Gemeenschappelijke regeling Geul en Maas

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maastricht, Meerssen en Valkenburg aan de Geul, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft:

 

Overwegende,

 

  • dat de gemeenten bestaande deelnemers zijn in de (bestaande) gemeenschappelijke regeling Geul en Maas, die onder andere tot taak heeft het regelen van de samenwerking tussen de gemeenten voor wat betreft het accepteren, opslaan, overslaan en laten verwerken van huishoudelijk afval en de exploitatie en beheer van vier milieuparken;

  • dat de gemeenschappelijke regeling per 31 december 2018 zou aflopen maar door de deelnemende gemeenten eenmaal is verlengd tot 31 december 2020;

  • dat deze termijn van twee jaar samenhangt met een onderzoek naar verdergaande afvalsamenwerking tussen de drie gemeenten en dat dit onderzoek inmiddels is afgerond en resultaat hiervan is dat de deelnemende gemeenten de samenwerking opnieuw willen aangaan en de samenwerking mogelijk ook willen verbreden en uitbreiden naar schoontaken (o.a. reiniging en zwerfafval) en circulaire economie;

  • dat blijvende samenwerking ter behartiging van de belangen van het op een verantwoorde wijze inrichten van het afval- en grondstoffenbeheer gewenst is en dat die samenwerking ook kan worden uitgebreid met het oog op (toekomstige) ontwikkelingen, zoals onder meer het streven om te komen tot een circulaire economie;

  • dat de gemeenten met het oog daarop de gemeenschappelijke regeling Geul en Maas als constructie in stand willen houden met dien verstande dat een aantal gewenste aanpassingen wordt doorgevoerd en om die reden is gekozen voor het opstellen van een nieuwe regeling (welke deels is gebaseerd op de bestaande samenwerking);

  • dat de gemeenten in een lichte gemeenschappelijke regeling hun samenwerking nader vorm wensen te geven rekening houdend met relevante uitgangspunten en ontwikkelingen op het gebied van onder meer afval- en grondstoffenbeheer en circulaire economie op een dusdanige manier dat ook met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen;

  • dat de gemeenten hun samenwerking voor langere tijd wensen te continueren en daarmee een keuze maken voor een structurele samenwerking tussen de gemeenten Maastricht, Meerssen en Valkenburg aan de Geul en - via deze samenwerking - ook mogelijkerwijs samenwerking met derden zullen opzoeken;

  • dat bij het opstellen van de regeling rekening is gehouden met de uitkomsten van de raadpleging van de gemeenteraden zoals onder meer de wens dat een uittredingsmogelijkheid wordt opgenomen en de raden periodiek worden betrokken bij de voortgang van de regeling;

  • dat het streven erop is gericht om deze regeling voor een onbepaalde termijn aan te gaan;

Besluiten:

De hierna volgende gemeenschappelijke regeling, genaamd: “gemeenschappelijke regeling Geul en Maas, handelend onder de naam GR Geul en Maas” als volgt vast te stellen:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities en bepalingen

Voor zover niet (expliciet of uit de context) anders blijkt wordt hierna aan de in dit artikel genoemde begrippen de daarbij opgenomen betekenis toegekend.

  • a.

    Bestuur: het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan zoals aangegeven in artikel 2 van deze gemeenschappelijke regeling;

  • b.

    Commissie van Advies: het adviesorgaan van het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan zoals aangegeven in artikel 4 van deze gemeenschappelijke regeling;

  • c.

    Gemeenschappelijke regeling: de gemeenschappelijke regeling Geul en Maas;

  • d.

    Gemeenten: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • e.

    Gemeenschappelijk orgaan: het gemeenschappelijk orgaan zoals genoemd in artikel 2 van deze gemeenschappelijke regeling;

  • f.

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg;

  • g.

    Gebied: het gebied binnen de gemeentegrenzen van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • h.

    Huishoudelijke Afvalstoffen: afvalstoffen zoals bedoeld in de geldende wet- en regelgeving;

  • i.

    Milieupark: brengvoorziening voor het (tijdelijk) opslaan en overslaan van gescheiden huishoudelijke afval- en grondstoffen van particuliere huishoudens;

  • j.

    Stadsbeheer: de inzameldienst voor huishoudelijk afval van de gemeente Maastricht;

  • k.

    Voorzitter: voorzitter van het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan.

Artikel 2 Gemeenschappelijk orgaan

  • 1.

    Er is een gemeenschappelijk orgaan, hierna verder te noemen “Gemeenschappelijke regeling Geul en Maas” (afgekort: “GR Geul en Maas”);

  • 2.

    Het gemeenschappelijk orgaan is gevestigd op het adres van de gemeente waar de voorzitter van de Commissie van Advies zoals bedoeld in deze regeling werkzaam is.

