Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlissingen 2024

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,

 

Gelet op de artikelen 8, 12, 13, 16, 18,19, 26, 27, 34, 36, 38, 40 en 45 van de Verordening Jeugd en Wmo Vlissingen 2024;

 

Gehoord het advies van de Adviesraad Wmo en Jeugd Vlissingen d.d. 25 maart 2024

 

Overwegende dat:

  • 1.

    de Jeugdwet per 1 januari 2015 in werking is getreden;

  • 2.

    het beoogd maatschappelijk doel van de Jeugdwet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving;

  • 3.

    met de Jeugdwet wordt beoogd de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken;

  • 4.

    een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering en zo nodig (zware) gespecialiseerde zorg en kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen van de jeugdreclassering bijdragen aan het beoogd maatschappelijk doel;

  • 5.

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) eveneens op 1 januari 2015 in werking is getreden;

  • 6.

    uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven en van hen ook verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • 7.

    inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, zoals ouderen en inwoners met een beperking, een beroep kunnen doen op ondersteuning door de gemeenten;

  • 8.

    in de Verordening Jeugd en Wmo Vlissingen 2024 het kader voor het lokale beleid is vastgesteld;

  • 9.

    er behoefte is aan nadere regels als uitwerking van de Verordening, zodat transparant wordt op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de Verordening in de praktijk

 

B e s l u i t:

 

Vast te stellen de navolgende Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024

Hoofdstuk 1 Nadere regels jeugdhulp

 

 

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024 of de Algemene wet bestuursrecht.

 

Paragraaf 1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

 

Artikel 1.2 Identificatieplicht

  • 1.

    De wet vereist dat het college de identiteit van een jeugdige vaststelt. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De jeugdige toont bijvoorbeeld zijn rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een document in het kader van het Gemeenschapsrecht.

  • 2.

    Ook reisdocumenten voor vreemdelingen kunnen een geldig identiteitsbewijs zijn. Het gaat dan om documenten in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt wie de vreemdeling is en wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Dit laatste is belangrijk omdat een vreemdeling slechts in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening als hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet. Op (de achterkant van) het verblijfsdocument staat vermeld op welke grondslag de vreemdeling in Nederland verblijft. Op die eis van rechtmatig verblijf geldt één uitzondering. Bij (eventuele) opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van de betrokkene als gevolg van huiselijk geweld geldt dit niet.

  • 3.

    De consulent legt in het systeem vast of de identiteit is vastgesteld.

 

Artikel 1.3 Woonplaats

  • 1.

    De gemeente waar de jeugdige ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) is verantwoordelijk voor de hulp in de zin van de Jeugdwet.

  • 2.

    Indien de jeugdige niet feitelijk verblijft op de plek waar hij staat ingeschreven dan moet worden gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige. Het college beoordeelt aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waar de jeugdige woonplaats heeft. Er moet worden gekeken waar het centrale leven van de jeugdige zich afspeelt, zoals het sociale leven en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen.

  • 3.

    Een jeugdige kan niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats hebben.

 

Artikel 1.4 Aanvraag

  • 1.

    De jeugdige of ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier of

    • b.

      een door de jeugdige of ouder(s) ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 1.5 lid 4.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen acht weken in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder a en tien werkdagen in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder b na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Indien het college de gestelde termijn niet kan halen, wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn verstrijkt. In deze kennisgeving wordt de reden voor de vertraging uiteengezet, en wordt aangegeven wanneer de beschikking naar verwachting zal worden genomen.

 

Artikel 1.5 Het gesprek

  • 1.

    Na de aanvraag volgt een afspraak (in beginsel in de thuissituatie) voor een gesprek tussen de jeugdige en ouder(s) en de consulent. Bij jeugdhulp is het uitgangspunt dat zowel ouders als jeugdige gehoord worden. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliënt-ondersteuner aanwezig zijn.

  • 2.

    De jeugdige of ouder(s) kan er daarnaast ook voor kiezen om bij het gesprek bijgestaan te worden door iemand anders, zoals een familielid of kennis.

  • 3.

    Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Participatiewet, passend onderwijs, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet langdurige zorg, de Leerplichtwet, de Zorgverzekeringswet en de Wet Publieke Gezondheid) aan de orde.

  • 4.

    De consulent maakt een verslag van het gesprek. Dit verslag is onderdeel van het ondersteuningsplan.

  • 5.

    Een gesprek kan ook in de vorm van een familienetwerkberaad plaatsvinden. Hiervan wordt een verslag gemaakt. Dit verslag kan, mits ondertekent door ouders en/of jeugdige, dienen als aanvraag.

 

 

Artikel 1.6 Verslag/ondersteuningsplan

  • 1.

    De jeugdige of ouder(s) ontvangt zo spoedig mogelijk na het onderzoek een gespreksverslag of ondersteuningsplan waarin in ieder geval is omschreven:

    • a.

      de wijze van onderzoek volgens de stappen zoals genoemd in artikel 12 van de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024;

    • b.

      de afspraken die zijn gemaakt tijdens het gesprek;

    • c.

      de doelen waaraan gewerkt moet worden en/of het resultaat wat met de ondersteuning kan worden behaald.

  • 2.

    De eventuele opmerkingen van de jeugdige of ouder(s) op het gespreksverslag of ondersteuningsplan worden als bijlage aan het gespreksverslag toegevoegd.

 

Artikel 1.7 Start van de aanvraagprocedure

  • 1.

    De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden. Jeugdhulp moet bereikbaar en beschikbaar zijn in crisissituaties, zodat direct de juiste jeugdhulp wordt ingezet. Ook moet het college zorgen voor een deskundige toeleiding naar en advisering over het inzetten van de individuele voorzieningen, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en;

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, waarbij rekening wordt gehouden met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 2.

    De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

    • a.

      via het college;

    • b.

      via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie (OM) of justitiële jeugdinrichting (JJI);

    • c.

      na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

  • 3.

    Het college vergoedt de jeugdhulp door de niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder niet als het college passende jeugdhulp kan bieden door de inzet van een jeugdhulpaanbieder die wél is gecontracteerd.

  • 4.

    Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouders met de gegeven informatie en het advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige en/of zijn ouders. De consulent van de toegang neemt hierover een besluit en heeft daarin de doorslaggevende stem.

  • 5.

    Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de consulent. In dit gesprek krijgen jeugdigen en hun ouders informatie over:

    • a.

      De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning die gratis inzetbaar is;

    • b.

      De mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan/ familiegroepsplan, na de start van de aanvraagprocedure;

    • c.

      De identificatieplicht;

    • d.

      De verwerking van persoonsgegevens;

    • e.

      Een eventuele wachttijd;

    • f.

      De mogelijkheid om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

 

Artikel 1.8 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Ten behoeve van het onderzoek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan/persoonlijk plan hebben opgesteld, wordt dit plan door de consulent als uitgangspunt genomen bij het onderzoek.

  • 3.

    In het onderzoek is er aandacht voor de onderwerpen die genoemd zijn in artikel 12 eerste lid van de Verordening. Daarnaast wordt het onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de stappen van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:1477):

    • a.

      vaststellen wat de jeugdhulpvraag inhoudt;

    • b.

      het bepalen of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblematiek, psychische problemen en stoornissen, en indien aanwezig, het identificeren van de specifieke aard van deze problemen en stoornissen;

    • c.

      vaststellen welke vormen en hoeveelheid van ondersteuning, hulp en zorg vereist zijn voor de minderjarige, met inachtneming van zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, om een gezonde en veilige opvoeding te ervaren, zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaamheid te bereiken en actief deel te nemen aan de samenleving;

    • d.

      beoordelen of, en in welke mate, de eigen capaciteiten en het vermogen tot probleemoplossing van de ouders en de personen in hun sociale kring voldoende zijn om zelf de benodigde ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

    • e.

      indien de eigen capaciteiten en het vermogen tot probleemoplossing ontoereikend zijn, onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om via het gebruik van een algemene voorziening, een andere voorziening, of een individuele voorziening te voorzien in de benodigde ondersteuning, hulp en zorg.

  • 4.

    Indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 5.

    De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. De jeugdige en/of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het ondersteuningsplan te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats van, maar worden aan het verslag toegevoegd.

 

Paragraaf 2 Criteria voor individuele voorzieningen

 

Artikel 1.9 Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

  • 1.

