Wijziging Regeling fysieke leefomgeving Gouda

Het college van burgemeester en wethouders van Gouda;

 

gelezen het voorstel van 21 mei 2024;

 

gelet op artikel 160 van de Gemeentewet;

 

besluit:

Artikel I  

De Regeling fysieke leefomgeving Gouda als volgt te wijzigen:

 

Na Hoofdstuk 7 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd luidend Hoofdstuk 7A Kabels en leidingen.

Artikel II  

De tekst van hoofdstuk 7A Kabels en Leidingen luidt als volgt:

 

Artikel 7A.1 Handboek kabels en leidingen

De nadere regels die het college kan stellen op grond van artikel 5.1 Verordening fysieke leefomgeving zijn opgenomen in bijlage XI Handboek Kabels en Leidingen van deze regeling.

Artikel III  

De bijlage bij dit wijzigingsbesluit wordt toegevoegd als bijlage XI bij de Regeling fysieke leefomgeving.

Artikel IV  

Dit besluit treedt één dag na bekendmaking in werking.

Aldus besloten in de vergadering van 21 mei 2024.

Burgemeester en wethouders van Gouda,

de secretaris,

drs. R.C. Bakker

de burgemeester,

mr. drs. P. Verhoeve

Handboek kabels en leidingen Gouda 2024

Bijlage 10 van de Regeling fysieke leefomgeving Gouda

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

In dit Handboek staan de nadere regels die het college heeft vastgesteld op basis van de Verordening fysieke leefomgeving Gouda artikel 5.1 lid 3. Dit Handboek bevat ook de standaard voorwaarden inzake graafwerkzaamheden in openbare gronden zoals genoemd in Telecommunicatieverordening Gouda 2008.

 

Het Handboek is van toepassing op alle kabels en leidingen in openbare grond en geldt in alle gevallen waarin een melding (werkzaamheden van niet-ingrijpende aard of calamiteit), instemmingbesluit of vergunning nodig is voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en leidingen.

 

De mandatering van het hoofd van de afdeling Beheer openbare ruimte voor de afhandeling van de instemmings- en vergunningaanvragen en de handhaving van het beleid is vastgelegd in het Gouds mandaatbesluit.

 

Doel van het Handboek is:

  • 1.

    Het bundelen van de standaardvoorschriften en -beperkingen bij werkzaamheden in de openbare grond;

  • 2.

    Het bevorderen van een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur;

  • 3.

    Het beperken van overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers en weggebruikers tijdens de werkzaamheden aan de ondergrondse infrastructuur;

  • 4.

    Het voorkomen van schade aan private- en gemeentelijke eigendommen;

  • 5.

    Het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.

Het Handboek is als volgt opgebouwd:

 

In hoofdstuk 2 worden de rollen, partijen en gebruikte begrippen nader omschreven.

 

Hoofdstuk 3 bevat de algemene voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden voor graafwerkzaamheden en een beschrijving van de verschillende procedures.

 

De hoofdstukken 4, 5 en 6 bevatten respectievelijk voorschriften voor het tracé, operationele voorschriften en voorschriften voor het werken in de openbare ruimte.

 

Hoofdstuk 7 bevat bepalingen over aansprakelijkheid en schade.

 

Hoofdstuk 2. Begripsbepalingen

 

Artikel 2.1 Rolverdeling

In de praktijk zijn er verschillende partijen in verschillende rollen betrokken bij werkzaamheden aan kabels en leidingen: aanbieder, beheerder, opdrachtgever, aannemer, onderaannemer en uitvoerder. Ook kunnen deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente Gouda is echter alleen de netbeheerder of aanbieder zowel financieel, operationeel als juridisch aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) naleven van de bepalingen in het Handboek. Ongeacht de relatie tussen aanvrager of beheerder enerzijds en een eventuele (onder)aannemer en uitvoerder anderzijds. De gemeente Gouda behoudt zich echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de uitvoerder af te handelen en de beheerder of aanbieder pas later daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 2.2 Partijen

  • a.

    gemeente: de rechtspersoon gemeente Gouda;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda en/of de ambtenaren, die door mandaat bevoegd zijn namens het college op te treden;

  • c.

    aanbieder: aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerken als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Telecommunicatiewet;

  • d.

    adviseurs openbare ruimte (rioolbeheerder, wegbeheerder, groenbeheerder, verkeerskundige, coördinatoren en toezichthouder): degenen die uit hoofde van hun functie en mandaat de gemeentelijke regie voeren over de uitvoering door derden van kabel- en leidingwerkzaamheden;

  • e.

    netbeheerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid een onder- en/of bovengronds netwerk van kabels of leidingen wordt aangelegd, beheerd of geëxploiteerd;

  • f.

    toezichthouder: de medewerker van de gemeente die namens het college toezicht houdt over de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen;

  • g.

    uitvoerder: de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de feitelijke (graaf)werkzaamheden worden verricht (ook wel de uitvoerende partij of uitvoerder genoemd);

  • h.

    coördinator kabels en leidingen: de medewerker van de gemeente die namens het college gemeentelijke regie voert over de uitvoering door derden van kabel- en leidingenwerkzaamheden en het afhandelen van meldingen en het verlenen van vergunningen en instemmingbesluiten;

Artikel 2.3 Begripsbeschrijvingen

  • a.

    AVOI-manager: digitaal meldsysteem voor het melden van werkzaamheden en het aanvragen van vergunningen of instemmingsbesluiten door beheerder of aanbieder;

  • b.

    boring of doorpersing; met behulp van sleufloze techniek een holle ruimte maken in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen;

  • c.

    buisleiding: buis voor het doorstromen van gassen of vloeistoffen, bestemd om hetzij een gas of een vloeistof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product. Een voorziening ten behoeve van het inblazen en omvatten van (glasvezel)kabel is geen buisleiding maar wordt gelijkgesteld aan een kabel;

  • d.

    calamiteit of spoedeisende werkzaamheden: onverwachte verstoring aan ondergrondse infrastructuur, zoals bijv. gaslek, grote wateroverlast door lekkage waterleiding, waarbij openbare orde, veiligheid en/of gezondheid voor (directe) omgeving gevaar oplevert. Of grote telecom storingen waarbij netwerken zijn onderbroken waarbij direct tot herstel of reparatie moet worden overgegaan;

  • e.

    definitief herstel: terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een vakkundige wijze in hun oorspronkelijke verband;

  • f.

    gesloten verharding: verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal;

  • g.

    graafwerkzaamheden: het handmatig en/of mechanisch verrichten van werkzaamheden in de openbare ondergrond;

  • h.

    gronddekking: afstand van de onderkant van de verharding tot de bovenkant van het netwerk;

  • i.

    handboek: het onderhavige Handboek kabels en leidingen van de gemeente Gouda, dat nadere voorschriften bevat die door het college zijn vastgesteld met betrekking tot onder andere de voorbereiding, aanleg, exploitatie, onderhoud, schade, schadevergoedingen en verwijdering van kabels en leidingen;

  • j.

    handhole: afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie appendages of apparatuur, met toegangsluik onder de verharding of op maaiveldniveau;

  • k.

    huisaansluiting: niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onder a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;

  • l.

    instemmingsbesluit: besluit van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in Telecommunicatiewet ;

  • m.

    kabels en leidingen: één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen dat wat onder kabels wordt verstaan in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet en daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • n.

    leggen van kabels en leidingen: het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van de hierbij behorende werkzaamheden;

  • o.

    melding: de verkorte vergunningprocedure voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard of een calamiteit.

  • p.

    netwerk: één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • q.

    openbare gronden: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • r.

    ondergrondse lasmof: afsluitbare ondergrondse holle behuizing of (semi)permanent afgesloten behuizing voor het onderbrengen van verbindingen in kabels met metalen- of glasvezelgeleiders of glasvezelgeleidingsbuisjes;

  • s.

    RAW: Standaard RAW Bepalingen dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking zijn van toepassing in het Handboek;

  • t.

    verborgen gebreken: buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, die zich binnen één jaar na het herstel voordoet (CROW-norm voor "ernstige schade");

  • u.

    vergunning: een vergunning als bedoeld in de Verordening fysieke leefomgeving (VFLO) afdeling 3.5 ondergrondse infrastructuur;

  • v.

    werkzaamheden van niet-ingrijpende aard: werkzaamheden met een sleuflengte van maximaal 25 meter. Uitgezonderd zijn bovengrondse voorzieningen en handhole(s) hier blijft wel een vergunning of instemming nodig.

  • w.

    WIBON: de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON), die tot doel heeft gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen te voorkomen. Hiertoe zijn aanbieders en beheerders verplicht om de geografische gegevens van hun belangen te registreren en te delen met uitvoerders die hierom vragen.

  • x.

    Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

Hoofdstuk 3. Algemene voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

 

Artikel 3.1 Voorschriften vergunning of instemmingsbesluit

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning of instemmingsbesluit van het college werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden inzake de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen.

  • 2.

    Voor bovengrondse voorzieningen behorend bij een kabel- en leidingnet, waaronder bijvoorbeeld kabelkasten, verdeelkasten, trafohuisjes, onderstations en andere kasten is een vergunning of instemmingsbesluit nodig en dienen privaatrechtelijke afspraken te worden gemaakt.

  • 3.

    De aanvrager van een vergunning of instemmingsbesluit dient de aanvraag minimaal acht weken voor uitvoering van de werkzaamheden in, door een digitale vergunnings- of instemmingsaanvraag via de AVOI-manager. Voor informatie over de aanvraag van een instemmingbesluit dan wel het verkrijgen van een vergunning voor het aanleggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen, wordt verwezen naar de website van de gemeente.

  • 4.

    Het instemmingsbesluit of de vergunning geldt voor openbare gronden in (aankomend) eigendom en/of beheer van de gemeente.

  • 5.

    Het college beslist op een volledige aanvraag voor een vergunning of instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 6.

    Na verlening van de vergunning of instemmingsbesluit is minimaal twee weken van te voren een melding in AVOI-manager nodig om de werkzaamheden te mogen starten.

  • 7.

    Indien op de aangegeven datum zonder opgave van redenen niet gestart is met het werk, vervalt de toestemming en dient het werk opnieuw te worden aangemeld in AVOI-manager.

  • 8.

    Het college kan op grond van evenementen, onderhoudsplannen in de openbare ruimte en het woningbouwprogramma besluiten om de uitvoeringsplanning door de beheerder of aanbieder van de vergunning of instemmingsbesluit te laten aanpassen.

  • 9.

    Voor aanvang van de werkzaamheden voert de toezichthouder van de gemeente een nulmeting van de staat van het straatwerk en het groen uit.

  • 10.

    Na het gereedkomen van de werkzaamheden moet de beheerder dit melden aan de toezichthouder. De toezichthouder voert een eindcontrole uit.

Artikel 3.2 Voorschriften voor het melden van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard

  • 1.

    In afwijking van artikel 3.1 hoeft voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard geen vergunning of instemmingsbesluit te worden aangevraagd. Deze werkzaamheden worden minimaal drie werkdagen voor de uitvoering digitaal gemeld in de AVOI-manager en wordt door het college geaccordeerd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 3.1, lid 8 tot en met 10 zijn eveneens van toepassing op de melding van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

Artikel 3.3 Voorschriften meldingen calamiteiten en kostenverhaal

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 3.1 en 3.2 geldt dat in geval van een calamiteit of spoedeisende werkzaamheden in openbare gronden een digitale melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden in AVOI-manager volstaat. De melding dient uiterlijk binnen 24 uur na de start van de werkzaamheden verder gemotiveerd te worden met inbegrip van een exacte locatietekening van het tracé of opbreking.

  • 2.

    Werkelijke kosten van hulpdiensten en/of de gemeente die voorvloeien uit een calamiteit worden rechtstreeks bij betreffende netbeheerder of aanbieder in rekening gebracht. Indien van toepassing moet betreffende beheerder of aanbieder deze kosten vervolgens zelf verhalen bij de veroorzaker van de calamiteit /storing.

  • 3.

    Wanneer de calamiteit van dusdanige aard en/of omvang is dat de hulpdiensten moeten worden ingeschakeld is de netbeheerder of aanbieder hiervoor verantwoordelijk. Hiervoor kan het landelijk alarmnummer 112 worden gebruikt. Tevens moet ook het gemeentelijk meldpunt 140182 worden gebeld.

Artikel 3.4 Beëindiging vergunning of instemmingsbesluit

  • 1.

    De vergunning of het instemmingsbesluit eindigt door een intrekkingsbesluit:

  • indien de aan de vergunning of instemmingsbesluit verbonden voorschriften of beperkingen niet in acht worden genomen;

    • in het belang van een veilig gebruik van de openbare ruimte;

    • in verband met de wijziging van bestaande openbare ruimte of in verband met nieuwe inrichting van de openbare ruimte.

  • 2.

    De vergunning of instemmingsbesluit eindigt tevens als de netbeheerder of aanbieder geen belang meer heeft bij het werk. Dit moet schriftelijk door de netbeheerder of aanbieder kenbaar worden gemaakt bij de gemeente.

Artikel 3.5 Tijdelijk opschorten van de werkzaamheden

  • 1.

    Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv. wateroverlast, zware sneeuwval of vorst, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/of schade voor de gemeente leidt, gaat het college over tot het tijdelijk opschorten van een goedgekeurde melding, verleende vergunning of gegeven instemmingsbesluit. Het “breekverbod”.

  • 2.

    Het college bepaalt of er omstandigheden zijn die het instellen of opheffen van een breekverbod rechtvaardigen.

  • 3.

    Bij aantreffen van een verontreiniging in de bodem of de stabilisatie-/verhardingslaag, schort het college tijdelijk de goedgekeurde melding, verleende vergunning of het gegeven instemmingsbesluit op.

  • 4.

    Indien de netbeheerder of aanbieder en de gemeente vooraf overeenkomen dat, tijdens een opschortingsperiode als bedoeld in paragraaf 3.5 lid 1, reguliere werkzaamheden aan netwerken voor levering van dataverkeer, gas, water en/of elektriciteit niet langer kunnen worden uitgesteld, kan het college onder voorwaarden een ontheffing voor het betreffende werk verlenen. Aanvullend dienen tussen de gemeente en de beheerder of aanbieder afspraken te worden gemaakt over tijdelijk - en/of definitief herstel van de openbare gronden.

Artikel 3.6 Overschrijding van de datum van beëindiging werk

  • 1.

    Bij dreigende overschrijding van de aangegeven dan wel toegestane tijdsduur van het werk dient de beheerder een verlengingsaanvraag in te dienen via de AVOI-manager.

  • 2.

    Tijdens deze verlenging blijven de aan de melding, vergunning en instemmingbesluit verbonden voorschriften en beperkingen onverminderd van kracht. Zo nodig kunnen aanvullende voorschriften en beperkingen worden gesteld.

  • 3.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder dient de betrokken bewoners en bedrijven van de verlenging in kennis te stellen, tenzij de verlenging korter is dan twee dagen.

Artikel 3.7 Procedure tracé wijzigingen en intrekkingen

  • 1.

    Wanneer een wijziging in de openbare ruimte noodzakelijk is en het daardoor niet mogelijk is het telecommunicatietracé daar te handhaven, dient het college conform artikel 5.8 lid 1 van de telecommunicatiewet een verzoek tot het nemen van maatregelen (VTM) in bij de van toepassing zijnde aanbieder(s).

  • 2.

    Wanneer een wijziging in de openbare ruimte noodzakelijk is en het daardoor niet mogelijk is het kabels en leiding tracé van niet-telecommunicatieaanbieders (niet vallend onder artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet) daar te handhaven, dient het college een voornemen tot intrekking vergunning (VTI) in bij de van toepassing zijnde netbeheerder(s). Hierbij is de Verlegverordening kabels en leidingen Gouda 2008 van toepassing.

Hoofdstuk 4. Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering

 

Artikel 4.1 Eisen ten aanzien van de tracébepaling

Bij de tracébepaling van kabels en leidingen zijn drie aspecten van belang:

  • de horizontale ligging;

  • de verticale ligging;

  • de onderlinge hart-op-hart afstand tussen de kabels en leidingen in de ondergrond.

Het doel van deze liggingen is:

  • een optimaal gebruik van de openbare ruimte;

  • een ongestoorde exploitatie van kabels en leidingen;

  • optimaliseren van de veiligheid.

Artikel 4.1.1 Horizontale ligging

De kabels en leidingen dienen zo veel mogelijk te worden aangelegd volgens NEN7171. Indien de kabels en leidingen niet volgens NEN7171 (kunnen) worden gelegd, dient de netbeheerder of aanbieder terstond contact op te nemen met de gemeente voor de keuze van het te volgen tracé.

 

Artikel 4.1.2 Aanvullende eisen voor horizontale ligging

  • 1.

    Werkzaamheden aan of bij groenvoorzieningen waaronder bomen, worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit onvermijdelijk dan wordt eerst overleg met de gemeente gevoerd, ongeacht er sprake is van een (ver)legging in een nieuw- of een bestaand tracé.

  • 2.

    Indien voor nieuwe kabels een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, kan de gemeente bepalen dat de wortelzone gepasseerd moet worden door boomboringen onder de wortelzone dan wel door andere maatregelen te treffen. CROW-publicatie 280 ‘combineren van onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen’ wordt hierbij als uitgangspunt genomen.

  • 3.

    Kabelbuizen moeten gebundeld en gestapeld worden gelegd conform het profiel in NEN7171. Indien dit niet mogelijk is, dient de aanbieder of uitvoerder contact op te nemen met de coördinator/uitvoerder van de gemeente.