Artikel 3 Bestuur

  • 1.

    Het gemeenschappelijk orgaan kent een bestuur dat wordt aangeduid als Bestuur GR Geul en Maas.

  • 2.

    De leden van het bestuur zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de communicatie binnen de gemeenschappelijke regeling en zijn ieder voor zich verantwoordelijk voor de communicatie binnen hun eigen gemeente.

  • 3.

    Het bestuur wordt samengesteld door leden van elke deelnemende gemeente.

  • 4.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten wijzen ieder uit hun midden een lid en tevens plaatsvervangend lid aan.

  • 5.

    De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode gelijk aan de zittingsduur van de leden in de colleges van burgemeester en wethouders.

  • 6.

    De leden van het bestuur treden tegelijk af op de dag waarop de leden van de colleges van burgemeester en wethouders aftreden.

  • 7.

    Lidmaatschap van het bestuur eindigt daarmee van rechtswege op het moment dat een einde komt aan lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders.

  • 8.

    De leden van het bestuur kunnen op ieder moment ontslag nemen. Hiervan doen zij mededeling aan hun eigen college van burgemeester en wethouders en aan de (plaatsvervangend) voorzitter van het bestuur.

  • 9.

    Het ontslagnemende bestuurslid blijft diens functie vervullen tot aan het moment dat diens opvolger officieel door het college van burgemeester en wethouders als lid van het bestuur is aangewezen.

Artikel 4 Commissie van Advies

  • 1.

    Er is een Commissie van Advies die als taak heeft het al dan niet gevraagd vervullen van een ondersteunende en adviserende functie in de richting van het bestuur.

  • 2.

    De Commissie van Advies bestaat uit tenminste één lid per deelnemende gemeente en één lid welk werkzaam is voor de uitvoeringsorganisatie van de regeling.

  • 3.

    De namens gemeenten deelnemende leden van de Commissie van Advies worden benoemd door het bestuur, waarbij geldt dat ieder lid van het bestuur een lid van de Commissie van Advies voordraagt voor benoeming door het bestuur. In afwijking van het voorgaande wordt het lid van de Commissie van Advies namens Stadsbeheer Maastricht voorgedragen door de manager Stadsbeheer Maastricht, welke voordracht door het bestuur wordt gevolgd.

  • 4.

    De leden van de Commissie van Advies zijn deskundig op het gebied van de taken en doelstelling van gemeenschappelijke regeling. Een lid van de commissie kan tevens ambtenaar van een van de deelnemende gemeenten zijn.

  • 5.

    Het bestuur kiest een voorzitter

Artikel 5 Doelstelling en uitgangspunt

  • 1.

    Het gemeenschappelijk orgaan heeft tot doel het realiseren van een effectieve, efficiënte, kwalitatief hoogwaardige en duurzame beleidsondersteuning en uitvoering van het afval- en grondstoffenbeheer en schoontaken in brede zin alsmede andere gerelateerde taken die door de gemeenten middels eensluidend besluit zijn aangewezen.

    Het gemeenschappelijk orgaan draagt daarmee bij aan de beleidsdoelstellingen van de deelnemende gemeenten, zoals bescherming van het milieu en duurzaamheid, het bieden van regionale werkgelegenheid, het leveren van goede service en betaalbaarheid van de diensten.

  • 2.

    Het gemeenschappelijke orgaan stelt zich tevens tot doel om in te kunnen spelen op de (toekomstige) ontwikkelingen die van belang zijn voor het afval- en grondstoffenbeheer, de schoontaken en andere gerelateerde taken, zoals aangewezen door het bestuur.

  • 3.

    Het gemeenschappelijk orgaan heeft tevens als doelstelling om de samenwerking tussen de gemeenten op het gebied van het afval- en grondstoffenbeleid te versterken en te verbreden door middel van gezamenlijke projecten, gezamenlijke deelname aan regionale en landelijke netwerken en het bijdragen aan de (regionale) circulaire economie.

  • 4.

    Uitgangspunt van het gemeenschappelijk orgaan is een toekomstbestendige en duurzame samenwerking tussen de deelnemende gemeenten.

Artikel 6 Taken

  • 1.

    Het gemeenschappelijk orgaan voert taken uit voor alle deelnemende gemeenten (de zogenaamde ‘basistaken’), voert aanvullende taken uit voor een deel van de gemeenten (de zogenaamde ‘plustaken’) en voert projecten uit.

  • 2.

    Het gemeenschappelijk orgaan voert basistaken uit voor alle deelnemende gemeenten op het gebied van afval- en grondstoffenbeheer, zijnde:

    • (a)

      Beheer en exploitatie milieuparken (inclusief verwerking van afval- en grondstoffen);

    • (b)

      Beleidsadvisering (tactisch en operationeel), inclusief acceptatiebeleid milieuparken;

    • (c)

      Inzameling aan huis en het plaatsen, onderhouden en legen van de brengvoorzieningen en (doen) verwerken van het afval uit brengvoorzieningen.

