Beleidsregels bijzondere bijstand 2024 gemeente Achtkarspelen

INLEIDING

 

In artikel 5 van de Participatiewet wordt het onderscheid tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand aangegeven. Algemene bijstand is de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De hoogte van de algemene bijstand wordt bepaald door de landelijke basisnormen.

 

Bijzondere bijstand is de bijstand die kan worden verstrekt indien de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen (voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, zoals die met toepassing van Hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3 van de Participatiewet is vastgesteld). Daarbij wordt de eventueel aanwezige draagkracht over een periode van een jaar in acht genomen. Een uitzondering hierop vormen uitkeringsgerechtigden PW, zolang deze situatie voortduurt en pensioengerechtigden Voor deze categorieën wordt slechts eenmaal de draagkracht vastgesteld.

 

Het recht op bijzondere bijstand wordt vastgesteld in artikel 35 van de Participatiewet. Hierin staat dat een alleenstaande of een gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan betalen uit het eigen inkomen en/of vermogen.

 

Uitgangspunt bij bijzondere bijstandsverlening is dat bijzondere bijstand verstrekt dient te worden wanneer op grond van individuele bijzondere omstandigheden iemand noodzakelijke kosten moet maken die niet uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan. Onverlet dat de individuele omstandigheden bepalend zijn of de kosten als bijzonder aangemerkt kunnen worden of niet, zijn er in de uitvoeringspraktijk enkele kostensoorten die in zijn algemeenheid aangemerkt worden als bijzondere kosten. Verschillende van deze kostensoorten worden in het Schulinck Handboek nader toegelicht.

 

De individuele inkomenstoeslag is ook een vorm van bijzondere bijstand, maar deze blijft in deze beleidsregels onbelicht, aangezien hiervoor een afzonderlijke verordening is vastgesteld.

 

Maatschappelijke Participatie (bestaande uit het Volwassenenfonds en Samen voor alle kinderen) is geen bijzondere bijstand, maar eigen gemeentelijk minimabeleid en wordt om deze reden niet in deze beleidsregels behandeld. Er is voor gekozen ook ten aanzien hiervan een verordening, gebaseerd op de Gemeentewet, vast te stellen.

 

Bijzondere bijstand kent een grote mate van eigen beleidsvrijheid. Het is daarbij aan het college om te bepalen hoe met deze bevoegdheid wordt omgegaan. Hiertoe dienen deze beleidsregels. In het kader van de samenwerking tussen Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel is dit beleid zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd.

 

BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND

 

ALGEMEEN

Artikel 1: begripsbepalingen

In deze beleidsregels bijzondere bijstand wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen;

  • b.

    wet: de Participatiewet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die niet kunnen worden voldaan uit het relevante inkomen, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag en het in aanmerking te nemen vermogen;

  • d.

    individuele inkomenstoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 36 van de wet die bestemd is voor personen van 21 jaar en ouder die langdurig een laag inkomen hebben, niet beschikken over in aanmerking te nemen vermogen en ondanks voldoende inspanningen geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en naar vermogen vrijwilligerswerk verrichten of mantelzorg bieden;

  • e.

    studietoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 36b van de wet, die bestemd is voor personen, die studeren en WSF of WTOS ontvangen, en van wie is vastgesteld dat zij als gevolg van een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen;

  • f.

    bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in de artikelen 20 tot en met 28 van de wet;

  • g.

    toepasselijk sociaal minimum: de bijstandsnorm die in het individuele geval geldt;

  • h.

    middelen: de vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, als bedoeld in artikel 31 van de wet;

  • i.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • j.

    vermogensgrens: de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • k.

    medische- en zorgkosten: de kosten genoemd in onder andere Schulinck onder “medische kosten specifiek” en “ouderen, zieken en gehandicaptenzorg”;

  • l.

    niet-medische kosten: de kosten genoemd in onder andere Schulinck onder “Bewindvoering”, “reiskosten”, “schulden” en “uitvaart” en aanvullend “eigen bijdrage proceskosten”, “eigen bijdrage kinderopvang” en “leges”;

  • m.

    algemene noodzakelijke bestaanskosten: alle overige kosten die in het individuele geval als bijzonder kunnen worden aangemerkt.

AANVRAGEN

Artikel 2: aanvragen

Een verzoek om een bijzondere bijstandsverstrekking wordt, conform artikel 43 van de wet, door middel van een aanvraag gedaan.

Artikel 3: moment van aanvragen

  • 1.

    Een aanvraag moet uiterlijk binnen twee maanden nadat de kosten zijn gemaakt worden ingediend, met dien verstande dat voor het bepalen van de termijn van twee maanden eerst wordt teruggegaan naar de eerste van de maand, waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Het eerste lid is tevens van toepassing op een vervolgaanvraag die wordt ingediend na afloop van een draagkrachtperiode als bedoeld in artikel 9, lid 1 van deze beleidsregels.

ONDERZOEK

Artikel 4: beoordeling aanvraag

  • 1.

