Wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Meierijstad (11e wijziging)

De raad van de gemeente Meierijstad;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2024;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie 16 mei 2024;

besluit:

vast te stellen het

Raadsbesluit tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Meierijstad (11e wijziging)

Artikel I

 

De Algemene plaatselijke verordening Meierijstad wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 de definitie van ‘bebouwde kom’ komt te luiden:

  • bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaarten in bijlage 1.1 tot en met 1.13 behorende bij deze verordening;

Toelichting: sinds 2017 zijn de verkeerskundige bebouwde kommen van de in de gemeente gelegen kernen op een aantal punten gewijzigd. Uitgangspunt is dat de bebouwde kom, als bedoeld in de APV, zoveel mogelijk aansluit bij de verkeerskundige bebouwde kom. Hierom zijn de bijlagen waarop de bebouwde kommen zijn aangeduid aangepast. Hiervoor verwijzen wij naar de laatste wijziging, zoals aangegeven onder letter J. Omdat de nummering van die bijlagen is gewijzigd is ook dit artikel aangepast. Het betreft hier een louter redactionele wijziging.

B

Artikel 2:26, derde lid komt te luiden:

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Toelichting: het betreft hier een redactionele aanpassing. De verwijzing naar de Wet wapens en munitie is aangepast. Zie ook toelichting hierna bij artikel 2:50a .

C

Afdeling 7a (Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat) en artikel 2:40a (Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning) vervallen.

Toelichting: deze bepaling vervalt in verband met het opnemen van de nieuwe modelbepaling Zie toelichting hierna bij artikel 2:81

D

Artikel 2:40b (Sluiting van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte) vervalt.

Toelichting: deze bepaling vervalt in verband met het opnemen van de nieuwe modelbepaling Zie toelichting bij artikel 2:80 van de VNG

E

Na artikel 2:50 wordt een nieuw artikel 2:50a toegevoegd dat luidt:

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steek- of slagwapen.

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Toelichting: deze bepaling is een aanvulling op de Wet wapens en munitie met als doel bescherming te bieden tegen mogelijke aantasting van de openbare orde en veiligheid. De Wet wapens en munitie verbiedt het in de openbare ruimte dragen van voorwerpen waarmee letsel kan worden toegebracht. Daarbij geldt wel dat moet kunnen worden aangenomen dat iemand dit voorwerp bij zich heeft om een ander te bedreigen of letsel toe te brengen. De nieuwe model-APV-bepaling van de VNG verbiedt het 'bij zich hebben van messen' die niet onder een van de andere categorieën vallen, op daartoe aangewezen plaatsen, ongeacht of 'redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of er mee te dreigen’, tenzij het mes/steekwapen is 'verpakt'. Het verbod in deze bepaling geldt alleen binnen de aangewezen gebieden. Artikel 2:26 bevat een vergelijkbaar verbod, dat alleen betrekking heeft op evenementen.

Er is reden om deze modelbepaling uit te breiden met andere voorwerpen die als wapen kunnen dienen, zoals nu ook al is bepaald in artikel 2:26 van de APV. Een mes of ander voorwerp als steekwapen is vaak onzichtbaarder te vervoeren dan een slagwapen. Hoewel de omstandigheden waaronder iemand een slagwapen bij zich heeft waarschijnlijk al wat duidelijker zijn te onderkennen- waardoor er eerder sprake zal zijn van toepassing van de Wwm – is er hier gekozen om, in navolging van artikel 2:26 van de APV, niet alleen messen maar ook knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt op te nemen. Het moet hier wel gaan om wapens die niet vallen onder de Wwm.

De wetgever heeft een aanpassing van de Wwm in voorbereiding. Het is echter nog geenszins duidelijk wat die wijziging precies inhoudt en wanneer die in werking zal treden.

F

Artikel 2:71 komt te luiden:

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Toelichting: het betreft hier een louter technische aanpassing conform VNG-model: bij ministeriële regeling wordt bepaald welk vuurwerk aan particulieren beschikbaar mag worden gesteld.

G

Artikel 2:78 komt te luiden:

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 48 uur in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die binnen 6 maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om gedurende:

    • a.

      ten hoogste 12 weken, of;

    • b.

      voor vast te stellen tijdstippen of perioden verspreid over ten hoogste 84 dagen binnen een tijdvak van ten hoogste 26 weken;

in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 3.

