Wijziging Verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen en Sociaal Vangnet, 6e wijziging

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Apeldoorn,

 

gelezen het voorstel d.d. 24 juni 2024, nummer 5082116

 

gelet op artikel 2.1.2, zesde lid, artikel 2.3.12, derde lid en artikel 4.2.2, derde lid, van de Verzamelverordening Inkomensondersteuning, re-integratie en participatie 2023;

artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, artikel 58 en artikel 59 van de Participatiewet;

artikel 25 en artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 25 en artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein d.d. 28 mei 2024;

 

besluit vast te stellen de 6e wijziging van het Verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen en Sociaal Vangnet.

 

Leeswijzer:

  • -

    In de kolom ‘bestaande tekst’ zijn tekstgedeeltes die worden gewijzigd cursief onderstreept.

  • -

    In de kolom ‘nieuwe tekst’ zijn de wijzigingen vetgedrukt in blauw weergegeven.

  • -

    De vermelding (…) betekent een herhaling van bestaande tekst, de bestaande tekst blijft dus ongewijzigd. Dit wordt alleen toegepast bij de toelichtingen op de artikelen.

Artikel I Wijziging Verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen en Sociaal Vangnet

A. De wettelijke grondslag van het Verzamelbesluit wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 108, 147 en 156 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 17, 18a, 22a, 27, 28, 31, 34, 35, 36, 44, 48, 50, 54, 55 en paragraaf 6.4 en 6.5 van de Participatiewet (PW);

  • -

    artikel 13, 20a, 34 en paragraaf 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • -

    artikel 13, 20a, 34 en paragraaf 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • -

    de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • -

    de door de raad vastgestelde (kader)nota’s waarin uitgangspunten zijn geformuleerd voor de uitvoering van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Wgs en het Sociaal Vangnet;

  • -

    de Wet op de lijkbezorging;

  • -

    de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;

  • -

    het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • -

    de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo); en

  • -

    de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 108, 147 en 156 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 17, 18a, 22a, 27, 28, 31, 34, 35, 36, 44, 48, 50, 54, 55 en paragraaf 6.4 en 6.5 van de Participatiewet (PW);

  • -

    artikel 13, 20a, 34 en paragraaf 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • -

    artikel 13, 20a, 34 en paragraaf 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • -

    de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • -

    de door de raad vastgestelde (kader)nota’s waarin uitgangspunten zijn geformuleerd voor de uitvoering van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Wgs en het Sociaal Vangnet;

  • -

    de Wet op de lijkbezorging;

  • -

    de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;

  • -

    het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • -

    de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo); en

  • -

    de Verzamelverordening Inkomensondersteuning, re-integratie en participatie 2023.

 

B. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in dit verzamelbesluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de PW, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004, de Wgs, Awb, Gemeentewet en de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018, tenzij daar uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • -

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • -

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • -

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de PW;

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

    • -

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Apeldoorn;

    • -

      inkomen: het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW. De uitkering die op grond van de PW voor de kosten van levensonderhoud wordt verstrekt, wordt ook tot het inkomen gerekend;

    • -

      inwoner: de inwoner van de gemeente Apeldoorn die als zodanig staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen en ook feitelijk op dit adres woonachtig is;

    • -

      inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW en IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • -

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • -

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      onverwijld: binnen zeven dagen nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, dan wel het kenbaar werd of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn voor de belanghebbende;

    • -

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW, waaronder de bijstand voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 en de verleende inkomensvoorziening op grond van de IOAW en IOAZ;

    • -

      verordening: Verzamelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018;

    • -

      Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • -

      Wet SUWI: Wet Structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen.

  • 3.

    Begripsbepalingen die slechts voor een bepaald hoofdstuk of paragraaf relevant zijn of daar een andere betekenis hebben, zijn voor de leesbaarheid alleen bij dat onderdeel vermeld.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in dit verzamelbesluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de PW, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004, de Wgs, Awb, Gemeentewet en de Verzamelverordening Inkomensondersteuning, re-integratie en participatie 2023, tenzij daar uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • -

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • -

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • -

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de PW;

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

    • -

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Apeldoorn;

    • -

      inkomen: het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW. De uitkering die op grond van de PW voor de kosten van levensonderhoud wordt verstrekt, wordt ook tot het inkomen gerekend;

    • -

      inwoner: de inwoner van de gemeente Apeldoorn die als zodanig staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen en ook feitelijk op dit adres woonachtig is;

    • -

      inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW en IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • -

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • -

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      onverwijld: binnen zeven dagen nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, dan wel het kenbaar werd of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn voor de belanghebbende;

    • -

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW, waaronder de bijstand voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 en de verleende inkomensvoorziening op grond van de IOAW en IOAZ;

    • -

      verordening: Verzamelverordening Inkomensondersteuning, re-integratie en participatie 2023;

    • -

      Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • -

      Wet SUWI: Wet Structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen.

  • 3.

    Begripsbepalingen die slechts voor een bepaald hoofdstuk of paragraaf relevant zijn of daar een andere betekenis hebben, zijn voor de leesbaarheid alleen bij dat onderdeel vermeld.

 

C. Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.2 Werkvoorzieningen

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een werkvoorziening als bedoeld in artikel 21a van de verordening moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de belanghebbende is woonachtig in Apeldoorn;

    • b.

      er is geen sprake van een voorliggende voorziening of andere regeling waaruit de werkvoorziening kan worden bekostigd;

    • c.

      de werkvoorziening is niet aan te merken als algemeen gebruikelijk en behoort niet tot de standaarduitrusting van de werkgever;

    • d.

      de structurele functionele beperking van de belanghebbende heeft naar verwachting een duur van tenminste een jaar;

    • e.

      de werkvoorziening is naar verwachting minimaal zes maanden nodig en is nog niet aangeschaft;

    • f.

      de werkvoorziening is naar het oordeel van het college noodzakelijk. Het college kan hiervoor medisch of arbeidsdeskundig advies inwinnen;

  • 2.

    De aanvraag om een werkvoorziening wordt door de belanghebbende schriftelijk ingediend bij het college.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid kan de werkplekaanpassing ook door de werkgever worden aangevraagd, mits bij de aanvraag een schriftelijke verklaring is bijgevoegd waaruit expliciet blijkt dat de belanghebbende hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 4.

    Het college bepaalt individueel welke gegevens bij de aanvraag overgelegd worden.

  • 5.

    Bij de vergoeding van een werkvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate (meeneembare) werkvoorziening die kwalitatief verantwoord is en waarvan de kosten in verhouding staan tot de opbrengsten van uitstroom.

  • 6.