  • 4.

    Indien het noodzakelijk is tijdens het werk de grondwaterstand te verlagen dient de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder voorafgaand aan de uitvoering contact op te nemen met de gemeente voor overleg.

Artikel 4.1.3 Verticale ligging

  • 1.

    Richtlijn is dat kabels en leidingen volgens een standaard vaste diepte worden aangelegd volgens NEN7171. Indien de kabels en leidingen niet volgens deze aangegeven diepte volgens NEN7171 (kunnen) worden gelegd, dient de netbeheerder of aanbieder terstond contact op te nemen met de gemeente voor de keuze van de te volgen diepte en/of tracé.

  • 2.

    Voor de aanleg van kabels en leidingen geldt een gronddekking van minimaal 50 cm. Voor transportkabels en -leidingen geldt een gronddekking van minimaal 80 cm.

  • 3.

    Uitgangspunten bij verticale ligging:

    • distributieleidingen liggen niet dieper dan transportleidingen;

    • vrijvervalleiding hebben voorrang boven drukleidingen;

    • bij kruisingen van leidingen met andere leidingen bedraagt de tussenruimte (verticale dagmaat) ten minste 20 cm;

  • In de nabijheid van woningen niet lager dan 80 cm onder het (toekomstige) maaiveld in verband met de rioolhuisaansluiting.

Artikel 4.1.4 Aanvullende eisen voor verticale ligging

  • 1.

    Bij boringen of doorpersingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 50 cm, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding moet worden gevoerd.

  • 2.

    Bij het kruisen van sloten/open watergangen moet een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang worden aangehouden.

  • 3.

    Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte moet een gronddekking van 2,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem worden aangehouden. Een en ander conform de eisen van het bevoegde hoogheemraadschap (het Hoogheemraadschap van Rijnland of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard).

  • 4.

    Ter plaatse van de boringen en persingen moet de grondgesteldheid tot voldoende diepte door middel van grondmonsters worden onderzocht.

  • 5.

    Bij boringen en persingen moet de druklijn zodanig zijn dat er geen schade optreedt aan de infrastructuur.

  • 6.

    Voor uitwendige smering moet gebruik worden gemaakt van biologisch afbreekbaar glijmiddel of van een bentoniet-emulsie.

  • 7.

    Gebruikte hulpmiddelen en gereedschappen mogen geen bodemverontreiniging veroorzaken.

  • 8.

    In het algemeen mag er geen groter volume grond worden weggenomen dan het volume van de boor- en persbuis.

  • 9.

    Bij een mislukte persing mag de persbuis niet worden getrokken, maar moet deze worden gevuld met zand en worden afgedicht.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van zinkers dient er in het bijzonder voor te worden gezorgd dat er geen schade wordt toegebracht aan openbare ruimte zoals oevers, walmuren, bruggen, kademuren, riolering, etc.

  • 11.

    Bij eventuele afdamming moet geen toelaatbare opstuwing of daling van het waterpeil kunnen ontstaan. Indien nodig moeten afdammingen op eerste aanzegging van de gemeente of vigerende waterschap worden geopend.

  • 12.

    Voor het baggeren van een zinkersleuf mag het materiaal, indien niet anders bepaald, naast de sleuf worden opgeslagen.

  • 13.

    Bij het gebruik van tijdelijke of permanente damwanden gelden nadere voorwaarden, deze worden per situatie nader door de gemeente of het vigerende hoogheemraadschap vastgesteld.

Artikel 4.1.5 Ketenprincipe

In een tracé kunnen secties voorkomen waarvoor door derden toestemming en/of vergunning moet worden verleend. Deze secties kunnen onder meer zijn: kruisingen van spoor-, rijks-, provinciale- en waterschaps- wegen, kruisingen van waterwegen, kruisingen van primaire- en secundaire waterkeringen of kruisingen van particuliere eigendommen. De gemeente gaat pas over tot het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag als deze compleet is, wat in ieder geval inhoudt dat door alle betreffende derde belanghebbenden schriftelijk toestemming en/of vergunning is verleend. Indien moet worden afgeweken van het aangevraagde tracé (zowel in horizontale als in verticale richting) moet vooraf goedkeuring worden verkregen van de gemeente en bovengenoemde derde belanghebbenden.

 

Artikel 4.2 Bepalingen ten aanzien van de werkvoorbereiding en uitvoering

  • 1.

    De netbeheerder of aanbieder maakt voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve tracé dwars- en diepteproefsleuven voor het vaststellen en in kaart brengen van eventuele belemmerde liggingen . De netbeheerder of aanbieder levert deze belemmerde liggingen bij de gemeente aan door middel van foto’s en dwars- en diepteprofieltekeningen.

  • 2.

    De werkvoorbereiding houdt rekening met de aanwezige objecten zoals bestaande wegen, spoorwegen, waterlopen, duikers, voetpaden, primaire- en secundaire waterkeringen, wal-of kademuren, bruggen, viaducten, tunnels, naastliggende kabels en leidingen, bomen en gebouwen.

  • 3.

    Voor het graven van proefsleuven geldt de meldingsprocedure voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

  • 4.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder dient vóór de indiening van de aanvraag/melding een of meer proefsleuven in het voorgenomen tracé te graven. Indien blijkt dat het bestaande kabel- en leidingenbed te weinig ruimte biedt, wordt in overleg met en na goedkeuring door de gemeente een ander tracé worden gekozen.

  • 5.

    Indien een instemmingbesluit wordt gevraagd of een tracévergunning wordt aangevraagd voor een tracé door een weg waarvan de verharding niet langer dan vijf jaar geleden is vernieuwd of aangelegd, wordt in vooroverleg tussen de beheerder of aanbieder en de gemeente onderzocht of een alternatief tracé mogelijk is, waarover partijen het eens kunnen worden. Indien geen alternatief tracé kan worden gevonden of indien de netbeheerder of aanbieder het alternatieve tracé afwijst, wordt voor wat betreft het herstel van de bestrating verwezen naar de bepalingen inzake schadevergoeding zoals vermeld in artikel 7.1 zevende lid.

  • 6.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de gemeente een ander tracé te kiezen dan is aangegeven in de tracévergunning of het instemmingsbesluit.

  • 7.

    Indien een tracé zich leent voor medegebruik dient de kabel in dezelfde kabelsleuf, gestapeld en gebundeld, te worden gelegd.

  • 8.

    Het tracé mag, tenzij schriftelijk andere afspraken zijn gemaakt met de gemeente, maximaal 80 meter en 1 kruispunt of aansluiting van een zijstraat ontdaan zijn van verharding. Dit geldt ook als met meerdere ploegen wordt gewerkt.

  • 9.

    Kabels en leidingen van de netbeheerder of aanbieder die door de vergunning of instemmingsbesluit plichtige werk blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en leidingen die de afgelopen tien jaar geen dienst hebben gedaan, dienen door de netbeheerder of aanbieder te worden verwijderd.

  • 10.

    De aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen geschiedt op zodanige wijze dat zo min mogelijk hinder wordt veroorzaakt ten aanzien van reeds in de grond aanwezige werken en mag de instandhouding daarvan niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken;

  • 11.

    Indien kabels en leidingen direct onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de vrije ruimte ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel.

  • 12.

    Koppelbalken t.b.v. funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2.00 m bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de kabels en leidingen een veilige ligging verkrijgen.

  • 13.

    Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. De gemeente dient zowel bij plaatsing als verwijdering in kennis te worden gesteld door de uitvoerder. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan het college besluiten deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

  • 14.

    Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

  • 15.

    Bij kruisingen van wegen, onder gesloten verharding of bruggen moet de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder een doorpersingen of boringen realiseren.

  • 16.

    De uitkomsten van de tijdens de naschouw verrichte controle van het straatwerk bij grotere werkzaamheden worden vastgelegd in een Proces-Verbaal van oplevering (PVO). Tevens dient tijdens de naschouw de netbeheerder of aanbieder of, indien deze de uitvoerder daartoe heeft gemachtigd, deze uitvoerder de relevante gegevens voor de berekening van de in de VNG-Richtlijn bedoelde uitvoeringskosten voor akkoord te tekenen, aangezien deze uitvoeringskosten op hun beurt de basis vormen voor de berekening van de door de gemeente aan de aanbieder en netbeheerder in rekening te brengen beheer- en, indien van toepassing, degeneratiekosten.

  • 17.

    Indien is vastgesteld dat het straatwerk en verdichting van de ondergrond voldoet aan de gestelde eisen begint de hierna genoemde garantieperiode. Voor de netbeheerder geldt dat aangezien de relevante gegevens voor de berekening van de in de VNG-richtlijn marktconform zijn, de gemeente in de geest van deze VNG-Richtlijnen, dezelfde berekening, tarieven en garantie aanhoudt.

