleren of het bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet. De gemeente zal vervolgens een beoordeling maken van de ernst van de situatie, van de risico’s (klein of groot) en van de geboden actie (zoals bouwstop, nieuw voorstel om de kwaliteit te kunnen beoordelen, opvragen volledig dossier en de beoordeling daarvan, uitvoeren inspectie, extra controle- en stopmomenten opleggen).

 

Signaal/verzoek om handhaving van de omgeving m.b.t. bouwtechnische zaken

De gemeente zal in 1e instantie informatie opvragen bij de opdrachtgever m.b.t. het ontvangen signaal. Afhankelijk van de verkregen informatie volgt nader onderzoek. Afhankelijk van de ernst van de overtreding wordt een bouwstop opgelegd of wordt de opdrachtgever erop gewezen het op te lossen vóór gereedmelding van het bouwwerk. Wanneer er geen overtredingen worden geconstateerd wordt het verzoek om handhaving afgewezen.

 

Constatering door de gemeente

Als, op welke wijze dan ook, de gemeente zelf een constatering doet van mogelijke overtreding van technische bouwvoorschriften, dan wordt alle beschikbare informatie over het specifieke onderdeel opgevraagd en getoetst of sprake is van een strijdigheid met het Bbl. In ieder geval bij constructieve onveiligheid en brandonveiligheid wordt een bouwstop opgelegd en de bouw kan pas worden hervat als de strijdigheid is opgelost.

 

Fase 3: Beleidsuitgangspunt toezicht en handhaving bij Gereedmelding & Ingebruikname

 

Bij ontbreken gereedmelding , een voorwaardelijke voltooid verklaring / ontbreken verklaring kwaliteitsborger, kan de gemeente handhaven.

 

Er moet een gereedmelding worden ingediend bij het bevoegd gezag. Dit moet ten minste 2 weken voor het feitelijk in gebruik nemen van het bouwwerk (artikel 2.21 van het Bbl). Zonder gereedmelding is het verboden het bouwwerk in gebruik te nemen. Een verklaring van de kwaliteitsborger is onderdeel van de gereedmelding. De gemeente doet een volledigheidstoets van de gereedmelding (bestaande uit een verklaring van de kwaliteitsborger én de overige gegevens en bescheiden van de opdrachtgever).

 

Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer met de kwaliteitsborger in overleg te gaan wat ervoor nodig is om alsnog een verklaring te krijgen. Als dit overleg er niet toe leidt dat na aanpassingen alsnog de kwaliteitsborger een verklaring afgeeft, kan de gemeente besluiten een handhavingstraject te starten en illegale ingebruikname tegen te houden. Een reden om te besluiten niet te handhaven tegen een onvolledige gereedmelding kan zijn, dat de gemeente handhaven disproportioneel vindt gezien de grootte van het onherstelbare feit. Zie voor de afweging hiervoor hoofdstuk 5 ‘Uitvoeringsdilemma’s pagina 9 en 10’ van de “Handreiking Toezicht en handhaving Wkb Handelingsperspectieven voor gemeenten versie 2-januari 2024”. De gemeente laat de eigenaar weten dat het bouwwerk niet voldoet aan alle eisen vanuit de wet, maar dat de gemeente het zijn/haar verantwoordelijkheid laat hoe hier mee om te gaan. In ieder geval zullen wij handhaven als de verklaring van de kwaliteitsborger ontbreekt en constateren dat het bouwwerk constructief en/of brandonveilig is.

 

Beleidsuitgangspunt dossier bevoegd gezag

 

Het dossier bevoegd gezag wordt gecontroleerd op volledigheid en vindt plaats op basis van de vastgestelde risico’s en opgelegde informatie- en stopmomenten. Bijzondere aandacht heeft de verklaring van de kwaliteitsborger die aanwezig moet zijn.

 

De initiatiefnemer verstrekt bij de gereedmelding een zogenoemd “dossier bevoegd gezag’’. Doel van het dossier is dat de gemeente, bijvoorbeeld in geval van een calamiteit of toekomstige verbouwingen, over informatie beschikt die nodig is voor het toezicht op het gerealiseerde bouwwerk. Dit betreffen tekeningen en berekeningen van het gerealiseerde bouwwerk (as-built situatie) en geen ontwerptekeningen (als die afwijken van het gerealiseerde bouwwerk). Het dossier wordt op compleetheid getoetst.

 

Een ander belangrijk onderdeel van het dossier bevoegd gezag is de verklaring van de kwaliteitsborger dat het voltooide bouwwerk aan de technische bouwvoorschriften voldoet. De gemeente controleert in ieder geval of deze verklaring aanwezig is. Als de verklaring ontbreekt, zal de gemeente navraag doen en zo nodig handhaven, Zoals hiervoor al aangegeven, zal de gemeente in ieder geval handhaven tegen ingebruikname als de gemeente constateert dat de kwaliteitsborger terecht geweigerd heeft de verklaring af te geven vanwege constructieve en/of brandonveiligheid.

 

De gemeente heeft als taak om te toetsen of dat dossier bevoegd gezag volledig is en dus of alle stukken aanwezig zijn. De gemeente kan er vervolgens voor kiezen om het dossier inhoudelijk te beoordelen en eventueel nog zelf een controle uit te voeren. Dit zal echter alleen aan de orde zijn als gedurende de aanvraag en bouwfase gerede twijfels zijn ontstaan over de kwaliteit van het bouwwerk of de aangeleverde bescheiden.

 

Beleidsuitgangspunt gefaseerde oplevering

 

Gefaseerde oplevering bij grotere projecten is in beginsel toegestaan

 

Een ander punt van aandacht betreft het gefaseerd opleveren en de gefaseerde ingebruikname dat met name bij de grotere bouwprojecten van woningen zal plaatsvinden. Een bouwwerk mag formeel pas gebruikt worden na gereedmelding en het aanleveren van het dossier bevoegd gezag aan de gemeente. De verklaring van de kwaliteitsborger moet onderdeel zijn van het dossier bevoegd gezag. Zonder zijn verklaring kan geen rechtsgeldige gereedmelding worden gedaan. Er zullen kwaliteitsborgers zijn die geen deelverklaringen geven en pas een verklaring afgeven nadat alle woningen gereed zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om met de kwaliteitsborger afspraken te maken over het al dan niet afgeven van deelverklaringen. Ook is wenselijk bij grote bouwprojecten daarover met de gemeente te overleggen. De gemeente heeft een sterke voorkeur dat wel deelverklaringen worden afgegeven.