    • (d)

      Aanvullende logistieke diensten: onder andere distributie van afvalzakken en inzameling medicijnafval bij apothekers.

  • 3.

    Het bestuur kan besluiten tot het uitvoeren van aanvullende taken op verzoek van één of meerdere deelnemende gemeenten, voortvloeiend uit de plustaken.

  • 4.

    Voor wat betreft de uitvoering van de basistaken en plustaken kunnen nadere afspraken worden gemaakt over onder andere omvang van de dienstverlening, uitvoeringswijze en kwaliteit van deze taken. Deze afspraken worden uitgewerkt in een door het bestuur vastgesteld dienstverleningshandvest en daaronder vallende nadere dienstverleningsafspraken.

  • 5.

    Het bestuur kan aanvullend besluiten tot het uitvoeren van projecten.

Artikel 7 Dienstverlening

  • 1.

    De basistaken en plustaken worden uitgevoerd door het gemeenschappelijk orgaan dat voor de uitvoering van die taken een uitvoeringsorganisatie, in dit geval Stadsbeheer van de gemeente Maastricht (hierna: ‘Stadsbeheer’), aanwijst. Deze betreffende taken worden uitgewerkt en vastgesteld in dienstverleningsafspraken.

  • 2.

    Het gemeenschappelijk orgaan regelt de dienstverleningsafspraken in een dienstverleningshandvest waarin algemene afspraken over uitgangspunten, voorwaarden en financiering van dienstverlening worden vastgesteld.

    Vallend onder het dienstverleningshandvest worden vervolgens specifieke dienstverleningsafspraken per dienst (ofwel DVO) vastgesteld. Ten slotte wordt per DVO in een tarief- en prestatieblad de jaarlijks te actualiseren omvang van de dienstverlening en bijbehorende vergoeding vastgesteld.

  • 3.

    De in lid 2 genoemde afsprakenstructuur vormt één geheel en in volgorde ziet de uitwerking van de afspraken in deze regeling er als volgt uit:

    • A.

      Dienstverleningshandvest (deel A).

      Dit betreft een langdurige basisovereenkomst waarbij op hoofdlijnen afspraken worden gemaakt tussen de deelnemende gemeenten (opdrachtgever) en de aangewezen uitvoeringsorganisatie (opdrachtnemer). De afspraken van deze basisovereenkomst zijn voor alle betrokken gemeenten gelijk.

    • B.

      Dienstverleningsovereenkomst of DVO (Deel B).

      De DVO gaat in op de specifiek benoemde producten en diensten die de uitvoeringsorganisatie per gemeente levert. Dit bevat een beschrijving van werkzaamheden, kwaliteitscriteria, kengetallen, rapportage en verantwoording, verrekenwijze/financiering en eventuele procedures bij bijzondere omstandigheden.

      De verschillende basistaken en – indien van toepassing – plustaken worden uitgewerkt in een separate DVO.

    • C.

      Tarief- en prestatieblad (aanhangsel bij DVO) (Deel C).

      Dit betreft het prestatie- en tarievenblad. De deelnemende gemeenten besluiten – via de begrotingscyclus - tot een vooraf overeengekomen prijs voor de diensten die zij afnemen. Op basis hiervan wordt – via de begrotingscyclus – verrekend tussen gemeenten.

  • 4.

    Naast dienstverlening voert het gemeenschappelijk orgaan ook projecten uit.

    Het gemeenschappelijk orgaan werkt projectafspraken uit, waarbij rekening wordt gehouden met het doel van het project, de aanpak en de organisatie van het project, de in het kader van het project te organiseren activiteiten en de daaraan gekoppelde capaciteitsinzet en budget en de eventuele risico’s.

    Het bestuur stelt jaarlijks – via de begrotingscyclus – het projectenoverzicht vast (met bijbehorende begroting en verdeelsleutel naar gemeenten).

  • 5.

    Indien en voor zover sprake is van het afnemen van diensten door de deelnemende gemeente via het gemeenschappelijk orgaan, wordt er telkens met iedere deelnemende gemeente een dienstverleningsovereenkomst gesloten, welke valt onder de algemene afspraken van het dienstverleningshandvest.

Hoofdstuk 2 Verantwoordelijkheid, bevoegdheden en werkwijze bestuur

Bestuur

Artikel 8 Bevoegdheden

  • 1.

    Het bestuur is verantwoordelijk voor de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen de gemeenschappelijke regeling en diensten zoals vastgelegd in het dienstverleningshandvest.

  • 2.