    Bij een beoordeling van het recht op bijzondere bijstand wordt de volgende volgorde aangehouden:

    • a.

      Doen de kosten zich voor?

    • b.

      Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

    • c.

      Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

    • d.

      Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

  • 2.

    Onder noodzakelijke kosten als bedoeld in het voorgaande lid, onder b wordt in dit verband verstaan de goedkoopst mogelijke oplossing. Voorts wordt ten aanzien van de noodzakelijkheid in voorkomende gevallen aangesloten bij de voorliggende voorzieningen, die toereikend en passend worden geacht te zijn. Er worden in principe geen bovenwettelijke verstrekkingen gedaan.

  • 3.

    Onder het gestelde in lid 1, sub d wordt eveneens verstaan de mogelijkheid om bij de voorzienbaarheid van de kosten te hebben kunnen reserveren. Deze periode wordt beperkt tot uiterlijk 36 maanden.

  • 4.

    Als het noodzakelijk is kan extern advies worden ingewonnen bij de instantie waar dit is ingekocht.

  • 5.

    Een advies van een extern orgaan is in principe drie jaar geldig.

Artikel 5: vorm van de bijstand

  • 1.

    In principe wordt de bijzondere bijstand conform artikel 48, lid 1 van de wet om niet verstrekt.

  • 2.

    De bijzondere bijstand heeft conform artikel 48, lid 2 van de wet de vorm van borgtocht of een geldlening in de volgende gevallen:

    • a.

      er zal op korte termijn redelijkerwijs kunnen worden beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten te voorzien;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot bijstandsverstrekking als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      er moet een waarborgsom worden betaald;

    • d.

      er is sprake van een noodzaak voor het geheel of gedeeltelijk betalen van een schuldenlast.

  • 3.

    Bij het vaststellen van de bijstand in de vorm van een geldlening wordt voor wat betreft de hoogte rekening gehouden met de mogelijkheden van aflossing van de belanghebbende gedurende een maximale termijn van 36 maanden volgend op de toekenning.

  • 4.

    De bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen of woninginrichting heeft conform artikel 51 van de wet de vorm van borgtocht of een geldlening.

  • 5.

    Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt de bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede en het vierde lid om niet verstrekt.

  • 6.

    Ter zekerheid voor de nakoming van de (rente- en) aflossingsverplichtingen ten aanzien van de verstrekte bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede en vierde lid worden met gebruikmaking van artikel 48, lid 3, artikel 55 en artikel 57 van de wet verplichtingen aan de verstrekking verbonden.

Artikel 6: aflossingsperiode en -capaciteit

  • 1.

    De maximale aflossingsperiode van een geldlening, ongeacht of dat een lening via de KBNL onder borgstelling is of bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op 36 maanden.

  • 2.

    Ten aanzien van verstrekte bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm + de eventuele draagkracht op grond van het inkomen boven 110% van het toepasselijk sociaal minimum met inachtneming van het gestelde in artikel 11 van deze beleidsregels.

  • 3.

    Indien de noodzaak tot verstrekking van de geldlening het gevolg is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub b van de wet, of het gevolg is van het geheel of gedeeltelijk voorzien in een schuldenlast als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub d van de wet, wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het meerdere in het inkomen boven 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Na een periode van 36 maanden wordt een eventueel restant van de lening kwijtgescholden, mits sprake is geweest van een ongestoorde aflossing.

  • 5.

    Als er geen sprake is geweest van een ongestoorde aflossing dan wordt de aflossingsperiode eenmalig verlengd tot 48 maanden. Indien de belanghebbende dan nog niet ongestoord voldoet aan de aflossingsverplichtingen wordt met toepassing van artikel 58, lid 2, sub b van de wet het restant van de lening ineens teruggevorderd.

  • 6.

    Bij het onder borgstelling afsluiten van een geldlening bij de KBNL voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen of de kosten van woninginrichting kan voor het meerdere aan aflossing en rente aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van suppletie worden verstrekt.

Artikel 7: vatbaarheid voor herziening, intrekking en terugvordering en boetes

Op de bijzondere bijstand zijn de bepalingen omtrent herziening, intrekking en terugvordering en boetes als bedoeld in de artikelen 54, 58, 59 en 18a van de wet, de aanvullende beleidsregels Herziening, Intrekking en Terugvordering en de aanvullende beleidsregels boetes van toepassing.

Artikel 8: ingangsdatum periodieke bijzondere bijstand

De ingangsdatum voor periodieke bijzondere bijstand kan maximaal worden gesteld op de dag van de maand waarop de kosten zich voor het eerst voordeden tot een maximum van twee maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, waarbij gerekend wordt vanaf de eerste van die betreffende maand.