  • 18.

    Na het herstraten kan de gemeente gedurende een onderhoudstermijn van 12 maanden een beroep doen op de garantie conform de RAW-garantiebepalingen overeenkomstige het gestelde in VNG-Richtlijn. Voor de netbeheerder houdt de gemeente in de geest van deze richtlijn, dezelfde richtlijnen en een garantietermijn van 12 maanden aan.

Artikel 4.3 Situering handholes of ondergrondse lasmoffen

  • 1.

    Voor aanleg van handhole(s) en ondergrondse lasmoffen gelijktijdig met aanleg van de bijbehorende kabel- en leidingtracés, dient in de aanvraag voor een vergunning of instemmingsbesluit het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de lasmof(fen) en handhole(s) dient op de instemmings- vergunningstekening aangegeven te zijn.

  • 2.

    Voor afzonderlijke aanleg van handholes in bestaande tracés dient instemming verkregen te worden. In de aanvraag voor een instemmingsbesluit dient het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de handhole(s) dient op de instemmingstekening aangegeven te zijn.

  • 3.

    Aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder dient voorafgaand op beoogde locatie een proefsleuf te maken om zich ervan te vergewissen dat er sprake is van vrije ligging ten opzichte van de reeds aanwezige ondergrondse infrastructuur.

  • 4.

    Tijdens de uitvoering kan de vergunning of instemmingsbesluit voor de aangevraagde locatie alsnog worden ingetrokken als blijkt dat plaatsing tot onoverkomelijke problemen voor de gemeente of derden leidt. De aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder zoekt in die gevallen samen met de gemeente een alternatief.

  • 5.

    De exacte locatie van de handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof(fen) wordt in overleg met de gemeente vastgesteld. In geen geval mag een handhole geplaatst worden in/op kabel- en leidingtracés, parkeerplaatsen, uitwegen, kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen de beschermingszones rond boomwortels zoals aangegeven in hoofdstuk 6. Mits anders is overeengekomen met de gemeente.

  • 6.

    De handholes c.q. ondergrondse lasmoffen dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.

  • 7.

    Nadat het gat ten behoeve van de handhole(s) is ontgraven dient de gemeente door de uitvoerder in de gelegenheid worden gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing van de handhole(s).

  • 8.

    De handhole(s) en/of de ingaande en uitgaande buizen mogen geen hinder veroorzaken voor de bereikbaarheid van kabels en leidingen en bijbehorende onderdelen van de infrastructuur van derden en de gemeente. De netbeheerder of aanbieder is hiervoor te allen tijde verantwoordelijk.

  • 9.

    Afgaande en inkomende buizen en kabels moeten onder de eventueel aanwezige kabels en/of leidingen van derden worden gelegd. De in- en uitgaande buizen van de handhole moeten onderlangs het tracé uitgebogen worden naar de handhole toe. Verweving van het kabel- of buizenstelsel moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

  • 10.

    De minimale afstand in horizontaal vlak tussen handhole of ondergrondse lasmof en (hoofd)riool, (hoofd)leidingen dient 0,75 m buitenkant buis te zijn. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dient dit overlegd en afgestemd te worden met de gemeente.

  • 11.

    Handhole(s) dienen zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole een minimale gronddekking heeft van 0,4 m onder maaiveld. Verder dient de handhole(s) ingebed en afgedekt te worden met straatzand (wegen) of grond (bermen) conform de RAW-bepalingen.

  • 12.

    De maximale toegestane uitwendige breedte van de handhole is 0,7 m. Indien deze niet toepasbaar is door ruimtegebrek dient een andere locatie te worden bepaald. Handholes van afwijkend formaat dienen in overleg goedgekeurd te worden door de gemeente.

  • 13.

    Bij plaatsing in de rijweg of een onderdeel daarvan moet de handhole en het deksel van een dermate solide constructie (minimaal verkeersklasse D400 NEN-EN 124) zijn dat alle soorten wegverkeer over de plaats van de handhole kunnen rijden of erop staan zonder dat daardoor verzakkingen ontstaan in de rijweg als gevolg van bezwijken of verzakken van de handhole.

  • 14.

    De beheerder of aanbieder blijft te allen tijde aansprakelijk voor alle schade en gevolgschade die mogelijkerwijs ontstaat door de aanwezigheid van de ondergrondse lasmof(fen) of handhole(s).

  • 15.

    Indien er onvoldoende plaats is, dient de handhole elders te worden geplaatst of dienen meerdere handholes van een kleiner formaat te worden geplaatst.

Hoofdstuk 5. Algemene voorschriften en eisen ten aanzien van de uitvoering

 

Artikel 5.1 Operationele voorschriften

  • 1.

    De aanbieder, beheerder en of uitvoerder dient de bepalingen van de WIBON stipt na te leven.

  • 2.

    Op het werk moeten minimaal aanwezig: zijn de gebiedsinformatie (op basis van de gedane graafmelding bij het Kadaster), een goedgekeurde melding in AVOI-manager en (voor zover van toepassing) de vergunning of instemmingsbesluit met goedgekeurde vergunningstekening.

  • 3.

    Wijzingen in de uitvoering van het werk ten opzichte van de verstrekte gegevens waarop de vergunning of het instemmingsbesluit is gebaseerd, meldt de uitvoerder aan het college. De wijzigingen worden niet eerder gerealiseerd dan nadat het college hiervoor toestemming heeft verleend. Bij grote wijzigingen kan van de netbeheerder of aanbieder worden verlangd opnieuw een vergunning of instemmingsbesluit aan te vragen.

  • 4.

    De uitvoerder dient de grondsoorten en/of verhardingen gescheiden te ontgraven, en zo op te slaan dat bij het latere aanvullen van de sleuf en het terugbrengen van de verharding, de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel c.q. het bestratingspatroon zoveel mogelijk worden herkregen

  • 5.

    Indien een vervallen buisleiding om gegronde reden in de ondergrond blijft liggen, dient deze te worden vol geschuimd en/of aan te uiteinden afgedicht te worden ter voorkoming van indringend water, grond, vuil etc.

  • 6.

    Bij reconstructies of herontwikkeling dient de initiatiefnemer (bijv. de projectontwikkelaar of de gemeente) een geschikt tracé aan te bieden voor de (her)aanleg van kabels en leidingen.

  • 7.

    Vóór het aanvullen van de sleuf of een pers- of lasput worden de telecomaanbieders en netbeheerders van de vrij gegraven naastliggende en/of kruisende kabels en leidingen altijd in de gelegenheid gesteld om hun kabels en leiding(en) te inspecteren. Netbeheerder of aanbieder is verplicht om de informatie en coördinatie ter zake uit te voeren.

  • 8.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden. Het toezicht van de gemeente beperkt zich tot het controleren van het naleven van de bepalingen uit het instemmingsbesluit, vergunning, de Verordening fysieke leefomgeving, andere gemeentelijke verordeningen en het Handboek.

  • 9.

    De uitvoerder dient alles te doen wat op grond van de meest actuele inzichten redelijkerwijs mogelijk is en verwacht mag worden om hinder als gevolg van bijv. lawaai, stank, modder e.d. veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten etc. tot een aanvaardbaar niveau beperken. Indien beheerder of aanbieder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan ’s avonds c.q. ’s nachts te werken is de beheerder of aanbieder verplicht in verband hiermee aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor de benodigde aanvullende instemmingen/ontheffingen.

  • 10.

    De uitvoerder houdt tijdens en na het uitvoeren van de werkzaamheden de begaanbare trottoir- en wegverhardingen vrij van milieuschadelijke en/of verontreinigende stoffen.

  • 11.

    Alle materialen, zoals haspels, kabelresten, afzettingen en tijdelijke verkeersmaatregelen dienen direct na gereedkomen van de werkzaamheden opgeruimd te zijn. Opbrekingen dienen aan het eind van iedere werkdag vrij van losliggende materialen te worden achtergelaten. Indien dit niet is gebeurd, laat de gemeente deze materialen opruimen op kosten van de netbeheerder of aanbieder. De toezichthouder is bevoegd om tussentijds te sommeren om bovengenoemde materialen te laten opruimen.

Artikel 5.2 Verkeersmaatregelen en bereikbaarheid

  • 1.

    Bij de melding voor de start van de werkzaamheden in AVOI-manager voegt de melder indien nodig het bijbehorende verkeersplan dan wel de tijdelijke verkeersmaatregelen toe. Daarin wordt vermeld de datum van de geplande aanvang en tijdsduur van het werk, de eventuele fasering en de werkvolgorde.

  • 2.

    De verkeersmaatregelen dienen te voldoen aan de maatregelen conform publicatie 96b van het CROW: ”Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom”. Uitvoerder dient deze publicatie tijdens de hele duur van het werk in acht te nemen.

  • 3.