    Het bestuur beoordeelt en stelt vast:

    • de door Stadsbeheer opgestelde periodieke managementrapportages

    • de door Stadsbeheer opgestelde exploitatiebegrotingen en eindafrekeningen

    • de door de Commissie van Advies opgevoerde c.q. verantwoorde kosten.

  • 3.

    Het bestuur regelt de wijze van interne communicatie richting de gemeenten.

  • 4.

    Het bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het bestuur naar voren te brengen.

  • 5.

    Het bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden het bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 6.

    Indien het vijfde lid wordt toegepast, dan hebben de raden twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het bestuur de raden schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 9 Vergaderingen

  • 1.

    Het bestuur vergadert tenminste viermaal per jaar.

  • 2.

    De vergaderingen van het bestuur zijn in principe openbaar tenzij een van de leden dan wel de voorzitter het nodig oordeelt dat sprake is van een besloten vergadering waarna door het bestuur een besluit wordt genomen.

  • 3.

    Ten aanzien van het verhandelde in een besloten vergadering is artikel 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing.

  • 4.

    Over de begroting en over de rekening kan het bestuur slechts beraadslagen en/of een besluit nemen in een openbare vergadering.

  • 5.

    Het bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

Artikel 10 Stemrecht

  • 1.

    De deelnemers aan de regeling beschikken over enkelvoudig stemrecht.

  • 2.

    Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt in principe de meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 3.

    Het uitgangspunt is verder dat te allen tijde, dus ook in een situatie dat een besluit niet met meerderheid behoeft te worden genomen, wordt gestreefd naar een besluit dat met unanimiteit wordt genomen door het bestuur.

  • 4.

    De navolgende besluiten kunnen slechts met unanimiteit worden genomen:

    • a.

      besluiten tot het vaststellen van een financiële regeling verband houdende met het intreden in en het uittreden uit de regeling;

    • b.

      besluiten tot het vaststellen van een procedure voor het aanstellen van een externe deskundige voor zover nodig ter uitvoering van een door het bestuur genomen besluit;

    • c.

      besluiten tot het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • d.

      besluiten tot het vaststellen van de jaarrekening;

    • e.

      besluiten over strategie, koers en inhoud van de samenwerking en het eventueel vaststellen en wijzigen van een beleidsplan;

    • g.

      besluiten inzake de toepassing van artikel 10a, lid 2, van de wet.

    • h.

      besluiten tot het vaststellen of wijzigen van het dienstverleningshandvest (deel A), zoals wordt bedoeld in deze regeling.

  • 5.

    Alle overige besluiten kunnen worden genomen met een meerderheid van het totaal aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin het volledige bestuur vertegenwoordigd is.

    Indien één of meerdere deelnemende gemeenten menen dat sprake is van een strategisch besluit dan kan dat worden ingebracht tijdens de vergadering. Het bestuur besluit dan vervolgens tot het inschakelen van een extern adviseur met als doel om te komen tot een gedragen advies dat door alle deelnemende gemeenten wordt gesteund. Indien alsdan nog geen sprake is van een unaniem besluit zal de adviseur een voor ieder bindend advies uitbrengen.

Artikel 11 Voorzitterschap

  • 1.

    De zittingsperiode van de voorzitter is 3 jaar.

  • 2.

    Voor de zittingsperiode wijst het bestuur uit zijn midden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 3.

    Het bestuur stelt een roulatieschema voor het (plaatsvervangend) voorzitterschap op, waarbij elke deelnemende gemeente bij toerbeurt de voorzitter levert. Met het roulatieschema dienen alle aan de regeling deelnemende colleges in te stemmen.

  • 4.

    Voor de zittingsperiode wijst het bestuur uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan. De zittingsperiode is gelijk aan de zittingsperiode van de voorzitter.

  • 5.

    De plaatsvervangend voorzitter treedt enkel in de plaats van de voorzitter bij afwezigheid van de voorzitter. Bij afwezigheid van de voorzitter voor de duur van 3 maanden of langer wordt de vervangend voorzitter tot voorzitter aangewezen tot aan het moment dat de voorzitter weer zelf als zodanig kan functioneren.

  • 6.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 7.

    De voorzitter ondertekent alle stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 8.

    De voorzitter draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten van het bestuur.

  • 9.

    De voorzitter vertegenwoordigt het gemeenschappelijk orgaan in alle rechtsgedingen en bij alle buitengerechtelijke rechtshandelingen; met betrekking tot de in de leden 6 en 7 van dit artikel bedoelde taken, kan hij of zij de vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen.

  • 10.

    Bij staking der stemmen heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

Artikel 12 Ontslag lid bestuur

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om een door dat college benoemd lid van het bestuur te ontslaan indien dit lid het vertrouwen van het college niet langer bezit.

Artikel 13 Reglement van orde

  • 1.