    Voor het beoordelen van de eigen kracht van ouders onderzoekt de gemeente, in samenspraak met de ouders, in hoeverre:

    • a.

      de ouder(s), eventueel met hulp van het sociale netwerk, in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      de ouder beschikbaar is;

    • c.

      de ouder(s) door het bieden van de hulp niet overbelast raken;

    • d.

      er geen problemen ontstaan in het gezin doordat de ouder(s) de hulp zelf bieden.

  • 2.

    Indien voldaan wordt aan de criteria zoals genoemd onder lid 1 a t/m d, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt. Als ouder(s) en klantondersteuner het met elkaar oneens zijn, heeft de consulent van de toegang de doorslaggevende stem.

  • 3.

    Indien de eigen kracht onvoldoende is, wordt onderzocht of en hoe de jeugdige en/of zijn ouders de eigen kracht, eventueel met behulp van het sociale netwerk zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Afspraken hierover worden vastgelegd in de beschikking.

 

Artikel 1.10 Gebruikelijke hulp

De beoordeling van of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt uitgevoerd aan de hand van de richtlijn zoals vermeld in bijlage 2.

 

Artikel 1.11 Bovengebruikelijke hulp van ouders

  • 1.

    Bovengebruikelijke hulp van ouders doet zich voor in situaties waarin ondersteuning nodig is voor een kind in een chronische situatie. Het betreft langdurige hulp waarvan wordt verwacht dat deze langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het kan vanaf het begin duidelijk zijn dat er sprake is van een langdurige zorgsituatie, en er hoeft dus niet eerst drie maanden te worden afgewacht voordat het college jeugdhulp kan inzetten.

  • 2.

    Het college voert een onderzoek uit naar de zorgbehoefte van een kind, waarbij tabel 1 van bijlage 2, getiteld 'Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel', als leidraad wordt gebruikt.

  • 3.

    Indien op basis van tabel 1 uit bijlage 2 wordt vastgesteld dat er sprake is van gebruikelijke hulp, zal er geen voorziening volgens de Jeugdwet worden toegekend.

  • 4.

    Wanneer op basis van tabel 1 uit bijlage 2 wordt vastgesteld dat er meer dan gebruikelijke hulp nodig is, zal niet direct een voorziening volgens de Jeugdwet worden toegekend. Van de ouders mag ook worden verwacht dat zij boven de gebruikelijke hulp bijdragen aan de zorg voor hun kind.

 

Artikel 1.12 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

  • 1.

    Het college zet geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in, indien een (mogelijke) voorziening op grond van een andere wettelijke regeling voorrang heeft en daadwerkelijk kan worden ingezet. Voorbeelden van wetgeving die voorrang hebben op de Jeugdwet zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).

  • 2.

    Begeleiding van kinderen met problemen op school is de verantwoordelijkheid van school eventueel met toepassing van de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties wanneer de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet aan de orde zijn. De consulent treedt, voordat een voorziening wordt ingezet, in overleg met school en ouders en jeugdige.

  • 3.

    Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, en de begeleiding niet valt onder de door de zorgverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet aan de orde zijn.

 

 

Artikel 1.13 Overgang 18-/18+

  • 1.

    Jeugdhulp eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.

  • 2.

    Om een goede overgang van jeugdhulp naar een voorziening in het volwassen domein te realiseren, zijn aanbieders van jeugdhulp verplicht om contact op te nemen met de gemeentelijk toegang wanneer hun cliënten 17 jaar oud worden en het de verwachting is dat zij na hun 18de nog steeds ondersteuning nodig hebben.

  • 3.

    Pleegzorg en verblijf in een gezinshuis loopt door tot 21 jaar. Hierbij blijft lid 2 echter ook van toepassing.

  • 4.

    Het college kan besluiten om de jeugdhulp door te laten lopen na het 18de jaar tot maximaal 23 jaar, wanneer:

    • a.

      het jeugdhulp betreft zoals beschreven in de 1e categorie van de definitie van jeugdhulp in art. 1.1. van de Jeugdwet; en

    • b.

      indien er na het 18de levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar is vanuit bijvoorbeeld de Wet langdurige Zorg, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of vanuit justitie; en

    • c.

      voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

      • i.

        de jeugdige kreeg al voor zijn 18de levensjaar hulp en de gemeente vindt dat voortzetting nodig is;

      • ii.

        er is voor het bereiken van de 18de leeftijd bepaald dat jeugdhulp nodig is;

      • iii.

        na beëindiging van de jeugdhulp (die was begonnen voor het 18de levensjaar) stelt de gemeente binnen een termijn van half jaar vast dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 5.

    Wanneer de jongere jeugdhulp ontvangt in het kader van straffen en maatregelen, of van reclasseringstoezicht is voortzetting tot het 23ste levensjaar op aanwijzen van justitie verplicht.

 

Paragraaf 3 Nadere regels met betrekking tot vervoer

 

Artikel 1.14 Aanvraag vervoersvoorziening

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding voor de kosten van vervoer, indien zij in aanmerking willen komen voor een individuele vervoersvoorziening.

  • 2.

    De aanvraag voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3.

    Het college kan een formulier aanmerken als aanvraag als de zorgaanbieder in overleg met de jeugdige of zijn ouders dat op het formulier hebben aangegeven en het formulier is voorzien van een handtekening, dagtekening, van de naam, Burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

 

Artikel 1.15 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

Een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening op basis van de Jeugdwet naar een locatie, waar de meest doelmatige jeugdzorg wordt geboden, als:

  • a.

    het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en

  • b.

    er sprake is van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid, en

  • c.

    het voor de jeugdige en/of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en

  • d.

    er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en

  • e.

    de locatie waar de zorg wordt geboden verder is dan zes kilometer van het adres waar de jeugdige op basis van het woonplaatsbeginsel woonachtig is

  • f.

    van het zes kilometer-criterium kan worden afgeweken indien maatwerk nodig is.

 

Artikel 1.16 Toekenning vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel de vergoeding.

  • 2.

    Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

 

Artikel 1.17 Passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aan de criteria onder 1.15 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 2.

    De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • a.

      een vergoeding voor een openbare vervoersvoorziening tegen de laagste klasse;

    • b.

      een vergoeding voor een openbare vervoersvoorziening tegen de laagste klasse, met begeleiding;

    • c.

      aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente;

    • d.

      kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief conform de onbelaste reiskostenvergoeding zoals gehanteerd door de Belastingdienst, van toepassing op het aantal km bij meer dan 6 km enkele reis;

    • e.

      vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

    • f.

      aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

 

Paragraaf 4 Nadere regels met betrekking tot overige individuele voorzieningen

 

Artikel 1.18 Persoonlijke verzorging

  • 1.

    Persoonlijke verzorging betreft begeleiding die de jeugdige van 0-18 jaar nodig heeft bij zelfzorgactiviteiten, zoals gespecifieerd in de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college hanteert voor persoonlijke verzorging aan de jeugdige in de thuissituatie de richtlijn met normtijden in bijlage 1 van deze nadere regels.

  • 3.

    Het college hanteert de volgende uitzonderingen bij persoonlijke verzorging:

    • a.

      als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijk zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal niet bieden.

    • b.

      Als een kind van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder / verzorger verwacht het college geen bijdrage van de ouders.

  • 4.

    Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang: de reguliere opvang/zorg die instanties voor kinderopvang bieden is gebruikelijk zorg. Alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

  • 5.

    Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs: de school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijk zorg op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.

 

Artikel 1.19 Dagbehandeling

  • 1.

    Jeugdigen komen in aanmerking voor dagbehandeling indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      De jeugdige vertoont ernstige gedragsproblemen, ontwikkelingsstoornissen of psychiatrische problematiek die hun functioneren thuis, op school of in kinderdagverblijven ernstig belemmeren.

    • b.

      Het ontbreken van dagbehandeling zou resulteren in een ernstige belemmering van de kwaliteit van leven van de jeugdige.

    • c.

      De behandeling dient noodzakelijk te zijn vanwege de aard en ernst van de problematiek.

  • 2.

    Dagbehandeling omvat een gestructureerd dagprogramma waarbij verschillende disciplines worden ingezet om de ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren.

  • 3.

    De dagbehandeling wordt uitgevoerd in een aangepaste accommodatie, zoals bepaald door professionele beoordelingen, om aan de specifieke behoeften van de jeugdige te voldoen.

