Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden

De raad van de gemeente Coevorden;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlagenummer 1921;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende verordening: Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    beperkingengebiedsactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bromfiets: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • -

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV1990), met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 1:2. Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3. Indiening aanvraag

(Vervallen)

Artikel 1:4. Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7. Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen en bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2. Optochten

(Vervallen)

Artikel 2:2a Messen en andere voorwerpen als wapen

(vervallen)

Artikel 2:3. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 24 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4. Afwijking termijn

(vervallen)

Artikel 2:5. Te verstrekken gegevens

(vervallen)

 

Afdeling 2. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Vervallen)

 

Afdeling 3. Vertoningen op de weg

Artikel 2:7. Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:8. Dienstverlening

(Vervallen)

Artikel 2:9. Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 4. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan volgens de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.50 meter wordt gelaten op voetpaden.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

    • d.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 4.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      verkeersveiligheid;

    • b.

      bruikbaarheid weg;

    • c.

      parkeervoorzieningen;

    • d.

      bescherming uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • e.

      onaanvaardbare wijze aantasting van openbaar groen.

Artikel 2:13. Veroorzaken van gladheid

(vervallen)

Artikel 2:14. Winkelwagentjes

(vervallen)

Artikel 2:15. Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16. Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17. Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18. Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

  • 5.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod treedt in werking bij fase 2, zoals vastgesteld en bekendgemaakt via natuurbrandrisico.nl door de regionaal commandant van dienst brandweer van de Veiligheidsregio Drenthe.

Artikel 2:19. Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(vervallen)

Artikel 2:20. Vallende voorwerpen

(vervallen)

Artikel 2:21. Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:22. Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23. Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 5. Evenementen

Artikel 2:24. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      Bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      klein evenement.

  • 3.

    Voor een evenement wordt de volgende classificering gehanteerd:

    • a.

      Categorie A. Laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en de gevolgen voor het verkeer beperkt zijn.

    • b.

      Categorie B. Gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van grote impact op de directe omgeving en of gevolgen voor het verkeer.

    • c.

      Categorie C. Hoog risico-evenement, waarbij sprake is van grote impact op de omgeving en of gevolgen voor het verkeer.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien de organisator ten minste tien werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester. De burgemeester kan binnen drie werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 3.

    Van een klein evenement is sprake indien:

    • a.

      het aantal tegelijk aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • b.

      het evenement op zondag tot en met donderdag tussen 07:00 en 23:00 uur of op vrijdag en zaterdag tussen 07:00 en 01:00 uur plaatsvindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07:00 uur of na 23:00 uur;

    • d.

      er geen alcohol wordt verkocht als bedoeld in de Alcoholwet;

    • e.

      als het evenement plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins mag het geen belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten,

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      er maximaal drie kleine objecten geplaatst worden, waarbij de oppervlakte per object niet meer bedraagt dan 16 vierkante meter.

  • 4.

    De vergunningsaanvraag voor evenement A uiterlijk twaalf weken en voor een evenement B en C dient de organisator uiterlijk zestien weken voor aanvang van het evenement in te dienen.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het verboden een evenement te organiseren bij extreme weersomstandigheden. Van extreme weersomstandigheden is sprake bij weeralarm(rood), zoals bekend gemaakt door het KNMI te De Bilt.

  • 8.

    De burgemeester kan afwijken van lid 3, onder sub b en sub e.

Artikel 2:26. Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

Afdeling 6. Toezicht op openbare inrichtingen, bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is;

    • b.

      exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

    • d.

      horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van dranken en spijzen voor directe consumptie;

    • e.

      leidinggevende: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • f.

      lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van de inrichting;

    • g.

      openbare inrichting:

      • i.

        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • ii.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

      • iii.

        een bedrijf waar andere dienstverlenende of detailhandelsgerichte activiteiten plaatsvinden al dan niet met horeca gerelateerde activiteiten zoals door de burgemeester aangewezen in het “Aanwijzingsbesluit exploitatievergunning andere openbare inrichtingen”.

    • h.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

    • i.

      terrasmeubilair: tot het terrasmeubilair wordt in ieder geval gerekend:(sta)tafels, stoelen en andere zitgelegenheden, afscheidingen, parasols, (zonne)schermen, verlichtingsarmaturen, plantenbakken, mobiele taps, (mobiele) verwarming, afvalbakken, menuborden en snoepautomaten.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 3.