    Afhankelijk van de aard en de levensduur van de (meeneembare) werkvoorziening wordt deze in de vorm van een financiële vergoeding of in natura verleend. De vergoeding in natura kan in eigendom of in bruikleen worden toegekend.

  • 7.

    De werkplekaanpassing wordt in beginsel aan de werkgever verstrekt.

  • 8.

    Bij de vervoersvoorziening wordt een eventuele vergoeding van de werkgever voor deze kosten op de te verlenen voorziening in mindering gebracht.

Artikel 2.2 Subsidie voor interne werkbegeleiding

  • 1.

    Het college kan een subsidie verlenen aan de werkgever voor het bieden van interne werkbegeleiding als bedoeld in artikel 2.3.12, eerste en tweede lid, van de verordening.

  • 2.

    De subsidie is bedoeld als tegemoetkoming in het urenverlies van de interne werkbegeleider.

  • 3.

    De subsidie kan op aanvraag of ambtshalve worden verleend.

  • 4.

    De subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      de interne werkbegeleider aantoonbaar:

      • -

        voorafgaand aan de start van de werkbegeleiding hiervoor een passende training heeft afgerond of deze training binnen een redelijke termijn zal afronden;

      • -

        ervaring heeft met het geven van werkinstructies;

      • -

        kennis heeft van de werkzaamheden die de belanghebbende uit de doelgroep moet uitvoeren;

      • -

        voor een deel van zijn werkuren is vrijgesteld om de begeleiding op zich te nemen;

      • -

        meer dan de gebruikelijke werkbegeleiding op de werkplek biedt, en

    • b.

      de interne werkbegeleiding ook voldoet aan de overige criteria voor persoonlijke ondersteuning naar werk zoals genoemd in hoofdstuk 2, paragraaf B en C, van de verordening.

  • 5.

    De maximale duur voor interne werkbegeleiding bedraagt zes maanden.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid kan interne werkbegeleiding langer worden ingezet indien dit naar het oordeel van het college op grond van de individuele omstandigheden van de belanghebbende noodzakelijk is.

  • 7.

    Het college hanteert voor interne werkbegeleiding een maximumbedrag per periode van zes maanden. Periodiek wordt beoordeeld of dit bedrag moet worden aangepast.

  • 8.

    Het subsidiebedrag als bedoeld in het zevende lid wordt naar rato verleend indien de interne werkbegeleiding over een andere periode wordt ingezet.

  • 9.

    Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van maximumbedrag als bedoeld in het zevende lid.

  • 10.

    Subsidie voor interne werkbegeleiding wordt niet verleend indien een toegekende loonkostensubsidie al in de kosten van extra begeleiding voorziet.

 

D. Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.3 (Gereserveerd)

Artikel 2.3 Subsidie voor training interne werkbegeleiding

  • 1.

    Het college kan een subsidie verlenen aan de werkgever voor de kosten van een Harrie Helpt-training of een vergelijkbare variant, waardoor een of meerdere medewerkers interne werkbegeleiding kunnen bieden zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de verordening.

  • 2.

    De subsidie kan op aanvraag of ambtshalve worden verleend.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verleend indien:

    • a.

      sprake is van een dienstverband met een belanghebbende uit de doelgroep of een concreet voornemen hiertoe; en

    • b.

      ook wordt voldaan aan de overige criteria voor persoonlijke ondersteuning naar werk zoals genoemd in hoofdstuk 2, paragraaf B en C, van de verordening.

  • 4.

    De subsidie wordt in beginsel maximaal eenmaal per werkgever verleend. In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken. Dit wordt door het college individueel beoordeeld.

 

E. Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.4 (Gereserveerd)

Artikel 2.4 Beëindiging persoonlijke ondersteuning en overige voorzieningen bij verhuizing

  • 1.

    Een toegekende voorziening voor persoonlijke ondersteuning bij werk of een overige voorziening als bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf B en C, van de verordening, wordt beëindigd met ingang van dag dat de belanghebbende uit de doelgroep niet meer woonachtig is in de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de voorziening met ingang van een later tijdstip worden beëindigd indien dat noodzakelijk is vanwege de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende uit de doelgroep of gelet op de aard van de toegekende voorziening. Dit wordt door het college individueel beoordeeld.

 

F. Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.7 Vrijlating bezit voertuig

Bij het vaststellen van het vermogen wordt de waarde van één of meerdere voertuigen die op naam van de belanghebbende(n) zijn geregistreerd in ieder geval vrijgelaten indien:

  • -

    de (gezamenlijke) waarde van het voertuig of de voertuigen niet hoger is dan € 3.200; of

  • -

    het om een voertuig gaat dat aantoonbaar wegens medische redenen is aangepast.

Artikel 3.7 Vrijlating bezit voertuig

Bij het vaststellen van het vermogen wordt de waarde van één of meerdere voertuigen die op naam van de belanghebbende(n) zijn geregistreerd in ieder geval vrijgelaten indien:

  • -

    de (gezamenlijke) waarde van het voertuig of de voertuigen niet hoger is dan € 5.000; of

  • -

    het om een voertuig gaat dat aantoonbaar wegens medische redenen is aangepast.

 

G. Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.8 Vrijlating giften

  • 1.

    Onder een gift wordt verstaan: een herleidbaar geldbedrag, een verstrekking in natura of een andere ontvangst die onverplicht door de belanghebbende wordt ontvangen.

  • 2.

    De ontvangst van een gift wordt door de belanghebbende tijdig bij het college gemeld. Dit geldt niet als het gaat om een gift van een charitatieve instelling als bedoeld in het zesde lid.

  • 3.

    Een gift wordt in ieder geval vrijgelaten tot een bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar.

  • 4.

    Het meerdere boven het bedrag van € 1.200,- wordt tot de middelen van de belanghebbende gerekend. Individueel wordt beoordeeld of het meerdere als vermogen of als inkomen in aanmerking wordt genomen, waarbij:

    • a.

      ontvangen geldbedragen met een periodiek karakter als inkomen worden aangemerkt indien de vrijlating als genoemd in het derde lid wordt overschreden;

    • b.

      incidentele ontvangsten in beginselaan het vermogen worden toegerekend.

  • 5.

    Niet herleidbare ontvangsten in de vorm van kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van de belanghebbende of zijn gezinsleden worden in beginsel niet als een gift aangemerkt.

  • 6.

    Een gift in de vorm van een verstrekking door een charitatieve instelling wordt niet tot de middelen gerekend.

  • 7.

    Een gift die aan de belanghebbende wordt verstrekt ter aflossing van een problematische schuld wordt in beginsel vrijgelaten als het aannemelijk is dat door de aflossing van de schuld een belemmering voor re-integratie of schuldhulpverlening wordt weggenomen.