 

De wetgever heeft aangegeven niet met een oplossing te komen voor deelopleveringen. De gemeente mag zelf invulling geven aan haar bevoegdheden, aldus de wetgever. Ook geeft de wetgever aan dat de gemeente niet hoeft (behoort) te handhaven bij deelopleveringen zonder verklaring van de kwaliteitsborger. Als de kwaliteitsborger immers tussentijds ontdekt dat de bouwwerken in aanbouw niet voldoen en denkt dat hij aan het einde geen verklaring kan afgeven, dan moet hij een melding doen bij de gemeente. Zonder een dergelijke melding mag de gemeente erop vertrouwen dat de voltooide bouwwerken bij de deeloplevering aan de technische voorschriften voldoen.

 

De gemeente zal - zoals de wetgever voorstelt - gefaseerde oplevering bij grote projecten in beginsel toestaan. Om te kunnen beoordelen of er concreet zicht op legalisatie is, zal de initiatiefnemer van de deelopleveringen het as-built dossier moeten aanleveren en een schrijven van de kwaliteitsborger dat er tot op dat moment geen constateringen zijn geweest die aan een verklaring in de weg staan.

 

In dit Wkb-beleid wil de gemeente niet vooraf de toezegging doen om nooit te handhaven bij gefaseerde oplevering zonder deelverklaring. De reden is dat de motivering van de wetgever niet sluitend is. Het kan immers zijn dat de kwaliteitsborger bij een groter bouwproject pas later ontdekt dat de al voltooide bouwwerken niet voldoen. Hij is namelijk niet verplicht om altijd op de bouw aanwezig te zijn om toezicht te houden en ook niet alle bouwwerkzaamheden hoeft te controleren. Handhaving tegen de ingebruikname terwijl de feitelijke ingebruikname allang heeft plaatsgevonden, is onwenselijk. Het is beter dat de initiatiefnemer met de kwaliteitsborger afspreekt dat deze deelverklaringen afgeeft. Dit om het risico te voorkomen dat de gemeente handhaaft, omdat de gemeente vreest dat de bouwwerken uit de deeloplevering niet aan de technische bouwvoorschriften voldoen.

 

Indien de initiatiefnemer binnen één borgingsplan gebruik wil maken van deelopleveringen voor zijn bouwproject, werkt de gemeente enkel hieraan mee als aannemelijk is gemaakt dat er geen reden is om handhavend op te treden. Hiervoor dient de initiatiefnemer in ieder geval vier weken voor een deeloplevering van het betreffende bouwblok aan de gemeente alle technische tekeningen en berekeningen (as built dossier, dossier bevoegd gezag) te verzenden inclusief een stuk van de kwaliteitsborger, dat er tot op heden geen omstandigheden zijn geconstateerd die het afgeven van een positieve verklaring in de weg staan.

 

Beleidsuitgangspunt casco bouw

 

Casco oplevering is in beginsel toegestaan

 

Sommige kwaliteitsborgers zijn niet bereid een verklaring af te geven voor een voltooid casco bouwwerk. Dit omdat bijvoorbeeld nog niet vaststaat dat de nog te plaatsen badkamer waterdicht is. Het is wenselijk dat de initiatiefnemer een kwaliteitsborger inschakelt die een verklaring afgeeft voor casco bouw. Een andere mogelijkheid is dat de initiatiefnemer met de kwaliteitsborger contractueel vastlegt dat deze nogmaals het bouwwerk beoordeelt als het definitief is voltooid en dat hij dan een verklaring afgeeft. Een andere mogelijkheid is dat de eigenaar een eigen kwaliteitsborger inschakelt zodra het bouwwerk is afgerond.

 

In beginsel is ingebruikname verboden als een verklaring van de kwaliteitsborger ontbreekt. Dat dit is omdat het gaat om casco bouw doet daar niets aan af. Om te voorkomen dat de initiatiefnemer van de gemeente afhankelijk is of ingebruikname wordt toegestaan, is het dus beter dat de initiatiefnemer zelf maatregelen treft zoals in de vorige alinea wordt geschetst. In het geval de initiatiefnemer niet met de kwaliteitsborger tot een oplossing is gekomen, is het aan te raden om in zo’n vroeg mogelijk stadium met de gemeente in overleg te treden. In ieder geval bestaat het risico dat de gemeente ingebruikname tegenhoudt als de gemeente vermoedt dat de casco bouw niet voldoet aan constructieve veiligheid of brandveiligheid.

 

Indien de initiatiefnemer gebruik wil maken van casco-opleveringen binnen het bouwproject, werkt de gemeente enkel hieraan mee als aannemelijk is gemaakt dat er geen reden is om handhavend op te treden. Hiervoor dient de initiatiefnemer in ieder geval binnen vier weken voor een casco- oplevering van het betreffende bouwblok aan de gemeente alle technische tekeningen en berekeningen (as builtdossier, dossier bevoegd gezag) te zenden inclusief een stuk van de kwaliteitsborger dat er tot op heden geen omstandigheden zijn geconstateerd die aan het afgeven van een positieve verklaring in de weg staan. Daarnaast moet vastliggen wie het laatste gedeelte van het bouwproces zal begeleiden als kwaliteitsborger.

 

Bijlage 4A Handleiding risicoanalyse VTH

 

Handleiding risicomatrix gemeente Nuenen 2024

 

Inleiding, doel en opbouw

Deze kwalitatieve risicomethode (deels gebaseerd op het DBC-risicomodel9) wordt gebruikt om voor onze gemeente een integrale probleemgestuurde risicoanalyse uit te voeren, die uiteindelijk leidt tot een prioriteitstelling ten behoeve van het integraal vergunning- en handhavingsprogramma.

 

Beleid opstellen betekent keuzes maken: nooit zal er voldoende capaciteit zijn om alle taken uitputtend uit te voeren. Het stellen van prioriteiten heeft dus als doel het bepalen van die problemen/overtredingssoorten die in potentie risicovol zijn en waar derhalve het meeste toezicht op moet worden gehouden vanuit de overheid. Een (door het bestuur vastgestelde) risicoanalyse levert inzicht in de benodigde menskracht en middelen, gebaseerd op de risico’s van activiteiten, op de specifieke lokale situatie en de ambities van het bestuur. Doel is via één uniforme werkwijze de handhaving en de vergunningverlening (in de Omgevingswet ook “uitvoering” genoemd) te benaderen. Ook de wetgeving streeft naar meer uniformering. Zo wordt steeds meer lokale wetgeving landelijk geüniformeerd en dat zal een vervolg krijgen onder de Omgevingswet.

 

In deze handleiding wordt uitleg gegeven over de werking en de resultaten van het gehanteerde probleemgestuurde, kwalitatieve risicomodel. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • uitgangspunten van het risicomodel;

  • vastleggen van definities risicoafweging;

  • toepassen en invullen van de risicomatrix;

  • voorbeeld ingevulde risicomatrix.

Uitgangspunten van het risicomodel

Bij gebruik van het risicomodel moeten soms keuzes worden gemaakt over hoe om te gaan met een aantal zaken. Deze keuzes worden in onderstaande tabel vastgelegd.

