Zesde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Diemen 2015

De gemeenteraad van Diemen in vergadering bijeen,

 

Gelet op de voordracht van het college 31-10-2023, om de Zesde wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Diemen 2015 vast te stellen;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

 

Besluit

Tot vaststelling van de zesde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Diemen 2015.

Artikel I  

De Algemene Plaatselijke Verordening 2015 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    bebouwde kom: de bebouwde kom weergegeven op de kaart in bijlage 8 bij deze verordening;

  • c.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • d.

    bestuursorgaan: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    betoging: een aantal personen die openlijk en in groepsverband optreden, al dan niet in beweging, en erop uit zijn een mening uit te dragen;

  • f.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • g.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • h.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • j.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • n.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • o.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • p.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • q.

    samenscholing: het groepsgewijs bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen, kwade bedoelingen hebben of bedreigend overkomen.

  • r.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • s.

    weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • t.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

B

 

Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

C

 

Artikel 1:4 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing ofwel gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing dan wel melding is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, dan wel degene die een melding heeft gedaan, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

D

 

Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

E

 

Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen of gedurende een redelijke termijn;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

F

 

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    1.Het is verboden zonder vrijstelling van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    2.Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • i.

        -geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • ii.

        -geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • iii.

        -geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen, met uitzondering van voertuigen in gestempelde toestand, zoals bijvoorbeeld hijskranen en kraanwagens;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard mits deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging geen schade aan de weg toebrengen, geen gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg en geen belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28a ;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

    • i.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Een vrijstelling bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor de categorieën van voorwerpen die door het bevoegde bestuursorgaan zijn aangewezen waarbij de nadere regels die voor categorieën van voorwerpen zijn gesteld in acht moeten worden genomen;

    • b.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet

  • 6.

    De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of bij of krachtens de Omgevingswet.

  • 7.

    Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid is niet vereist als het gaat om de plaatsing van een bouwwerk.

  • 8.

    Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid gestelde is eveneens niet vereist indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    er is tenminste 7 werkdagen voorafgaand aan de plaatsing van het object een melding gedaan aan het college; en voor zover het betreft:

    • a.

      spandoeken;

    • b.

      ballonnen;

    • c.

      gevel- en/of rolsteigers en hekwerken, mits deze niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op het trottoir worden geplaatst en tenminste 1,50 meter vrije ruimte voor voetgangers overblijft;

    • d.

      container, mits;

      • i.

        deze niet langer dan drie achtereenvolgende werkdagen in een parkeervak wordt geplaatst; en

      • ii.

        de lengte niet meer dan 5,00 meter en de breedte niet meer dan 2,25 meter bedraagt.

  • 9.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van reclame-uitingen.

G

 

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

H

 

Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de bescherming van openbare groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

I

 

Artikel 2:14 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De winkelier die winkelwagens ter beschikking stelt is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik, onbeheerd op andere dan daarvoor bestemde, als zodanig herkenbare, plaatsen achter te laten.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

J

 

Artikel 2:21 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

K

 

Artikel 2:23 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

L

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een ondersteunende activiteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of bedrijfsrestaurant.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie, de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

  • 1.

    6.

    • a.

      De exploitant en de leidinggevende(n) van een horecabedrijf staan niet onder curatele of bewind en zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.

    • b.

      De leidinggevende heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester tevens in het geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 7.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vijfde lid kan de burgemeester de in het zevende lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien het terras in strijd is met het omgevingsplan.

  • 8.

    Het bepaalde in het zevende en achtste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet.

  • 9.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28A Terrasvergunning zonder exploitatievergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester de openbare weg in gebruik te nemen ten behoeve van een terras, behorende bij een openbare inrichting waarvoor het bepaalde in artikel 2.28 niet geldt.

  • 2.

    2.De burgemeester kan de vergunning weigeren indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het terras;

    • b.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • c.

      dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid, aanhef en onder a, genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het terras is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het terras.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

M

 

Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder van een openbare inrichting verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 3.