Artikel 3.8 Vrijlating giften

  • 1.

    Onder een gift wordt verstaan: een herleidbaar geldbedrag, een verstrekking in natura of een andere ontvangst die onverplicht door de belanghebbende wordt ontvangen.

  • 2.

    Giften tot een totaalbedrag van € 1.200,- per kalenderjaar hoeven niet bij het college te worden gemeld. Zodra de gift of het totaal van meerdere giften hoger is dan € 1.200,- per kalenderjaar, dan meldt de belanghebbende de ontvangst hiervan bij het college.

  • 3.

    Giften van een charitatieve instelling als bedoeld in het zevende lid hoeven niet bij het college te worden gemeld .

  • 4.

    Een gift wordt in ieder geval vrijgelaten tot een bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar.

  • 5.

    Het meerdere boven het bedrag van € 1.200,-wordt in beginsel tot de middelen van de belanghebbende gerekend. Individueel wordt beoordeeld of het meerdere als vermogen of als inkomen in aanmerking wordt genomen, waarbij:

    • a.

      ontvangen geldbedragen met een periodiek karakter als inkomen worden aangemerkt;

    • b.

      incidentele ontvangsten aan het vermogen worden toegerekend.

  • 6.

    Niet herleidbare ontvangsten in de vorm van kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van de belanghebbende of zijn gezinsleden worden in beginsel niet als een gift aangemerkt.

  • 7.

    Een gift in de vorm van een verstrekking door een charitatieve instelling wordt niet tot de middelen gerekend.

  • 8.

    Een gift die aan de belanghebbende wordt verstrekt ter aflossing van een problematische schuld wordt in beginsel vrijgelaten als het aannemelijk is dat door de aflossing van de schuld een belemmering voor re-integratie of schuldhulpverlening wordt weggenomen.

 

H. Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.3 Aanvullende begripsbepalingen

In aanvulling op artikel 1.1, tweede lid, van dit verzamelbesluit wordt in deze paragraaf verstaan onder:

  • -

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c, van de PW. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm;

  • -

    draagkracht: het gedeelte van het inkomen en het vermogen dat de belanghebbende moet aanwenden om in de kosten te voorzien;

  • -

    inkomen:het inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de PW inclusief vakantietoeslag. De uitkering op grond van de PW wordt ook tot het inkomen gerekend.

  • -

    vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a, van de PW;

  • -

    vermogensgrens: de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de PW.

Artikel 4.3 Aanvullende begripsbepalingen

In aanvulling op artikel 1.1, tweede lid, van dit verzamelbesluit wordt in deze paragraaf verstaan onder:

  • -

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c, van de PW. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm;

  • -

    boekjaar: de periode van twaalf maanden waarover verslag wordt gedaan van de resultaten van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;

  • -

    draagkracht: het gedeelte van het inkomen en het vermogen dat de belanghebbende moet aanwenden om in de kosten te voorzien;

  • -

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de PW inclusief vakantietoeslag;

  • -

    vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a, van de PW;

  • -

    vermogensgrens: de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de PW.

 

I. Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6 Draagkracht

  • 1.

    Geen draagkracht is aanwezig bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en bij een vermogen dat lager is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens.

  • 2.

    Bij een inkomen dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt de draagkracht vastgesteld op 25% van het meerinkomen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor bijzondere bijstand voor woonlasten een draagkrachtgrens van 100%. Dit betekent dat al het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm volledig als draagkracht wordt aangemerkt.

  • 4.

    De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden bij de vaststelling van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

  • 5.

    De hoogte van het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand.

  • 6.

    Bij een vermogen dat hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens wordt het meerdere volledig als draagkracht aangemerkt.

  • 7.

    De draagkracht wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van een jaar, beginnend op:

    • a.

      de dag waarop de kosten zich hebben voorgedaan indien sprake is van incidentele kosten;

    • b.

      de ingangsdatum van de bijstandsverlening als het gaat om periodieke kosten.

  • 8.

    Bij een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand binnen het draagkrachtjaar wordt, in afwijking van het vorige lid, aangesloten bij het reeds vastgestelde draagkrachtjaar.

Artikel 4.6 Draagkracht

  • 1.

    Geen draagkracht is aanwezig bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en bij een vermogen dat lager is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens.

  • 2.

    Bij een inkomen dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt de draagkracht vastgesteld op 25% van het meerinkomen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor bijzondere bijstand voor woonlasten een draagkrachtgrens van 100%. Dit betekent dat al het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm volledig als draagkracht wordt aangemerkt.

  • 4.

    Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op het gemiddelde inkomen over twee maanden voorafgaand aan de aanvraag.

  • 5.

    Voor de vaststelling van het inkomen uit eigen bedrijf of zelfstandig beroep wordt het bedrijfsresultaat (winst uit onderneming) over het voorgaande boekjaar verminderd met:

    • -

      de over het bedrijfsresultaat verschuldigde inkomstenbelasting;

    • -

      de premies volksverzekeringen; en

    • -

      de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet.

  • Dit jaarbedrag wordt omgerekend naar een maandbedrag.

  • 6.

    De hoogte van het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand.

  • 7.

    Bij een vermogen dat hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens wordt het meerdere volledig als draagkracht aangemerkt.

  • 8.

    De draagkracht wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van een jaar, beginnend op:

    • a.

      de dag waarop de kosten zich hebben voorgedaan indien sprake is van incidentele kosten;

    • b.

      de ingangsdatum van de bijstandsverlening als het gaat om periodieke kosten.

  • 9.

    Bij een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand binnen het draagkrachtjaar wordt, in afwijking van het vorige lid, in beginsel aangesloten bij de reeds vastgestelde draagkrachtperiode.

  • 10.

    De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden bij de vaststelling van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

 

J. Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.11 Doelgroep en voorwaarden

  • 1.

    Voor een participatievoorziening als bedoeld in artikel 35b van de verordening komt in aanmerking de inwoner of het kind voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de toekenning van de participatievoorziening zijn gesteld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid heeft geen recht op een participatievoorziening de inwoner die:

    • a.

      onderwijs volgt en aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      vanwege het ontbreken van een geldige verblijfstitel niet rechtmatig in Nederland verblijft.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid, onder a, is niet van toepassing indien de inwoner een alleenstaande ouder is.

Artikel 4.11 Doelgroep en voorwaarden

  • 1.

    Voor een participatievoorziening als bedoeld in artikel 4.2.2 van de verordening komt in aanmerking de inwoner of het kind voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de toekenning van de participatievoorziening zijn gesteld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid heeft geen recht op een participatievoorziening de inwoner die:

    • a.

      onderwijs volgt en aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      vanwege het ontbreken van een geldige verblijfstitel niet rechtmatig in Nederland verblijft.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid, onder a, is niet van toepassing indien de inwoner een alleenstaande ouder is.