  • 4.

    Het doel van dagbehandeling is het verminderen van problemen op het gebied van cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, spraak/taal of motoriek bij de jeugdige tot het hoogst haalbare niveau in het relevante stadium.

 

Artikel 1.20 Behandeling en diagnose van Ernstige Dyslexie

  • 1.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek of behandeling van ernstige dyslexie, indien:

    • a.

      de jeugdige zeven jaar of ouder is, maar de leeftijd van dertien jaar nog niet heeft bereikt en op een school voor primair onderwijs zit, en;

    • b.

      de basisschool de stappen doorlopen heeft zoals beschreven in de landelijke protocollen Leesproblemen en Dyslexie en daarbij is voldaan aan de landelijke criteria voor vergoede dyslexiezorg aan leerlingen met ernstige dyslexie.

  • 2.

    Voor de beoordeling van het recht op dyslexiezorg dient de school op verzoek van de ouders te zorgen voor:

    • a.

      een volledig ingevuld en door ouders ondertekend Perspectiefplan jeugdhulp dyslexie (ED), en

    • b.

      een volledig ingevuld en door de schooldirecteur ondertekend leerlingdossier.

  • 3.

    Het college kent een individuele voorziening voor dyslexiezorg toe door middel van een besluit dat toegang geeft tot diagnostiek, om vast te stellen of sprake is van ernstige dyslexie, en behandeling, indien uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige dyslexie.

  • 4.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het derde lid op grond van het leerlingdossier dyslexie van de school voor primair onderwijs.

 

Artikel 1.21 Jeugdhulp verblijf

  • 1.

    Verblijfszorg is gericht op de behandeling van opvoed- of gedragsproblematiek, psychische / psychiatrische problematiek en/of problematiek van jeugdigen met een verstandelijke beperking.

  • 2.

    Verblijfszorg wordt in beginsel dag en nacht (24-uursvoorziening) aangeboden buiten de eigen omgeving van de jongere op een locatie waar hij passende hulpverlening en/of behandeling krijgt aangeboden.

  • 3.

    Verblijfszorg wordt verstrekt op vrijwillige of gedwongen basis.

  • 4.

    Verblijfszorg kan gericht zijn op een of meerdere in het eerste lid genoemde doelstellingen.

 

Artikel 1.22 Jeugdhulp ambulant

  • 1.

    Ambulante behandeling wordt alleen verstrekt voor de behandeling van:

    • a.

      ontwikkelingsproblematiek; of

    • b.

      problematiek in relatie tot een (licht) verstandelijke beperking; of

    • c.

      psychische dan wel psychiatrische problematiek; of

  • 2.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a en b genoemde problematieken is gericht op het herstellen of het op gang brengen van een ernstig vastgelopen of verstoorde ontwikkeling en het versterken van de opvoedingskracht van het gezin, en wordt alleen verstrekt met als doel

    • a.

      de zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn gezin te bevorderen en/of

    • b.

      het adequaat functioneren van de jeugdige in de maatschappij op relevante leefgebieden te versterken; en/of

    • c.

      inzicht in en acceptatie van mogelijk blijvende problematiek te verkrijgen.

  • 3.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub c genoemde problematieken is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen, normaliseren of stabiliseren van psychische of psychiatrische aandoeningen bij jeugdigen, en wordt alleen verstrekt als sprake is van een DSM-benoemde stoornis of sterk vermoeden daarvan.

  • 4.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a tot en met c genoemde problematieken gedurende onderwijstijd vindt alleen plaats:

    • a.

      als de jeugdige een vrijstelling van onderwijs heeft in de zin van art. 5 Leerplichtwet 1969; of

    • b.

      als hierover afstemming heeft plaatsgevonden tussen de jeugdige en/of zijn ouders, het regionaal bureau leerplicht, het samenwerkingsverband passend onderwijs van de school waar de jeugdige staat ingeschreven en het college, mits de behandeling gericht is op het kunnen of kunnen blijven volgen van onderwijs.

 

Artikel 1.23 Gesloten jeugdhulp

  • 1.

    De kinderrechter kan op verzoek van de gemeente een (spoed/voorwaardelijke) machtiging vrijwillig gesloten jeugdhulp verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te laten opnemen en verblijven. De voorgenoemde machtiging kan slechts worden verleend indien:

    • a.

      jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en

    • b.

      de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken;

    • c.

      de wettelijk vertegenwoordiger van de jeugdige met de opneming en het verblijf instemt.

  • 2.

    De machtiging voor een jeugdige die 18 jaar is kan daarnaast slechts worden verleend als:

    • a.

      sprake is van een behandeling die reeds aangevangen is voordat de leeftijd van achttien jaar is bereikt;

    • b.

      voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar een hulpverleningsplan is vastgesteld;

    • c.

      toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp en dit ook blijkt uit het hulpverleningsplan;

    • d.

      de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan zes maanden na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.

  • 3.

    Een verzoek om gesloten jeugdhulp kan op verschillende manieren binnenkomen bij de gemeente, maar altijd met instemming van de ouder met gezag. De casus(proces)-regisseur bespreekt een verzoek om gesloten jeugdhulp altijd met de gedragswetenschapper. Zij analyseren en beoordelen de noodzaak en mogelijkheden tot gesloten jeugdhulp met instemming van de ouder met gezag.

 

Hoofdstuk 2 nadere regels maatschappelijke ondersteuning

 

 

Paragraaf 1: Algemene bepalingen

 

Artikel 2.1. Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024 (de verordening) of de Algemene wet bestuursrecht. Daar waar in de verordening “cliënt” wordt gebruikt, wordt in hoofdstuk 2 van deze nadere regels gekozen om dit te wijzigen in “inwoner”.

Paragraaf 2. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

 

Artikel 2.2 Waardering mantelzorgers

Nader te bepalen

 

Paragraaf 3. Melding en onderzoek

 

Artikel 2.3 Identificatieplicht

  • 1.

    De wet vereist dat het college de identiteit van een inwoner vaststelt. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De inwoner toont bijvoorbeeld zijn rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een document in het kader van het Gemeenschapsrecht.

  • 2.

    Ook reisdocumenten voor vreemdelingen kunnen een geldig identiteitsbewijs zijn. Het gaat dan om documenten in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt wie de vreemdeling is en wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Dit laatste is belangrijk omdat een vreemdeling slechts in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening als hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet. Op (de achterkant van) het verblijfsdocument staat vermeld op welke grondslag de vreemdeling in Nederland verblijft. Op die eis van rechtmatig verblijf geldt één uitzondering. Bij (eventuele) opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van de betrokkene als gevolg van huiselijk geweld geldt dit niet.

  • 3.

    De consulent legt in het systeem vast of de identiteit is vastgesteld.

 

Artikel 2.4 Woonplaats

  • 1.

    De gemeente waar de inwoner ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) is verantwoordelijk voor de hulp in de zin van de Wmo.

  • 2.

    Indien de inwoner niet feitelijk verblijft op de plek waar hij staat ingeschreven dan moet worden gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de inwoner. Het college beoordeelt aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waar de inwoner woonplaats heeft. Er moet worden gekeken waar het centrale leven van de inwoner zich afspeelt, zoals het sociale leven en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen.

  • 3.

    De inwoner kan niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats hebben.

  • 4.

    Voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang is de gemeente waar de inwoner zich meldt verantwoordelijk voor het inzetten van hulp op grond van de Wmo.

 

Artikel 2.5 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening kan door of namens een inwoner bij het college worden gemeld. Als de inwoner daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    De melding is vormvrij, maar geschiedt bij voorkeur via een aanvraagformulier.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding en wijst de inwoner op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Indien een inwoner niet meteen iemand te spreken krijgt, zorgt het college ervoor dat de inwoner zo snel mogelijk wordt teruggebeld

 

Artikel 2.6 Het gesprek

  • 1.

    Na de melding volgt een afspraak (in beginsel in de thuissituatie) voor een gesprek tussen de inwoner en de consulent. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliënt-ondersteuner aanwezig zijn.

  • 2.

    De inwoner kan er daarnaast ook voor kiezen om bij het gesprek bijgestaan te worden door iemand anders, zoals een familielid of kennis.

  • 3.

    Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (Jeugdwet, Participatiewet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, Wet inburgering, Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet) aan de orde.

  • 4.