DRAAGKRACHT EN DREMPELBEDRAG

Artikel 9: draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt berekend over een periode van twaalf maanden vanaf de dag van de maand waarop de kosten voor het eerst in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Na afloop van deze periode moet een nieuwe aanvraag worden gedaan. Bij een beëindiging van de bijzondere bijstandsverstrekking om welke reden dan ook zal een herberekening van de draagkracht plaatsvinden naar evenredigheid.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt, onverlet het bepaalde in lid 4 van dit artikel voor:

    • a.

      personen met een uitkering op grond van de wet de draagkracht gedurende de uitkeringsperiode éénmalig vastgesteld;

    • b.

      personen met een leeftijd boven de pensioengerechtigde leeftijd de draagkracht éénmalig vastgesteld;

    • c.

      personen die bijzondere bijstand voor woninginrichting hebben ontvangen de draagkracht vastgesteld voor een periode van drie jaar tot uiterlijk het moment dat belanghebbende uitstroomt. Na uitstroom wordt, met inachtneming van het derde lid jaarlijks de draagkracht alsnog van betrokkene teruggevorderd.

  • 3.

    Een terugval in het inkomen van meer dan 30% van het toepasselijke sociale minimum leidt tot een aanpassing van de draagkracht, tenzij de terugval in het inkomen is veroorzaakt door een opgelegde maatregel.

  • 4.

    In aanvulling op lid 2 van dit artikel leidt een stijging van het vermogen tot boven het op grond van artikel 34 van de wet vrij te laten bedrag, niet zijnde vermogen dat tijdens de bijstandsperiode, danwel de periode waarin een inkomen uit alleen AOW wordt genoten, is gespaard, als bedoeld in artikel 34, lid 2, sub c van de wet, tot aanpassing van de draagkracht in die zin dat de bijzondere bijstandsverstrekking wordt beëindigd/ingetrokken, danwel dat het restant van de lening wordt teruggevorderd, voor zover surplus in vermogen daarin voorziet.

Artikel 10: draagkracht

  • 1.

    Bij het vaststellen van de draagkracht wordt uitgegaan van de vermogens- en inkomensbestanddelen (incl, VT), inclusief de eventueel uitbetaalde heffingskortingen, waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, als bedoeld in Hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de wet. Ten aanzien van het inkomen in het kader van de verstrekking van de inlichtingen door de aanvrager volstaat een opgave van het netto-inkomen excl. VT.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid worden voor het vaststellen van de draagkracht alle inkomsten van en ten behoeve van ten laste komende kinderen als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub h van de wet vrijgelaten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt voor het vaststellen van de draagkracht niet de vrijlating van de in de vorm van een periodieke uitkering ontvangen particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33, lid 5 van de wet toegepast.

  • 4.

    Een belanghebbende wordt geacht niet te kunnen beschikken over die inhoudingen op zijn inkomen en vermogen, waarop geen enkele invloed kan worden uitgeoefend, doordat dit wettelijk, danwel door een gerechtelijke uitspraak is bepaald. Voorbeelden hiervan zijn:

    • -

      verplichte eigen bijdragen in verband met verblijf, zoals Wlz of crisisopvang;

    • -

      beslagen;

    • -

      verrekeningen door instanties die beschikken over een executoriale titel;

    • -

      inhoudingen in de vorm van het boetedeel als gevolg van Bronheffing;

    • -

      middelen die in het kader van een WSNP-traject binnen de boedel vallen;

    • -

      ingehouden middelen boven het VTLB ten behoeve van een minnelijke schuldregeling in het kader van een Plan van Aanpak op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

  • 5.

    Overige eigen bijdragen worden voor het vaststellen van de draagkracht niet op de vermogens- en inkomensbestanddelen in mindering gebracht. Voorbeelden hiervan zijn:

    • -

      eigen bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet;

    • -

      eigen bijdragen Wmo;

    • -

      ouderbijdrage Kinderopvang.

  • 6.

    Andere vrijwillige inhoudingen danwel doorbetalingen worden evenmin voor het vaststellen van de draagkracht op de vermogens- en inkomensbestanddelen in mindering gebracht. Voorbeelden hiervan zijn:

    • -

      automatische afschrijvingen in het kader van lidmaatschappen of abonnementen;

    • -

      vrijwillig budgetbeheer.

  • 7.

    De eventuele Individuele Inkomenstoeslag en de Studietoeslag als bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden voor het vaststellen van de draagkracht vrijgelaten.

  • 8.

    Vervoermiddelen met een gezamenlijke waarde tot € 5000 worden voor het vaststellen van de draagkracht vrijgelaten.

  • 9.

    Wanneer er binnen een draagkrachtperiode draagkracht is berekend die maximaal € 500 boven de te verwachten bijzondere kosten uitgaat kan de aanvraag desondanks worden gehonoreerd. De draagkracht wordt dan ingeteerd door middel van aanwending voor de bijzondere kosten.

Artikel 11: draagkrachtpercentage

  • 1.

    Het draagkrachtpercentage bedraagt 35% van het inkomen boven 110% van het toepasselijk sociaal minimum voor medische- en zorgkosten en niet-medische kosten (zie begripsbepalingen artikel 1 van deze beleidsregels).

  • 2.

    Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% van het inkomen boven 110% van het sociaal minimum bij een aanvraag bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten (zie begripsbepalingen artikel 1 van deze beleidsregels).

  • 3.

    Ten aanzien van het vermogen boven het vrij te laten bedrag, zoals genoemd in artikel 34, lid 3 van de wet, geldt een draagkrachtpercentage van 100%.

  • 4.

    Ten aanzien van de overwaarde van een eigen woning, zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, sub d van de wet, geldt een draagkrachtpercentage van 100%. Een eventueel resterende vermogensvrijlating ex artikel 34, lid 3 van de wet wordt niet in mindering gebracht op de overwaarde van de eigen woning.

Artikel 12: drempelbedrag

Er wordt geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35, lid 2 van de wet gehanteerd.

VERPLICHTINGEN

Artikel 13: bestedingsverplichting

  • 1.

    De bijzondere bijstand dient te worden besteed aan de kosten waarvoor de bijstand is toegekend. Dit kan in principe blijken uit de overlegging van het betaalbewijs of de offerte/proforma-nota, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1 en 2 van deze beleidsregels.

  • 2.

    Ten aanzien van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting geldt dat een check op hoofdlijnen plaatsvindt naar de besteding van het eerste deel van de lening, alvorens het tweede deel van de lening wordt uitgekeerd. De totale besteding van het bedrag van de lening behoort tot de verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

  • 3.

    Wanneer de bijzondere bijstand voor andere kosten is gebruikt dan waarvoor het is toegekend of de besteding kan niet worden aangetoond, dan wordt het recht op de verstrekte bijzondere bijstand met toepassing van artikel 54, lid 3 ingetrokken en wordt overgegaan tot terugvordering op grond van artikel 58, lid 1 van de wet en de aanvullende beleidsregels Herziening, Intrekking en Terugvordering.

VERWIJTBARE HANDELINGEN

Artikel 14: tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Wanneer de aanvraag om bijzondere bijstand voortkomt uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt met toepassing van art 18, lid 2 van de wet en artikel 6, lid 2 van de Afstemmings- en fraudeverordening in principe een afstemming van 100% van het theoretisch te verstrekken bedrag aan bijzondere bijstand toegepast.

  • 2.

    Indien in de individuele situatie een noodzakelijk geachte afstemming niet of slechts gedeeltelijk kan plaatsvinden wordt de bijzondere bijstand met gebruikmaking van artikel 18, lid 2 van de wet en artikel 10, lid 5 van de Afstemmings- en fraudeverordening toegekend in de vorm van een geldlening.

  • 3.

    Ten aanzien van de aflossing van een lening als bedoeld in het tweede lid geldt het gestelde in artikel 6, lid 3 van deze beleidsregels.

BESCHIKKING

Artikel 15: beschikking

De beslissing op de aanvraag wordt bij beschikking aan de belanghebbende medegedeeld.

UITBETALING

Artikel 16: betaalbaarstelling

  • 1.

    De te verstrekken bijstand wordt achteraf en slechts na overlegging van het betaalbewijs uitbetaald aan de belanghebbende.

  • 2.

    Op verzoek van de belanghebbende kan, in afwijking van het eerste lid, op basis van een door de belanghebbende over te leggen offerte, na vaststelling van de noodzakelijke kosten, rechtstreeks aan de leverancier worden uitbetaald.

  • 3.

    Onverlet de bepaling in de voorgaande leden van dit artikel blijft ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting de verplichting om betaalbewijzen te overleggen achterwege. De te verstrekken bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wordt in twee gedeelten uitbetaald.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17: hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 18: onvoorziene situaties

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 19: citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Bijzondere Bijstand Gemeente Achtkarspelen”.

Artikel 20: inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2024 en zijn per 1 juli 2024 van kracht onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand, van kracht geworden op 1 januari 2023.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen op 11 juni 2024.

de secretaris,

(dhr. Mr. M.C. de Jong)

de burgemeester,

(dhr. Mr. O.F. Brouwer)

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ALGEMEEN

 

Artikel 1

Dit artikel geeft aan wat onder de verschillende begrippen moet worden verstaan,

 

Artikel 2

Dit artikel maakt duidelijk dat bijzondere bijstand door middel van een formulier moet worden aangevraagd. Dat betekent niet per definitie dat het initiatief van aanvragen in alle gevallen bij de klant moet liggen. In het licht van het onderzoek om te komen tot een individuele maatwerkoplossing is het voorstelbaar dat een belanghebbende op het kunnen aanvragen van bijzondere bijstand wordt gewezen en dat ook, conform de wettelijke bepalingen, op individuele gronden namens hem aangevraagd kan worden.

Dit artikel geeft niet aan hoe een aanvraag procedureel tot stand komt.

 

Artikel 3

Bijstand met terugwerkende kracht is in principe niet mogelijk op grond van artikel 44 van de wet. Voor bijzondere bijstand geldt echter een uitzondering. Er kan worden teruggegaan tot maximaal twee maanden, waarbij eerst wel wordt teruggegaan naar de eerste van de maand waarin de bijstand werd aangevraagd. Dit betekent dat de maximale terugwerkende kracht drie maanden minus één dag kan zijn.