 

K. Artikel 4.14a wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.14a Winterkledingbon

  • 1.

    De winterkledingbon wordt eenmalig per kalenderjaar automatisch verstrekt aan het kind dat op de peildatum jonger is dan 18 jaar en in het betreffende kalenderjaar een kidstegoed heeft ontvangen.

  • 2.

    Voor de peildatum als bedoeld in het eerste lid wordt aangesloten bij de peildatum voor het tegoed in verband met schoolkosten.

  • 3.

    De winterkledingbon wordt verstrekt in de vorm van een tegoed ter hoogte van € 100,-.

  • 4.

    Het tegoed wordt verstrekt in de maand oktober, maar uiterlijk in de maand januari van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 5.

    Het tegoed kan worden besteed bij de deelnemende bedrijven die het college bekendmaakt via de gemeentelijke website.

  • 6.

    Besteding van het tegoed is mogelijk vanaf datum verstrekking tot en met 28 februari.

 

L. Artikel 6.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.7 Ambtshalve afzien van (verdere) invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Het college besluit ambtshalve om geheel of gedeeltelijk van (verdere) invordering af te zien indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende 36 maanden zijn aflossingsverplichting voor de als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51, van de PW onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen;

  • b.

    gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 125;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten;

  • d.

    de in onderdeel c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 6.7 Ambtshalve afzien van (verdere) terug- en invordering 

  • 1.

    Het college besluit ambtshalve geheel of gedeeltelijk van (verdere) terugvordering af te zien:

    • a.

      na twee jaar (24 maandtermijnen) indien de belanghebbende in die periode niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering waarvan het resterende bedrag lager is dan € 125;

    • b.

      na vijf jaar (60 maandtermijnen) indien sprake is van een niet-verwijtbare vordering en de belanghebbende:

      • -

        naar draagkracht aan zijn aflossingsverplichtingsverplichting heeft voldaan, of

      • -

        door het ontbreken van aflossingscapaciteit niet (volledig) aan zijn aflossingsverplichting heeft kunnen voldoen.

    • c.

      na tien jaar (120 maandtermijnen) indien sprake is van een verwijtbare vordering en is voldaan is aan de criteria zoals genoemd onder b.

  • 2.

    Het college ziet af van (verdere) invordering indien de belanghebbende gedurende 3 jaar (36 maandtermijnen) zijn aflossingsverplichting aan de geldlening voor duurzame gebruiksgoederen naar draagkracht is nagekomen. 

 

M. Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.10 Geen mogelijkheden tot buiten invordering stelling en kwijtschelding

Het buiten invordering stellen of kwijtschelden van een vordering zoals bedoeld in de artikelen 6.7 tot en met 6.9 is in beginsel niet mogelijk indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden;

  • b.

    de terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende, tenzij voldaan is aan een van de criteria genoemd in artikel 58, zevende lid, van de PW of artikel 25, zevende lid, van de IOAW en IOAZ in samenhang met artikel 6.7 tot en met 6.8 van dit verzamelbesluit;

  • c.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden;

  • d.

    de vordering een bestuurlijke boete betreft, tenzij voldaan wordt aan de criteria zoals bedoeld in artikel 7.3 van dit verzamelbesluit.

Artikel 6.10 Geen mogelijkheden tot het afzien van (verdere) terug- en invordering en kwijtschelding

Het afzien van (verdere) terug- en invordering en het kwijtschelden van een vordering zoals bedoeld in de artikelen 6.7 tot en met 6.9 is in beginsel niet mogelijk indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden;

  • c.

    de vordering een bestuurlijke boete betreft, tenzij voldaan wordt aan de criteria zoals bedoeld in artikel 7.3 van dit verzamelbesluit.

 

N. Artikel 8.0 wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

--

Artikel 8.0 Maatwerk

Het college kan, gelet op alle omstandigheden, in het individuele geval ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen in dit verzamelbesluit indien het afwegingskader hiertoe noodzaakt. Bij het toepassen van maatwerk maakt het college gebruik van de Waardendriehoek.

 

O. De algemene toelichting op het Verzamelbesluit wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Algemeen

Algemeen

Dit verzamelbesluit bevat in hoofdzaak beleidsregels die een uitwerking zijn van de van toepassing zijnde wetgeving en de daaraan ten grondslag liggende Verzamelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018.

Dit verzamelbesluit bevat in hoofdzaak beleidsregels die een uitwerking zijn van de van toepassing zijnde wetgeving en de daaraan ten grondslag liggende Verzamelverordening Inkomensondersteuning, re-integratie en participatie 2023. 

Sinds 1 januari 2018 zijn de eerdere afzonderlijke verordeningen op dit terrein gebundeld in één verzamelverordening. In navolging daarvan werden vanaf genoemde datum ook de beleidsregels geclusterd in een totaaldocument.

(…)

Ingegeven door de actualisatie van het Sociaal Vangnet per 1 januari 2020 zijn deze beleidsregels met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd. Hierbij is tevens sprake van een naamswijziging. Naast beleidsregels (die aangeven hoe het college met een bepaalde bevoegdheid omgaat) gaat het in twee hoofdstukken ook om nadere regels (zie hierna). Om dit in de naam tot uitdrukking te laten komen, maar zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt om te werken met één verzameldocument, zijn de eerdere verzamelbeleidsregels opnieuw vastgesteld.

(…)

 

Met de wetswijziging “Uitvoeren Breed offensief” is de PW met ingang van 1 juli 2023 aanzienlijk gewijzigd en heeft de wetgever diverse maatregelen getroffen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Die wijzigingen zijn hoofdzakelijk in (hoofdstuk 2 van) de verordening verwerkt, maar voor aantal voorzieningen is nadere uitwerking in dit verzamelbesluit wenselijk.

De bevoegdheid voor het opstellen van nadere regels (algemene regels op detailniveau) is alleen mogelijk indien het college daarvoor de bevoegdheid heeft gekregen. Deze bevoegdheid wordt ontleend aan de verordening en dit geldt alleen voor re-integratie en uitstroombevordering (hoofdstuk 2) en de Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet (hoofdstuk 4, paragraaf 3). In deze hoofdstukken zijn artikelen opgenomen die verder gaan dan een beleidsregel (over de wijze van uitvoering) omdat er voor bepaalde voorzieningen en doelgroepen rechten worden uitgebreid of beperkt (verplichtingen en voorwaarden die worden opgelegd).