 

UITGANGSPUNTEN INVULLEN INTEGRALE RISICOMODEL 

KEUZE

TOELICHTING

De risicomatrixen hebben betrekking op overtredingssoorten/problemen in de gemeente Nuenen

De integrale risicoanalyse heeft uitsluitend betrekking op de ‘probleem gerelateerde’ taken uitgevoerd door gemeente Nuenen

Er wordt gewerkt met probleemonderwerpen per domein, deze staan opgesomd in de eerste kolom

Deze probleemonderwerpen hebben zowel betrekking op Vergunningverlening als Toezicht- en Handhaving

Er wordt op een beperkt aantal problemen/overtredingssoorten gescoord

De lijst van problemen is niet limitatief en in samenspraak met de vakinhoudelijke experts van de gemeente Nuenen opgesteld

Er wordt gescoord op een zestal beoordelingsaspecten, deze staan opgesomd in de eerste rij

Alle zes beoordelingsaspecten zijn gelijkwaardig, er wordt geen weging aangebracht in de verschillende beoordelingsaspecten.

 

Vastleggen van definities risicoafweging

Voor uitvoering van de juiste risicoafweging moet een aantal variabelen worden gedefinieerd. Het gaat daarbij met name om de beoordelingscriteria, de scores 1 tot en met 5 die het risico per criterium aangeven en de risicoscore die de uiteindelijke prioriteit van een probleem/overtredingssoort beschrijft. De definities hiervan zijn hieronder gegeven, waarbij deels is aangesloten bij de algemene definities zoals deze ten behoeve van de gebruikelijke risicomodellen zijn ontwikkeld.

 

De risicoafweging vindt plaats op basis van een zestal beoordelingsaspecten:

  • Veiligheid

  • Duurzaamheid

  • Gezondheid

  • Leefbaarheid

  • Financieel economisch

  • Bestuurlijk imago

Veiligheid

In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel. De te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/ calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier om direct lichamelijk letsel. Voorbeelden zijn: lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling, rug/wervel beschadigingen ed.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot enig persoonlijk letsel.

  • 2.

    Pijn of gering letsel bij één of meerdere personen. Denk hierbij aan één of meerdere lichtgewonden.

  • 3.

    Zwaar letsel bij één of meerdere personen. Denk hierbij aan één of meerdere zwaargewonden.

  • 4.

    Eén of meerdere dodelijke slachtoffers. Zodra de inschatting is dat de verstoring/calamiteit dodelijke slachtoffers tot gevolg kan hebben moet minimaal een 4 worden aangehouden.

  • 5.

    Zwaar letsel bij meerdere personen en meerdere dodelijke slachtoffers over een groot gebied. Denk hierbij aan meerdere doden verspreid over een wijk of stad.

Duurzaamheid

In hoeverre tast het probleem het milieu/de natuur aan, welk effect heeft dit op de verstoring, verspilling van grondstoffen en energie alsmede de aantasting van de Groene Wetgeving en Erfgoedwetgeving. Het tegengaan van verstoring, verspilling van grondstoffen en energie.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot achteruitgang van het milieu/de natuur.

  • 2.

    De te verwachten afbreuk is gering. Hierbij valt te denken aan beperkte milieuschade als gevolg van (geringe) illegale stort, lozing of emissie van stoffen die slechts tijdelijk schade veroorzaken. Veelal betreft het kleine milieuovertredingen door particulieren of kleine bedrijven.

  • 3.

    Er is sprake van een duidelijke aantasting van het milieu/de natuur, doch deze is omkeerbaar en heeft geen effecten op de lange termijn.

  • 4.

    De te verwachten milieuaantasting is evident en heeft langer termijn gevolgen. Hierbij valt te denken aan illegale lozing, stort of emissie van vervuilende/giftige stoffen.

  • 5.

    De te verwachten milieuaantasting is evident (onomkeerbaar), heeft permanente gevolgen en leidt tot grote maatschappelijke rampen. Hierbij valt te denken aan illegale lozing van enorme omvang, stort of emissie van sterk vervuilende/giftige stoffen in een zeer kwetsbare omgeving.

Gezondheid

In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens. De te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit, waterkwaliteit, etc. Voorbeelden zijn toename fijnstof of andere luchtvervuiling, afname waterkwaliteit, etc. die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloed.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot mogelijke gezondheidsproblemen

  • 2.

    Gezondheidsproblemen bij één of enkele personen (niet blijvend). Denk hierbij aan lokale vervuiling /overlast waardoor stank bestaat of die stress oplevert.

  • 3.

    Algehele (niet blijvende) gezondheidsproblemen. Denk hierbij aan ernstige lucht, water of andere vervuiling waardoor long- of oogirritaties ontstaan.

  • 4.

    Blijvende gezondheidsproblemen voor meerdere personen, bijvoorbeeld permanente aantasting van luchtwegen, blindheid, langdurige psychische problemen.

  • 5.

    Zware gezondheidsproblemen met de dood als gevolg, bijvoorbeeld langdurige blootstelling aan radioactieve straling of asbest.

Leefbaarheid

In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het omgevingsmilieu. De te verwachten afbreuk en schade aan de leefomgeving als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende van een taak door de overheid.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    Er is geen sprake van een negatief effect op het maatschappelijk welbevinden of het effect is verwaarloosbaar klein.

  • 2.

    De te verwachten afbreuk is minimaal/verwaarloosbaar. Hierbij valt te denken aan beperkte overlast in de vorm van stank, geluid of trillingen (zintuiglijke waarneming). De (beleving van) de veiligheid in de directe woonomgeving is niet in het geding.

  • 3.

    De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zullen zijn. Hierbij valt te denken aan een geringe afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast of een permanente overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven beïnvloeden.

  • 4.

    De te verwachten afbreuk heeft ernstige gevolgen die echter niet permanent zijn. Hierbij valt te denken aan een afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven sterk beïnvloeden.

  • 5.

    De te verwachten afbreuk is evident en heeft permanente grote gevolgen. Hierbij valt te denken aan een sterke afname van (het gevoel van) veiligheid in de directe omgeving en/of ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden, blijvende gezondheidsklachten veroorzaken, etc.

Financieel economisch

Wat is de financieel-economische schade voor de gemeente/provincie als gevolg van de calamiteit. Het gaat hier om schade die door de gemeente/provincie moet worden vergoed dan wel die ten laste komt van de gemeentelijke/provinciale economie. Voorbeelden zijn: eventuele niet verzekerde kosten die door de gemeente/provincie worden gedragen (tijdelijke opvang, vergoedingen), verlies aan werkgelegenheid, economische achteruitgang, etc.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    Er is geen sprake van enige financieel - economische schade.