    De consulent maakt een verslag van het gesprek. Dit verslag is onderdeel van het ondersteuningsplan.

  • 5.

    Een gesprek kan ook in de vorm van een familienetwerkberaad plaatsvinden. Hiervan wordt een verslag gemaakt. Dit verslag kan, mits ondertekent door de inwoner, ouders en/of jeugdige, dienen als aanvraag.

 

Artikel 2.7 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Naar aanleiding van een melding wordt een onderzoek uitgevoerd ter verheldering van de hulpvraag. Het onderzoek bestaat uit twee (2) delen:

    • a.

      vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en

    • b.

      de keuze voor de vorm van de voorziening.

  • 2.

    Het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte gebeurt volgens de criteria zoals benoemd in artikel 27 van de verordening. Als de ondersteuningsbehoefte is vastgesteld kan er een keuze worden gemaakt in de vorm van de voorziening, bestaande uit zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (pgb). Sommige voorzieningen kunnen worden versterkt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    Het onderzoek richt zich op degene die onderwerp is van de melding (de inwoner). Indien de inwoner dit wenselijk of noodzakelijk acht, worden eventuele mantelzorgers, de onafhankelijke cliëntondersteuner, familieleden of reeds aanwezige hulpverleners bij het onderzoek betrokken.

  • 4.

    De consulent kan te allen tijde, in het belang van het onderzoek, een reden hebben om de inwoner (ook) alleen te spreken, bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat de aanwezige derde(n) ongeoorloofde druk of invloed uitoefent op de inwoner, bijvoorbeeld om bepaalde dienstverlening al dan niet te betrekken.

  • 5.

    Om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige. Eén van de deskundigen die kan worden ingeschakeld is een medisch adviseur (keuringsarts) om de beperkingen vast te stellen. Het college beoordeelt op basis van het advies of het inzetten van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

 

Artikel 2.8 Eigen kracht

  • 1.

    Het college verstaat onder eigen kracht de mogelijkheid binnen het vermogen van de inwoner om zelf een oplossing te vinden voor het verbeteren van zijn situatie. Hieronder valt het beroep doen op familie en vrienden voordat de inwoner bij de gemeente een aanvraag indient voor ondersteuning. De inwoner zal zich in hoge mate moeten inspannen om oplossingen te vinden om zelf in zijn ondersteuningsbehoefte te voorzien.

  • 2.

    Het is normaal dat inwoners iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. De inwoner dient dus eerst te kijken wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.

  • 3.

    Wat iemand op eigen kracht kan is voor iedereen verschillend en is afhankelijk van de situatie van de inwoner. De beperkingen en leerbaarheid van de persoon zijn bepalend voor de mate waarin een inwoner zelf in zijn ondersteuningsvraag kan (gaan) voorzien, net als de grootte van het sociale netwerk van de inwoner.

  • 4.

    Bij het onderzoek naar het vaststellen van de eigen kracht zijn de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner van belang. Daarnaast is het van belang te onderkennen dat er ook grenzen kunnen zijn aan wat de eigen kracht is van een inwoner.

  • 5.

    Een beroep op eigen kracht kan al van belang zijn voordat de inwoner beperkingen ondervindt. Er wordt verwacht dat de inwoner anticipeert op een levensfase waarin beperkingen niet ongebruikelijk meer zijn. Eenieder kan zich voorbereiden op wat hoort bij ouder worden, zoals het kleiner gaan wonen bij het vertrek van de kinderen, wonen in de nabijheid van winkels en gemaksdiensten of een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit.

  • 6.

    Andere voorbeelden van oplossingen op eigen kracht zijn:

    • a.

      Aanspraak maken op voorzieningen op grond een andere wet, denk hierbij aan het doen van een aanvraag voor de Wet langdurige zorg (Wlz) of het voldoende aanvullend verzekeren en het inschakelen van deze aanvullende verzekering op grond van de zorgverzekeringswet (Zvw).

    • b.

      Het inschakelen van een vrijwilliger.

    • c.

      Het zelf aanschaffen van een voorziening, bijvoorbeeld inschakelen van een particuliere huishoudelijke hulp.

 

Artikel 2.9 Algemeen gebruikelijke voorziening

  • 1.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen beschikbaar, of inwoners nu wel of geen beperking hebben.

  • 2.

    De volgende criteria spelen een rol bij het bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is voor de persoon:

    • a.

      Is de voorziening specifiek bedoeld voor mensen met een beperking?

    • b.

      Is de voorziening daadwerkelijk beschikbaar?

    • c.

      Levert de voorziening een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid en participatie in staat is?

    • d.

      Kan de voorziening financieel worden gedragen met een inkomen op een minimumniveau (bijstandsniveau)?

  • 3.

    Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.

 

Artikel 2.10 Gebruikelijke hulp

De beoordeling van of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt uitgevoerd aan de hand van de richtlijn zoals vermeld in Bijlage 2.

 

Artikel 2.11 Hulp uit het sociaal netwerk

  • 1.

    Met het sociaal netwerk wordt hulp van een persoon bedoeld met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familie, buren of vrienden.

  • 2.

    Van een inwoner wordt verwacht dat hij – voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening van de gemeente – kijkt of hij met hulp uit zijn sociaal netwerk zijn hulpvraag kan oplossen.

  • 3.

    Hulp van mensen uit het sociaal netwerk is niet afdwingbaar.

Artikel 2.12 Ondersteuningsplan/ Gespreksverslag

  • 1.

    De inwoner ontvangt zo spoedig mogelijk na het onderzoek een ondersteuningsplan of gespreksverslag waarin in ieder geval is omschreven:

    • a.

      de wijze van onderzoek volgens de stappen zoals genoemd in artikel 27 van de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024;

    • b.

      de afspraken die zijn gemaakt tijdens het gesprek;

    • c.

      de doelen waaraan gewerkt moet worden en/of het resultaat wat met de ondersteuning kan worden behaald.

  • 2.

    De eventuele opmerkingen van de inwoner op het ondersteuningsplan/gespreksverslag worden als bijlage aan het ondersteuningsplan/ gespreksverslag toegevoegd.

 

Artikel 2.13 Aanvraag

  • 1.

    De inwoner kan een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier of

    • b.

      een door de inwoner ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.12.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen acht weken in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder a en tien werkdagen in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder b na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Indien het college de gestelde termijn niet kan halen, wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn verstrijkt. In deze kennisgeving wordt de reden voor de vertraging uiteengezet, en wordt aangegeven wanneer de beschikking naar verwachting zal worden genomen.

 

Paragraaf 4 Financiële tegemoetkoming

 

Artikel 2.14 Financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    Het college kan een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan:

    • a.

      de aanvrager;

    • b.

      of een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager, de woonruimte bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of inrichting wordt verstrekt als financiële ondersteuning en heeft uitsluitend betrekking op de kosten die direct voortvloeien uit de verhuizing. Hiertoe kunnen worden gerekend:

    • a.

      verhuistransport / verhuiswagen;

    • b.

      stoffering te weten; vitrage, (over)gordijnen, lamellen, luxaflex en ander zon -en blinderende voorzieningen, rails en andersoortige ophangmechanismen, het daarmee samenhangend maakloon en dergelijke;

    • c.

      vloerbedekking, parket, plavuizen, en daarmee samenhangend legloon;

    • d.

      (her)aansluitingskosten voor apparatuur waarvoor een monteur of aannemer noodzakelijk is;

    • e.

      behang, verf, schoonmaak en schilderwerk.

  • 3.

    Uitsluitend wanneer een verhuizing naar een geschikte woning noodzakelijk is, kan een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en stoffering als Wmo-voorziening worden toegekend.

  • 4.

    Per huishouden/leefeenheid kan slechts eenmaal een tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering worden verstrekt.

  • 5.