    De werkzaamheden moeten naar genoegen van het college in tijd en uitvoeringswijze zodanig worden gepland dat het verkeer en met name het langzame verkeer (voetgangers en fietsers) over de weg niet wordt gestremd en zo min mogelijk wordt belemmerd en dat de belemmering van de bereikbaarheid van woningen, bedrijven en openbare voorzieningen tot het minimum wordt beperkt.

  • 4.

    Indien een tijdelijke verkeersomleiding noodzakelijk is, wordt deze gerealiseerd door de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder in overleg met het college. De verkeersomleiding wordt aangegeven door borden, maar kan ook tijdelijke wegverhardingen, verkeerslichten, geleideblokken, belijningen, afzetmaterialen en dergelijke omvatten.

  • 5.

    Het werkterrein mag niet worden afgezet voordat de daardoor noodzakelijk geworden verkeersomleidingen functioneren.

  • 6.

    Machines, voertuigen, gereedschappen en materialen, alsmede de bij het graven vrijkomende grond dienen binnen de afzetting te worden gehouden en buiten de voor de voetgangers bestemde looproute.

  • 7.

    De netbeheerder of aanbieder en/of uitvoerder dient er zorg voor te dragen, middels tijdelijke verkeersmaatregelen en/of aan te brengen tijdelijke voorzieningen (bijvoorbeeld rijplaatbanen, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken etc.), dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de bereikbaarheid van aanliggende woningen en bedrijven per auto door hulpdiensten, bewoners en ondernemers te allen tijde is gegarandeerd.

  • 8.

    In geval van omleidingen dient de netbeheerder of aanbieder de hulpdiensten, bewoners en eventueel de relevante openbaar vervoermaatschappijen te informeren.

  • 9.

    Woningen dienen altijd bereikbaar te zijn via bijvoorbeeld loopschotten.

  • 10.

    Indien het college dat noodzakelijk acht, vooral bij het afsluiten van belangrijke verkeerswegen, kan de netbeheerder of aanbieder worden verplicht zoveel mogelijk ´s nachts of in de avonduren de werkzaamheden uit te voeren. Dit zal, indien vooraf bekend, bij het instemmingbesluit of vergunning schriftelijk worden medegedeeld.

  • 11.

    Een oversteek in de rijbaan moet zoveel mogelijk half om half worden opgebroken.

  • 12.

    Verkeersvoorzieningen, die tijdelijk geen dienst doen, dienen door netbeheerder of aanbieder terstond verwijderd c.q. afgedekt te worden tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het afvoeren van deze voorzieningen dient op een zodanige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden. Bouwmaterialen dienen goed beveiligd te worden zodat derden daartoe geen toegang hebben.

  • 13.

    Tijdelijke bebording mag niet aangebracht worden aan bestaande verticale elementen inclusief lichtmasten.

  • 14.

    Het afvoeren van voorzieningen moet op een zorgvuldige wijze gebeuren om beschadigingen aan gemeentelijke en particuliere eigendommen te voorkomen.

  • 15.

    Het college kan controleren of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen.

  • 16.

    De afzettingen en verkeersvoorzieningen dienen zodanig te worden geplaatst dat voetgangers en wielrijders een vrije en ongevaarlijke doorgang wordt gegarandeerd.

  • 17.

    Gedurende de uitvoering van het werk tot de oplevering is de aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder verantwoordelijk voor de plaatsing, stabiliteit, zichtbaarheid en deugdelijkheid van de borden, afzetmaterialen, geleideblokken en dergelijke ten behoeve van de verkeersomleiding;

  • 18.

    Indien tijdelijke opslag van grond binnen de afzettingen niet mogelijk is en de grond enige tijd op een andere plaats opgeslagen moet worden, mag dit alleen geschieden met toestemming van de Omgevingsdienst Midden-Holland.

  • 19.

    Indien de hulp- en afvalophaaldiensten objecten niet voldoende kunnen benaderen of de bereikbaarheid van winkels, bedrijven of percelen van andere belanghebbenden niet gegarandeerd kan worden, moet de uitvoerder minimaal twee weken vooraf overleggen met de toezichthouder, zodat tijdig afspraken gemaakt kunnen worden om afdoende maatregelen te kunnen nemen.

  • 20.

    Voor het tijdelijk afsluiten van de openbare weg is een tijdelijk verkeersmaatregel nodig. Aanvraagprocedure zie www.gouda.nl.

Artikel 5.3 Werktijden en ontruimen werkterrein

  • 1.

    Het is niet toegestaan om op werkdagen vóór 07.00 uur en na 18.00 uur opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingswerkzaamheden in de openbare ruimte te verrichten, met uitzondering van een calamiteit of indien het college anders voorschrijft.

  • 2.

    Op de werkdag voorafgaande aan het weekend of nationale feestdag moeten uiterlijk om 16.00 uur de verhardingen hersteld en gesloten zijn. Tevens kan de gemeente ontruiming voorschrijven op andere dagen in verband met evenementen.

  • 3.

    De aanbieder, beheerder of uitvoerder dient het werkterrein en het opslagterrein tijdens werkonderbrekingen van meer dan 1 dag zoveel mogelijk te ontruimen, waarbij in ieder geval losse (bouw)materialen en vuilcontainers moeten worden verwijderd. Indien dit absoluut onmogelijk is, dient de aanbieder, beheerder of uitvoerder contact op te nemen met de gemeente. Materialen en containers die tijdens werkonderbrekingen toch op het werkterrein of het opslagterrein aanwezig zijn kunnen door het college op kosten van de aanbieder, beheerder, of uitvoerder worden verwijderd.

  • 4.

    In winkelstraten en op evenementenpleinen mogen geen opbrekingen zijn of worden uitgevoerd gedurende de door namens het college vergunde evenementen, inclusief de opbouw- en afbreekperiode. Hieronder vallen onder andere:

    • Koningsdag;

    • de wekelijkse marktdagen;

    • lokale evenementendagen, zie evenementenkalender op gouda.nl;

    • periode tussen derde zondag van november en nieuwjaarsdag.

Artikel 5.4 Communicatie en informatie

  • 1.

    Namens de uitvoerende partij dient altijd één Nederlands sprekend aanspreekpunt op het werk aanwezig te zijn die de verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de afspraken en voorwaarden overeenkomstig het instemmingsbesluit, vergunning of dit Handboek.

  • 2.

    Naast de contactgegevens die in het uitvoeringsplan moeten worden vermeld, geeft de uitvoerder, beheerder of aanbieder een telefoonnummer door aan de gemeente dat gebruikt kan worden in geval van calamiteiten.

  • 3.

    Uitvoerder dient op verzoek de gevraagde informatie met betrekking tot het werk aan het college ter beschikking te stellen en medewerking te verlenen om toezicht en handhaving mogelijk te maken.

  • 4.

    De aanbieder, beheerder en/of uitvoerder stelt betrokken bewoners, bedrijven, hulpdiensten en andere belanghebbenden twee weken voor aanvang, schriftelijk in kennis van voorgenomen werkzaamheden. In deze kennisgeving worden in elk geval vermeld aard, startdatum, bereikbaarheid eventuele verkeersomleidingen of wegafzettingen en duur van het werk alsmede naam en telefoonnummer van de uitvoerder. Ook van een verlenging van de werkzaamheden stelt de aanbieder beheerder en/of uitvoerder genoemde personen schriftelijk in kennis, tenzij de verlenging korter is dan twee dagen. Ingeval van storingen en calamiteiten kan worden volstaan met een melding direct voorafgaande aan de werkzaamheden.

  • 5.

    Een afschrift van deze in vierde lid genoemde bewonersbrief wordt bij de graafmelding in de AVOI-manager gevoegd.

  • 6.

    Bij grote projecten zullen, ter beoordeling van de vergunninghouder en/of uitvoerder op regelmatige tijden bouwvergaderingen worden gehouden, waarbij in ieder geval de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator of gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen wordt uitgenodigd.

  • 7.

    Van deze vergaderingen stelt de vergunninghouder en/of uitvoerder de notulen op en zendt deze toe aan de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator.

Artikel 5.5 Handhaving

  • 1.

    Namens het college kan de toezichthouder toezien op het naleven van de voorschriften in het instemmingsbesluit, vergunning, de Verordening fysieke leefomgeving, het Handboek en de AVOI-manager. De toezichthouder kan controleren op de naleving van onder andere de volgende punten:

    • het aanwezig zijn van de gebiedsinformatie (op basis van de gedane graafmelding bij het Kadaster), een goedgekeurde melding, (voor zover van toepassing) de vergunning of instemmingsbesluit en goedgekeurde tekening(en);

    • de naleving van de instemmingsbesluit- en vergunningsvoorwaarden;

    • de naleving van de afspraken met bewoners, politie etc.

