Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdienst Maasland

 

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leudal, Maasgouw, Roerdalen en Echt-Susteren, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende dat de Gemeenschappelijke Regeling een wijziging behoeft als gevolg van de wetswijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022 en de aanvullende behoefte om meer maatwerk aan te bieden voor zowel de huidige als eventuele toekomstige deelnemers van Reinigingsdienst Maasland;

gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

BESLUITEN:

vast te stellen de eerste wijziging van de gemeenschappelijke regeling "Reinigingsdienst Maasland" met ingang van 1 juli 2024, waardoor deze als volgt komt te luiden:

 

 

Hoofdstuk 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling : deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      de deelnemer(s) : de aan deze regeling deelnemende colleges van de gemeenten;

    • c.

      de gemeente(n) : de gemeente(n), die aan de regeling deelnemen;

    • d.

      het openbaar lichaam : het openbaar lichaam bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • e.

      Gedeputeerde Staten : Gedeputeerde Staten van Limburg

    • f.

      de Wet : de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • g.

      de dienst : de Reinigingsdienst Maasland.

  • 2.

    Waar in deze gemeenschappelijke regeling artikelen van de Gemeentewet van enige andere wet of van enig ander wettelijk voorschrift van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in de plaats van de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en de secretaris onderscheidenlijk gelezen: de Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdienst Maasland, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de secretaris.

 

Hoofdstuk 2 HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2 Naam en vestigingsplaats

  • 1.

    Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd: "Reinigingsdienst Maasland".

  • 2.

    Het in artikel 1 genoemde openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente Leudal.

 

Artikel 3 Bestuur

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

 

Hoofdstuk 3 BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING WORDT GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 4 Belang

Het openbaar lichaam is opgericht in het belang van een milieuhygiënisch verantwoorde en een doelmatige verwijdering van afvalstoffen.

 

Artikel 5 Doel

Het openbaar lichaam heeft tot doel:

  • -

    het tot stand brengen van een samenwerking tussen de deelnemers op het terrein van het (doen) inzamelen en bewerken van afvalstoffen, het reinigen van de openbare ruimten en de daarmee samenhangende taken;

  • -

    het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de gemeenten in het kader van de rechten en plichten ten opzichte van de Vereniging Afval Samenwerking Limburg (ASL), die neergelegd zijn in de door de aangesloten gemeenten afgesloten contracten.

 

Artikel 6 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 5, wordt een openbaar lichaam in stand gehouden en geëxploiteerd. Aan het openbaar lichaam komen de in dit artikel opgenomen taken van (beleids)uitvoerende aard toe.

  • 2.

    Het openbaar lichaam voert de taken voor de deelnemers uit in de vorm van basistaken en plustaken.

  • 3.

    Het openbaar lichaam voert één of meer van de volgende basistaken uit voor de deelnemende gemeenten:

    • a.

      afvalbeheer (inzameling en beheer milieustraten);

    • b.

      het verrichten van kringloopactiviteiten, en;

    • c.

      beleidsadvisering en voorlichting.

  • 4.

    In aanvulling op het bepaalde in het derde lid geldt dat de op 1 juli 2024 bestaande uitzonderingen op de in het derde lid genoemde basistaken, voor zover vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst tussen het openbaar lichaam en de betreffende gemeente, worden gerespecteerd.

  • 5.

    Het openbaar lichaam kan onder meer de volgende plustaken uitvoeren, waaronder, maar niet uitsluitend:

    • a.

      straatreiniging (o.a. mechanisch vegen, handmatig vegen, verwijderen zwerfafval op verhardingen, onkruidbestrijding verhardingen, verwijderen hondenpoep op hondenuitlaat plekken, legen straatprullenbakken);

    • b.

      kolkenreiniging;

    • c.

      ongediertebestrijding;

    • d.

      groenbeheer (zwerfafval verwijderen in groen, schoffelen, maaien, snoeien en opstellen en uitvoeren beheerplannen);

    • e.

      klein civieltechnisch (onderhoud, beheer en instandhouding van straatmeubilair, borden, herstel bestrating);

    • f.

      gladheidsbestrijding;

    • g.

      onderhoud groen op sportcomplexen en onderhoud groen op begraafplaatsen;

    • h.

      overige werkzaamheden (o.a. graffiti en kauwgom verwijderen);

    • i.

      inzet op basis van oproep (geen planning).

 

Artikel 7 Dienstverlening

  • 1.