    Het bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn werkzaamheden.

  • 2.

    Het reglement van orde zal voor de vaststelling ter advisering worden voorgelegd aan de Commissie van Advies.

Artikel 13a Participatie

  • 1.

    Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges en de raden van de gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 3.

    Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste twee gemeenteraden het bestuur hierom verzoeken.

  • 4.

    Het bestuur informeert de deelnemers zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

Hoofdstuk 3 Taken en voorzitterschap Commissie van Advies

Artikel 14 Commissie van Advies

  • 1.

    De Commissie van Advies is belast met:

    • a.

      Het gevraagd en ongevraagd uitbrengen van advies aan het bestuur over mogelijkheden tot verbetering van de prestaties van de gemeenschappelijke regeling.

    • b.

      Zorgdragen voor verslaglegging en archivering van overleg en afspraken binnen en met het gemeenschappelijke orgaan.

    • c.

      Het ten behoeve van de exploitatiebegroting en eindafrekening van Stadsbeheer opvoeren c.q. verantwoorden van kosten, die de Commissie van Advies maakt.

    • d.

      Het initiëren van activiteiten die zijn gericht op het verbeteren van de prestaties van de gemeenschappelijke regeling.

    • e.

      Het bewaken en coördineren van de goede uitvoering van projecten.

  • 2.

    Het jaarlijks opstellen van een advies over de begroting.

  • 3.

    De Commissie van Advies is verder belast met het adviseren van het bestuur in het vaststellen van de jaarlijkse door Stadsbeheer opgestelde exploitatiebegroting en eindafrekening voor de gemeenschappelijke regeling en daaronder vallende dienstverlening.

  • 4.

    De Commissie van Advies voert namens het bestuur overleg met Stadsbeheer, met betrekking tot het beheer, de exploitatie, het aangaan van overeenkomsten en de verdere ontwikkeling van de milieuparken en de overige diensten zoals die worden geleverd door Stadsbeheer.

  • 5.

    De Commissie van Advies wordt in zijn algemeenheid en in afstemming met het bestuur belast met de coördinatie van de ambtelijke voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur, draagt zorg voor het bewaken van de voortgang van (bestuurlijke) besluitvorming en informeert het bestuur over de uitvoering van de besluiten.

  • 6.

    De Commissie van Advies stelt een reglement op voor de vergaderingen van het bestuur en de Commissie van Advies, vast te stellen door het bestuur.

Artikel 15 Voorzitterschap

  • 1.

    Voor de zittingsperiode wijst het bestuur een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 2.

    De zittingsperiode is gelijk aan de zittingsperiode van het bestuur.

  • 3.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van de commissie.

  • 4.

    De voorzitter ondertekent alle stukken die van de commissie uitgaan.

  • 5.

    De voorzitter draagt zorg voor de uitvoering van besluiten van de commissie.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt de commissie in relatie tot het bestuur en externen.

Hoofdstuk 4 Inlichtingen en verantwoording

Artikel 16 Inlichtingen en verantwoording bestuur

  • 1.

    Een lid van het bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad en het college van zijn gemeente voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid en verstrekt aan de raad en het college van zijn gemeente de door die raad of dat college gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    Het bestuur geeft de raden van de gemeenten schriftelijk alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 3.

    Het bestuur verstrekt, via het college van de betreffende gemeente, aan de raden van de gemeenten de door die raden gevraagde inlichtingen.

  • 4.

    Deze inlichtingen worden schriftelijk en zo spoedig mogelijk verstrekt.

  • 5.

    In het dienstverleningshandvest stelt het bestuur een algemene en actieve informatieplicht vast van de uitvoeringsorganisatie naar het bestuur. Op grond hiervan is het bestuur in staat om actief de raden van de gemeenten te informeren over de inhoud en voortgang van dienstverlening en het functioneren van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 17 Inlichtingen en verantwoording Stadsbeheer

  • 1.

    Stadsbeheer zal over de realisatie van in deze gemeenschappelijke regeling genoemde doelstellingen verantwoording afleggen aan het bestuur.

  • 2.

    Ten minste twee keer per jaar zal Stadsbeheer een rapport bij het bestuur indienen over de voortgang in de afgelopen periode. De data voor het aanleveren van de rapporten worden jaarlijks door het bestuur vastgelegd.

  • 3.

    In de rapportage zal in ieder geval het volgende worden opgenomen:

    • financiële resultaten waarbij de werkelijk gerealiseerde hoeveelheden in relatie tot de begrote hoeveelhedeninzichtelijk worden gemaakt.

    • toelichting op de financiële resultaten.

    • gegevens over eventuele bijzonderheden,

    • opmerkingen/aanwijzingen van het bevoegd gezag,

    • .

      overzicht aanbestedingen / contracten,

    • *

      resultaten benchmarks (inhoudelijk en bedrijfsmatig)

    • *

      risico’s en risicoanalyse.