 

Voorbeeld: Piet vraag op 15 maart bijzondere bijstand aan voor bepaalde periodieke bijzondere kosten. Hij heeft deze kosten al langere tijd, maar wist niet dat hij in aanmerking kon komen voor bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan ingaan per

1 januari (15 maart  1 maart – twee maanden = 1 januari).

 

In dit artikel is ook duidelijk aangegeven dat het bovenstaande ook geldt voor vervolgaanvragen.

 

De aanvraagsystematiek is gekoppeld aan de draagkrachtperiode. Om deze reden is het voldoende dat uitkeringsgerechtigden PW en pensioengerechtigden kunnen volstaan met één initiële aanvraag voor zolang de kosten zich blijven voordoen. Uiteraard geldt voor deze groepen, net als voor andere ontvangers, de inlichtingenplicht onverkort.

 

Artikel 4

In dit artikel wordt aangesloten bij de gebruikelijke gang van zaken inzake de beoordeling van een bijzondere bijstandsaanvraag. Vanzelfsprekend moeten kosten onontkoombaar zijn, met andere woorden, de klant moet er niet omheen kunnen en ze moeten niet het gevolg zijn van een vrijwillig gemaakte keuze. Het afsluiten van een aanvullende verzekering, een besnijdenis op religieuze gronden en een verhuizing naar een dorp waar men zich beter thuis voelt zijn voorbeelden van vrijwillige keuze.

 

In het tweede lid wordt vastgelegd dat bij het bepalen van de noodzakelijke kosten wordt uitgegaan van de goedkoopst mogelijke oplossing. In een eventuele adviesaanvraag (ook aan een medisch specialist) zal hier dan ook nadrukkelijk om moeten worden gevraagd. Een voorbeeld hiervan is de situatie, waarbij een klant een verwaarloosd gebit moet laten saneren en de tandarts oordeelt dat het plaatsen van kronen en implantaten het meest adequaat zou zijn en daarbij niet aangeeft dat er goedkopere oplossingen zijn in de vorm van een gebitsprothese.

 

Verder verwoordt dit lid het uitgangspunt dat voorliggende voorzieningen in principe passend en toereikend worden geacht te zijn en dat als gevolg daarvan in principe geen bovenwettelijk beleid wordt gehanteerd. Tevens geven de desbetreffende richtlijnen in het Schulinck handboek hierover nadere informatie.

 

De AV-Frieso wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening. De gemeente biedt inwoners / cliënten de mogelijkheid zich tegen een redelijk tarief aanvullend te verzekeren. Wanneer de burger/cliënt ervoor kiest om zich niet aanvullend te verzekeren, terwijl de gemeente hier wel een passende mogelijkheid voor biedt, dan kan er geen sprake van zijn om bijzondere bijstand voor deze kosten te blijven verstrekken. Wanneer burgers in een lopend kalenderjaar (dus tot 1 januari van het volgende jaar) worden geconfronteerd worden met medische kosten, en hiervoor bijzondere bijstand aanvragen, dan wordt deze aanvraag gehonoreerd, maar wordt de aanvrager daarbij nog eens nadrukkelijk gewezen op de AV Frieso. Voor het daaropvolgende jaar geldt echter dat cliënt zich aanvullend had kunnen verzekeren bij AV Frieso, en dan zal een aanvraag niet worden toegekend. Overigens wordt een nieuwe aanvraag ook niet gehonoreerd als een betrokkene vanwege een verwijtbare reden niet AV Frieso verzekerd kan worden, bijvoorbeeld door premieachterstand. Wanneer binnen een lopend jaar vaker een aanvraag bijzondere bijstand wordt gedaan voor andere kosten die mogelijk onder de aanvullende verzekering vallen, geldt dat deze kosten in het lopende jaar, zolang men nog niet AV Frieso verzekerd kan zijn, vergoed zullen worden. Een voorbeeld: als een cliënt in het lopende jaar bijzondere bijstand aanvraagt voor de ene medische kosten(soort) en in een volgend jaar voor andere medische kosten(soort), dan vergoeden we alleen de kosten in het kader van bijzondere bijstand in het lopende jaar. Dat het in het lopende jaar bijvoorbeeld tandartskosten betrof, en in het andere jaar fysiotherapie, maakt dan niet uit.

 

We vergoeden de kosten in die gevallen tot het bedrag van de theoretische vergoeding van de AV Frieso, eventueel vermeerderd met de eigen bijdrage (en uitdrukkelijk niet de voor cliënt overblijvende kosten). Kortom, de vergoedingensystematiek van de AV Frieso is voor de bepaling van de noodzakelijkheid leidend.