    Ter uitvoering van de in artikel 6 opgenomen taken wordt er per deelnemer een dienstverleningsovereenkomst aangegaan.

  • 2.

    Het model van de dienstverleningsovereenkomst wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en bevat ten minste de uitgangspunten en voorwaarden voor de dienstverlening en de financiering daarvan.

 

Artikel 8 Dienstverlening voor derden

  • 1.

    Het openbaar lichaam is bevoegd om basis- en plustaken voor derden uit te voeren.

  • 2.

    Het algemeen bestuur besluit daartoe op voorstel van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat het openbaar lichaam het merendeel van zijn taken blijft uitvoeren voor de deelnemers.

 

Hoofdstuk 4 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 9 Samenstelling

  • 1.

    Aan het hoofd van het openbaar lichaam staat het algemeen bestuur.

  • 2.

    Iedere deelnemer wijst uit zijn midden één lid en één plaatsvervangend lid voor het algemeen bestuur aan, met dien verstande dat de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners, één lid aanwijzen en de gemeenten met 20.000 inwoners of meer, twee leden aanwijzen.

  • 3.

    Voor de bepaling van het aantal inwoners voor de toepassing van het tweede lid wordt uitgegaan van het aantal op 1 januari van het jaar waarin laatstelijk de leden van de gemeenteraad zijn gekozen en zoals dat wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

Artikel 10 Onverenigbare functies

Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder ambtenaar mede verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van het openbaar lichaam werkzaam is.

 

Artikel 11 Einde en aanvang lidmaatschap algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur worden benoemd voor een periode gelijk aan de zittingsduur van de colleges.

  • 2.

    De benoeming van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering of uiterlijk binnen zes weken na de eerste vergadering van de colleges van de deelnemers in de nieuwe samenstelling.

  • 3.

    Een college kan een door hem aangewezen lid ontslaan door het vertrouwen op te zeggen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur schriftelijk op de hoogte.

  • 4.

    In de plaatsen van leden die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen wordt binnen drie maanden voorzien door de betreffende deelnemer.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men ophoudt lid te zijn van het college waardoor men krachtens het bepaalde in het eerste lid is benoemd.

 

Artikel 12 Vergaderingen van het algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste viermaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee leden dit, onder opgave van redenen, schriftelijk verzoeken.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4.

    De deuren worden gesloten wanneer minimaal drie van de aanwezige leden daarom verzoeken of wanneer de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 5.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 6.

    Ten aanzien van het verhandelde in een besloten vergadering is artikel 23 van de wet van toepassing.

  • 7.

    Het algemeen bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8.

    Over de begroting en over de rekening kan het algemeen bestuur slechts beraadslagen en/of een besluit nemen in een openbare vergadering.

 

Artikel 13 Stemrecht

  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur beschikken over enkelvoudig stemrecht.

  • 2.

    Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

 

Hoofdstuk 5 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 14 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen voorzitter en tenminste twee leden, waarbij de leden van het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken.

  • 2.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt telkens in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling.

  • 3.

    Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 4.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Indien een vacature in het dagelijks bestuur gepaard gaat met een vacature in het algemeen bestuur dan vindt de aanwijzing van een nieuw lid van het dagelijks bestuur plaats binnen twee maanden, nadat door de deelnemer die zulks aangaat, is voorzien in het algemeen bestuur.

 

Artikel 15 Dagelijks bestuur: vergaderingen

  • 1.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en voor andere werkzaamheden en zendt dit aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien ten minste de helft, met een minimum van twee, van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 4.

    Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 5.

    Ieder lid van het dagelijks bestuur heeft één stem.

  • 6.

    Bij staking der stemmen heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

 

Hoofdstuk 6 DE VOORZITTER

Artikel 16 Benoeming

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt telkens in de eerste vergadering in zijn nieuwe samenstelling de voorzitter en de vicevoorzitter uit de leden, die op grond van artikel 13, tweede lid van deze regeling in het dagelijks bestuur worden aange­wezen.

  • 2.

    Hetgeen in deze regeling ten aanzien van de voorzitter is bepaald vindt mede toepassing ten aanzien van de vicevoorzitter.

  • 3.

    Indien de voorzittersfunctie, respectievelijk de vicevoorzittersfunctie door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds vacant is, benoemt het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering een voorzitter onderscheidenlijk een vicevoorzitter.