  • 2.

    De directe financieel - economische schade is gering en blijft beperkt tot geringe directe kosten (maximaal 10.000,- euro).

  • 3.

    De financieel - economische schade is aanzienlijk. Denk hierbij aan directe kosten tot maximaal 100.000,- euro en / of een geringe terugloop van economische bedrijvigheid.

  • 4.

    De financieel - economische schade is hoog. Denk hierbij aan directe kosten tot 1 miljoen en / of terugloop van economische bedrijvigheid.

  • 5.

    De financieel - economische schade is zeer hoog. Denk hierbij aan directe kosten van meer dan 1 miljoen en / of sterke terugloop van economische bedrijvigheid.

Bestuurlijk imago

Wat is de imagoschade van een eventuele calamiteit of het in stand houden van een illegale situatie. De te verwachten afbreuk en/of schade aan het imago, beeld, geloofwaardigheid en vertrouwen van de burger in het bestuurlijk apparaat en haar besluitvorming als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden: (al dan niet georganiseerde) protesten, mediacampagnes, open brieven e.d., met als gevolg gezichtsverlies, gevoel van zaakjes niet op orde, etc.

 

De score ziet er als volgt uit:

  • 1.

    Er is geen sprake van afbreuk aan het bestuurlijk imago.

  • 2.

    De te verwachten afbreuk is minimaal. Denk hierbij aan enkele brieven aan het bestuur, ingezonden brieven in de krant en/of een enkele klacht. Het algemene vertrouwen in het bestuur wordt niet geschaad. Het idee dat het bestuur haar zaken niet op orde heeft, is niet aan de orde.

  • 3.

    De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zijn. Denk hierbij aan een tijdelijke stroom klachten, georganiseerde buurtprotesten, enkele juridische procedures en een brede negatieve aandacht in de media. Algemeen ontstaat het beeld dat het bestuur niet alles op orde heeft.

  • 4.

    De te verwachten afbreuk is evident en heeft grote permanente gevolgen. Denk hierbij aan voortdurende klachten over het onderwerp, brede maatschappelijke protesten en onrust, georganiseerde mediacampagnes, zware juridische procedures (nalatigheid, etc) en algeheel gezichtsverlies van het bestuur. De positie van bestuurders is in het geding (moties van wantrouwen) en het bestuur wordt door de burgers als incompetent beschouwd.

  • 5.

    De afbreuk van het bestuurlijk imago is dermate groot dat de positie van het bestuur als geheel per direct onhoudbaar is.

Toepassen en invullen van de risicomatrix

Voor de toekenning van de scores van 1 tot 5 is het volgende risicoscore overzicht uitgewerkt:

 

Punten

Betekenis

5

ZEER GROOT NEGATIEF EFFECT

4

GROOT NEGATIEF EFFECT

3

BEPERKT NEGATIEF EFFECT

2

KLEIN NEGATIEF EFFECT

1

ZEER KLEIN/GEEN NEGATIEF EFFECT

 

De risico’s van de problemen/overtredingssoorten worden beoordeeld op een zestal beoordelingsaspecten. Per aspect wordt het eventuele negatieve effect uitgedrukt op een schaal van 1 (geen negatief effect) tot 5 (zeer sterk negatief effect). De eerder genoemde zes beoordelingsaspecten worden gebruikt:

  • o

    Veiligheid

  • o

    Duurzaamheid

  • o

    Gezondheid

  • o

    Leefbaarheid

  • o

    Financieel economisch

  • o

    Bestuurlijk imago

Daarnaast dient in eenzelfde riscomatrix de score ingevuld te worden voor het naleefgedrag. In het afwegingsmodel worden de risicoscores gecorrigeerd voor naleefgedrag. Dit risico model hanteert ook voor het naleefgedrag een 5-punts schaalverdeling:

 

Punten

Betekenis

5

ZEER LAAG NALEEFNIVEAU:

NIET NALEEFGEDRAG IS ZEER HOOG

4

LAAG NALEEFNIVEAU: NIET NALEEFGEDRAG IS HOOG

3

VOLDOENDE NALEEFNIVEAU: NALEEFGEDRAG IS GEMIDDELD

2

RUIM VOLDOENDE NALEEFNIVEAU: NALEEFGEDRAG IS HOOG

1

GOED NALEEFNIVEAU: NALEEFGEDRAG IS ZEER HOOG

 

De naleefscore beperkt zich op “de kans dat het probleem zich voordoet” of “de kans op het niet naleven van….”. Als het naleefgedrag niet bekend is of er is een onvoldoende eenduidig beeld is, dan wordt het naleefgedrag op 3 (gemiddeld) gezet. Dit is conform één van de uitgangspunten opgenomen in het eerder vermelde uitgangspuntentabel van deze handleiding.

 

Voorbeeld ingevulde risicomatrix

Hieronder staat een voorbeeld risicoanalyse met betrekking op het domein APV en Fysieke Leefomgeving. Het is een fictief voorbeeld, deze problemen en de toegekende scores zijn niet direct van toepassing op de situatie bij de gemeente Nuenen.

 

Beschrijving van de problemen

Domein APV en Fysieke leefomgeving

(o.a. overtreding-soorten)

Naleving

Kans dat het

Probleem zich voordoet

NALEEFNIVEAU

Veiligheid

Duurzaamheid

Gezondheid

Leefbaarheid

Financieel economisch

Bestuurlijk imago

Illegale afval dumping

4

2

2

3

4

4

3

Hondenpoep

2

1

1

2

3

1

2

Parkeerexcessen

4

3

1

2

3

2

1

Plaatsen reclameborden, terrasuitstalling

3

3

1

1

3

3

1

 

Toelichting op ingevulde tabel

Bovenstaande tabel is een gedeeltelijke uitwerking van de risicomatrix met betrekking tot domein APV en Fysieke leefomgeving. In de eerste kolom staat de uitgebreide omschrijving van de overtreding. In de tweede kolom volgt een beoordeling van het Naleefniveau (een goed naleefniveau kleurt groen met een onderliggende score van ‘1’, een zeer laag naleefniveau kleurt rood met een onderliggende score van ‘5’, zie voorbeeld het roodgekleurde vak). Vanaf kolom 3 (Veiligheid) tot en met 8 (Bestuurlijk imago) wordt het Negatief effect op de zes beoordelingscriteria toegekend. Als voorbeeld de middelste rij “hondenpoep” heeft 3 keer gescoord op 1. Dat wil zeggen dat er ‘een( zeer) klein/geen negatief effect’ is op de drie beoordelingsaspecten en het naleefgedrag is hoog.