    De burgemeester kan in geval van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de krachtens artikel 2:29, eerste en tweede lid, geldende tijden van geopend zijn, met dien verstane dat wat festiviteiten van afzonderlijke openbare inrichtingen betreft, een maximum geldt van zesmaal per kalenderjaar per openbare inrichting.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door bij of krachtens de Omgevingswet gebaseerde voorschriften.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

N

 

Artikel 2:39 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

O

 

Artikel 2:46A wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:46A Slapen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken of op of aan de weg of het openbaar water een stilstaand voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een woonschip als bedoeld in artikel 1.1, onder t.

P

 

Artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:60 Hinderlijke, schadelijke en wilde dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;

      of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak, gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente, ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Q

 

Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 2:71 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • 2.

    In deze afdeling wordt verstaan onder exploitant:

    natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor wiens rekening en risico het vuurwerkverkooppunt wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden.

  • 3.

    In deze afdeling wordt verstaan onder beheerder:

    natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in het vuurwerkverkooppunt.

  • 4.

    In deze afdeling wordt verstaan onder carbidschieten:

    het in een (melk)bus / container / opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

R

 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van het besloten prostitutiebedrijf, de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in het besloten prostitutiebedrijf, de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in het besloten prostitutiebedrijf, de seksinrichting of het escortbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

  • 2.

    Voor besloten prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege worden gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voorts onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid weigeren indien:

    • a.

      naar zijn oordeel onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende de in artikel 3:8 bedoelde verplichting zal naleven;

    • b.

      naar zijn oordeel het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 3:4, derde lid onder a tot en met c, onvoldoende garanties geeft voor de bescherming van de in het besloten prostitutiebedrijf, de seksinrichting of het escortbedrijf werkzame prostituees of niet voldoet aan de nadere regels als bedoeld in artikel 3:4, vierde lid;

    • c.

      een eerdere vergunning voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf is ingetrokken of het prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf is gesloten op grond van artikel 3:13a van deze verordening of artikel 13b van de Opiumwet.

  • 4.

    Bij toepassing van de in het tweede lid onder b genoemde weigeringsgrond houdt het bevoegd bestuursorgaan rekening met:

    • a.

      Het karakter van de straat en de wijk waarin het besloten prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      De aard van het besloten prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf en de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse blootstaat;

    • c.

      Bijzondere gebruiksfuncties in de omgeving van het besloten prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf die zich niet verdragen met de aanwezigheid van het besloten prostitutiebedrijf, de seksinrichting of het escortbedrijf.

S

 

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:1 Definities

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

T

 

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze geluidsgevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij geluidsgevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

      07.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-07.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van drie uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

U

 

Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.1.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

V

 

Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

W

 

Artikel 4:15 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:15 Vergunningplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats;

    • b.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen die betrekking hebben op in uitvoering zijnde bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    De weigeringsgrond genoemd in het vierde lid, onder c, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet vereist in gevallen waarin een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken is vereist.

X

 

Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Y

 

Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

Z

 

Artikel 5:5 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

AA

 

Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:6 Caravans, kampeerwagens, aanhangers e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op de weg of op een plaats elders dan op de weg, te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente, dan wel buitensporig met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

AB

 

Artikel 5:18 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AC

 

Artikel 5:20 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

AD

 

Artikel 5:23 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AE

 

Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      het voorwerp, niet zijnde een vaartuig, door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water;

    • b.

      het plaatsen, aanbrengen of hebben van het voorwerp in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 5.

    De in het eerste en vierde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin is voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Diemen.

AF

 

Artikel 5:25 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien sprake is van strijd met het omgevingsplan.

  • 4.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

AG

 

Artikel 5:28 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

AH

 

Artikel 5:30 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

AI

 

Artikel 5:32 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het college kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien in door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

AJ

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het college kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het kader van:

    • a.

      het voorkomen van overlast in het belang van;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde Minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • 5.

    binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

AK

 

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd vastgesteld:

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden en uitsluitend voor zover het in dit lid bepaalde onder a., b. en c. geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel 4:1 en artikel 4:5 van in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Aldus besloten tijdens de gemeenteraadsvergadering van 21 december 2023,

De voorzitter,

De griffier,

Naar boven