  • 4.

    Uiterlijk 15 april van elk jaar zal Stadsbeheer de voorlopige jaarstukken over het voorgaande jaar, indien mogelijk voorzien van de voorlopige bevindingen van de accountant, indienen bij het bestuur.

  • 5.

    Uiterlijk 15 april van elk jaar dient Stadsbeheer de ontwerpbegroting voor het daarop volgende jaar bij het bestuur in. Voor de voorbereiding van de begroting van 2025 wordt voor 15 april gelezen 24 mei.

  • 6.

    Stadsbeheer en het bestuur zullen viermaal per jaar, of zoveel vaker als nodig is, overleg voeren over de voortgang, op basis van de door Stadsbeheer aangeleverde rapportages en toelichting.

  • 7.

    Indien één van beide partijen noodzaak ziet tot extra overleg dan wordt buiten de reguliere overleggen een extra overleg ingepland.

  • 8.

    Indien gedurende de looptijd van deze gemeenschappelijke regeling bestuurlijke en/of wettelijke besluiten, hetzij verdere ontwikkelingen op het terrein van het afval- en grondstoffenbeleid, dan wel ontwikkelingen die van invloed zijn op het afvalbeheer (of andere taken), dit noodzakelijk maken, zullen de deelnemende gemeenten hieraan in goed overleg hun medewerking verlenen.

Hoofdstuk 5 Financiële bepalingen

Artikel 18 Begroting – algemeen

  • 1.

    Het boekjaar van het lichaam is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    De deelnemende gemeenten dragen alle kosten voor de basistaken en voor zover van toepassing taken uit het pluspakket en projecten waarin zij participeren.

  • 3.

    In het dienstverleningshandvest wordt bepaald hoe om wordt gegaan met overbesteding dan wel onderbesteding bij basistaken, taken uit het pluspakket en projecten.

  • 4.

    Voor elke taak uit het pluspakket en voor projecten geldt dat deze uitsluitend voor rekening en risico worden uitgevoerd van de deelnemende gemeente die deze taak afneemt of deelneemt aan het project.

  • 5.

    Voor zover financiële tekorten optreden als gevolg van uitvoering respectievelijk beëindiging van een taak uit het pluspakket of projecten komen deze volledig ten laste van de deelnemende gemeente die de betreffende plustaak afneemt dan wel heeft afgenomen.

  • 6.

    Van enige financiële of overige aansprakelijkheid ter zake van de uitvoering van plustaken of projecten worden gevrijwaard:

    • a.

      de deelnemende gemeenten die de betreffende plustaak of betreffend project niet afnemen;

    • b.

      het gemeenschappelijk orgaan, tenzij het financieel tekort te wijten is aan nalatigheid in de bedrijfsvoering van het orgaan;

    • c.

      de deelnemende gemeenten die de betreffende taak uit het pluspakket of het project wel afnemen, maar het financieel tekort niet hebben veroorzaakt.

    Een en ander wordt opgenomen in het dienstverleningshandvest en geldt zodoende voor alle dienstverleningsovereenkomsten.

  • 7.

    Het bestuur legt de wijze waarop de kosten, bedoeld in het tweede lid, worden toebedeeld en overige financieringsafspraken, vast in het zogenaamde dienstverleningshandvest en de dienstverleningsovereenkomst, beide zoals deze worden genoemd in deze regeling.

Artikel 19 Begroting (cyclus) en jaarrekening

  • 1.

    De begroting met een (beleidsmatige en financiële) toelichting van het gemeenschappelijk orgaan wordt jaarlijks voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt door het bestuur vastgesteld.

  • 2.

    Het bestuur zendt voor 1 februari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient, de algemene en financiële en beleidsmatige kaders aan de raden van de gemeenten.

  • 3.

    Het bestuur maakt jaarlijks een ontwerpbegroting op van baten en lasten, de

  • 8.

    investerings- en financieringsstaat voor het volgende boekjaar en de meerjarenraming voor ten minste drie daarop volgende kalenderjaren (inclusief voorgestelde tarieven (bijvoorbeeld voor de milieuparken) voor zover die vastgesteld moeten worden door de individuele gemeenten in hun legesverordeningen en inclusief een overzicht, per gemeente, van de gemeentelijke bijdragen aan de gemeenschappelijke regeling voor de diverse onderdelen) en zendt deze, vergezeld van een nadere toelichting, voor 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Het bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken ten minste twaalf weken voordat deze door het bestuur wordt vastgesteld toe aan de colleges en raden.

  • 5.

    De ontwerpbegroting wordt door de colleges van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd. De ontwerpbegroting wordt, tegen betaling van kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving op de daartoe aangewezen wijze.