    Onder horecabedrijf wordt niet verstaan:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voor zover de horeca een ondergeschikte nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

    • b.

      horecafaciliteiten in een zorginstelling, uitsluitend voor cliënten en bewoners;

    • c.

      een bedrijfskantine of –restaurant, uitsluitend voor personeel/bedrijfsgerelateerde bezoekers/zakelijke relaties;

    • d.

      crematoria en rouwcentra;

    • e.

      musea.

  • 4.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de leidinggevende(n), alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen in een openbare inrichting.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of –restaurant.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    Per horecabedrijf kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen;

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 6.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

  • 7.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28a.1 Vergunning, aanhangsel en aanwezigheid leidinggevende

  • 1.

    De burgemeester vermeldt in een vergunning:

    • a.

      vergunninghouder;

    • b.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • c.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • d.

      de situering van de oppervlakten van de horecalokaliteiten en terrassen;

    • e.

      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

  • 2.

    Het is verboden een horecalokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:

    • a.

      een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of

    • b.

      een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde onder lid 2 is het een paracommerciële rechtspersoon verboden een horecalokaliteit geopend te houden, indien in de inrichting niet aanwezig is:

    • a.

      een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of

    • b.

      een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist of

    • c.

      een barvrijwilliger, die is vermeld op een door het bestuur van de paracommerciële rechtspersoon samengestelde lijst, welke lijst in de inrichting aanwezig is.

  • 4.

    De vergunning en het daarbij horende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in lid 2 onder b en in lid 3 onder b, en de ontvangstbevestiging, of een afschrift daarvan, in de inrichting aanwezig zijn.

  • 5.

    De vergunning en het aanhangsel worden gesteld op een formulier dat door de burgemeester wordt vastgesteld.

Artikel 2:28a.2 Melding leidinggevende

  • 1.

    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:

    • a.

      een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

    • b.

      de aantekening door te halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 2.

    Deze melding geldt als een aanvraag tot wijziging van het aanhangsel. Een melding die wordt gedaan op een datum tot uiterlijk zes maanden nadat is beslist op de aanvraag als bedoeld in artikel 2:28, lid 3, wordt geacht onderdeel uit te maken van deze aanvraag.

  • 3.

    De aanvraag wordt gesteld op een formulier of elektronische informatiedrager, die door de burgemeester wordt vastgesteld.

  • 4.

    De burgemeester bevestigd onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:

    • a.

      indien ten aanzien van de persoon als bedoeld onder lid 1, sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:28b onder lid 1 sub b, c en d, lid 2 sub g en i;

    • b.

      in het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:28b Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan;

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft;

    • c.

      de exploitant of de leidinggevende onder curatele staat;

    • d.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 2.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      onverminderd artikel 1:8 naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt;

    • b.

      onverminderd artikel 1:6 de exploitant of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt;

    • c.

      aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende betrokken is, of hem de openbare inrichting, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde;

    • d.

      de exploitant of de leidinggevende strafbare feiten pleegt in de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • e.

      zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, danwel dat het aannemelijk is dat het exploiteren van de inrichting de vrees wettigt, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde;

    • f.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een wijziging in de exploitant, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in de openbare inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      naar zijn oordeel door de aanwezigheid van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • i.

      de leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag een horecabedrijf heeft geëxploiteerd dat evenwel op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

    • j.

      sprake is van een concentratie van horecabedrijven in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat toeneemt;

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door exploitatie van het horecabedrijf;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de leidinggevende(n) van het horecabedrijf in deze of andere inrichtingen;

    • e.

      de wijze van exploitatie van de lokaliteiten in het verleden, voor zover de leidinggevende(n) onveranderd is/zijn gebleven.

Artikel 2:28c Intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 APV, trekt de burgemeester de vergunning in:

    • a.

      indien ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      indien de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dan wel de exploitatie van het horecabedrijf op een zodanige wijze plaatsvindt, dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde;

    • d.

      niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 8 lid 1 a, b en c en lid 2 en lid 3 van de Alcoholwet.

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning intrekken indien:

    • a.

      de leidinggevende(n) van een inrichting toestaat(n) dan wel gedoogt(en) dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • b.

      sprake is van een gewijzigde exploitatie (aard en vorm van exploitatie) waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      de leidinggevende(n) in strijd handelt(en) met het bij of krachtens artikel 2:29 (sluitingsuren) bepaalde;

    • d.

      de aan de vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dan wel anderszins in strijd met wettelijke voorschriften wordt of is gehandeld;

    • e.

      er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      vergunninghouder geen melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 2:28a.2 lid 1;

    • g.

      vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 2:28a.2 lid 1 om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a.2 onder lid 5 van de APV.