 

Artikel 17 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent alle stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen.

 

Hoofdstuk 7 DE SECRETARIS

Artikel 18 Benoeming en taak

  • 1.

    Het algemeen bestuur besluit omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

  • 2.

    De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde. Hij woont de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 3.

    Door de secretaris worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan, mede ondertekend.

  • 4.

    Het bepaalde in artikel 11, lid 3 vindt voor deze functie overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast en regelt diens vervanging.

 

Hoofdstuk 8 INLICHTINGEN- EN VERANTWOORDINGSPLICHTEN

Artikel 19 Interne inlichtingen en verantwoordingsverplichtingen

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigener beweging danwel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen, die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur danwel de leden daarvan inlichtingen dienen te worden verschaft respec­tievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

 

Artikel 20 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen

  • 1.

    Het bestuur geeft de raden van de gemeenten schriftelijk alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 2.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur geven aan de raden van de gemeenten op verzoek van de raden of één of meer daarvan alle gevraagde inlichtingen.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft het college dat hem heeft aangewezen schriftelijk alle inlichtingen die door het college of een of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur zijn aan de colleges die hen hebben aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hen in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 5.

    Het op verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede het afleggen van verantwoording als bedoeld in het vierde lid geschiedt op de wijze, zoals die in het reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de betreffende gemeente is bepaald.

  • 6.

    Het college is bevoegd een door hem aangewezen lid in het algemeen bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit. In dit geval zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

 

Hoofdstuk 9 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 21 Bevoegdheidsverdeling algemeen bestuur

Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

  • a.

    het opstellen van de jaarlijkse kadernota;

  • b.

    het vaststellen van de meerjaren strategische plannen en jaarlijkse beleidsplannen en de daarbij behorende meerjarenraming;

  • c.

    het vaststellen van de begroting met bijbehorend investerings- en financieringsplan, alsmede de wijziging daarvan;

  • d.

    het vaststellen van de jaarrekening;

  • e.

    het vaststellen van de winstbestemming/verliesdekking;

  • f.

    het vaststellen van verordeningen, waaronder de controleverordening;

  • g.

    het vaststellen van het treasurystatuut;

  • h.

    het vaststellen van een model dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in artikel 5, tweede lid van deze regeling;

  • i.

    het opstellen van de voorwaarden voor toetreding;

  • j.

    het besluiten over toetreding en uittreding;

  • k.

    het oprichten van, het mede oprichten van en het deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, met inachtneming van artikel 31a van de wet.

 

Artikel 22 Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2.

    De instelling van commissies, de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling alsmede de vaststelling van andere nadere regelingen met betrekking tot het functioneren van commissies, geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 en 25 van de wet.

 

Artikel 23 Bevoegdheidsverdeling dagelijks bestuur

  • 1.

    Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het dagelijks bestuur belast met:

    • a.

      het dagelijkse bestuur van het openbaar lichaam;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      de meerjaren- en jaarlijkse beleidsplannen en de daarbij behorende meerjarenraming voor te bereiden;

    • d.

      de ontwerpbegrotingen en het bijbehorende investerings- en financieringsplan voor te bereiden;

    • e.

      de voorlopige jaarrekening op te stellen;

    • f.

      het toezicht houden op en het beheren van de financiën en eigendommen van het openbaar lichaam;

    • g.

      personeel aan te nemen, te schorsen en te ontslaan, dit met uitzondering van de secretaris;

    • h.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 21 aanhef en onder l;

    • i.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur dit aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • j.

      het voorstaan van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheden en andere instellingen, diensten en personen waarmee contact voor het openbaar lichaam van belang is.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

 

Artikel 24 Zienswijzen

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden van de deelnemers gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het algemeen bestuur naar voren te brengen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee raden het dagelijks bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 3.

    Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de raden twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven zijn, stelt het dagelijks bestuur de raden en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

 

Artikel 24a Inspraak

  • 1.

    Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges en de raden van de deelnemers betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 3.

    Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste twee raden het dagelijks bestuur hierom verzoeken.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur informeert de deelnemers zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

 

Hoofdstuk 10 FINANCIËLE BEPALINGEN.

Artikel 25 Organisatie financieel beheer

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de nodige voorschriften vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het geldelijk beheer van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Bij de in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt bepaald wie met het doen van ontvangsten en betalingen voor het openbaar lichaam en met de zorg voor de boekhouding zijn belast.