 

Indien alle risicomatrix voor de betreffende taken zijn ingevuld volgt hieronder een voorbeeld hoe de totale risicoscore tot stand komt:

 

Beschrijving van de problemen

(o.a. overtredingen)

Kans

Kans dat het probleem zich voordoet

(kans op het niet naleven van…)

Effect

Gemiddelde van de thema’s

RISICO =

Kans x Effect

Illegale afval dumping

4

3,0

12

Hondenpoep

2

1,67

3,3

Parkeerexcessen

4

2

8

Illegaal plaatsen reclameborden, terrasuitstalling

3

2

6

 

De resultaten van de risicoscores zijn gebaseerd op onderstaande schaalverdeling met betrekking tot de (minimale en maximale) totaaluitkomsten (is RISICO = Kans x Negatief Effect):

 

ZEER HOOG RISICO

GELIJK AAN 10 EN GROTER DAN 10

> en = 10

HOOG RISICO

GROTER DAN 7 EN KLEINER DAN 10

>7 en < 10

GEMIDDELD RISICO

KLEINER OF GELIJK AAN 7 EN GROTER DAN 4

> 4 -7

LAAG RISICO

KLEINER DAN OF GELIJK AAN 4

= 4 of <4

 

Bijlage 4B Uitkomsten risicoanalyse VTH

 

Resultaten Risicoanalyse Gemeente Nuenen 2024

 

 

Bijlage 4C Prioriteiten

 

In onderstaande tabel is vastgelegd welke prioriteiten we aan de VTH-taken toekennen en wat de aanpak is.

 

Prioriteit

Mate van VTH inzet

Zeer Hoog

Bouw

  • Handelen in strijd met constructieve eisen Bbl

  • Handelen in strijd met brandveiligheidseisen BBl

  • Illegale huisvesting arbeidsmigranten

RO

  • Bedrijfsmatige activiteiten waar niet is toegestaan

APV

  • Afval illegale stort (drugsafval)

  • Jeugdoverlast

  • Geluidsoverlast

  • Illegale prostitutie

  • Parkeer excessen en fout parkeren (blauwe zone/parkeren op de stoep/plantsoenen/parkeerverbod woonerf)

Bijzondere wetten en onderwerpen

  • Ondermijnende activiteiten

  • Verkoop alcohol minderjarigen

(Pro)actief:

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een hoog risico krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • De gemeente neemt initiatief tot controles op deze activiteiten met name als signalen zijn ontvangen/overtredingen zijn geconstateerd .

Hoog

Bouw

Handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning activiteit bouw:

  • In het geval van kamerverhuur (5 of meer wooneenheden), logiesgebouw, woningsplitsing; restaurant, café, horeca, bedrijf, kantoor, winkel en utiliteitsbouw

Erfgoed

  • Handelen zonder of in strijd met vergunning(voorschriften) activiteit bouw veranderen van een monument

RO

  • Overige strijd omgevingsplan: zoals bouwen buiten bouwvlak, overschrijden bebouwingsoppervlakte en gebruik in strijd met de doeleindenomschrijving

  • Permanente bewoning recreatieve inrichtingen

  • Overige (onrechtmatige) bewoning in strijd met omgevingsplan (zoals wonen waar niet is toegestaan/illegale bewoning)

APV

  • Handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning voor kappen (vellen van een houtopstand)

  • Afval illegale stort (zwerfvuil, afvaldumpingen)

  • Woonoverlast (wet aanpak woonoverlast), geluidoverlast en geuroverlast

  • Bijtincidenten

  • Hondenpoep en loslopende honden

  • Overlast recreatie- en natuurgebieden (samenscholingen/geluidoverlast/overnachtingen/stroperij/wild crossen)

Bijzondere wetten en onderwerpen

  • Sluiten van woningen/panden (Wet Damocles) en verzegeling

  • Overtreden alcoholvergunning (bv geen leidinggevende aanwezig)

  • Zonder of in strijd van een alcoholvergunning een horecagelegenheid exploiteren (exploitatievergunning)

  • Losse drugsverkoop aan veelal jongeren in nabijheid van scholen en openbare ruimtes zoals parkeerplaatsen bij sportclubs (Wild card)

Actief

  • Afhandeling van signalen bij activiteiten met een hoog risico krijgt voorrang op andere werkzaamheden.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden.

Prioriteit

Mate van VTH inzet

Gemiddeld

Bouw

  • Handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning activiteit bouw bij particuliere woningen (grondgebonden, bijvoorbeeld eengezinswoningen), maatschappelijke gebouwen, kinderdagverblijven, scholen, zorg, sport, woongebouwen, appartementen, projectmatige woningen

  • In strijd met Besluit Bouwwerken Leefomgeving bij vergunningsvrije bouwwerken mantelzorg

  • Achterstallig onderhoud (verwaarloosde panden, aanzicht pand)

Sloop

  • Handelen zonder of in strijd met (sloop)vergunning(voorschriften) activiteit bouw veranderen van een monument

Erfgoed

  • Instandhoudingsplicht / onomkeerbare (niet herstelbare) beschadiging van cultuurhistorische waarden

RO

  • Landschappelijke inpassing (vb Vinkenhofjes)

APV

  • Handelen en gebruik van (soft)drugs

  • Achterlaten van voertuigen (fietsen, scooters en autowrakken)

  • Plaatsen van uitstallingen in strijd met beleid

  • Inrichten van een terras

Bijzondere wetten en onderwerpen

  • Woonoverlast (wet aanpak woonoverlast)

  • Overtreding Wet Basisregistratie Personen (BRP/LAA)

  • Vuurwerk overlast en buiten gestelde tijden afsteken vuurwerk

  • Overlast evenementen (parkeren, wegafsluiting, doorgaan na sluiting)

  • Evenementen vergunning Type B

Gestructureerd (actief en/of passief)

  • Signalen bij activiteiten met een gemiddeld risico worden afhankelijk van aard, ernst en omvang afgehandeld.

  • Planmatig toezicht op een specifiek thema, doelgroep of gebied behoort tot de mogelijkheden.

Laag

Bouwen

  • Handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning activiteit bouw bij kleine bouwwerken (1-laags), bouwwerken geen gebouw zijnde, dakkappelen, tuinhuisjes

  • In strijd met Besluit Bouwwerken Leefomgeving bij vergunningsvrije bouwwerken

Erfgoed

  • Aantasting uiterlijk aanzien / omkeerbare (op kort termijn herstelbaar) beschadiging cultuurhistorische waarden

APV

  • Standplaatsen

  • Langer dan toegestaan op of aan de weg plaatsen van een caravan, camper, aanhanger etc.

Bijzondere wetten en onderwerpen

  • Evenementen type A houden zonder of in afwijking van de evenementenmelding/vergunning en/of de voorschriften

Passief

  • Signalen bij activiteiten met een laag risico worden niet of niet direct afgehandeld, tenzij acuut ingrijpen noodzakelijk is. We informeren waar mogelijk de betrokkenen hierover.