Artikel 2:28d Vervalgronden

De vergunning vervalt indien:

  • 1.

    vanaf haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 2.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 3.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

Artikel 2:28e Sluiting inrichting

De burgemeester kan een openbare inrichting sluiten:

  • a.

    indien die openbare inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

  • b.

    indien die openbare inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften;

  • c.

    indien een van de in artikel 2:28b en 2:28c genoemde situaties zich voordoet.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    De burgemeester kan sluitingstijden voor openbare inrichtingen opnemen in een exploitatievergunning.

  • 2.

    Het is verboden een openbare inrichting geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd zoals opgenomen in de exploitatievergunning.

  • 3.

    Het college kan voor het in gebruik nemen van een terras sluitingstijden opnemen in een terrassenbeleid en/of een exploitatievergunning.

  • 4.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift (ontheffing) andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of daartoe behorend terras.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, tweede lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6.

    Het eerste en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer (Wm) en/of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is voorzien.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen of een daartoe behorend terras, tijdelijk dan de krachtens terrassenbeleid en/of exploitatievergunning geldende tijden andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31. Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

Artikel 2:31a Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.31b Toegang toezichthouders van politie

De houder van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat toezichthouders van politie en/of de aanwezige toezichthouders/Buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s) van de gemeente vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is;

  • b.

    dan wel gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en er daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2:32. Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33. Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

  • a.

    is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

  • b.

    door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

  • c.

    discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

  • d.

    wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of

  • e.

    zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

Artikel 2:34. Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:34b. Verbod happy hours

Het is verboden in een commerciële horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34c. paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Het is paracommerciële rechtspersonen verboden om sterke drank als bedoeld in artikel 1 lid 1 Alcoholwet te verstrekken.

  • 2.

    Het is paracommerciële rechtspersonen verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens jeugdactiviteiten.

  • 3.

    Het is verboden om alcoholhoudende drank te schenken tussen 24.00 uur en 12.00 uur.

  • 4.

    Het is verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken voor aanvang van een activiteit en meer dan 60 minuten na afloop ervan.

  • 5.

    In afwijking van het vorige lid is het bij sportactiviteiten verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken meer dan 60 minuten voor aanvang van een activiteit en meer dan 90 minuten na afloop ervan.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de bij dit artikel gestelde regels.

Artikel 2:34d. Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld en wordt slechts drie keer per jaar verleend.

  • 3.

    De burgemeester kan nadere regels stellen.

 

Afdeling 7. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35. Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36. Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37. Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2:38. Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 8. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39. Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie en Veiligheid of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning zoals bedoeld in lid 2:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40. Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • -

      Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • -

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • -

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

Afdeling 9. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41. Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42. Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43. Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44. Vervoer voorwerpen voor inbraak of diefstal

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het hiervoor genoemde verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van diefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45. Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de beëindiging is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:46. Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, Provinciale omgevingsverordening of Waterschapsverordening.

Artikel 2:47. Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of niet daarvoor bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48. Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:49. Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:50. Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:51. Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52. Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich op door het College of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53. Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54. Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2:55. Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2:56. Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of

    • c.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een chip met een identificatienummer.

    • d.

      de eigenaar of houder is verplicht op eerste vordering mee te werken voor het vaststellen van het identificatienummer van de hond.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58. Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

    • a.

      De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op een openbare plaats bevindt heeft een doeltreffend hulpmiddel bij zich dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.

    • b.

      Onder een doeltreffend hulpmiddel moet in ieder geval worden verstaan een stevig plastic of papieren zakje al dan niet in combinatie met een schepje/hondenpoepgrijper.

    • c.

      De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op een openbare plaats bevindt, laat dit hulpmiddel op eerste vordering zien aan een toezichthouder.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59. Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in lid 2 verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a. Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester heeft medegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60. Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d.

    te voeren.

Artikel 2:61. Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2:62. Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63. Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven:

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 5.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65. Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.

 

Afdeling 10. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66. Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • -

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68. Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

  • 1.

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

    • a.

      de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen;

    • b.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • c.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • d.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 2.

    de politie terstond in kennis te stellen als hij enig goed verkregen heeft dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • 3.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • 4.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 5.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69. Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70  

(gereserveerd)

 

Afdeling 11. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73. Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:73A. Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden carbid te schieten.

  • 2.