(…)

Voor het overige geldt dat dit verzamelbesluit beleidsregels en –kaders voor onder meer commerciële kostendeling, bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en terug- en invordering bevat. Omschreven is op welke wijze het college uitvoering geeft aan de wettelijke beoordelingsruimte. Daar waar dat noodzakelijk wordt geacht, is vrij exact aangegeven hoe in een bepaalde situatie met een bevoegdheid omgegaan wordt. Dit is onder meer het geval bij het hanteren van de draagkrachtregels bij de verlening van bijzondere bijstand. Daarnaast is de beleidsvrijheid van het college op bepaalde onderdelen vrij gering en bepaalt de wetgever in belangrijke mate hoe in voorkomende situaties gehandeld dient te worden. Hierbij kan vooral worden gedacht aan terugvordering van te veel of ten onrechte verleende uitkering die het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht en daaruit volgende verplichting tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

(…)

Op de terreinen waarbij wel sprake is van beleidsvrijheid, is uitdrukkelijk de keuze gemaakt om zoveel mogelijk regelruimte te creëren en wordt volstaan met (enkel) het formuleren van uitgangspunten en het bieden van een afwegingskader. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij de inzet van re-integratievoorzieningen, het beoordelen van kwijtscheldingsverzoeken en aanvragen om bijzondere bijstand. Immers, het verlenen van maatwerk staat voorop en dat leent zich niet tot het formuleren van zeer gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Deze beleidsregels hebben dan ook zoveel mogelijk het karakter van een afwegingskader die voor de uitvoerende professional in nadere richtlijnen wordt uitgewerkt. Daarnaast bevatten deze beleidsregels alleen die items die in beleidsregels vastgelegd dienen te worden. Al hetgeen in de wetgeving en in de verzamelverordening is geregeld en wat in de toelichtingen van die regelgeving is vermeld, wordt niet of slechts zeer beperkt in deze beleidsregels beschreven.

(…)

 

P. De toelichting op artikel 2.2 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.2  Werkvoorzieningen

In dit artikel is omschreven onder welke voorwaarden de belanghebbende in aanmerking kan komen voor een werkvoorziening.

Wat er onder een werkvoorziening wordt verstaan is neergelegd in artikel 21a van de verordening. Bij werkvoorzieningen gaat het per definitie om maatwerk. Daarom is volstaan met het formuleren van algemene voorwaarden en bepalingen waaraan in ieder geval moet worden voldaan. De verdere beoordeling van het recht op een werkvoorziening en de vorm waarin deze verstrekt wordt, is afhankelijk van de individuele omstandigheden.

 

Q. De toelichting op artikel 2.3 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.3  (Gereserveerd)

 

R. De toelichting op artikel 2.4 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.4  (Gereserveerd)

 

S. De toelichting op artikel 2.5 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.5  (Gereserveerd)

 

T. De toelichting op artikel 2.6 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.6  (Gereserveerd)

 

U. De toelichting op artikel 2.7 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.7   (Gereserveerd)

 

V. De toelichting op artikel 2.8 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.8  (Gereserveerd)

 

W. De toelichting op artikel 2.9 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.9  (Gereserveerd)

 

X. De toelichting op artikel 2.10 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.10  (Gereserveerd)

 

Y. De toelichting op artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.7 Vrijlating bezit voertuig

Artikel 3.7 Vrijlating bezit voertuig

Bij het vaststellen van het vermogen wordt de waarde van één of meerdere voertuigen die op naam van de belanghebbende of één van zijn gezinsleden geregistreerd staan in ieder geval vrijgelaten voor zover de (gezamenlijke) waarde niet hoger is dan € 3.200.

Bij het vaststellen van het vermogen wordt de waarde van één of meerdere voertuigen die op naam van de belanghebbende of één van zijn gezinsleden geregistreerd staan in ieder geval vrijgelaten voor zover de (gezamenlijke) waarde niet hoger is dan € 5.000. 

Vaak gaat het hierbij om het een bezit van een auto. Wanneer het gaat om een voertuig dat om medische redenen is aangepast, wordt de waarde geheel vrijgelaten. Daarbij is wel vereist dat de belanghebbende dit aan de hand van bewijsstukken kan aantonen.

(…)

De toevoeging ‘in ieder geval’ laat ruimte om in uitzonderlijke situaties een hogere waarde vrij te laten. Dit geldt vooral in relatie tot de arbeids- en re-integratieverplichtingen en uiteraard binnen redelijk te achten grenzen. Gedacht kan worden aan de situatie waarin de belanghebbende de auto aantoonbaar nodig heeft voor zijn werk, bijvoorbeeld werk in een buitengebied, onregelmatige werktijden, nachtdiensten, etc. Wanneer de overschrijding van de vrijlatingsgrens zo gering is dat het inruilen van deze auto geen meerwaarde heeft, kan de waarde van deze auto volledig worden vrijgelaten. Dit is ter beoordeling van het college.

(…)

 

Z. De toelichting op artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.8 Vrijlating giften

Artikel 3.8 Vrijlating giften

Op grond van artikel 32, tweede lid, aanhef en onder m, van de Participatiewet worden giften niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Gezien het minimumbehoeftekarakter van de bijstand kan vrijlating van giften niet onbeperkt zijn.

Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Participatiewet worden giften niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Gezien het minimumbehoeftekarakter van de bijstand kan vrijlating van giften niet onbeperkt zijn.

Door giften (tot een bepaalde grens) niet in aanmerking te nemen als middelen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen hoe met de ontvangst van een gift wordt omgegaan, al blijft dit per definitie een individuele beoordeling (en dus maatwerk).

(…)

Dit artikel is alleen van toepassing als sprake is van een gift die uit vrijgevigheid en zonder een vorm van tegenprestatie door een derde aan de belanghebbende wordt verstrekt. De gift moet herleidbaar zijn, hetgeen betekent dat er geen onduidelijkheid bestaat over de herkomst van de gift en de bestemming daarvan. De vrijlatingsbepaling in dit artikel kan geen betrekking hebben op inkomsten uit of in verband met (vrijwilligers)werk. Daarvoor gelden andere wettelijke (vrijlatings)bepalingen.

(…)

De belanghebbende dient de ontvangst van een gift altijd en tijdig bij de gemeente te melden. Dat valt onder inlichtingenplicht en geldt ook als het ontvangen bedrag lager is dan het vrijlatingsbedrag. Door een tijdige individuele beoordeling (is er sprake van een gift en kan deze – volledig - worden vrijgelaten) wordt getracht om een eventuele terugvordering van bijstand zoveel mogelijk te voorkomen. Een uitzondering geldt voor de gift die wordt ontvangen van een charitatieve instelling (zie hierna). Deze hoeft niet te worden gemeld.