  • 6.

    De raden van de gemeenten kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 7.

    Het bestuur stelt de raden van de gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het zesde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 8.

    Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, maar in elk geval voor de in artikel 34, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum, aan gedeputeerde staten.

  • 9.

    Nadat de begroting is vastgesteld zendt het bestuur de begroting aan de raden van de gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 10.

    Het bepaalde in de leden 3 tot en met 9 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op eventuele begrotingswijzigingen.

  • 11.

    Van de baten en lasten van het orgaan wordt door het bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording afgelegd onder overlegging van de conceptjaarrekening, het jaarverslag met daarbij behorende bescheiden, zoals vermeld in artikel 213 van de Gemeentewet. Na de eigen oordeelsvorming zendt het bestuur de voorlopige jaarrekening jaarlijks vóór de in artikel 34b van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum toe aan de raden van de gemeenten.

  • 12.

    Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 34, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan gedeputeerde staten en voorts aan de raden van de gemeenten.

  • 13.

    Voor de voorbereiding van de begroting van 2025 wordt in het tweede lid voor 1 februari gelezen 30 april en wordt voor het toezenden van de ontwerpbegroting in het derde lid voor 30 april gelezen 1 juni.

Artikel 20 Uitgaven

  • 1.

    Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kunnen door of vanuit het bestuur van de gemeenschappelijke regeling geen uitgaven worden gedaan welke niet bij de vastgestelde begroting of bij een vastgestelde begrotingswijziging zijn geraamd.

  • 2.

    Het bestuur kan in buitengewone gevallen van dringende spoed besluiten tot het doen van zodanige uitgaven, mits het bestuur het daartoe te nemen besluit met redenen omkleedt en dit terstond aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten inzendt.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in lid 2 van dit artikel kan slechts worden genomen indien en voor zover sprake is van een besluit dat met unanimiteit door het bestuur wordt genomen.

  • 4.

    Het bestuur wijst – indien sprake is van een buitengewoon geval van dringende spoed die een uitgave rechtvaardigt – de middelen tot dekking van die uitgave binnen de begroting van de gemeenschappelijke regeling aan.

Artikel 21 Voorschriften

  • 1.

    Het bestuur stelt voorschriften vast met betrekking tot in ieder geval het financieel beheer, de inrichting van de begroting, de rekening, de boekhouding en de controle op de financiële stukken.

  • 2.

    In het kader van het vaststellen van de voorschriften is een meerderheid vereist in het bestuur.

  • 3.

    Het bestuur brengt de vast te stellen voorschriften ter kennis aan de colleges van de deelnemende gemeenten en aan Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 6 Duur regeling, toetreding, wijziging en opheffing en uittreding

Artikel 22 Duur

  • 1.

    De gemeenschappelijke regeling is op 1 december 2020 aangegaan voor onbepaalde tijd en duurt minimaal vijf jaar.

  • 2.

    Tussentijdse toetreding van derden is mogelijk conform het bepaalde in deze regeling.

  • 3.

    Tussentijdse opzegging door een van de deelnemende gemeenten is eerst mogelijk na ommekomst van (minimaal) vijf jaar.

  • 4.

    Tussentijdse opzegging dient te geschieden conform het bepaalde in deze regeling.

Artikel 23 Toetreding

  • 1.

    De deelnemende gemeenten staan op voorhand niet afwijzend tegenover de mogelijke toetreding van andere gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling.

  • 2.

    De mogelijke toetreding vindt plaats middels de procedure zoals vervat in deze regeling. Deze procedure start met het sturen van een verzoek door een gemeente die wenst toe te treden aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 3.

    Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling door een andere gemeente geschiedt op voordracht van het bestuur.

  • 4.

    Toetreding is enkel mogelijk indien de colleges van de deelnemende gemeenten eensluidend daartoe besluiten en na verkregen toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 5.

    De toetreding zal plaatsvinden conform de uitgangspunten van deze regeling met dien verstande dat het aantal deelnemende gemeenten zal toenemen. Voor zover nodig zal deze regeling tussentijds worden gewijzigd c.q. aangepast in verband met de toetreding van de betreffende gemeenten.

  • 6.

    Indien en voor zover nodig zullen de deelnemende gemeenten en de gemeente die wenst toe te treden afzonderlijke afspraken maken en die vastleggen in een addendum behorend bij deze regeling waarbij geldt dat de toetredende gemeenten zich conformeren aan de afspraken zoals vastgelegd in het dienstverleningshandvest.

Artikel 24 Wijziging gemeenschappelijke regeling

  • 1.

    Uitgangspunt van de deelnemende gemeenten is continuïteit van de samenwerking en de gemeenschappelijke regeling.

  • 2.