  • Signalen kunnen worden gebundeld (om informatie over problematiek op te bouwen) en op een later tijdstip mogelijk tijdens planmatig toezicht (themadoelgroep- of gebiedsgericht) worden opgepakt.

 

Bijlage 5 Verordening Uitvoering en Handhaving gemeente Nuenen

 

De raad van de gemeente Nuenen, bijeen in zijn vergadering 14 december 2023;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;

 

Gelet op de artikelen 18.20, derde lid, en 18.23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

Besluit vast te stellen de volgende verordening: Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht gemeente Nuenen.

 

Artikel 1 Definities

In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt onder betrokken wetten verstaan: Omgevingswet en Wet milieubeheer, voor zover paragraaf 18.3.3 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing is verklaard.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 3 Betrokkenheid van de raad

De raad ziet toe op de hoofdlijnen van het door burgemeester en wethouders gevoerde beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten.

 

Artikel 4 Kwaliteitsdoelen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beoordelen de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen gestelde doelen in de uitvoerings- en handhavingsstrategie.

  • 2.

    De doelen in de uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de betrokken wetten hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de dienstverlening;

    • b.

      de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

    • c.

      de financiën.

Artikel 5 Kwaliteitsborging

  • 1.

    Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders zijn de actuele kwaliteitscriteria van toepassing die in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar zijn gesteld inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast.

  • 2.

    Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de raad.

  • 3.

    Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd opgave.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met Omgevingswet in werking.

  • 2.

    De huidige kwaliteitsverordening ‘Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Nuenen c.a. 2018’ in te trekken bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 14 december 2023

 

De raadsgriffier,

J. Oostdijk

 

De voorzitter,

M.J. Houben MBA

 

Toelichting

 

ALGEMEEN

Deze verordening regelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht door en in opdracht van het college van burgemeester en wethouders.

 

ACHTERGROND EN AANLEIDNG

In 2015 kwamen de VNG en het IPO met een uniforme modelverordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht. Deze uniforme modelverordening werd opgesteld omdat gemeenten, provincies en de gemeenschappelijke diensten die in hun opdracht werken, zich voor een gezamenlijke opgave gesteld zagen. De opgave was om in landelijk verband de kwaliteit van de uitvoering en handhaving te bevorderen, te borgen en te beoordelen bij de gedeelde zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving (zie VNG ledenbrief Lbr. 15/055 van 7 juli 2015).

 

De grondslag van deze verordening werd destijds opgenomen in de artikelen 5.4 en 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Sindsdien zijn de kwaliteitscriteria 2.1, en later per 1 juli 2019, kwaliteitscriteria 2.2, voor de uitvoering van de Wabo ontwikkeld en beschikbaar gesteld in brede samenwerking tussen bevoegde gezagen. Het uitgangspunt voor de kwaliteitsbevordering is de in landelijke samenwerking opgestelde kwaliteitscriteria 2.3 van 15 april 2022, die op basis van technische en maatschappelijke ontwikkelingen met betrokken partijen in landelijke afstemming zullen worden aangepast.

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (hierna: Ow) vervalt de Wabo als grondslag voor de verordening. De Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht heeft de artikelen 18.20 en 18.23 van de Ow als grondslag en is om die reden opnieuw vastgesteld.

 

De hierbij door de raad vast te stellen verordening volgt de Model Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht, die voor gemeenten en provincies gelijkluidend door de VNG en het IPO is opgesteld.

 

REIKWIJDTE: EEN BREDE VERANTWOORDELIJKHEID VOOR KWALITEIT

Deze verordening gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor kwaliteit. Dat wil zeggen dat als vertrekpunt wordt genomen dat alle uitvoerings- en handhavingstaken van burgemeester en wethouders op grond van de Ow, onderwerp van de verordening vormen. Het gaat dan om thuistaken, die burgemeester en wethouders “in eigen huis” verrichten, de basistaken die krachtens artikel 18.22 van de Ow in opdracht van burgemeester en wethouders door omgevingsdiensten worden verricht en de plustaken, die burgemeester en wethouders naast de basistaken hebben belegd bij de omgevingsdienst. Behalve milieutaken betreft het dus ook uitdrukkelijk de zogenaamde "BRIKS-taken" (inzake bouw-, reclame-, inrit-, kap- en sloopvergunningen).

 

Deze verordening stelt regels die voor alle gemeenten en provincies gelijk zijn. In alle gevallen zullen burgemeester en wethouders beleid moeten voeren over de kwaliteit (zie ook artikel 3). Dit beleid komt tot uitdrukking in de uitvoerings- en handhavingsstrategie, bedoeld in artikel 13.5 van het Omgevingsbesluit. Deze verordening regelt waarover de doelen van dit beleid ten minste moeten gaan. Deze verordening regelt bovendien dat de verrichtingen van de gemeentelijke organisaties en de omgevingsdiensten, waar het de uitvoerings- en handhavingstaken betreft, in het licht van die doelen worden beoordeeld. Tot slot regelt de verordening dat de raad, in het kader van het horizontale toezicht, inhoudelijk debat voert over de hoofdlijnen van het meerjarige kwaliteitsbeleid dat burgemeester en wethouders voeren.

 

SAMENHANG MET ANDERE DOMEINEN

Onderwerpen die tot het bereik van de verordening behoren, kunnen onderdeel blijven uitmaken van andere thema's dan die van de fysieke leefomgeving alleen. De verordening belemmert bijvoorbeeld niet dat onderwerpen met betrekking tot fysieke veiligheid ook aan de orde kunnen komen in beoordelingen of rapportages op andere domeinen. Zoals bij de openbare orde en veiligheid binnen gemeenten, waar raakvlakken bestaan tussen bijvoorbeeld de Ow en de Alcoholwet, de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en andere bijzondere wetten.

 

De uniforme regeling van de verordening betekent ook dat voor bijvoorbeeld de taken op grond van artikel 18.22, tweede lid, van de Ow geen specifieke, aanvullende eisen worden gesteld. Ook hier is het relevante kader breder dan de Ow alleen en vindt taakuitoefening plaats in samenwerking met andere bevoegde gezagen. De basis van de kwaliteitscriteria blijven ook hier de afspraken die in het kader van het Programma Uitvoering met Ambitie (PUMA) zijn gemaakt. De criteria voor de omgevingsdiensten met taken, bedoeld in artikel 18.22, tweede lid, van de Ow, zijn in Nederland hetzelfde. In afstemming met de andere bevoegde gezagen kunnen aanvullende afspraken gemaakt worden.

 

HOOFDLIJNEN VAN DE VERORDENING

De verordening vormt het kader voor de kwaliteit van de uitvoerings- en handhavingstaken op het terrein van de Ow door de gemeente en in opdracht daarvan handelende (omgevings)diensten. De verordening drukt commitment uit van de raad aan kwaliteit.