    De gemeente zal in elke individuele situatie onderzoeken of:

    • a.

      de noodzaak voor de verhuizing voor de inwoner vermijdbaar en/of voorzienbaar is zodat de inwoner heeft kunnen reserveren voor verhuis- en stofferingskosten. Er wordt dan geen of een lagere tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering verstrekt;

    • b.

      de noodzaak voor verhuizing het gevolg is van een eerdere verhuizing naar een voor de inwoner reeds ongeschikte woning of een woning waarvan destijds reeds te voorzien was dat deze binnen afzienbare tijd niet meer geschikt zou zijn (inadequate verhuizing in het verleden). Er wordt dan geen tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering verstrekt;

    • c.

      de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Er wordt dan geen tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering verstrekt;

    • d.

      de inwoner zelfstandig, met behulp van zijn netwerk of met inzet van onder andere Stichting Present en/of het buurtteam in staat is om zijn inboedel te verhuizen. Een financiële tegemoetkoming voor de verhuizing wordt dan niet verstrekt;

    • e.

      de inwoner in de afgelopen 7 jaar kosten heeft gemaakt voor stoffering in de oude woning. Indien dit niet het geval is, wordt stoffering in de nieuwe woning gelet op de afschrijvingsduur als algemeen gebruikelijke kosten beschouwd. Een financiële tegemoetkoming voor stoffering wordt dan niet verstrekt;

  • 6.

    De inwoner dient een huur- of koopovereenkomst van de nieuw te betreden woning te overleggen voordat de uitbetaling kan plaatsvinden.

  • 7.

    Het college dient vast te stellen dat deze nieuwe woning adequaat is voor de (toekomstige) beperkingen van de inwoner.

  • 8.

    De maximale tegemoetkoming voor een verhuizing bedraagt € 1.500,--. De inwoner overlegt twee offertes voor de kosten voor een verhuizing, waarvan de goedkoopste tot het eerdergenoemde maximum wordt toegekend.

  • 9.

    De maximale tegemoetkoming voor stoffering bedraagt € 2.000,--. De inwoner overlegt facturen/kassabonnen voor de gemaakte kosten aan verf, behang, vloerbekleding en raambekleding. Het bedrag is gebaseerd op de NIBUD prijzengids 2023-2024.

  • 10.

    Het bedrag aan verhuiskostenvergoeding wordt betaald, indien de gemeente de nieuwe woning als adequaat heeft aangemerkt en de verhuizing binnen 12 maanden na verzending van de beschikking heeft plaatsgevonden.

 

Paragraaf 5 Hoogte bijdrage in de kosten

 

Artikel 2.15 Collectief vervoer

  • 1.

    Op grond van artikel 40, lid 3, van de verordening, worden de volgende bestemmingen uitgezonderd:

    • a.

      medische afspraken bij gezondheidsinstellingen, zoals ziekenhuizen, klinieken en huisartsenpraktijken;

    • b.

      onderwijsinstellingen voor inwoners die speciaal onderwijs volgen;

    • c.

      werk- of opleidingslocaties die essentieel zijn voor de maatschappelijke participatie van de inwoner;

    • d.

      sociale voorzieningen zoals buurthuizen of dagopvangfaciliteiten die door de inwoner worden bezocht als onderdeel van de ondersteuningsdoelen.

  • 2.

    In bijzondere omstandigheden kan het college een bestemming van toepassing verklaren die niet genoemd is in lid 1.

 

Hoofdstuk 3 Nadere regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

 

De voorwaarden voor verstrekking van een pgb staan in de Jeugdwet (artikel 8.1.1), Wmo 2015 (artikel 2.3.6) en artikel 16 (Jeugd) en artikel 34 (Wmo) van de Verordening. Als een jeugdige, zijn ouders of een inwoner in aanmerking wenst te komen voor een pgb, wordt hij in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de voorwaarden verbonden aan het pgb en de gevolgen van die keuze. Vervolgens onderzoekt de consulent of aan deze voorwaarden wordt voldaan. De jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt dient hiervoor altijd een budgetplan in.

 

Artikel 3.1 Pgb voorwaarden

  • 1.

    Een pgb is een bedrag dat de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt van de gemeente krijgt om zelf jeugdhulp of ondersteuning in te kopen. De jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt kan zelf een aanbieder uitkiezen van wie hij jeugdhulp of ondersteuning wil ontvangen.

  • 2.

    Er zijn drie voorwaarden waaraan een de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:

    • a.

      de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt moet op eigen kracht (of met hulp van een pgb-beheerder) voldoende in staat zijn om zijn belangen te behartigen en de pgb taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt moet motiveren waarom een individuele voorziening in natura niet passend is;

    • c.

      de in te kopen jeugdhulp of ondersteuning moet volgens het college van goede kwaliteit zijn. Dit betekent dat de hulp van goed niveau is, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt. De hulp die wordt verleend en de doelstellingen daarvan dienen in lijn te zijn met de hulpbehoefte en doelstellingen zoals vastgelegd in het gespreks- en onderzoeksverslag.

 

Artikel 3.2 Pgb-vaardigheid

  • 1.

    Het college zal beoordelen of de jeugdige, een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt of diens pgb-beheerder voldoende bekwaam is om het pgb te beheren. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft 10 vaardigheidspunten opgesteld voor het beheren van het pgb. Degene die het pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen:

    • a.

      een goed overzicht hebben van de eigen (mede financiële) situatie, dan wel die van de hulpbehoevende, en een duidelijk beeld van de hulpvraag. Zelf kunnen aangeven welke jeugdhulp of ondersteuning er nodig is;

    • b.

      weten welke regels er horen bij een pgb, of weten waar men die regels kan vinden;

    • c.

      een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden en weten welk deel van het pgb al uitgegeven is. Deze administratie moet ook overlegd kunnen worden als de gemeente, in het kader van verantwoording, daarom vraagt;

    • d.

      communicatievaardig zijn: tijdig en op eigen initiatief kunnen communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;

    • e.

      zelfstandig kunnen handelen en met instemming van de hulpbehoevende onafhankelijk voor zorgverleners kiezen;

    • f.

      zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en verantwoorden aan de gemeente;

    • g.

      beoordelen en beargumenteren of de zorg uit het pgb passend is;

    • h.

      de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de jeugdhulp of ondersteuning door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aansturen en aanspreken op hun functioneren;

    • j.

      voldoende juridische kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap, of te weten waar deze kennis te vinden.

  • 2.

    Indien de jeugdige, een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt of diens pgb-beheerder niet voldoet aan de criteria zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, kan het college besluiten om geen persoonsgebonden budget toe te kennen.

  • 3.

    Om de bekwaamheid van de pgb-beheerder te beoordelen wordt rekening gehouden met de volgende factoren (contra-indicaties):

    • a.

      de pgb-beheerder is handelingsonbekwaam;

    • b.

      de pgb-beheerder heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

    • c.

      er is sprake van verslavingsproblematiek;

    • d.

      er is sprake van schuldenproblematiek;

    • e.

      eerder is door de pgb-beheerder misbruik gemaakt van een pgb;

    • f.

      eerder is sprake geweest van fraude door de pgb-beheerder.

  • 4.

    Als één of meerdere van de bovenstaande situaties zich voordoet kan dat een reden zijn om het pgb te weigeren. Dat is het geval als gevolg van één van deze factoren de aanvrager – ook met hulp van een pgb-beheerder zoals genoemd in artikel 3.6 – niet in staat is om de taken verbonden aan het pgb op de juiste manier uit te kunnen voeren. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is omdat de taken niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd, waardoor het pgb wordt geweigerd.

 

Artikel 3.3 Budgetplan

  • 1.

    Aanvullend op de Integrale verordening Jeugdhulp en Wmo 2024 gemeente Vlissingen, artikel 16 lid 3 en artikel 34 lid 3, beschrijft de pgb-houder of zijn pgb-beheerder in het budgetplan ook:

    • a.

      hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt;

    • b.

      wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaatsvinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

    • c.

      de activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

    • d.

      deze activiteiten worden vervolgens uitgedrukt in eenheden en tarief;

    • e.

      als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

  • 2.

    Indien de pgb-beheerder een wettelijke vertegenwoordiger heeft, is deze verplicht een kopie van de desbetreffende rechterlijke uitspraak te overleggen.

  • 3.

    Voor het opnemen van een professionele zorgverlener in het budgetplan dient de pgb-beheerder de volgende documentatie te verstrekken:

    • a.

      een kopie van het uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel van de zorgverlener;

    • b.

      een bewijs van inschrijving in het BIG-register of een andere beroepsrelevante registratie van de hulpverlener;

    • c.

      een kopie van een Verklaring omtrent gedrag van de zorgverlener, waarbij deze verklaring niet ouder mag zijn dan drie maanden. De verklaring dient specifiek te zijn afgegeven voor de desbetreffende functie;

    • d.

      een kopie van het hoogst behaalde diploma van de zorgverlener.