    De gemeenschappelijke regeling kan bij eensluidend besluit van de colleges van de deelnemende gemeenten en na verkregen toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten worden gewijzigd.

  • 3.

    Het bestuur adviseert de colleges met betrekking tot (mogelijke) wijziging van de gemeenschappelijke regeling.

  • 4.

    Het bestuur zal bij tussentijdse wijziging een voorstel doen voor het regelen van de wijzigingen van de regeling en, indien en voor daarvan sprake is, consequenties daarvan voor deze regeling.

Artikel 25 Opheffing gemeenschappelijke regeling

  • 1.

    De gemeenten streven, in het kader van het provinciale en regionale beleid ter zake, naar regionale uniformering en blijvende samenwerking met betrekking tot afval en grondstoffen (in de brede zin van het woord), schoontaken en de overige taken zoals vervat in deze regeling.

  • 2.

    Indien de ontwikkelingen hiertoe aanleiding geven, kan door een eensluidend besluit van de colleges der deelnemende gemeenten, de gemeenschappelijke regeling voor het eerst na ommekomst van een periode van minimaal vijf jaar worden opgeheven.

  • 3.

    Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden van de deelnemers gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 4.

    In geval van een opheffing en daarmee beëindiging van de beheer- en exploitatie werkzaamheden van Stadsbeheer, zullen de daaruit voor Stadsbeheer voortvloeiende financiële gevolgen vanwege met derden op dat moment lopende verplichtingen ten laste komen van de deelnemende gemeenten.

  • 5.

    Na ontvangst van het in het tweede lid genoemde voornemen stelt het bestuur in goed overleg een liquidatieplan op.

  • 6.

    Het liquidatieplan voorziet in de afwikkeling van de gemeenschappelijke regeling in technisch, organisatorisch en financieel opzicht en bevat een verplichting van de gemeenten tot deelneming naar evenredigheid in de financiële gevolgen van de beëindiging.

  • 7.

    Voor gedane investeringen geldt dat de partij die eigenaar is de gedane investeringen ten laste van de gemeenschappelijke regeling overneemt tegen betaling van de boekwaarde van deze investeringen.

Artikel 26 Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet.

  • 2.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

  • 3.

    Het bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 4.

    Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 5.

    Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 26a Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 1.

    Het in artikel 26, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2.

    Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de voorzitter.

  • 4.

    De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 26 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 5.

    Het bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het gemeenschappelijk orgaan van het besluit tot uittreding van de deelnemer."

Hoofdstuk 7 Archief

Artikel 27 Zorgplicht

  • 1.

    Het bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan.

  • 2.

    De archivaris van de gemeente waarin de secretaris van het bestuur werkzaam is, is belast met het beheer van de archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3.

    Het bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan, die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 4.

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente, bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de gemeente, bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    De archivaris van de gemeente, bedoeld in het tweede lid, brengt tweejaarlijks aan het bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het gemeenschappelijk orgaan die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

Artikel 28 Wijziging, toetreding uittreding of opheffing

  • 1.

    Bij wijziging, toetreding of uittreding of wijziging van de Archiefwet 1995 zullen de gemeenten (nadere) afspraken maken omtrent de invulling van de zorgplicht zoals omschreven in dit artikel.

  • 2.

    De (nadere) afspraken tussen de deelnemende gemeenten worden schriftelijk vastgelegd en zullen als addendum aan deze regeling worden gevoegd.

  • 3.

    Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden van deze gemeenschappelijke regeling overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Maastricht.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 29 Looptijd, inwerkingtreding en publicatie

  • 1.

    Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd met de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging conform het bepaalde in deze regeling.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking de dag na bekendmaking conform het bepaalde in de wet.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht maakt de regeling, besluiten tot toetreding en uittreding, alsmede wijzigingen van de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend in het door Maastricht uitgegeven Gemeenteblad.

  • 4.

    Het bestuur is belast met de registratie van de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 30 Evaluatie

De werking van de regeling zal geëvalueerd worden indien twee deelnemers hierom verzoeken. Het bestuur zal dan een onderzoeksvoorstel en de daarmee gepaard gaande financiële consequenties aan de deelnemers voorleggen.

Artikel 31 Onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    In de gevallen waarin deze regeling onverhoopt niet voorziet, beslist het bestuur met inachtneming van wet- en regelgeving.

  • 2.

    Het bestuur beslist in het geval van onvoorziene omstandigheden met unanimiteit.

Artikel 32 Vervanging eerdere regeling en aanduiding

  • 1.

    Deze gemeenschappelijke regeling vervangt de eerder tussen de deelnemende gemeenten gesloten “Gemeenschappelijke Regeling Milieuparken Geul & Maas”, welke in 2019 van kracht is geworden.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald onder de titel “Gemeenschappelijke regeling Geul en Maas”.

Naar boven