 

Het derde lid vult het uitgangspunt omtrent het al dan niet toereikend zijn van het inkomen, waaronder de bijstandsnorm en het vermogen aan met het moeten beoordelen in hoeverre de kosten voorzienbaar zijn geweest en in hoeverre de belanghebbende hiervoor heeft kunnen reserveren. Hiermee wordt voorkomen dat alleen naar het heden wordt gekeken. Wel is in deze gevallen ook een maximale periode van 36 maanden van toepassing.

 

Wanneer het nodig is kan extern advies worden ingewonnen.

 

Artikel 5

Uitgangspunt volgens artikel 48 van de wet is dat bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt. In artikel 48, lid 2 van de wet zijn een aantal situaties genoemd waarin bijstand (dus ook bijzondere bijstand) kan worden verstrekt in de vorm van borgtocht of een geldlening. In de beleidsregels wordt hierbij aangesloten. In de praktijk komt de vorm borgtocht in dit soort gevallen nagenoeg niet voor.

 

Het voorzien in bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting, zoals aangegeven in het derde lid, vergt een iets andere benadering. Hierbij is een lening bij de KBNL onder borgstelling leidend en kan hooguit in aanvullende zin nog bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Slechts in zeer uitzonderlijk gevallen, zoals voor vergunninghouders, is het bijstand om niet.

 

Ten behoeve van de terugbetaling is het verstandig zoveel mogelijk zekerheden in te bouwen. Hierbij kan naar behoefte gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van artikel 48, lid 3, artikel 55 en artikel 57 van de wet. Te denken valt hierbij aan het (verplicht) opnemen in het budgetbeheer.

 

Daarnaast kan de klant op grond van art 57 WWB worden verplicht om mee te werken aan opnemen in schuldhulpverlening.

 

Artikel 6

Voor wat betreft de aflossingscapaciteit wordt voor de periode aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat dit maximaal 36 maanden kan zijn. Na de inwerkingtreding van de gewijzigde beslagvrije voet is de aflossingscapaciteit vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm + de eventuele draagkracht op grond van het inkomen. Deze ruimte is vastgesteld op 35%, danwel 100% van het inkomen dat ligt boven 110% van het toepasselijke sociaal minimum.

 

Indien de lening is ontstaan als gevolg van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid of als gevolg van het geheel of gedeeltelijk moeten voorzien in een schuldenlast ligt het voor de hand een groter deel van de ruimte in het inkomen aan te wenden voor aflossing. Ten aanzien van dit soort gevallen is bepaald dat het meerdere boven 95% van het toepasselijke sociale minimum moet worden aangewend, zonder de toepassing van het draagkrachtvrije inkomen onder 110% van het toepasselijke sociaal minimum.

 

Bij een ongestoorde aflossing zal een correct toegekende lening volledig zijn afgelost. Als dit in een incidenteel geval na een ongestoorde aflossing niet zo mocht zijn wordt een eventueel restant kwijtgescholden.

 

De aflossingstermijn wordt verlengd tot 48 maanden als er geen sprake is geweest van een ongestoorde aflossing. Van kwijtschelding van het eventuele restant kan pas sprake zijn als alle termijnen zijn betaald.

 

Bij blijvende achterstanden, danwel onwil om te betalen wordt aan het eind van de periode van 48 maanden het restant van de lening ineens teruggevorderd en is er ook geen kwijtschelding op deze grond meer mogelijk. Betrokkene valt dan onder het regiem van de beleidsregels herziening/intrekking en terugvordering. In dit kader gelden andere uitgangspunten rondom kwijtschelding.

 

Normaalgesproken wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening afgestemd op de mogelijkheden van de persoon. Dit betekent ook dat de grenzen van de hoogte van de lening worden bepaald op de aflossingscapaciteit van de belanghebbende. De kosten van met name woninginrichting zijn echter zodanig dat betrokkene dit redelijkerwijs niet binnen 36 maanden kan aflossen. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dan ook dat voor het meerdere aan (rente) en aflossingsverplichtingen aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van suppletie kan worden verstrekt.

 

Artikel 7

In deze beleidsregels is nog eens uitdrukkelijk bepaald dat ook bijzondere bijstand vatbaar is voor herziening, intrekking en terugvordering en boetes.

 

Artikel 8

Periodieke bijzondere bijstand kan worden verstrekt vanaf de datum waarop de kosten zich voor het eerst voordeden. Als er voorafgaand aan de aanvraag reeds kosten waren kan tot maximaal twee maanden voor de aanvraagdatum worden teruggegaan, waarbij dan wordt gerekend vanaf de eerste van die maand. Hierdoor ontstaat eenzelfde systeem als genoemd in artikel 3 van deze beleidsregels. Uiteraard geldt dit alleen als er over die voorgaande periode ook daadwerkelijk recht op bijzondere bijstand kan bestaan.