 

De verordening verbindt daarmee inhoudelijke ambities voor kwaliteit aan bestaande, deels in ontwikkeling zijnde, andere kaders die door procedurele of inhoudelijke normering van uitvoering en handhaving bijdragen aan deze kwaliteit. Denk bijvoorbeeld aan de Gemeentewet, de Provinciewet, de Ow, de Wet milieubeheer (hierna: Wm), de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr). Bij ontwikkeling en bekendmaking van de kwaliteitscriteria worden deze kaders ook betrokken.

 

Van deze kaders is de Ow en daarop gebaseerde regelgeving wellicht de belangrijkste. Zo bevat artikel 13.5 e.v. van het Omgevingsbesluit procedurele regels voor het uitvoerings- en handhavingsbeleid en de vergunningverlening door het bevoegd gezag. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders verplicht zijn tot het stellen van doelen, het identificeren van activiteiten ter uitvoering daarvan, de inrichting van de uitvoeringsorganisatie, het monitoren en het rapporteren daarover.

 

In de praktijk zijn bovendien verschillende kaders gebruikelijk voor het beoordelen van de kwaliteit door de omgevingsdienst (respectievelijk de eigen diensten), door burgemeester en wethouders en tot slot door de raad. Vertrekpunt zijn de actuele kwaliteitscriteria (waarvan de toepassing is verankerd in artikel 5, zie de toelichting aldaar) en andere standaarden en methoden die door het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd. Deze zijn ontwikkeld en worden verder ontwikkeld met als doel de kwaliteit van uitvoerings- en handhavingstaken te waarborgen en te bevorderen.

 

Of deze kaders gerealiseerd zijn en hoe deze bijdragen aan de kwaliteit van de uitvoering- en handhavingstaken, moet jaarlijks worden beoordeeld door burgemeester en wethouders. Hiervoor is input nodig van de omgevingsdiensten en van de interne gemeentelijke organisatie. Burgemeester en wethouders zullen dus beoordelen "of het goed gaat" op basis van de door henzelf geformuleerde beleidsdoelen voor in ieder geval de dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van producten en diensten of de financiën (artikel 4, tweede lid, onder a tot en met c). Daarnaast zijn ook andere doelen mogelijk. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de veiligheid of de duurzaamheid (in de zin van natuur en een goede omgevingskwaliteit) met inbegrip van daarvoor geselecteerde indicatoren.

 

Uiteindelijk zullen burgemeester en wethouders hierover verantwoording afleggen aan de raad (horizontale verantwoording). De leden van de raad vormen immers ook een eigen oordeel "of het goed gaat” in het licht van de kwaliteit van de leefomgeving. De politiekbestuurlijke overwegingen van de raad zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het beleid, niet op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de competentie van de directeuren van de diensten behoort. Daarbij zal ook het verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en visies over de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de gemeente, zoals vastgelegd in de omgevingsvisie. De raad oefent invloed uit op de formulering van doelen en indicatoren door burgemeester en wethouders en op de bijstelling daarvan zoals bijvoorbeeld welke informatie de raad wil terugzien in de verantwoordingsrapportages van burgemeester en wethouders. In die zin worden de kaders voor de beoordeling van de raad overgelaten aan het politieke debat.

 

Zo ordent de verordening de kwaliteit van uitvoering en handhaving, door de betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders competentie:

  • De organisaties werken overeenkomstig de actuele kwaliteitscriteria met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan burgemeester en wethouders die hiervoor verantwoording afleggen aan de raden en provinciale staten.

  • Burgemeester en wethouders zijn, als bevoegd bestuursorgaan, belast met het stellen van beleidsdoelen voor de kwaliteit van de uitvoerings- en handhavingstaken overeenkomstig de procesregels van het Omgevingsbesluit.

  • De raad oefent horizontaal toezicht uit op burgemeester en wethouders en gebruikt, waar nodig, de - krachtens de Gemeentewet en de Wgr - aan haar toekomende mogelijkheden.

IMPACT VAN DEZE VERORDENING: MEER DAN REGELS ALLEEN

Deze verordening is een blijvend kader voor het bevorderen, beoordelen en borgen van de kwaliteit van uitvoering en handhaving. Blijvende goede verrichtingen in dit kader vergen meer dan regels alleen. De kwaliteitscriteria zijn in dat kader in 2019 geactualiseerd naar een versie 2.2. en vervolgens naar 2.3 in 2022. Inmiddels is een werkgroep gestart voor het opstellen van kwaliteitscriteria 3.0. Om de kwaliteitscriteria up-to-date te houden zullen deze op termijn in brede samenwerking met andere gemeenten en provincies en omgevingsdiensten geactualiseerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor de doelen en de daarvoor gehanteerde indicatoren, die door bevoegde gezagen worden gebruikt.

 

INTERBESTUURLIJKE REGELDRUK, UITVOERBAARHEID EN HANDHAAFBAARHEID

Deze verordening beoogt zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande rapportage- en informatiestromen, op basis van afdelingen 13.2 en 13.3 van het Omgevingsbesluit en de organieke wetgeving (Gemeentewet, Provinciewet en Wgr). De verordening introduceert geen nieuwe rapportageverplichtingen maar vereist wel extra input voor bestaande rapportages. Een goede, tijdige en transparante uitvoering van de bestaande verplichtingen faciliteert ieders rol in de kwaliteitsketen. De verordening is vanuit deze bestaande competentieverdeling gericht op horizontaal toezicht. Van regeldruk voor burgers en bedrijven is geen sprake.

 

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

 

Artikel 1. Definities

In dit artikel zijn geen begrippen opgenomen die al zijn gedefinieerd in de Ow.

 

Als betrokken wetten worden aangemerkt de Ow zelf, en de Wm, voor zover bij of krachtens die wetten is bepaald dat paragraaf 18.3.3 van de Ow van overeenkomstige toepassing is. Dat de Wm van toepassing is, is bepaald in artikel 18.1a van de Wm. Op de uitvoering of handhaving van een geheel andere wet, zoals bijvoorbeeld de Alcoholwet, is deze verordening niet van toepassing (wat onverlet laat dat over overlappende onderwerpen elders wordt gerapporteerd, zie het algemeen deel van de toelichting).

 

Het begrip omgevingsdienst is niet apart gedefinieerd omdat hiervoor is aangesloten bij de omgevingsdiensten waarvan melding wordt gemaakt in artikel 18.21 van de Ow.