    Het college kan gebieden en tijdstippen aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

  • 3.

    Het is verboden op de in lid 2 aangewezen plaatsen een voorwerp aanwezig te hebben dat geschikt en voorbereid is om carbid te schieten en dat een volume heeft van meer dan 50 liter.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het schieten van Carbid.

 

Afdeling 12. Drugsoverlast

Artikel 2:74. Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

Afdeling 13. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75. Bestuurlijke ophouding

(Gereserveerd)

Artikel 2:76. Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77. Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van door de gemeenteraad aangewezen plaatsen, die voor het publiek zonder enige vorm van beperking toegankelijk zijn.

Artikel 2:78. Gebiedsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen in het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste twaalf weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste twaalf weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

  • 3.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan de burgemeester daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

 

Afdeling 14 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 of 3:3 van de APV;

    • b.

      beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

    • c.

      exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

Aanwijzingsbesluit

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

Verbodsbepaling

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

Aanvraagformulier

  • 4.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

    • b.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

    • c.

      het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • d.

      het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

    • e.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

    • f.

      voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • h.

      een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

Weigeringsgronden

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

Melding wijzigingen activiteiten

  • 6.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

Aanwezigheid van exploitant of beheerder

  • 7.

    Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 8.

    De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

Intrekkingsgronden

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

    • a.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

Sluiting gebouw/erf

  • 10.

    Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning en het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:80, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 11.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

  • 12.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 13.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin te verblijven.

  • 14.

    De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 15.

    In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

  • 16.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1. Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek breng;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      de prostituee;

    • d.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • e.

      toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid;

    • f.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning Seksbedrijf

Artikel 3:3. Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 3:4. Concentratie seksinrichtingen

(gereserveerd)

Artikel 3:5. Maximum aantal vergunningen voor seksinrichtingen

Er wordt voor in totaal ten hoogste twee seksinrichtingen vergunning verleend.

Artikel 3:6. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7. Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • i.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • ii.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • iii.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • iv.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • v.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • vi.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is.

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegd bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde bij artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

3:8. Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9. Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het omgevingsplan.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10. Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11. Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegd bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

 

Afdeling 3.1 regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met donderdag tussen 02:00 en 07:00 uur;

    • b.

      op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03:00 en 07:00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:12a, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 5.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:12a Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:7, vijfde lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:12, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:13. Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • 1.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • 2.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • 3.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Afdeling 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14. Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15. Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees; c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • c.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is; e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • d.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • e.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • f.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • g.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • h.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • i.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • j.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • k.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • l.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • m.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegd bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegd bestuursorgaan. als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16. Minimale verhuurperiode werkruimte

Een werkruimte wordt bij aanvang van het huren voor ten minste vier aaneengesloten weken verhuurd.

Artikel 3:17. Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • i.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • ii.

        de verhuuradministratie;

      • iii.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • iv.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegd bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Afdeling 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18. Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • 1.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • 2.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19. Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20. Handhaving straatprostitutie

(gereserveerd)

 

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21. Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3:23 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:24 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen één week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunningovereenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:25 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

  • a.

    zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

  • b.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant:

  • c.

    indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

  • d.

    indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2. Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Op dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk te zijn beëindigd, op het tijdstip welke is vastgelegd in het aanwijzingsbesluit. Dit aanwijzingsbesluit wordt jaarlijks genomen door het college.

  • 7.

    De festiviteit moet binnen de gebouwen van de inrichting plaatsvinden.

  • 8.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

  • 9.

    Bij overmatige of onnodige hinder hebben politie en gemeente de mogelijkheid in te grijpen.

Artikel 4:3. Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    De kennisgeving vindt plaats door het invullen en toesturen van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld aanvraagformulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingediend.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 03:00 uur beëindigd.

  • 7.

    De festiviteit moet binnen de gebouwen van de inrichting plaatsvinden.

  • 8.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 9.

    Het is verboden overmatige of onnodige hinder te veroorzaken tijdens de festiviteit.

  • 10.

    Directe omwonenden worden door de houder van een inrichting schriftelijk of per e-mail op de hoogte gesteld over de festiviteit.

Artikel 4:4. Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

Artikel 4:5. Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het eerste lid onder e opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      Tabel:

      07:00-19:00 uur

      19:00-23:00 uur

      23:00-07:00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 3.