  • 4.

    Indien de pgb-beheerder iemand uit zijn of haar sociaal netwerk wil inzetten, en deze persoon geen familielid is in de eerste of tweede graad, dient de pgb-beheerder de volgende documentatie te verstrekken:

    • a.

      een bewijs waaruit blijkt dat de persoon uit het sociaal netwerk, op basis van opleiding en/of ervaring, in staat is de vereiste ondersteuning te bieden;

    • b.

      een kopie van een Verklaring omtrent gedrag voor de betreffende persoon, waarbij deze verklaring niet ouder mag zijn dan drie maanden. De verklaring dient specifiek te zijn afgegeven voor de desbetreffende functie.

  • 5.

    Indien de inwoner het persoonsgebonden budget (pgb) zelf wenst te beheren, is hij of zij verplicht een kopie van de pgb-test te overleggen.

 

Artikel 3.4 Kwaliteitseisen jeugd

  • 1.

    Voor formele aanbieders van jeugdhulp die betaald worden uit een pgb, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      professionele (formele) aanbieders van jeugdhulp die in Nederland gevestigd zijn, dienen aan de eisen te voldoen zoals beschreven in het kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk);

    • b.

      hebben medewerkers in dienst die in het bezit zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag;

    • c.

      beschikken over een passende aansprakelijkheidsverzekering;

    • d.

      verlenen veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

    • e.

      werken volgens de norm van verantwoorde werktoedeling en volgens de richtlijn van 1G1P1R;

    • f.

      dienen te beschikken over een kwaliteitssysteem borgingssysteem;

    • g.

      hebben een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • h.

      hebben een meldplicht bij een calamiteit;

    • i.

      hebben een meldplicht bij geweld tijdens de verlening van jeugdhulp;

    • j.

      hebben de beschikking over een klachtenprocedure;

    • k.

      hebben de beschikking over een cliëntenraad indien de Jeugdwet dat vereist;

    • l.

      staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als jeugdhulpaanbieder, beschikken over een KVK-nummer, en zijn geregistreerd bij het CIBG.

  • 2.

    Voor informele aanbieders van jeugdhulp, niet zijnde bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, gelden, naast het in acht nemen van de privacyregels, onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de hulpverlener werkt planmatig, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      de hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals om- schreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen;

    • c.

      de hulpverlener beschikt over een geldige Verklaring omtrent gedrag (VOG);

    • d.

      de hulpverlener heeft een meldplicht bij een calamiteit en voldoet aan de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;

    • e.

      de hulpverlener heeft de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 3.

    Voor informele hulpverleners die een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad zijn, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de informele hulpverlener toont aan planmatig te werken, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      de informele hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen.

  • 4.

    Jeugdhulp waarop het landelijk kwaliteitskader van toepassing is en die alleen uitgevoerd kan worden door een geregistreerde hulpverlener (SKJ of BIG) kan niet door sociaal netwerk uitgevoerd worden.

  • 5.

    De kwaliteitseisen zoals vermeld in de voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op jeugdhulp in Zorg in Natura (ZiN).

 

Artikel 3.5 Kwaliteitseisen Wmo

  • 1.

    Voor formele Wmo-ondersteuning die met behulp van een pgb wordt ingekocht, gelden de volgende kwaliteitscriteria:

    • a.

      de aanbieder moet op verzoek van de consulent alle benodigde informatie verstrekken om de kwaliteit van de ondersteuning te beoordelen.

    • b.

      het personeel van de aanbieder, inclusief ingehuurd personeel en zelfstandigen zonder personeel, moet beschikken over de vereiste competenties en vaardigheden, zoals vastgesteld in de branchebasiscompetentieprofielen (bcp's).

    • c.

      de aanbieder moet de ondersteuning afstemmen op de persoonlijke situatie van de hulpbehoevende en andere ontvangen ondersteuning.

    • d.

      beroepskrachten moeten handelen volgens de professionele standaard.

    • e.

      de hulpverlener beschikt over een geldige Verklaring omtrent gedrag (VOG).

  • 2.

    Het college moet de kwaliteit van informele hulp beoordelen:

    • a.

      de beoordeling omvat de passendheid en toereikendheid van de informele hulp in relatie tot de behoeften van de aanvrager.

    • b.

      het college moet vaststellen of professionele hulp noodzakelijk is, gezien de specifieke problematiek, of dat informele hulp vanuit het sociaal netwerk voldoende is. Dit vereist een onderzoek naar de benodigde hulp, waarbij de meerderjarigheid, belasting van de informele hulpverlener, en capaciteit om ondersteuning te bieden worden meegenomen.

  • 3.

    Indien alleen professionele hulp doeltreffend is, kan deze niet worden geboden door iemand uit het sociaal netwerk vanwege de noodzaak voor objectiviteit en onafhankelijkheid bij professionele hulpverlening.

  • 4.

    De kwaliteitseisen zoals vermeld in de voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op ondersteuning in Zorg in Natura (ZiN).

 

Artikel 3.6 Pgb beheerd door een vertegenwoordiger (pgb-beheerder)

  • 1.

    Indien de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt en die zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mag dit gedaan worden door een zogenaamde vertegenwoordiger.

  • 2.

    Hieraan verbindt het college de volgende uitgangspunten:

    • a.

      een pgb-beheerder handelt in het belang van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt;

    • b.

      de pgb-beheerder is één persoon;

    • c.

      een wijziging van de pgb-beheerder is een wijziging van de situatie van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt en moet daarom gemeld worden bij de gemeente;

    • d.

      er mag geen sprake zijn van een ongezonde relatie tussen de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt enerzijds en de vertegenwoordiger anderzijds;

    • e.

      er mag geen sprake zijn van manipulatie van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt door de vertegenwoordiger;

  • 3.

    Het college verbindt de volgende eisen aan het beheren van pgb door een vertegenwoordiger:

    • a.

      de vertegenwoordiger dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    • b.

      de vertegenwoordiger mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget;

    • c.

      de vertegenwoordiger dient een integriteitsverklaring te ondertekenen;

    • d.

      de vertegenwoordiger dient een Verklaring Omtrent het Gedrag te overleggen voordat hij of zij als pgb-beheerder wordt aangesteld;

    • e.

      de vertegenwoordiger dient nabijheid tot de hulpbehoevende te hebben, wat betekent dat hij of zij in staat is om de belangen van de hulpbehoevende te behartigen door inzicht te hebben in diens wensen, behoeften, ontwikkeling, en inzicht te hebben in de feitelijke zorglevering om zo aansturing en bijsturing mogelijk te maken. Daarnaast dient er met enige regelmaat (fysiek) contact te zijn tussen de vertegenwoordiger en hulpbehoevende;

    • f.

      de vertegenwoordiger dient te communiceren met de hulpbehoevende in dezelfde taal als de hulpbehoevende.

  • 4.

    In onderstaande gevallen kan iemand geen pgb-beheerder zijn:

    • a.

      de vertegenwoordiger is ook zorgverlener of heeft een andere functie bij de zorg-verlenende instantie;

    • b.

      de vertegenwoordiger heeft een familieband in de 1e of 2e graad met de zorgverlener/zorgaanbieder;

    • c.

      een budgetbeheerder beheert meer dan 3 pgb's van verschillende inwoners;

    • d.

      de vertegenwoordiger heeft directe of indirecte financiële belangen in de geleverde zorg of diensten aan de jeugdige of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt voor wie het pgb wordt beheerd;

    • e.

      de vertegenwoordiger is financieel onbekwaam om het pgb op een verantwoorde en transparante manier te beheren, waaronder het bijhouden van financiële overzichten en het tijdig indienen van verantwoordingsdocumenten;

    • f.

      de vertegenwoordiger heeft zelf een indicatie vanuit de Jeugdwet of de Wmo gericht op begeleiding en/of dagbesteding.

 

Artikel 3.7 Pgb in het buitenland

  • 1.

    De pgb-beheerder moet een verblijf in het buitenland van langer dan vier weken melden aan het college.

  • 2.

    Het voorgaande, zoals vermeld in lid 1, is tevens van toepassing op de vertegenwoordiger en de persoon die informele hulp/ondersteuning verleent.

  • 3.