    • de bereikbaarheid van de woonomgeving;

    • de ongestoorde exploitatie van andere leidingen;

    • de verdichting van de sleuf;

    • de kwaliteit van het herstel van de sleuf inclusief de verharding;

    • de veiligheid, wegafzetting, etc.

  • 2.

    De toezichthouder is namens het college bevoegd het werk tot nader order stil te leggen en de opgebroken sleuf terstond door de uitvoerder te laten herstellen, zonder vergoeding van kosten, indien onder andere:

    • de voorschriften zoals vermeld in het instemmingsbesluit en vergunning en in dit Handboek niet worden nageleefd en/of afgeweken wordt van de overeengekomen uitvoeringsperiode;

    • er wordt gewerkt zonder melding, instemmingsbesluit of vergunning;

    • er wordt afgeweken van de tijdstippen zoals aangegeven in dit Handboek, tenzij anders overeengekomen;

    • er wordt gewerkt tijdens een periode waarin een breekverbod van kracht is;

    • uitvoerend personeel zich onbehoorlijk, kwetsend en/of overlast gevend gedraagt;

    • er grote verkeershinder en/of gevaarzetting voor het publiek ontstaat;

    • bij archeologische vondsten.

  • 3.

    In het geval de toezichthouder constateert dat voorschriften niet of onvoldoende worden nageleefd, hanteert het college, afhankelijk van de aard en gevaarzetting van de geconstateerde omissie, de volgende drie procedures:

    • het geven van een waarschuwing aan betreffende uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct moet overgaan tot het opheffen van de ongewenste situatie, waarbij het reguliere werk nog door mag gaan en de betreffende beheerder of uitvoerder aansluitend wordt geïnformeerd;

    • het vorderen van staken van het werk aan uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct het opbreek-, graaf- en legwerk moet stilleggen, en moet overgaan tot het aanvullen van de gegraven sleuf alsmede het herstellen van de verharding, waarbij eerst tussen de gemeente en de betreffende beheerder of aanbieder overlegd wordt over het tijdstip en de condities waaronder het graafwerk mag worden hervat;

    • kosten van extra werkzaamheden en gevolgen, die voortvloeien uit het opleggen van extra voorwaarden en/of opschorting en/of eventuele aanvullend of specifiek schadeherstel, zullen worden verhaald op de beheerder of aanbieder.

  • 4.

    Indien de uitvoerder die het betreffende werk uitvoert na eerste sommatie in gebreke blijft bij het opvolgen van de door de gemeente uitgebrachte aanwijzingen of verplichtingen, zal de gemeente de openbare ruimte in oorspronkelijke staat terug (laten) brengen. De kosten hiervan worden verhaald op de beheerder of aanbieder.

Artikel 5.6 Voorschriften brandweer en overige hulpdiensten

  • 1.

    De aanbieder of netbeheerder garandeert gedurende de werkzaamheden de minimale doorrijbreedte van 3,5 meter en doorrijhoogte van 4,2 meter.

  • 2.

    Als een straat moet worden geblokkeerd dan niet meer dan één afsluiting per straat.

  • 3.

    Brandkranen droge blusleidingen moeten minimaal met 1 meter worden vrijgehouden en zichtbaar blijven.

Hoofdstuk 6. Voorschriften werken in de openbare ruimte

 

Artikel 6.1 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Ter plaatse van nieuwbouw-, reconstructie- en herbestratingsprojecten kunnen er tussen de gemeente en civiele aannemers garantieafspraken bestaan inzake de aanwezige verharding. In die gevallen kan gemeente van de netbeheerder of aanbieder verlangen dat het herstel van de verharding op kosten van de netbeheerder of aanbieder door de betreffende contractpartij wordt uitgevoerd tegen marktconforme tarieven.

  • 2.

    Eventuele geconstateerde tekortkomingen moeten op eerste aanzeggen van de toezichthouder, terstond worden hersteld, waarna de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder dit gereed meldt aan de gemeente.

  • 3.

    De Standaard RAW-Bepalingen, dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking zijn van toepassing in het Handboek.

Artikel 6.2 Ontgraven en verdichten van sleuf

  • 1.

    Ondergraven van de verharding en haar onderbed is verboden. Wegbedekking en onderbed moeten altijd over minstens de volle lengte en breedte van de ontgraving worden opgebroken.

  • 2.

    Funderingsmateriaal dat met de uitkomende grond wordt vermengd, is niet meer geschikt om als fundering te worden gebruikt en wordt eigendom van de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder en moet vervolgens door deze op zijn kosten worden afgevoerd, schoongemaakt en verwerkt.

  • 3.

    Ontgraven funderingsmateriaal kan worden hergebruikt, mits dit geen gebonden fundering zoals hoogovenslakken, betongranulaat of zandcement is, en mits gescheiden van zand is ontgraven en weer gescheiden wordt aangebracht. Indien het vrijgekomen funderingsmateriaal bestaat uit gebonden fundering dient als nieuw funderingsmateriaal menggranulaat te worden gebruikt.

  • 4.

    Ontgraven gebonden fundering is niet meer geschikt om als fundering te worden gebruikt en wordt eigendom van de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder en moet vervolgens door deze op zijn kosten worden afgevoerd, schoongemaakt en verwerkt te worden.

  • 5.

    Indien tijdelijke opslag van uitgenomen sleufmateriaal langs de sleuf niet mogelijk is dient in overleg met de gemeente een locatie te worden overeengekomen.

  • 6.

    De bij de ontgraving vrijgekomen gescheiden grondsoorten of verhardingen dienen bij het herstel in de juiste volgorde te worden teruggebracht zodat de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen. Een bovenlaag van minimaal tien centimeter schoon zand in het cunet dient vrij van puin te zijn. In geval van een gefundeerde weg dient een straat laag van gemiddeld tien centimeter schoon zand te worden aangebracht.

  • 7.

    Om verzakkingen in de weg te voorkomen dient de verdichting in lagen te geschieden van maximaal 30 centimeter, waarbij iedere laag afzonderlijk moet worden afgetrild. Indien bij het uitvoeren van de verdichtingswerkzaamheden, afhankelijk van de uitvoeringswijze en omstandigheden, meer zand nodig is, dient de aanbieder, netbeheerder en/of de uitvoerder hier zelf zorg voor te dragen.

  • 8.

    Wanneer na aanvulling en verdichting de grondslag te hoog blijkt, moet deze op de juiste hoogte worden aangebracht. De overtollige grond mag alleen na overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland worden afgevoerd.

  • 9.

    Indien ten gevolge van het werk te kort komende grond zal worden aangevuld, dient deze aanvulgrond te voldoen aan de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit. Ook is het mogelijk grond toe te passen op basis van de bodemkwaliteitskaart. Informatie over de te volgen procedures en vereisten zijn te verkrijgen bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

  • 10.

    De verdichtingsgraad van de opbreking dient minimaal 95% te zijn en/of 98% van de direct naastgelegen grond. De verdichtingsgraad wordt bepaald volgens proef 3 van de Standaard RAW-Bepalingen, dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking.

  • 11.

    Indien een sleuf door een Wadi of daarmee gelijkgestelde constructie wordt gegraven, dient na afloop van de werkzaamheden de gehele Wadi constructie weer in de oorspronkelijke vorm, hoedanigheid en functionaliteit te worden hersteld. Indien noodzakelijk dient beheerder of aanbieder op zijn kosten de gehele Wadi opnieuw te construeren.

Artikel 6.3 Herstel weg

  • 1.

    Het herstel van de weg wordt of in opdracht van de beheerder of aanbieder gedaan, tenzij het college beslist dat zij het herstel van de weg in eigen beheer zal laten uitvoeren voor rekening van de beheerder of aanbieder. Voor de algemene bepalingen inzake schadevergoeding voor het herstel van de weg wordt verwezen naar artikel 7.1.

  • 2.

    Het herstel van de weg dient direct na voltooiing van het werk te worden uitgevoerd. In overleg met de gemeente kan hier zo nodig van worden afgeweken. Voor meer informatie over gesloten verharding zie artikel 6.4. Totdat de weg geheel is hersteld dient de beheerder of aanbieder en/ of uitvoerder de in artikel 5.2 genoemde afzettingen en verkeersvoorzieningen in stand te houden.

  • 3.

    Alle bestrating materialen, trottoirbanden en opsluitbanden dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden aangebracht. De aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder zorgt bij beschadiging voor vervangend materiaal dat van dezelfde soort, kleur en kwaliteit is als het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

  • 4.

    Tijdens de werkzaamheden vrijgekomen niet herbruikbare materialen worden door de aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder afgevoerd naar een erkend verwerkingsbedrijf of stortplaats.

  • 5.

    Indien de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder op het werkterrein beschadigde materialen aantreft kan op zijn verzoek een voorschouw worden gehouden, waarbij tevens afspraken kunnen worden gemaakt over de levering van de vervangende materialen via de gemeente.

  • 6.

    Alle weer aangebrachte elementen dienen te voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Standaard RAW-bepalingen.