    Voor onversterkte muziek kan ontheffing worden verleend van het gestelde in het eerste lid.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6. Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale omgevingsverordening

 

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7. Straatvegen

(vervallen)

Artikel 4:8. Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg de natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9. Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

(opgenomen in Bomenverordening gemeente Coevorden)

Artikel 4:10. Begripsbepalingen

(gereserveerd)

Artikel 4:11. Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

(gereserveerd)

Artikel 4:12. Vergunning van rechtswege

(gereserveerd)

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:14. Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Vervallen).

Artikel 4:15. Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 4:16. Vergunningplicht lichtreclame

(Vervallen)

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17. Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18. Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan gebieden, plaatsen of wegen aanwijzen waar het verbod als bedoeld in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 4.

    Het college kan, ten aanzien van het aanwijzen van gebieden, plaatsen of wegen als bedoeld in lid 3, nadere regels stellen voor het plaatsen van kampeermiddelen.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • 3.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2. Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3. Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4. Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5. Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens, magazijnwagen, keetwagen etc.

  • 1.

    Het is verboden een aanhanger of voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie op achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben binnen de bebouwde kom op de openbare weg of publieke ruimte;

    • b.

      of op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

  • 2.

    De in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde termijn geldt niet gedurende het tijdvak van 1 mei tot 1 september. In deze periode geldt een termijn van zeven dagen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7. Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8. Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van: 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9. Parkeren van uitzicht belemmerende of overlastgevende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10. Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

(Vervallen)

Artikel 5:11. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12. Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is:

    • a.

      Bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten te laten staan of te plaatsen op een manier waardoor hinder optreedt voor (andere) gebruikers van de fietsenstalling of parkeervoorziening.

    • b.

      Fietsen buiten de daarvoor bestemde rekken te plaatsen of te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen te laten staan in daarvoor bestemde ruimten of plaatsen als deze in kennelijke staat van verwaarlozing of onvoldoende staat van onderhoud verkeren.

  • 3.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om:

    • a.

      een fiets of bromfiets langer dan 10 dagen onafgebroken te stallen.

    • b.

      Bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimten te laten staan of te plaatsen op een manier waardoor hinder optreedt voor (andere) gebruikers van de fietsenstalling of parkeervoorziening.

    • c.

      Fietsen buiten de daarvoor bestemde rekken te plaatsen of te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13. Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het houden van een inzameling dan wel het daartoe aanbieden van een intekenlijst door een rechtspersoon met een CBF-keur gedurende de in het jaarlijkse collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving voor die rechtspersoon aangewezen periode.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet.

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15. Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 09.00 uur.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op nader door het college aan te wijzen gebieden, dagen of uren.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16. Vrijheid van meningsuiting

(vervallen)

 

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volkshuisgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19. Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20. Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de Provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21. Aanhoudingsplicht

(gereserveerd)

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22. Begripsbepaling

(Vervallen).

Artikel 5:23. Organiseren van een snuffelmarkt

(Vervallen)

 

Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de gemeentelijke website.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25. Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:26. Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:27. Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25, tweede lid, en 5:26 bepaalde.

Artikel 5:28. Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:29. Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30. Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31. Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

 

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 2.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Weg: Hetgeen in artikel 1 eerste lid onder b Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Artikel 5:32. Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33. Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 8. Vuurverbod en paasvuren

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    De in lid 3 genoemde ontheffing kan ingetrokken worden wanneer bij ontbranding gevaar ontstaat voor het omliggende gebied in verband met extreme droogte of andere extreme weersomstandigheden

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5:34a. Paasvuren

  • 1.

    Het college kan bepaalde locaties aanwijzen voor het ontsteken van paasvuren waar het verbod als bedoeld in artikel 5:34 lid 1 niet van toepassing is op nader door het college te bepalen dagen en tijden.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen betreffende het ontbranden van een paasvuur.

 

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35. Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36. Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37. Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1. Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

    • -

      de artikelen genoemd in hoofdstuk 3.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

    • -

      de artikelen in deze verordening met uitzondering van de artikelen genoemd in lid 1 van dit artikel.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en artikel 2 jo. 12 van de Bomenverordening Coevorden 1999.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      medewerkers aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar;

    • b.

      medewerkers werkzaam als, toezichthouder bij de gemeente;

    • c.

      medewerkers (toezichthouders) in dienst van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD);

    • d.

      medewerkers van politie (bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering) voor zover het betreft het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde in of bij de Algemene Plaatselijke Verordening.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (bezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6:3. Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4. Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening Coevorden 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5. Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 mei 2024.

De raad voornoemd,

Voorzitter,

R. Bergsma

Griffier,

M. Lucassen

Naar boven