    Bij een verblijf van de jeugdige langer dan vier weken in het buitenland en bij inkoop van jeugdhulpaanbieders die niet onder de Nederlandse belastingwetgeving vallen, verlaagt het college het pgb voor de gehele periode dat de pgb-beheerder in het buitenland verblijft, op grond van de voor dat land geldende aanvaarbaarheidspercentages zoals vastgesteld door het Zorginstituut Nederland.

  • 4.

    Indien er sprake is van een situatie zoals beschreven in het tweede lid, dan kan de pgb-beheerder het pgb voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van jeugdhulp tijdens verblijf buiten Nederland. Het college kan deze termijn op aanvraag van de pgb-beheerder verlengen.

  • 5.

    De voorgaande leden zijn ook van toepassing op voorzieningen die verstrekt worden op grond van de Wmo in de vorm van een pgb.

 

Hoofdstuk 4 Evaluatie van ingezette voorzieningen

 

 

Artikel 4.1 Periodieke evaluatie

  • 1.

    De consulent voert periodiek een beoordeling uit om te bepalen of de jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning die door de gemeente is toegekend, nog steeds passend en noodzakelijk is.

  • 2.

    In dit proces wordt ook een evaluatie betrokken die is opgesteld door de zorgaanbieder en de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt die de ondersteuning heeft ontvangen.

 

Artikel 4.2 Evaluatieprocedure

  • 1.

    De evaluatie wordt in eerste instantie opgevraagd via de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening ontvangt.

  • 2.

    Als de inwoner die een maatwerkvoorziening ontvangt niet beschikt over de evaluatie of deze niet wil verstrekken, heeft de gemeente volgens de Wmo 2015 het recht om deze gegevens op te vragen bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is verplicht deze gegevens desgevraagd te verstrekken.

  • 3.

    In het geval van jeugdhulp kan de evaluatie alleen worden opgevraagd bij de zorgaanbieder als de jeugdige en/of ouder(s) hiervoor uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven.

  • 4.

    In het geval van volwassenheid wordt een evaluatiemoment een half jaar voor de jeugdige 18 jaar wordt gepland om een zorgvuldige overgang te faciliteren.

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

 

 

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige, zijn ouders en een inwoner afwijken van de bepalingen van deze nadere regels indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 5.2 Intrekking oude nadere regels

  • 1.

    De Nadere regels Wmo en Jeugd 2021 gemeente Vlissingen worden ingetrokken vanaf het moment dat de Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024 in werking treden.

  • 2.

    De jeugdige, zijn ouders of een inwoner houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Nadere regels Wmo en Jeugd 2021 gemeente Vlissingen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

 

Artikel 5.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden een dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    Deze nadere regels wordt aangehaald als: Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024.

 

 

 

 

Bijlage 1: Normtijden persoonlijke verzorging aan jeugdige in de thuissituatie

 

 

De gemeente kent de volgende normtijden voor hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)/persoonlijke zorg van de jeugdige in de thuissituatie. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).

 

Activiteiten persoonlijke verzorging

Overzicht handelingen

Gemiddelde tijd per keer in minuten

Max. frequentie per dag

1.1 Zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

 

Gehele lichaam

20

1x

1.2 Zich aankleden

Volledig aan-/uitkleden

15

2x

 

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

1.3 In en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen

10

1x

 

Hulp bij in bed gaan

10

1x

 

Hulp bij middag rust

10

2x

1.4 Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij bewegen, houding)

 

15

Maatwerk

1.5 Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen

 

15

Maatwerk

1.6 Eten en drinken

Hulp bij broodmaaltijd

10

2x

 

Hulp bij warme maatlijd

15

1x

 

Hulp bij drinken

10

6x

1.7 Toiletgang

Stomaverzorging bij lokaal intacte huis

20

Maatwerk

 

Stomazakje wisselen

10

Maatwerk

 

Katheterzak legen/wisselen

10

Maatwerk

 

Uritip aanbrengen

15

Maatwerk

 

Klysma microlax

15

Maatwerk

2.1 Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

 

Zorg voor haren

5

1x

 

Zorg voor nagels

5

1x per week

 

Scheren

10

1x

 

Inspectie van intacte huid op (dreigende vervormingen, ontstekingen en/of infecties)

10

Maatwerk

 

Zalven van intacte huid

10

Maatwerk

 

Verzorging aan smetplekken (roodheid en irritaties huid)

10

Maatwerk

2.2 Aanbrengen/verwijderen prothese

Aanbrengen prothese/hulpmiddelen

15

1x

 

Verwijderen prothese/hulpmiddel

15

1x

2.3 Aanleren en begeleiden van PV-activiteiten

Aanleren van kind, ouders en/of sociaal netwerk gekoppeld aan activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Gelijk aan één of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2 plus maximaal in totaal 30 minuten per week

Gelijk aan één of meer van de aan te leren activiteiten 1.1 tot en met 2.2

Bron: CIZ Indicatiewijzer – Toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014

 

 

Bijlage 2. Richtlijn gebruikelijke hulp gemeente Vlissingen

 

 

1. Gebruikelijke hulp in de Wmo 2015

 

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. Volgens de regering is het op dit moment in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

 

Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?

De leefeenheid van de inwoner die een beroep doet op ondersteuning is primair verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent bijvoorbeeld dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De huisgenoten moeten meewerken aan het onderzoek dat noodzakelijk is om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij moeten de huisgenoten alles aangeven wat van belang kan zijn voor het onderzoek. Doen zij dit niet, dan kan dat inhouden dat de gemeente de noodzaak tot of de omvang van de maatwerkvoorziening niet kan vaststellen.

 

Leefeenheid

De leefeenheid waartoe inwoner behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de:

  • a.

    Echtgenoot

  • b.

    Ouders

  • c.

    inwonende kinderen, of

  • d.

    andere huisgenoten waarmee inwoner een gezamenlijke huishouding voert.

 

Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft betekenis in relatie tot ‘andere huisgenoten’. Hiermee is bedoeld om bijvoorbeeld kamerhuurders uit te sluiten of personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

 

Als de inwoner deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de consulent vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.

 

Hoofdverblijf in dezelfde woning

Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de BRP is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het BRP is ingeschreven op het adres van de inwoner is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.

Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één leefeenheid:

  • a.

    zijn de woningen kadastraal gesplitst?

  • b.

    hebben ze een eigen huisnummer?

  • c.

    is er sprake van een huurovereenkomst?

  • d.

    is het mogelijk om huurtoeslag aan te vragen voor de woning?

  • e.

    beschikt de woning over algemeen gebruikelijke voorzieningen?

  • f.

    heeft de woning een eigen toegangsdeur?

 

Echtgenoot

Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • a.

    de geregistreerde partner

  • b.

    de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • c.

    Gezamenlijke huishouding

 

Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

 

De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):

  • a.

    het moet gaan om twee personen;

  • b.

    men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

  • c.

    men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

 

Twee personen

Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Het is wel mogelijk dat als meer dan twee personen in een woning wonen, twee daarvan een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

 

Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, en voeren twee daarvan een gezamenlijke huishouding, dan kan niettemin ten aanzien van de andere huisgenoten ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten t.o.v. de inwoner.

 

Zorg dragen voor elkaar

Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

 

Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.

 

Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

 

Gebruikelijke hulp door kinderen (onder de 18 jaar)

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

 

Verschil met mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleend boven de gebruikelijke hulp uitstijgt. Deze bovengebruikelijke hulp (mantelzorg) kan, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, echter niet verplicht worden.

 

Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?

Geobjectiveerde beperkingen / ontbreken kennis & vaardigheden

Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden. Tenzij de betreffende huisgenoot nog leerbaar is. In dat geval kan er alleen kortdurend ondersteuning toegekend worden, zodat de huisgenoot zich de vaardigheden eigen kan maken.

 

Niet-inwonende kinderen

Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De consulent kan wel met de inwoner bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.

 

Dreigende overbelasting

Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.

 

Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan inwoner te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, kan het college (tijdelijk) een indicatie verstrekken.

 

In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

 

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp. Dit kan alleen anders zijn als de vrijetijdsbesteding noodzakelijk is om niet overbelast te raken. Dit moet altijd in het individuele geval onderzocht worden.

 

Korte levensverwachting

In geval de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

 

Respijtzorg

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich neemt daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet op een andere manier door hem is op te lossen. Het college moet de inwoner met beperkingen dan ondersteunen. Het college beoordeelt de situatie dan alsof de inwoner zonder gebruikelijke hulpverlener woont.

 

Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een inwoner door een mantelzorger.

