Beleidsregel tot wijziging van de beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 23 van de Participatiewet;

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de volgende ’’Beleidsregel tot wijziging van de Beleidsregels Algemene en Bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004’’

 

De Beleidsregels Algemene en Bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 worden als volgt gewijzigd.

Artikel I

  • A.

    Artikel 2.3 komt als volgt te luiden:

     

    Artikel 2.3 Ingangsdatum normwijziging bij opname in inrichting

    • 1.

      De oude bijstandsnorm wordt voortgezet gedurende de maand van de opname en de volgende drie maanden. Daarna krijgt belanghebbende de bijstandsnorm die hoort bij verblijf in een inrichting.

    • 2.

      Als de hoofdregel vanuit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is, wordt ervan afgeweken. De uitkering wordt dan gewijzigd met ingang van een eerdere datum.

  • B.

    De toelichting bij artikel 2.3 komt als volgt te luiden:

    Artikel 2.3 Ingangsdatum normwijziging bij opname in inrichting 

     

    Op grond van artikel 23 van de Participatiewet moet de bijstandsnorm worden aangepast vanaf de datum van opname in de inrichting. Omdat opnames in een inrichting van (zeer) korte duur kunnen zijn, is het zowel voor de belanghebbende als voor het college niet praktisch om de norm meteen aan te passen. Hierbij speelt ook mee dat bij een korte opname de bestaanskosten van belanghebbende niet of nauwelijks verminderen. Het direct omzetten van de bijstandsnorm bij opname in een inrichting veroorzaakt bovendien veel stress bij een belanghebbende en dat heeft een negatief effect op het herstel. Met de hoofdregel in het eerste lid wordt dit opgevangen. Met het handhaven van de oude bijstandsnorm gedurende een periode van (maximaal) vier maanden, wordt de belanghebbende bij een kort verblijf in de inrichting niet geconfronteerd met een omzetting en als het verblijf in de inrichting van langere duur is, dan heeft de belanghebbende voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.

    De uitzondering in het tweede lid is opgenomen omdat uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat er soms een scheve situatie ontstaat. Een voorbeeld is een belanghebbende die op grond van onacceptabel gedrag de deur wordt gewezen door de inrichting waar hij verblijft. Hij trekt in bij een vriend en krijgt vanaf dat moment de alleenstaandennorm. Twee dagen later krijgt hij toestemming om weer in de inrichting terug te keren. Met toepassing van de hoofdregel zou deze belanghebbende financieel beter af zijn dan iemand die zich in de instelling wel acceptabel gedraagt.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

Gedaan te Groningen op 24 juni 2024.

De burgemeester,

De secretaris,

Naar boven