Giften tot een totaalbedrag van € 1.200 per kalenderjaar hoeven niet door de belanghebbende bij de gemeente te worden gemeld. Meerdere giften worden bij elkaar opgeteld. Van de belanghebbende wordt gevraagd om de ontvangst van giften zelf bij te houden en hier desgevraagd inzicht te geven. Zodra het bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar wordt overschreden, dient de belanghebbende dit te melden bij het college. Dit valt onder de inlichtingenplicht. Een uitzondering geldt voor de gift die wordt ontvangen van een charitatieve instelling (zie later). Deze hoeft niet te worden gemeld.

Een gift kan zowel eenmalig worden ontvangen of een bepaalde periodiciteit kennen. Daarnaast kan de gift in verschillende vormen ontvangen worden, zoals een overschrijving per bank, contant of in natura.

(…)

Giften worden vrijgelaten voor zover op jaarbasis een bedrag van € 1.200,- niet wordt overschreden. Dit bedrag is voor alle uitkeringsnormen gelijk. Het hanteren van één bedrag zorgt voor gelijkheid onder alle belanghebbenden met een bijstandsuitkering, ook wanneer men gedurende het jaar verschillende uitkeringsnormen ontvangt.

(…)

Is de gift - of het totaal aan giften - hoger dan de vrijlatingsgrens, dan wordt het meerdere tot de middelen van de belanghebbende gerekend. Alleen indien sprake is van bijzondere omstandigheden en de gevolgen voor de inwoner zeer onredelijk uitpakken, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. In ieder geval geldt daarbij de vereiste dat de gift vanuit bijstandsoogpunt verantwoord moet zijn. Wanneer het een gift in natura betreft wordt de waarde daarvan bepaald door de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt niet voor verstrekkingen door een charitatieve instelling, waarbij gedacht kan worden aan de Voedselbank, de Kledingbank, Stichting Leergeld of een kerkelijke instelling. Die verstrekkingen worden niet tot de middelen gerekend en blijven volledig buiten beschouwing.

Is de gift - of het totaal aan giften - hoger dan de vrijlatingsgrens, dan wordt het meerdere in beginsel tot de middelen van de belanghebbende gerekend.

Niet-herleidbare ontvangsten zijn ontvangsten waarvan de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gift. Deze ontvangsten worden tot de middelen gerekend en aangemerkt als inkomen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de belanghebbende aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk maakt dat de ontvangen bedragen als een gift kunnen worden aangemerkt.

(…)

Giften in de vorm van betaling voor schulden kunnen worden vrijlaten als de aflossing van de schuld naar het oordeel van het college de eventuele re-integratie en/of schuldhulpverlening ten goede kan komen.

(…)

 

AA. De toelichting op paragraaf 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Paragraaf 3 Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet

Paragraaf 3 Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet

De participatievoorzieningen van het Sociaal Vangnet hebben tot doel het maatschappelijk participeren te bevorderen. Mensen met een laag inkomen maken – gehinderd door hun financiële omstandigheden – relatief weinig gebruik van maatschappelijke en culturele voorziening. Juist voor deze groep is het van belang om sociale contacten te onderhouden door middel van sport en sociaal-culturele activiteiten. Kinderen nemen hierbij een bijzondere plaats in. Huishoudens kunnen om verschillende redenen financieel in de problemen in de problemen komen. Ongeacht de hoogte van het inkomen kan sprake zijn van een lage bestedingsruimte. Kinderen uit gezinnen met (problematische) schulden ervaren dezelfde gevolgen van armoede als kinderen in gezinnen met een laag inkomen.

(…)

In de door de raad van de gemeente Apeldoorn vastgestelde beleidsnotitie “Sociaal Vangnet, met oog voor de toekomst 2020 – 2024” is opgenomen welke participatievoorzieningen voor de doelgroep openstaan. Naar aanleiding van de motie “Niet meer watertrappelen” van 1 december 2022 is de vergoeding voor het behalen van zwemdiploma A vanaf 1 januari 2023 uitgebreid naar diploma B.

(…)

De regels in deze paragraaf strekken tot uitwerking van artikel 35a en 35b van de verordening, waarin de kaders voor de verschillende participatievoorzieningen zijn aangegeven.

De regels in deze paragraaf strekken tot uitwerking van artikel 4.2.2 van de verordening, waarin de kaders voor de verschillende participatievoorzieningen zijn aangegeven.

 

BB. De toelichting op artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6 Draagkracht

Artikel 4.6 Draagkracht

De vaststelling van de draagkracht behoort tot de beleidsvrijheid van het college. In dit artikel is aangegeven hoe het college hier invulling aan geeft.

(…)

Hoofdregel is dat 25% van het meerinkomen als draagkracht wordt aangemerkt indien sprake is van een inkomen dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit geldt niet voor bijzondere bijstand voor woonlasten (woonkostentoeslag), waarbij het volledige meerinkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm als draagkracht wordt aangemerkt.

(…)

Jongmeerderjarigen (in de leeftijd van 18 tot 21 jaar) die in een inrichting verblijven, hebben geen recht op algemene bijstand. Omdat er voor deze groep geen afzonderlijke bijstandsnorm is vastgesteld, wordt voor de vaststelling van de draagkracht uitgegaan van de bijstandsnormen als genoemd in artikel 23 van de PW (normen bij verblijf in een inrichting voor personen van 21 jaar en ouder). Dit betekent dat bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde inrichtingsnorm geen draagkracht aanwezig is. Is het inkomen hoger dan 110% van deze inrichtingsnorm, dan wordt 25% van het meerdere als draagkracht aangemerkt.

(…)

Het vermogen wordt buiten beschouwing gelaten, voor zover dat de vermogensgrens van artikel 34, derde lid, van de PW niet te boven gaat. Bij een vermogen dat hoger is dan deze vermogensgrens, wordt het meerdere vermogen voor 100% meegenomen als draagkracht en dient dit bedrag eerst aangewend te worden voor de betaling van de betreffende kosten. Een vermogensoverschrijding die lager is dan de aangevraagde bijzondere bijstand kan (eenmalig) op de toe te kennen bijstand in mindering worden gebracht.

(…)

De draagkrachtperiode wordt in beginsel vastgesteld voor de duur van een jaar. Wanneer de omstandigheden van de belanghebbende en/of de duur van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkrachtperiode over een andere periode worden vastgesteld. Wordt er tijdens een lopende draagkrachtperiode opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd, dan wordt bij deze nieuwe aanvraag aangesloten bij de reeds vastgestelde draagkrachtperiode. Dit voorkomt dat bij meerdere aanvragen in dezelfde periode verwarring ontstaat doordat de draagkrachtperioden elkaar deels overlappen.