    De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.

  • 4.

    Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Toelichting: het betreft hier aanpassing (grotendeels) conform VNG model. De aanpassing betreft de vervanging van het ‘bevel om zich niet op een openbare plaats op te houden’ door ‘het opleggen van een tijdelijk verbod om op een openbare plaats aanwezig te zijn’. Juridisch gezien is een gebiedsontzegging namelijk niet een bevel waarvan het niet nakomen een misdrijf is (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht), maar een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarvan het niet nakomen een overtreding is. Op het besluit van de burgemeester zijn de waarborgen van de Awb van toepassing.

In de ledenbrief geeft de VNG aan dat met een kortdurende periode wordt gedoeld op een periode tot 48 uur. De huidige APV gaat nog uit van 24 uur. In de praktijk blijkt het wenselijk gebruik te kunnen maken van deze ruimere periode. Daarin voorziet dit voorstel. Omdat in de rechtspraak inmiddels een periode van 12 weken aanvaardbaar wordt geacht is die periode als nieuwe maximumperiode opgenomen in het tweede lid. De bepaling over het spreiden van de periode van het maximumaantal weken over meerdere korte perioden van in totaal 12 (was 8) weken, zoals opgenomen in onze huidige APV, is in het tweede lid, aanhef en onder b gehandhaafd. In het nieuwe vierde lid is conform voorstel van de VNG een bepaling opgenomen over de afstemming van het gebiedsverbod op een gedragsaanwijzing van de Officier van justitie. In de praktijk werd daar overigens al rekening mee gehouden. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de ledenbrief 23/041 van de VNG van 7 november 2023.

H

Na artikel 2:79 wordt een nieuw artikel 2:80 toegevoegd dat luidt:

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

  • 4.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

  • 6.

    De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Toelichting: deze nieuwe modelbepaling vervangt de soortgelijke regeling in artikel 2:40b. Inhoudelijk is de regeling niet gewijzigd. Tekstueel is de tekst gelijk aan de modelbepaling van de VNG. Het artikel geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf als overlast, verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat dreigt. Deze bepaling is niet van toepassing op sluiting van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:30 of sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

I

Na artikel 2:80 wordt een nieuw artikel 2:81 toegevoegd dat luidt:

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 of 3:3;

    • b.

      beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

    • c.

      exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

  • 4.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

    • b.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

    • c.

      het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • d.

      het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

    • e.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

    • f.

      voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • h.

      een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

  • 6.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

  • 7.

    Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 8.

    De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

    • a.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 10.

    Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning en het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:80, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 11.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

  • 12.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 13.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin of daarop te verblijven.

  • 14.

    De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 15.

    In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

  • 16.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: deze bepaling vervangt het huidige artikel 2:40a dat eveneens betrekking had op de vergunningplicht ter voorkoming van ondermijnende activiteiten. Inhoudelijk beoogt dit artikel hetzelfde te regelen als het voormalige artikel2:40a. Tekstueel is het artikel gelijk aan de nieuwe modelbepaling van de VNG. Het is juridisch-technisch mogelijk om de vergunningplicht bij een onveilig en malafide ondernemersklimaat in te zetten, mits het een gerechtvaardigde beperking van het vrij verrichten van diensten inhoudt, niet-discriminatoir en doelmatig is en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt.

J

Bijlage 1 bij de verordening wordt vervangen door de bijlagen 1.1 tot en met 1.13.

Toelichting: deze wijziging houdt verband met de wijziging van de grenzen van de diverse bebouwde kommen. Die begrenzingen worden aangepast om aan te sluiten bij de wijzigingen van de verkeerskundige bebouwde kommen die sinds 2017 hebben plaatsgevonden.

Artikel II

 

Besluiten, waaronder vergunningen, genomen op grond van artikel 2:40a en 2:40b van de APV gelden als besluiten op grond van respectievelijk artikel 2:81 en 2:80 van de Algemene plaatselijke verordening Meierijstad.

Toelichting: met deze bepaling wordt bereikt dat besluiten die op grond van de vervallen artikelen zijn genomen worden geacht te zijn gebaseerd op de nieuwe artikelen.

Artikel III Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 mei 2024

De raad voornoemd,

De griffier,

A.F.J. Franken

De voorzitter,

MSc ir. C.H.C. van Rooij

Naar boven