  • 7.

    Indien bestrating materiaal passend gemaakt moet worden dient dit te gebeuren door knippen of zagen.

  • 8.

    Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden meer aanwezig zijn op het werk.

Artikel 6.4 Gesloten verharding

  • 1.

    Bij kruisingen van wegen van gesloten verharding en op andere daarvoor in aanmerking komende plaatsen, zulks ter beoordeling van de gemeente in overleg met de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder, worden haakse doorpersingen of boringen toegepast.

  • 2.

    In het geval van opbrekingen in gesloten verhardingen moet voorafgaand aan de instemmings- of vergunningsaanvraag of melding met de gemeente overlegd worden over de wijze waarop de netbeheerder of aanbieder de vereiste kwaliteit wil bereiken en een en ander duurzaam kan garanderen. In het geval dat de door de gemeente gewenste eisen van duurzame kwaliteit niet kunnen worden bereikt kan de gemeente verzoeken om de kabels en leidingen via een ander tracé te leggen dan wel in overeenstemming met de gemeente de gesloten verharding over de volle breedte opnieuw te leggen. Bij een wijziging van het tracé kunnen de eventuele veranderende of toevoegde tekeningen en informatiestukken onder dezelfde instemmingbesluit of vergunning opnieuw aangeleverd worden. De kosten van het herstel van asfaltverhardingen komen voor rekening van de beheerder of aanbieder

  • 3.

    Alvorens een asfaltconstructie te verwijderen moeten de sleufkanten worden ingezaagd. De vrijgekomen materialen worden onderscheiden in:

    • teerhoudend;

    • niet-teerhoudend.

  • 4.

    Asfalt dient te worden verwijderd of verwerkt conform CROW-publicatie 210 (“Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt”).

  • 5.

    Asfaltverhardingen dienen door netbeheerder of aanbieder tijdelijk te worden hersteld met door netbeheerder of aanbieder voor diens rekening aan te leveren funderingsmaterialen, zand en betonklinkers of overeengekomen andere materialen.

  • 6.

    Na een opbreking in een gesloten verharding, zoals asfalt en cementbeton, dient de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder de sleuf tijdelijk dicht te blokken. Het definitief herstel van al deze tijdelijk dicht geblokte gesloten verhardingen, inclusief eventuele vervolgschade laat de gemeente vervolgens periodiek in één opdracht uitvoeren op werkelijke kosten voor rekening van de betreffende aanbieder(s) of beheerder(s). In afwijking van het voorgaande kan, in geval van een zeer grote opbreking, een andersluidende afspraak worden gemaakt met de gemeente.

  • 7.

    De funderingslaag dient de zelfde dikte te hebben de dikte van de opgebroken funderingslaag. Bovenop de fundering moet 50 mm schoon straatzand aangebracht worden en met betonklinkers of een ander overeengekomen bestratingsmateriaal dichtgeblokt te worden. De bovenzijde van deze verharding moet gelijk liggen met de bovenzijde van de aansluitende asfaltverharding.

Artikel 6.5 Werken in verontreinigde grond

  • 1.

    Ter voorbereiding en bij uitvoering van graafwerkzaamheden dient de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder de richtlijnen van CROW publicatie 400 “Werken in en met verontreinigde bodem” in acht te nemen.

  • 2.

    Voorafgaand aan het graafwerk wordt op basis van het protocol voor uitvoering van vooronderzoek NEN 5725 door de initiatiefnemer bepaald wat de bodemkwaliteit is ter plaatse van de voorgenomen graafwerkzaamheden. Indien nodig wordt voorafgaand aan de graafwerkzaamheden bodemonderzoek verricht. Zie hiervoor ook de module voorafgaand bodemonderzoek, uit het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3.

    Beheerder of aanbieder dient te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit.

  • 4.

    Het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bodemkwaliteit en de lokale Nota bodembeheer Midden-Holland 2023 zijn van toepassing op het toepassen van grond, bagger en steenachtige bouwstoffen. Het is echter niet van toepassing indien grond binnen een werk tijdelijk wordt uitgenomen (ontgraven) om later weer teruggeplaatst te worden waarbij de grond het werk niet verlaat en de samenstelling ervan niet veranderd wordt.

  • 5.

    Bij het werken in (verontreinigde) grond >25 m3 is de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) het gemandateerde bevoegde gezag en gelden de nadere voorschriften van het Besluit activiteiten leefomgeving en/of Wet bodembescherming (indien overgangsrecht van toepassing is, zie ook punt 7).

  • 6.

    Voor het afvoeren en verwerken van grond, vrijkomend uit de sleuven, wordt onderscheid gemaakt tussen niet-chemisch - en chemisch verontreinigde grond. Niet-chemisch verontreinigde grond wordt zo veel mogelijk teruggeplaatst, tenzij deze verontreinigd is met mechanische verontreinigingen (puin, hout etc.). Dan kan deze grond in overleg met de gemeente, onder voorwaarden en op kosten van de netbeheerder of aanbieder worden afgevoerd. Bij overschot dient de grond op kosten van de netbeheerder of aanbieder te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Daarbij dient gewerkt te worden conform CROW-publicatie 400.

  • 7.

    Het werken in de grond valt onder de Wet bodembescherming, art. 27 en 28, 28 en/of het Besluit activiteiten leefomgeving. De ODMH heeft een online kaart (Atlas Omgevingsdienst Midden-Holland) waarop in het thema Omgevingswet kaartlagen staan met locaties waarvoor het overgangsrecht geldt, hiervoor geldt de Wet bodembescherming. Let op, hierbij maakt ook diepte uit. In andere gevallen geldt het Besluit activiteiten leefomgeving. In sommige gevallen gelden beide kaders. waarbij de beheerder of aanbieder dient aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer wordt overgegaan. Correspondentie met de betrokken instanties of bedrijven dient te worden overhandigd aan de gemeente.

  • 8.

    Als tijdens het uitvoeren van werkzaamheden grond vrijkomt, moet de betreffende netbeheerder of aanbieder ervoor zorg dragen dat grond op milieuhygiënisch (technisch) verantwoorde wijze op zijn kosten tijdelijk wordt opgeslagen. De tijdelijk opgeslagen grond moet daarna, indien deze vervuild blijkt, op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden afgevoerd naar een erkende, gecertificeerde verwerkingsinrichting.

  • 9.

    De door netbeheerder of aanbieder af te voeren grond moet vergezeld gaan van een transportgeleidebiljet. Een kopie daarvan moet direct na het afleveren van de grond, getekend door de beheerder van het depot van de verwerkingsinrichting, aan de gemeente worden overlegd of gemaild. Een transportgeleidebiljet dient 5 jaar na dato bewaard te blijven.

Artikel 6.6 Eisen en uitvoering groenvoorzieningen

  • 1.

    De gemeente en de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder komen overeen welke groenvoorziening gehandhaafd moet worden en welke maatregelen worden genomen om schade aan te handhaven beplanting te beperken.

  • 2.

    Indien gedurende het werk schade ontstaat aan groenvoorzieningen dient dit direct door de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder te worden gemeld per e-mail of telefoon aan de gemeente, onder vermelding van de locatie, werkzaamheden, naam en telefoonnummer van de netbeheerder en/of aanbieder en naam en telefoonnummer van de uitvoerder.

  • 3.

    Verwijderde en/of volledig op de kern teruggesnoeide bomen, planten en struiken worden geacht verloren te zijn gegaan.

  • 4.

    Verloren gegaan beplantingsmateriaal zal voor rekening van de beheerder of aanbieder door de gemeente in een hiertoe gunstig jaargetijde door nieuw materiaal worden vervangen. Hier is tevens begrepen 1 jaar onderhoud door de gemeente.

  • 5.

    Gazons, bermen, vlinderstrook en daarmede vergelijkbare grasvelden en –stroken moeten ter breedte van de sleuf worden afgestoken, de vrijkomende zoden moeten worden afgevoerd.

  • 6.

    Na aanvullen van de sleuf op de vereiste kwaliteit en hoogte zal, voor rekening van de netbeheerder of aanbieder, door de gemeente in een hiertoe gunstig jaargetijde nieuw gazon, berm, vlinderstrook e.d. van de ter plaatse vereiste samenstelling worden ingezaaid. Hierin is tevens begrepen 1 jaar onderhoud door de gemeente.

Artikel 6.7 Bescherming bomen

  • 1.

    Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de eisen binnen het geldend Handboek Bomen, voor zover de eisen in dit Handboek niet afwijken van de eisen in het Handboek Bomen.

  • 2.

    Bij tegenstrijdigheden tussen ander beleid, standaards, handboeken en regelgevingen en het onder lid 1 genoemde Handboek Bomen prevaleert (voor zover niet specifiek anders voorgeschreven) het onder lid 1 genoemde Handboek Bomen.

  • 3.