  • 3.

    Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 26 Gemeentelijke bijdragen

In de begroting van baten en lasten wordt aangegeven de raming van de verschuldigde bijdrage van elke deelnemer voor het jaar waarvoor de begroting dient. Daarvoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    De deelnemers dragen alle kosten voor de basistaken en, voor zover van toepassing, de plustaken waarin zij participeren.

  • b.

    De deelnemers dragen ervoor zorg dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

  • c.

    In de dienstverleningsovereenkomst wordt bepaald hoe wordt omgegaan met overbesteding dan wel onderbesteding bij basistaken en plustaken.

  • d.

    Voor elke plustaak geldt dat deze uitsluitend voor rekening en risico wordt uitgevoerd van de deelnemer die deze taak afneemt. Voor zover financiële tekorten optreden als gevolg van uitvoering respectievelijk beëindiging van een plustaak komen deze volledig ten laste van de deelnemer die de betreffende plustaak afneemt respectievelijk heeft afgenomen. Van enige financiële of overige aansprakelijkheid ter zake van de uitvoering van plustaken worden gevrijwaard:

    • -

      de deelnemers die de betreffende plustaak niet afnemen;

    • -

      het openbaar lichaam, tenzij het financieel tekort te wijten is aan nalatigheid in de bedrijfsvoering van het openbaar lichaam;

    • -

      de deelnemers die de betreffende plustaak wel afnemen, maar het financieel tekort niet hebben veroorzaakt.

  • e.

    Voor de berekening van de gemeentelijke bijdrage wordt, rekening houdend met eventuele inkomsten uit andere hoofde, uitgegaan van het aantal huisaansluitingen op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • f.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 15 januari en voor 15 juli telkens de helft van de voor dat jaar geraamde bijdrage.

  • g.

    Bij het niet overeenkomstig het bepaalde onder e tijdig voldoen van de voorschotten wordt aan de desbetreffende gemeente rente in rekening gebracht overeenkomstig nader door het algemeen bestuur te stellen regelen.

  • h.

    Het algemeen bestuur kan bepalen, dat de berekening van de gemeentelijke bijdragen, aIs bedoeld onder d, op andere grondslagen dan het aantal huisaansluitingen kan geschieden.

 

Artikel 27 Procedure begrotingsbehandeling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting met de daarbij behorende toelichting ten minste twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, doch uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de ontwerpbegroting geldt, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De ontwerpbegroting wordt door de colleges voor eenieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, ook algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Hierbij wordt rekening gehouden met de door de raden uitgebrachte zienswijze .

  • 7.

    Nadat de begroting is vastgesteld zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 34, tweede lid, van de wet genoemde datum aan Gedeputeerde Staten.

 

Artikel 28 Procedure bij wijziging begroting

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 35, eerste, derde en vierde lid, van de Wwet is niet van toepassing op af- en overschrijvingen op de posten van de begroting, alsmede op andere ontwerpwijzigingen voor zover daaruit geen verhoging van de gemeentelijke bijdragen voortvloeit.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur biedt een voorstel tot af- en overschrijvingen of tot een andere wijziging bedoeld in het eerste lid uiterlijk twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt terstond na de vaststelling aan de gemeenteraden gezonden.

 

Artikel 29 Aanbieden rekening

  • 1.

    Van de baten en lasten van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk dienstjaar aan het algemeen bestuur verantwoording gedaan onder overlegging van de door de in artikel 24, 2e lid bedoelde functionaris aangeboden rekening. Het dagelijks bestuur voegt daarbij het verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de krachtens artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet aangewezen deskundigen.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen bestuur en aan de gemeenteraden toegezonden voor 30 april van het jaar, dat volgt op het dienstjaar waarop zij betrekking hebben.

 

Artikel 30 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel en stelt haar vast in het jaar volgend op dat waarop zij betrekking heeft.

  • 2.

    Zij wordt binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 34, vierde lid, van de wet genoemde datum met alle bijbehorende stukken aan Gedeputeerde Staten en de raden van de deelnemende gemeenten toegezonden.

  • 3.

    De vaststelling van de rekening strekt degene die belast is met het doen van ontvangsten en uitgaven en het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 4.

    In de rekening wordt de door elk der gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 5.

    Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in het voorgaande lid wordt, rekening houdend met eventuele inkomsten uit andere hoofde, uitgegaan van het aantal huisaansluitingen op 1 januari van het jaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 6.