 

Artikel 9

Bij het vaststellen van de draagkrachtperiode wordt aangesloten bij de toekenningsperiode. Dit is in de regel een periode van 12 maanden. Hierop bestaan drie uitzonderingen:

  • 1.

    cliënten met een bijstandsuitkering. Zolang de situatie voortduurt verandert de draagkracht niet. Op grond van artikel 17 van de wet is deze categorie verplicht om wijzigingen in het inkomen en vermogen door te geven. De draagkracht wordt bij onafgebroken bijstandsafhankelijkheid dan ook eenmalig vastgesteld. Als de klant uitstroomt wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld. Ineens verkregen vermogen kan wel leiden in een nieuwe draagkrachtvaststelling.

  • 2.

    Cliënten die ouder zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd. Deze categorie blijft over het algemeen op basis van het inkomen dezelfde draagkracht houden. Om deze reden wordt de draagkracht dan ook eenmalig vastgesteld. Ook zij zijn verplicht om op grond van artikel 17 van de wet alle wijzigingen onder andere omtrent inkomen en vermogen door te geven. Ineens verkregen vermogen kan wel leiden in een nieuwe draagkrachtvaststelling.

  • 3.

    cliënten die bijzondere bijstand hebben gehad voor woninginrichting krijgen te maken met een draagkrachtperiode van 3 jaar. Deze periode is gelijk aan de periode waarbinnen men geacht wordt af te lossen. Als de klant uitstroomt wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld.

Een aanpassing van de draagkracht gedurende het draagkrachtjaar vindt plaats als het inkomen met tenminste 30% daalt, behalve als die verlaging is veroorzaakt door het opleggen van een maatregel. Een stijging van een inkomen is niet op de berekende draagkracht van invloed. De reden hiervoor is om uitstroom niet te belemmeren. Indien het vermogen toeneemt tot boven de vrijlatingsgrens wordt het meerdere geacht draagkracht te zijn.

 

Artikel 10

Voor het berekenen van de draagkracht en het in ogenschouw nemen van de componenten is de tekst overgenomen uit hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de wet.

 

Duidelijk is aangegeven over welke componenten aanvragers geacht worden niet te kunnen beschikken, en welke componenten juist wel tot de middelen moeten worden gerekend.

 

Hierin zijn o.a. onafwendbare kosten van zorg, beslagen en verrekeningen begrepen.

 

Deze componenten komen voort uit de praktijk, maar vooral ook uit jurisprudentie van de CRvB. Vooral ten aanzien van beslagen kan de vraag worden gesteld in hoeverre het verwijtbaar is dat er beslag wordt toegepast, immers het beslag wordt uitgevoerd, omdat men bepaalde rekeningen niet heeft betaald. Echter, voorop staat dat er redelijkerwijs niet over dat deel van het inkomen kan worden beschikt (zie recente jurisprudentie CRvB). Bovendien kan het beslag ook het gevolg zijn van de daadwerkelijke onmogelijkheid om bepaalde kosten te betalen, of wanneer de persoon in kwestie het slachtoffer is van iemand die bestellingen op diens naam heeft gedaan en de gevolgen van niet-betaling bij betrokkene laat.

 

Als onomstotelijk vaststaat dat het beslag is te wijten aan verwijtbaar gedrag van betrokkene en er hierdoor geen draagkracht meer over is biedt artikel 14 van de beleidsregels de mogelijkheid om het recht op bijzondere bijstand af te stemmen.

 

Ook de overig genoemde componenten, zoals bijvoorbeeld verrekeningen (met bijvoorbeeld de gemeente of de Belastingdienst) maken ook dat niet meer over dat deel van het inkomen kan worden beschikt. Er is geen keus in wel of niet betalen.

 

Ook mensen die in een schuldentraject (minnelijk of WSNP) zitten beschikken over niet meer dan het bedrag dat zij krijgen aan leefgeld. Dat is wat er wordt bedoeld als er wordt gesproken over de niet beschikbare middelen die (in het geval van WSNP) in de boedel vallen en (in het geval van een minnelijk traject) worden ingehouden ten behoeve van de schuldenregeling. Ook hierin heeft men geen keus.

 

Een aantal componenten worden niet op de middelen in mindering gebracht, hoewel het geen vrijblijvendheid is omtrent het al dan niet betalen. De reden voor het niet meenemen voor de berekening van draagkracht is dat hiervoor eventueel bijzondere bijstand voor kan worden gevraagd.

 

Een Individuele inkomenstoeslag, de Studietoeslag en de waarde van vervoermiddelen tot € 5000 wordt, in navolging van de gang van zaken bij algemene bijstand, vrijgelaten.

 

Bij het berekenen van draagkracht op basis van inkomen wordt dus uitgegaan van het inkomen inclusief VT waar de klant redelijkerwijs over kan beschikken. De belanghebbende kan bij aanvraag echter volstaan met het opgeven van het inkomen excl. VT, aangezien men over het algemeen niet exact weet hoeveel de VT zal bedragen. In de berekening van de draagkracht zal het inkomen dan met de VT worden opgehoogd.

 

Ook is aangegeven wanneer er ondanks draagkracht tóch een aanvraag kan worden gehonoreerd.