    De aanbieder, beheerder en/of uitvoerder stelt het college in de gelegenheid de wortels, kabels en leidingen te inspecteren alvorens de sleuf aan te vullen.

Artikel 6.8 Herstel groenvoorzieningen

  • 1.

    De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na inklinking van de grond sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor inklinking (= overhoogte bij aanbrengen) mag maximaal 10 cm bedragen.

  • 2.

    Te handhaven beplanting die toch tijdelijk verwijderd moet worden dient ingekuild of goed afgedekt te worden. Direct na het gereedkomen van de grondwerkzaamheden dient de uitgenomen beplanting ter plaatse te zijn teruggeplant.

  • 3.

    Bij de instemmings- of vergunningsverlening kunnen specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, dan wel afwijkende voorwaarden of werkzaamheden.

Hoofdstuk 7. Schadeberekening, schadevergoeding en veiligheid

 

Artikel 7.1 Schadeberekening en schadevergoedingen

  • 1.

    De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en een representatieve vertegenwoordiging van de telecomaanbieders hebben overeenstemming bereikt over de rekenmethodiek en de tarieven van de Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden telecom voor de berekening van de schadevergoeding in verband met de opgebroken bestrating. De schadefactuur zal betrekking hebben op de onderhouds- en beheerkosten en, indien van toepassing, de degeneratiekosten, uitgedrukt in een percentage van de uitvoeringskosten. De aldus afgesproken forfaitaire bedragen zullen bij de betrokken aanbieders en netbeheerders, die zelf zorg dragen voor herstel en onderhoud (12 maanden garantie) in rekening worden gebracht. De tarieven zullen jaarlijks worden geïndexeerd.

  • 2.

    Indien de gemeente heeft aangegeven dat zij het herstel in eigen beheer laat uitvoeren, brengt de gemeente bij de aanbieder het A-tarief van de genoemde VNG-Richtlijn in rekening. In de hierboven genoemde schadevergoeding zoals aangegeven in het tweede tot en met zevende lid in verband met de opengebroken bestrating geldt voor de beheerder dat in de geest van genoemde rekenmethodiek van de Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden dezelfde voorwaarden (12 maanden garantie) en tarieven gelden voor het tot stand komen van een factuur.

  • 3.

    Gelet op de algemene bekendheid en het gezag van deze rekenmethodiek en tarieven, gaat de gemeente ervan uit dat de Richtlijn door de aanbieder wordt geaccepteerd.

  • 4.

    Voor zover de Richtlijn geen tarieven vermeldt, bijvoorbeeld voor herstel van groenvoorzieningen, dienen per geval afspraken te worden gemaakt.

  • 5.

    Wanneer de herbestrating een tracé betreft door jonge bestrating als bedoeld in de artikel 4.2 vijfde lid, eist de gemeente herstel door de netbeheerder of aanbieder over de gehele straat- of trottoirbreedte dan wel laat de gemeente het herstel over de gehele straat- of trottoirbreedte in eigen beheer uitvoeren en brengt de kosten daarvan bij de netbeheerder of aanbieder in rekening. Deze kosten worden berekend over de gehele straat- of trottoirbreedte conform de VNG Richtlijn.

  • 6.

    Indien de gemeente ten gevolge van het werk en de inbeslagname van de weg, hetzij direct hetzij in een later stadium, tijdelijke maatregelen of voorzieningen moet treffen, zoals verkeersmaatregelen, de verplaatsing of verwijdering van gemeentelijke eigendommen en het uitbreiden van de openbare verlichting, brengt de gemeente de werkelijke, marktconforme kosten hiervan bij de aanbieder en/of netbeheerder in rekening.

  • 7.

    In aanvullend op artikel 6.7, lid 1, geldt dat schadeberekeningen ten aanzien van bomen, voor zover niet specifiek anders voorgeschreven, worden getaxeerd volgens de op het moment van schade geldende richtlijnen van de NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).

  • 8.

    Herstel van schade aan gemeentelijke eigendommen zal in overleg met de gemeente en voor rekening van de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder worden verricht. Indien de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder daarvoor toestemming heeft verkregen, mag deze zelf het herstel uitvoeren.

  • 9.

    Indien de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder toestemming heeft verkregen om bij schade aan huisrioolaansluitingen en kolkaansluitingen zelf het herstel uit te voeren, geschiedt dit onder de volgende voorwaarden:. de aansluiting waaraan de schade is toegebracht wordt vervangen door een PVC-buis met noodzakelijke hulpstukken, klasse SN8, met gelijke diameter en de eventueel noodzakelijke hoekverdraaiingen bij huisrioolaansluitingen zijn niet groter dan 30 graden en bij kolkaansluitingen niet groter dan 45 graden.

  • 10.

    Netbeheerder of aanbieder zal de redelijkerwijs mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het werk schade lijden.

  • 11.

    Indien tijdens werkzaamheden beschadigingen optreden dan dient de netbeheerder of aanbieder deze direct te melden aan de gemeente en aan de beheerder van het beschadigde eigendom. Hierna geeft de netbeheerder of aanbieder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uur nadat de beschadiging is geconstateerd, schriftelijk kennis aan de gemeente t.a.v. de toezichthouder. Denk bij schade aan ondergrondse voorzieningen onder andere aan schade aan de hoofdriolering, huisaansluitingen, kolken, kolkaansluitingen op het riool, peilbuizen, kabels van de openbare verlichting en verkeersregelinstallaties, drainageleidingen en ondergrondse containers.

  • 12.

    Het herstel of vergoeding van opgetreden schade vindt plaats in overleg is voor rekening van de veroorzaker. Uitgangspunt bij het herstel van de schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder de situatie in de oorspronkelijke staat herstelt of de schade vergoedt binnen de door het college te stellen termijn.

  • 13.

    Voor schade die zich als gevolg van leidingwerkzaamheden achteraf openbaart of in geval van verborgen gebreken is de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder aansprakelijk.

  • Voorbeelden hiervan zijn onder andere:

    • werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige/teruggeplaatste beplanting gering is en deze beplanting vervangen dient te worden;

    • werkzaamheden waarbij boomwortels zodanig zijn aangetast dat de overlevingskans of stabiliteit van de boom verloren is gegaan;

    • aantasting van de (ecologische) kwaliteit van de groeiplaats.

  • 14.

    In geval van schade of vervanging aan/van groenvoorzieningen draagt de gemeente zorg voor het herstel c.q. vervanging. De gemeente laat de kosten hiervan voorafgaand aan het herstel ramen. Vervolgens belast de gemeente deze door aan de netbeheerder of aanbieder.

  • 15.

    Bij schade buiten de sleuf of het werkgebied ten gevolge van werkzaamheden is de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder aansprakelijk. Hierbij kan o.a. worden gedacht aan schade aan voet-/fietspaden, groenstroken etc. als gevolg van rijden/parkeren door voertuigen of ander materieel. Afhankelijk van de situatie kan het wenselijk zijn voorafgaand aan de werkzaamheden een (gezamenlijke) schouw uit te voeren waarbij de bestaande situatie wordt nagegaan en vastgesteld. Ontstane schade als bedoeld zal door de veroorzaker worden vastgelegd in een schaderapport voorzien van fotomateriaal.

  • 16.

    De netbeheerder of aanbieder vrijwaart de gemeente voor alle vorderingen van derden tot vergoeding van schade, die ten gevolge van het maken, gebruiken, onderhouden, in stand houden of opruimen van kabels of leidingen aan eigendommen van derden wordt toegebracht.

  • 17.

    De gemeente vrijwaart de netbeheerder of aanbieder niet voor schade, tenzij de schade is ontstaan door schuld van de gemeente.

  • 18.

    Alle ontstane schade wordt door de veroorzaker vastgelegd in een schaderapport voorzien van fotomateriaal en overhandigd aan de gedupeerde.

Artikel 7.2 Veiligheid

  • 1.

    Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende wetten en regels ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. Leidinggevend personeel van de uitvoerende partij en de aanbieder en netbeheerder moeten erop toezien dat de van toepassing zijnde voorschriften worden nageleefd.

  • Voor de aanvang van de werkzaamheden moet een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan) zijn opgesteld door de netbeheerder of aanbieder en aan de gemeente zijn overhandigd. In dit plan moet minimaal het volgende zijn opgenomen:

  • De van kracht zijnde veiligheidsvoorschriften;

    • milieuvoorschriften;

    • de wijze waarop de instructie en voorlichting van het personeel wordt geregeld;

    • de wijze waarop het toezicht is geregeld;

    • de wijze waarop verontreiniging van het milieu wordt voorkomen respectievelijk beheerst;

    • een risico-inventarisatie en- evaluatie met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;

    • de wijze waarop de afhandeling van calamiteiten en ongevallen wordt geregeld.

  • 3.

    De toezichthouder controleert vanuit de publieke taakstelling van de gemeente of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen te af te dwingen.

Naar boven