De draagkrachtperiode wordt in beginsel vastgesteld voor de duur van een jaar. Wanneer de (financiële) omstandigheden van de belanghebbende en/of de duur van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkrachtperiode over een andere periode worden vastgesteld. Wordt er tijdens een lopende draagkrachtperiode opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd, dan wordt bij deze nieuwe aanvraag in beginsel aangesloten bij de reeds vastgestelde draagkrachtperiode. Dit voorkomt dat bij meerdere aanvragen in dezelfde periode verwarring ontstaat doordat de draagkrachtperioden elkaar deels overlappen.

Tot slot wordt hier aangegeven dat één van de uitgangspunten van het armoedebeleid is dat werk moet lonen. Gezinnen met een inkomen iets hoger dan het sociaal minimum, komen soms niet meer (volledig) in aanmerking voor bijzondere bijstand, terwijl het besteedbare inkomen in sommige situaties niet toeneemt vanwege de kosten van kinderopvang. Deze armoedeval – minder besteedbaar inkomen ook al wordt er meer gewerkt – is een ongewenste situatie. Het zorgt immers voor een belemmering om te participeren op de arbeidsmarkt.

(…)

 

Bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand kan daarom rekening worden gehouden met de eigen bijdrage die deze huishoudens betalen voor noodzakelijke kosten van officieel geregistreerde kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang. Deze eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op de maandelijkse draagkracht. Ook andere noodzakelijk te achten eigen bijdragen die tot een vermindering van het besteedbaar inkomen leiden, kunnen indien daar in een individueel geval aanleiding toe is, op de draagkracht van een belanghebbende in mindering worden gebracht.

Deze eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op het inkomen. Ook andere noodzakelijk te achten eigen bijdragen die tot een vermindering van het besteedbaar inkomen leiden, kunnen - indien daar in een individueel geval aanleiding toe is - op het inkomen van de belanghebbende in mindering worden gebracht.

 

CC. De toelichting op artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.10 Aanvullende begripsbepalingen

Artikel 4.10 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de leesbaarheid van deze paragraaf is een aantal begripsbepalingen van artikel 35a van de verordening en artikel 1.1 van dit verzamelbesluit hier herhaald. Daarnaast is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen van de PW.

Voor de leesbaarheid van deze paragraaf is een aantal begripsbepalingen van artikel 4.2.1 van de verordening en artikel 1.1 van dit verzamelbesluit hier herhaald. Daarnaast is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen van de PW.

De financiële positie van inwoners met een (relatief) laag inkomen staat al langere tijd onder druk. De verhoging van de inkomensgrens tot 130% van de bijstandsnorm, zoals vermeld in het tweede lid, leidt tot een verbetering van hun financiële situatie. Deze verruiming van de inkomensgrens heeft een tijdelijk karakter.

(…)

 

DD. De toelichting op artikel 4.14a wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

--

De winterkledingbon is bedoeld voor het minderjarige kind van de ouder(s) met een laag of laag besteedbaar inkomen. De winterkledingbon wordt automatisch verstrekt aan het kind dat in het betreffende kalenderjaar een kidstegoed heeft ontvangen. De verstrekking van de winterkledingbon heeft een tijdelijk karakter.

 

EE. De toelichting op artikel 6.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

In dit artikel is aangegeven in welke situaties het college kan besluiten tot het afzien van verdere invordering c.q. het buiten invordering stellen van de vordering.

 

Voor wat betreft de aflossing aan de als geldlening bijzondere bijstand (leenbijstand) voor inrichtingskosten geldt een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden, mits de belanghebbende deze aflossingsverplichting naar draagkracht is nagekomen.

 

Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich situaties voor waarbij de uitvoeringskosten van de invordering niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant)vordering . De doelmatigheidstoets in dit artikel beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker een beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen, voor zover sprake is van restantvorderingen lager dan € 125 en in situaties waarin de invordering niet langer mogelijk en zinvol lijkt. Uiteraard blijven de algemene uitgangspunten ten aanzien van het terug- en invorderingsbeleid onverkort van toepassing en wordt dit artikel zeer terughoudend toegepast.

 

Voor vorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 en het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht geldt op grond van de wettelijke bepalingen een termijn van tien jaar. Voor vorderingen wegens het schenden van de inlichtingenplicht die voor 1 januari 2013 zijn ontstaan, geldt de (eerdere) wettelijke termijn van vijf jaar.

 

Alleen indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden (dringende redenen) is op individuele basis afwijking van dit principe mogelijk.

Vanuit doelmatigheidsoogpunt wordt afgezien van (verdere) terugvordering indien de restantvordering lager is dan € 125 en er gedurende 24 maandtermijnen niet of nauwelijks is afgelost.

 

Naast het algemene uitgangspunt dat teveel of ten onrechte uitkering wordt terugbetaald, geldt ook dat voor de belanghebbende met schulden op een gegeven moment financieel perspectief moet ontstaan. Daarom wordt na een bepaalde periode afgezien van (verdere) terugvordering. Het gaat hierbij zowel om de belanghebbende die gedurende de aflossingstermijn naar draagkracht heeft afgelost, maar ook om de belanghebbende die geen aflossingscapaciteit heeft (gehad) en om die reden niet of niet volledig heeft kunnen aflossen.

 

Op grond van wettelijke bepalingen wordt een onderscheid gemaakt tussen een niet-verwijtbare en verwijtbare vordering. Daarbij geldt dat voor een verwijtbare vordering die ontstaan is na 1 januari 2013 een termijn van tien jaar geldt. Voor een verwijtbare vordering die voor deze datum is ontstaan, is de eerdere wettelijke termijn van vijf jaar van toepassing.

 

Voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen die als geldlening is verstrekt, geldt een aflossingstermijn van 36 maanden. Als de belanghebbende deze aflossingsverplichting naar draagkracht is nagekomen, wordt het restant van de nog openstaande lening als bijzondere om niet verstrekt.

Voor wat betreft de kwijtscheldingsmogelijkheden ingeval van terugvordering van verleend bedrijfskapitaal verplicht artikel 42 van het Bbz 2004 het college al onder bepaalde omstandigheden mee te werken aan een schuldregeling. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering treedt niet eerder in werking dan dat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen. Artikel 43 van het Bbz 2004 bevat de zogenaamde vijfjaarstermijn. Indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan deze voorgeschreven aflossingsverplichting heeft voldaan, wordt het restende deel van de verleende bijstand kwijtgescholden.