 

Artikel 11

Van het inkomen boven 110% van het toepasselijke sociaal minimum wordt 35%, danwel 100% tot de draagkracht gerekend. Door het vrijlaten van een deel van het inkomen wordt tegemoetgekomen aan de kosten die de klant extra heeft als gevolg van het niet in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag, kwijtschelding en andere inkomensondersteunende voorzieningen. Met buitengewone uitgaven in verband met chronische ziekte of handicap wordt geen rekening gehouden, omdat hier via de AV Frieso in wordt voorzien.

 

Als een belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (zie voor een uitleg van dit begrip artikel 1, sub l. van deze beleidsregels) dan wordt 100% van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm aangemerkt als draagkracht.

 

Ook hier wordt ten aanzien van inkomen uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag, waar de klant redelijkerwijs over kan beschikken.

 

Vermogen dat meer bedraagt dan het vrij te laten bescheiden vermogen wordt voor 100% als draagkracht aangemerkt, hoewel er wel een mogelijkheid bestaat om gedurende de draagkrachtperiode in te teren op dit oververmogen.

 

Een overwaarde in een eigen woning (WOZ waarde - hypotheekschuld – extra vrijlating artikel 34, lid 2, sub d van de wet) wordt voor 100% als draagkracht aangemerkt.

 

Artikel 12

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een drempelbedrag te hanteren.

 

Artikel 13

Het is vanzelfsprekend dat de belanghebbende de bijstand moet gebruiken, waarvoor deze is verstrekt. In veel gevallen wordt al aan deze voorwaarde voldaan, doordat de kosten al zijn gemaakt en de klant dit aantoont bij aanvraag. Als de klant bijstand aanvraagt voordat de kosten zijn gemaakt, dan wordt de besteding van de bijstand achteraf gecontroleerd. Dan wordt de voorwaarde opgelegd om achteraf de nota’s in te leveren. In het geval van bijstand voor woninginrichting wordt alleen ten aanzien van het eerste deel van de lening een check op hoofdlijnen op de besteding gedaan. De reden hiervoor is dat men geacht wordt voor een deel tweedehands spullen te kopen en dit over het algemeen moeilijk aan te tonen is. Voor de gang van zaken rondom bijzondere bijstand voor woninginrichting wordt tevens verwezen naar de desbetreffende werkinstructie.

 

Uit het opleggen van een bestedingsverplichting volgt ook dat wanneer de bijstand voor andere doeleinden wordt gebruikt, de toekenning wordt ingetrokken en er terugvordering plaatsvindt.

 

Artikel 14

Als iemand verwijtbaar door eigen toedoen in bijstandsbehoevende omstandigheden terecht komt dan zijn de bepalingen van de Afstemmings- en fraudeverordening van toepassing. Deze verordening voorziet ook in het in voorkomende gevallen als lening verstrekken van de bijstand als gevolg van verwijtbaar handelen. Tenslotte wordt ten aanzien van dit laatste nog gewezen op het zwaardere aflossingsregiem dat in dat soort situaties geldt.

 

In principe wordt dus geen bijzondere bijstand verstrekt als er sprake is van verwijtbaar gedrag, waardoor de kosten zijn ontstaan. Mocht het zo zijn dat er desondanks toch bijzondere bijstand moet worden verstrekt, dan gebeurt dit in de vorm van een geldlening onder toepassing van art 48, lid 2, sub b van de wet, waarop tevens het verzwaarde aflossingsprincipe, zoals omschreven in deze beleidsregels van kracht is.

 

Artikel 15

Een beslissing op een bijzondere bijstandsaanvraag wordt per beschikking medegedeeld. In het geval van een toekenning wordt gemotiveerd opgenomen voor welke kosten de bijstand is toegekend, met daaraan gekoppeld de bestedingsverplichting, welke vorm de bijstand heeft, wat de hoogte van het toegekende bedrag is (hierbij wordt een berekening gevoegd), hoe het besluit tot stand is gekomen, waarbij eventueel wordt verwezen naar het ingewonnen advies en wat de verplichtingen zijn, waaronder de bijstand is toegekend. Door het opnemen van alle elementen waaruit een beschikking moet bestaan, wordt bereikt dat altijd een gemotiveerde beschikking aan de klant wordt toegestuurd. Dit motiveringsvereiste is met name van belang als het gaat om een negatieve beschikking.

 

Artikel 16

De hoofdregel is dat de bijstand wordt uitbetaald aan de hand van een betalingsbewijs. Als het nodig is (bijvoorbeeld omdat de klant het bedrag niet kan voorschieten) kan het bedrag van de bijstand op basis van een offerte of proforma nota rechtstreeks aan de leverancier worden betaald.

Bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wordt in twee gedeelten uitbetaald, waarbij uitbetaling van het tweede deel plaatsvindt nadat de besteding van het eerste deel op hoofdlijnen is gecheckt. Hiervoor wordt verwezen naar de Werkinstructie bijzondere bijstand voor woninginrichting.

 

Artikel 17 en 18

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

 

Artikel 19 en 20

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Naar boven