    De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 26, zesde lid betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na verzending van de in het tweede lid bedoelde mededeling.

  • 7.

    Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar lichaam.

 

Hoofdstuk 11 ARCHIEFBEPALINGEN

Artikel 31 Archiefbepalingen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland.

  • 2.

    De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland, die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 4.

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Leudal.

  • 5.

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de gemeente Leudal.

  • 6.

    De archivaris van de gemeente Leudal brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van Reinigingsdienst Maasland.

 

Hoofdstuk 12 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 32 Toetreding

  • 1.

    Een college van een gemeente kan een verzoek tot toetreding indienen bij het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het verzoek tot toetreding onverwijld door aan de colleges van de deelnemers.

  • 3.

    De toetreding is tot stand gekomen indien de beoogde toetreder, het algemeen bestuur, en ten minste twee derde van de deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet, daartoe besluiten.

  • 4.

    Voor de totstandkoming van een besluit van het algemeen bestuur als in het vorige lid bedoeld, is een meerderheid van tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 5.

    In een besluit van het algemeen bestuur als bedoeld in het derde lid kan de toetreding afhankelijk worden gesteld van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de betrokken gemeente.

  • 6.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding van de nieuwe deelnemer.

 

Artikel 33 Uittreding

  • 1.

    Een college van een van de deelnemers kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet.

  • 2.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Indien in de dienstverleningsovereenkomst niet anders is overeengekomen, geldt de hierna en in artikel 34 opgenomen procedure:

    • a.

      Er wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

    • b.

      Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

    • c.

      Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

    • d.

      Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

 

Artikel 34 Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 1.

    Het in artikel 33 bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2.

    Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 33 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

 

Artikel 35 Wijziging

  • 1.

    De regeling kan gewijzigd worden bij besluit van ten minste twee derde van de colleges, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet.

  • 2.

    Een voorstel tot wijziging kan worden gedaan door het bestuur of door een deelnemer.

 

Artikel 36 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één.

  • 2.

    Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden van de deelnemers gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze bij het college naar voren te brengen.

  • 3.

    De opheffing gaat in met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de regeling in de in artikel 26, lid 2 van de wet bedoelde registers is doorgehaald, tenzij het besluit een later tijdstip vermeldt.

  • 4.

    Bij het besluit tot opheffing van de regeling stelt het Algemeen Bestuur een liquidatieplan vast, dat voorziet in de financiële en andere gevolgen van de opheffing. Hierbij kan zo nodig van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 5.

    Het liquidatieplan voorziet zoveel mogelijk in de herplaatsing van het personeel en de financiële gevolgen die de opheffing voor het personeel heeft.

  • 6.

    Voordat het algemeen bestuur het liquidatieplan vaststelt, worden de bestuursorganen van de gemeenten daarover gehoord.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan. De bestuursorganen van het openbaar lichaam blijven zonodig ook na de opheffing in functie tot de liquidatie is voltooid.

 

Hoofdstuk 13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37 Bestaande voorschriften

De krachtens de gemeenschappelijke regeling Maasland vastgestelde voorschriften blijven van kracht totdat zij worden ingetrokken of vervangen.

 

Artikel 38 Tijdsduur en inwerkingtreding van de regeling

  • 1.

    Deze regeling geldt voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 3.

    De werking van de regeling zal geëvalueerd worden indien twee deelnemers hierom verzoeken. Het dagelijks bestuur zal dan een onderzoeksvoorstel aan de deelnemers voorleggen.

  • 4.

    Het college van Leudal maakt de regeling in alle deelnemende gemeenten bekend in het door Leudal uitgegeven Gemeenteblad.

  • 5.

    Het bepaalde in het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is belast met de registratie van de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de wet.

 

Artikel 39 Citeer artikel

Deze regeling wordt aangehaald als gemeenschappelijke regeling "Reinigingsdienst Maasland".

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Echt-Susteren op 24 april 2024, tijdens de raadsvergadering van de gemeenten Leudal en Maasgouw op 28 mei 2024 en tijdens de raadsvergadering van de gemeente Roerdalen op 30 mei 2024.

Aldus vastgesteld in de vergadering van B&W van de gemeente Leudal op 11 juni 2024. En vastgesteld in de vergaderingen van B&W van de gemeenten Maasgouw, Roerdalen en Echt-Susteren op 18 juni 2024.

Naar boven