(…)

 

 

FF. De toelichting op artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.10 Geen mogelijkheden tot buiten invordering stelling en kwijtschelding

Artikel 6.10 Geen mogelijkheden tot het afzien van (verdere) terug- en invordering en kwijtschelding

In dit artikel wordt beschreven wanneer er in de regel geen mogelijkheid tot buiten invordering en/of kwijtschelding bestaat. Indien vorderingen worden gedekt door een zekerheidsrecht (pand of hypotheek), zijn de beleidsregels in dit hoofdstuk niet van toepassing. Die regelgeving is dusdanig specifiek – en biedt tevens een dusdanige garantie – dat die buiten de reikwijdte van deze beleidsregels vallen.

(…)

 

GG. De toelichting op artikel 8.0 wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

--

Artikel 8.0 Maatwerk

Het kan zijn dat bepalingen in dit verzamelbesluit in individuele gevallen onvoldoende recht doet aan de situatie van de inwoner en bijdraagt aan maatschappelijk onaanvaardbare gevolgen. Op dat moment is het van belang dat het college, gelet op alle omstandigheden, kan afwijken van die bepalingen en maatwerk kan bieden. Naast de mogelijkheden die hogere wetgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hiertoe bieden, maakt het college gebruik van de door het Instituut voor Publieke Waarden ontwikkelde Waardendriehoek. Door gebruik te maken van dit afwegingskader staan drie waarden centraal in de onderbouwing van de maatwerkoplossing: betrokkenheid (krijgt de inwoner weer grip op zijn leven), legitimiteit (past de oplossing binnen wet- en regelgeving) en rendement (wat zijn de kosten en de baten van de oplossing).

 

HH. De verstrekkingenlijst in de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Bijlage

 

Verstrekkingenlijst

 

Bedragen geldend vanaf 1 januari 2023

 

Bijzondere bijstand

 

Hoofdstuk 4, paragraaf 2, artikel 4.7

 

Maximaal te verlenen bijzondere bijstand1

  • Volledige woninginrichting

    • -

      Alleenstaande (kamerbewoner) € 2.095

    • -

      Alleenstaande (zelfstandige huisvesting) € 2.789 

    • -

      Gezin van 2 personen € 3.257

    • -

      Iedere persoon extra € 407

  • Extra vergoeding voor aanschaf energiezuinige koelkast maximaal € 331

  • Maaltijdvoorziening € 6,08 per maaltijd

  • Eigen bijdrage rechtsbijstand

    De opgelegde bijdrage volgens de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand onder aftrek van de korting ad € 59 via het Juridisch Loket 

Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet - Financiële tegemoetkoming Zwemdiploma A-B

 

Hoofdstuk 4, paragraaf 3, artikel 4.15

 

Maximale tegemoetkoming voor het kind in de leeftijd van 4,5 tot 12 jaar:

  • -

    Hoogte inkomen tot 110% van de bijstandsnorm: € 673,88

  • -

    Hoogte inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm: € 505,41

Maximale tegemoetkoming voor het kind in de leeftijd van 12 tot 18 jaar:

  • -

    Hoogte inkomen tot 110% van de bijstandsnorm: € 505,41

  • -

    Hoogte inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm: € 252,71

(voetnoten)

₁ 

Uitgangspunt is dat de te verlenen bijzondere bijstand (voor kosten voor volledige woninginrichting zoals in deze opsomming genoemd) is gemaximeerd tot de hier vermelde bedragen. Dit is echter geen vaststaand gegeven. Uiteindelijk blijven het richtbedragen en wordt de hoogte van de hoogte van de bijstand beoordeeld op grond van de individuele omstandigheden.

 Bedrag is exclusief de kosten van stoffering

₃ 

Geldt alleen voor de aanschaf van een nieuwe koelkast met energielabel A t/m E (volgens de nieuwe energielabels vanaf 01-03-2021).

De eigen bijdrage wordt vastgesteld door de Raad voor rechtsbijstand (RvR) en is afhankelijk van de aard van zaak, het inkomen en vermogen van de belanghebbende. Het besluit waarmee de RvR gesubsidieerde rechtsbijstand toekent heet een toevoeging. Het overleggen van een diagnosedocument (door het Juridisch Loket) geeft recht op korting.

Bijlage

 

Verstrekkingenlijst

 

Bedragen geldend vanaf 1 januari 2024

 

Bijzondere bijstand

 

Hoofdstuk 4, paragraaf 2, artikel 4.7

 

Maximaal te verlenen bijzondere bijstand1

  • Volledige woninginrichting

    • -

      Alleenstaande (kamerbewoner) € 2.225 

    • -

      Alleenstaande (zelfstandige huisvesting) € 2.962 

    • -

      Gezin van 2 personen € 3.459

    • -

      Iedere persoon extra € 433

  • Extra vergoeding voor aanschaf energiezuinige koelkast maximaal € 352

  • Maaltijdvoorziening € 6,46 per maaltijd

  • Eigen bijdrage rechtsbijstand

    De opgelegde bijdrage volgens de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand onder aftrek van de korting ad € 59 via het Juridisch Loket 

Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet - Financiële tegemoetkoming Zwemdiploma A-B

 

Hoofdstuk 4, paragraaf 3, artikel 4.15

 

Maximale tegemoetkoming voor het kind in de leeftijd van 4,5 tot 12 jaar:

  • -

    Hoogte inkomen tot 110% van de bijstandsnorm: € 760,95

  • -

    Hoogte inkomen tussen 110% en 130% van de bijstandsnorm: € 570,75

Maximale tegemoetkoming voor het kind in de leeftijd van 12 tot 18 jaar:

  • -

    Hoogte inkomen tot 110% van de bijstandsnorm: € 594,50

  • -

    Hoogte inkomen tussen 110% en 130% van de bijstandsnorm: € 297,25

(voetnoten)

₁ 

(…)

 

(…)

₃ 

(…)

 

(…)

      

 

Artikel II Inwerkingtreding gewijzigd Verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen en Sociaal Vangnet

  • 1.

    De wijziging treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 juli 2023.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat van artikel I:

    • a.

      artikel 4.14a (onderdeel K) in werking treedt met ingang van 1 januari 2023 en met ingang van 1 januari 2025 wordt ingetrokken;

    • b.

      de geïndexeerde verstrekkingenlijst (onderdeel HH) in werking treedt met ingang van 1 januari 2024;

    • c.

      artikel 3.7 (onderdeel F), artikel 3.8 (onderdeel G), artikel 4.3 (onderdeel H) en artikel 4.6 (onderdeel I) in werking treden met ingang van 1 juli 2024.

Artikel III Citeertitel

Dit wijzigingsbesluit wordt aangehaald als: Besluit tot wijziging van de Verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen en Sociaal Vangnet, 6e wijziging.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Apeldoorn op 24 juni 2024.

de secretaris,

S. de Bruin

de burgemeester,

A.J.M. Heerts

Naar boven