 

Artikel 2. Reikwijdte

De reikwijdte van de verordening heeft een inhoudelijke afbakening en een afbakening naar bevoegd gezag. Ten eerste moet het gaan om de uitvoering of handhaving van de betrokken wetten. De terminologie “uitvoering en handhaving” duidt op de uitvoerings- en handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.20 van de Ow. “Uitvoering en handhaving” betekent dan vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat wil zeggen alle taken tot uitvoering of handhaving van de Ow en van de Wm, voor zover dat in die wet is bepaald. Zie daarover de toelichting bij artikel 1. Ten tweede moet het gaan om de uitvoering of handhaving door of in opdracht van burgemeester en wethouders. De verordening is dus van toepassing als het gaat om de uitvoering van de betrokken wetten door burgemeester en wethouders zelf of, in opdracht van burgemeester en wethouders door een omgevingsdienst of een private partij (maar vanwege burgemeester en wethouders). Uitvoering van de Ow of de Wm door andere bevoegde gezagen, zoals het provinciebestuur en andere gemeentebesturen die hun verordeningen op basis van hetzelfde model vaststellen, het waterschapsbestuur of de minister van Infrastructuur en Waterstaat of de minister van Economische Zaken en Klimaat, valt buiten het bereik van deze verordening. Waar hier wordt gesproken over de uitvoering of handhaving van taken door of in opdracht van het bevoegd gezag wordt gedoeld op de uitvoering door gemeentelijke diensten en regionale uitvoeringsdiensten.

 

Artikel 3. Betrokkenheid van de raad

Dit artikel is van belang voor de rolverdeling tussen de raad en burgemeester en wethouders. Ingevolge de systematiek van afdelingen 13.2 en 13.3 van het Omgevingsbesluit, is de jaarlijkse beoordeling van en rapportage over kwaliteit een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: burgemeester en wethouders. Bezien vanuit de Gemeentewet, is kaderstelling juist de taak van de raad.

De kaderstellende rol krijgt allereerst gestalte door de vaststelling van deze verordening als geheel. Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met afdelingen 13.2 en 13.3 van het Omgevingsbesluit, van belang uitdrukking te geven aan het feit dat de raad vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken zijn bij het beleid en zullen toezien op de continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.

 

Het horizontale toezicht door de raad op het (regionale) uitvoerings- en handhavingsstrategie door burgemeester en wethouders, zal daarom plaatsvinden in het licht van het strategische beleid dat op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de fysieke leefomgeving, zoals omgevingsvisies, milieubeleidsplannen en structuurvisies.

 

Artikel 3 richt zich tot de raad. Indirect is het artikel eveneens van belang voor burgemeester en wethouders, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht werken, omdat de rol van de raad zich juist bij de meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze rol, beschikt de raad reeds over de mogelijkheden die de organieke wetgeving biedt en de kaders die op strategisch niveau voor de fysieke leefomgeving in plannen en visies zijn vastgelegd.

 

Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat burgemeester en wethouders de raad daartoe door tijdige informatieverstrekking in staat stellen. Dat daarvoor eveneens informatie van de omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt voor zich en is op grond van de Wgr en de opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd.

 

Artikel 4. Kwaliteitsdoelen

Afdelingen 13.2 en 13.3 van het Omgevingsbesluit verplichten het bevoegd gezag (lees: burgemeester en wethouders) om beleid te formuleren voor de kwaliteit van de uitoefening van de uitvoerings- en handhavingstaken. Er is dan sprake van een uitvoeringsbeleid en handhavingsbeleid, waarover onderlinge afstemming plaats dient te vinden tussen de bevoegde gezagen op het niveau van de omgevingsdienst. Welk beleid moet worden geformuleerd laat het Omgevingsbesluit inhoudelijk open. Dit artikel strekt ertoe een inhoudelijke ambitie te geven aan de procesverplichting om kwaliteitsbeleid te vormen.

 

Ten eerste door voor te schrijven dat burgemeester en wethouders naar de kwaliteit van de uitvoering en handhaving kijken in het licht van het geformuleerde (regionale) beleid, waarbij de doelen van dat beleid betrekking moeten hebben op een aantal voorgeschreven inhoudelijke thema's. Het gaat er daarbij telkens om die doelen te zien, niet vanuit elke mogelijke factor die daaraan kan bijdragen, maar vanuit het perspectief van de prestaties en kwaliteit van de uitvoering van de eigen organisaties. Het gaat dan in ieder geval om dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van producten en diensten en financiën.

 

Er is voor gekozen in deze verordening geen voorschriften te geven over de te gebruiken indicatoren. Dat is in de eerste plaats een taak voor de bevoegde gezagen, die daarmee in de praktijk al ruime ervaring hebben.

 

Artikel 5. Kwaliteitsborging

Dit artikel geeft een verankering aan de kwaliteitscriteria 2.2 en de opvolgers daarvan. De kwaliteitscriteria worden door bevoegde gezagen in brede samenwerking opgesteld. De kwaliteitscriteria hebben betrekking op de deskundigheid van de uitvoerende en handhavende organisaties. De meest actuele versie van de kwaliteitscriteria worden door de VNG en het IPO (en andere organisaties) bekendgemaakt. Op het moment van vaststellen van deze verordening is de meest actuele set (kwaliteitscriteria 2.3 te vinden op:

 

Kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)

 

Vanwege de verdere ontwikkeling van de kwaliteitscriteria wordt dynamisch verwezen. Bij een volgende versie van de kwaliteitscriteria hoeft de verordening niet te worden aangepast.

 

Artikel 5 strekt ertoe te regelen dat van die kwaliteitscriteria voor de uitvoering van uitvoerings- en handhavingstaken in de praktijk gebruik gemaakt wordt. Het gaat immers om kwaliteitscriteria waaraan zorgvuldig en met grote deskundigheid is gewerkt door de betrokken bevoegde gezagen. Van belang is dat deze kwaliteitscriteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Dat geeft vanzelfsprekend geen garantie dat de doelen die door burgemeester en wethouders zijn gesteld op grond van artikel 4 ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het bereiken van deze doelen zal immers niet alleen afhankelijk zijn van de goede verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de kwaliteitscriteria zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan de raad. Het gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht die kan worden meegenomen in bestaande jaarlijkse rapportages, in de op grond van afdelingen 13.2 en 13.3 van het Omgevingsbesluit op te stellen documenten.

 

Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de kwaliteitscriteria (nog) niet in alle relevante taken worden toegepast, dat de kwaliteit per definitie te wensen zal overlaten. In dit geval zal echter wel gemotiveerd moeten worden waarom de kwaliteitscriteria niet toegepast zijn, of konden worden, en hoe wel voor de gestelde kwaliteit wordt gezorgd. De kwaliteitscriteria zijn derhalve een cruciaal richtsnoer waarvoor, op grond van het derde lid, geldt: pas toe of leg uit, “comply or explain”.

 

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening. Overgangsrecht is niet nodig gelet op de aard van de gestelde regels.

Naar boven