 

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

 

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

 

Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.

 

Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

 

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.

 

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.

 

Huishoudelijke ondersteuning/schoon en leefbaar huis

De gemeente Vlissingen heeft in artikel 31 van de verordening opgenomen dat ondersteuning gericht op een schoon en leefbaar huis een algemene voorziening is. In uitzonderlijke situaties kan voorkomen dat de algemene voorziening onvoldoende compenserend is. Het college onderzoekt dan of een maatwerkvoorziening ingezet moet worden. Als een maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis ingezet wordt, dan hanteert de gemeente het door HHM ontwikkelde Normenkader Huishoudelijke Hulp 2019, met aanvullende instructie 2022: https://www.hhm.nl/werk/handreiking-normenkader-huishoudelijke-ondersteuning/. Het normenkader is niet van toepassing op was- en strijkservice. Hiervoor wordt het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006 gehanteerd.

Als er sprake is van gebruikelijke hulp wordt geen of minder huishoudelijke ondersteuning toegekend.

 

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke ondersteuning?

 

Volwassene

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

 

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

 

Taken van een 18-23 jarige

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • a.

    schoonhouden van wc en badkamer,

  • b.

    schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer,

  • c.

    wasverzorging,

  • d.

    boodschappen doen,

  • e.

    maaltijd verzorgen,

  • f.

    afwassen en opruimen.

 

Dit betekent dat er wel huishoudelijke ondersteuning kan worden toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen 18-23 jarigen eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

 

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

 

Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

 

Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

 

Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

 

Het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

 

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren kan, indien nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

 

Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

 

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

 

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

 

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die indicatie van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

 

Persoonlijke Verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij persoonlijke verzorging?

Persoonlijke verzorging valt in veel gevallen onder de Zorgverzekeringswet. Gaat het om persoonlijke verzorging die onder de Wmo 2015 valt (geen behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop), dan moet beoordeeld worden of er sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • a.

    gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar,

  • b.

    gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, w.o. inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.

  • c.

    Onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft èn een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

 

 

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.

 

De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

 

Alleen als er gemotiveerd kan worden, in geval van een kortdurende zorgsituatie, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens zorgbehoevende partner kan er alsnog een indicatie voor persoonlijke verzorging worden gegeven.

 

Langdurige situaties

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging ook tussen partners geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.

 

Wanneer de partner voor het deel dat de gebruikelijke hulp overstijgt, een aanvraag indient voor ondersteuning, dient dat te worden opgevat als een signaal dat geen mantelzorg wordt verleend.

 

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

 

Begeleiding

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij begeleiding?

 

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

 

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de inwoner door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding normaal gesproken door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:

  • a.

    Het begeleiden van inwoner bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • b.

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte inwoner werd uitgevoerd.

 

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.

 

 

2. Gebruikelijke hulp in de Jeugdwet

 

Wat is gebruikelijke hulp?

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook voogdijhoudende pleegouders vallen.

 

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. In onze samenleving is het normaal dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht aan hen bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.

 

Het college onderzoekt de zorgbehoefte van een kind mede op basis van de in tabel 1 van deze bijlage opgenomen ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’.

 

Als op basis van tabel 1 is vastgesteld dat er sprake is van gebruikelijke hulp wordt geen voorziening Jeugdwet toegekend.

 

Als op basis van tabel 1 is vastgesteld dat er sprake is van meer dan gebruikelijke hulp wordt niet automatisch een voorziening Jeugdwet toegekend. Van ouders mag ook bovengebruikelijke hulp worden verwacht.

 

Onderscheid kortdurende en langdurige zorg-situatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties .

 

Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

 

Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

 

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

 

Alleen in langdurige zorgsituaties kan daarom sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

 

Beschermende woonomgeving

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van in ieder geval 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders kan tot genoemde leeftijd worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.

 

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In onderstaande tabel zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen.

 

 

Tabel I Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • a.

    hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • b.

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • c.

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • d.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • e.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • f.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • a.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • b.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • c.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • d.

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • e.

    hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • f.

    hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • g.

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • h.

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • i.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • a.

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • b.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • c.

    hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • d.

    hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • e.

    zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • f.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • g.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • h.

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • i.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • a.

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • b.

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • c.

    kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • d.

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • e.

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • f.

    hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • g.

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • h.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • i.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • j.

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

 

Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren:

  • a.

    Leeftijd van de jeugdige

  • b.

    Aard van de zorghandelingen

  • c.

    Frequentie en patroon van de zorghandelingen

  • d.

    Tijdsomvang van de zorghandelingen

 

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.

 

Ad a) Leeftijd van de jeugdige

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

 

Ad b) Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

 

Ad c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

 

Ad d) Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

 

Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang met elkaar worden beoordeeld. En steeds moet gekeken worden naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

Overbelasting

Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur, te weten maximaal drie maanden, zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

 

Persoonlijke verzorging

 

Wat valt onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als er geen sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop (dan betreft het Zorgverzekeringswet). De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

  • a.

    Wassen

  • b.

    aankleden en uitkleden

  • c.

    aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

  • d.

    eten en drinken

  • e.

    toedienen van sondevoeding

  • f.

    zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

  • g.

    naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

  • h.

    wisselen van lig- of zithouding

  • i.

    medicijnen innemen

  • j.

    opmaken van het bed van een bedlegerig kind

  • k.

    reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

  • l.

    schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

 

Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

 

Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

 

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.

 

Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk

Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.

 

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

 

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp.

 

Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar

Als een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder, wordt geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.

 

Begeleiding

 

Wat valt onder begeleiding?

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

 

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in tabel I.

 

Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

  • a.

    het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen.

  • b.

    het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren

  • c.

    ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding.

  • d.

    het overnemen van toezicht op de jeugdige

 

Begeleiding en gebruikelijke hulp

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

 

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

 

Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

Ouders of verzorgers die werken of studeren, blijven gedurende die tijden zelf verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van hun kinderen. Reguliere kinderopvang (waar ook gastouderopvang onder valt) omdat de ouders niet beschikbaar zijn, betreft geen vorm van jeugdhulp. Begeleiding kan dus ook niet worden ingezet met als doel opvang.

De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Verder geldt dat alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang zoals instanties voor kinderopvang die bieden, jeugdhulp kan worden ingezet. Dat betekent dus ook dat wanneer een kind niet bij reguliere opvanginstanties terecht kan, het een verantwoordelijkheid van ouders zelf blijft om op een andere wijze in opvang te voorzien.

 

Begeleiding tijdens onderwijs

Scholen hebben een zorgplicht en moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dit nodig hebben. Extra ondersteuning die primair gericht is op het leerproces en het behalen van onderwijsdoelen, is de verantwoordelijkheid van de school. Ook als deze ondersteuning daarnaast ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling op andere leefgebieden.

Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding daarom onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

 

Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in tabel I.

Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

 

 

 

 

Bijlage 3. PGB-tarieven 2024

 

 

Deze bijlage betreft een uitwerking van artikel 18 en artikel 36 van de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024

 

1. Maximale PGB-tarieven Wmo

 

Ondersteuning

Tarief

Eenheid

Schoon en leefbaar huis en persoonlijke verzorging informeel

1-1-2024 t/m 29-02-2024: €19,80

Uur

 

1-3-2024 t/m 30-09-2024: €20,39

Uur

 

Vanaf 1-10-2024: €20,99

Uur

Schoon en leefbaar huis formeel

€19,70

Uur

Individuele ondersteuning (begeleiding) informeel

1-1-2024 t/m 29-02-2024: €23,23

Uur

 

1-3-2024 t/m 30-09-2024: €23,82

Uur

 

Vanaf 1-10-2024:€24,42

Uur

Reguliere individuele ondersteuning (begeleiding/persoonlijke verzorging) formeel

€54,00

Uur

Specialistische individuele ondersteuning (begeleiding) formeel

€69,60

Uur

Reguliere dagbesteding formeel

€11,94

Uur

Specialistische dagbesteding formeel

€17,69

Uur

Beschermd Wonen Intramuraal inclusief wooncomponent, exclusief dagbesteding

€192,63

Etmaal

Geclusterd Wonen exclusief wooncomponent en exclusief dagbesteding

€98,80

Etmaal

Beschermd Thuis exclusief wooncomponent en exclusief dagbesteding

€83,13

Etmaal

Dagbesteding inclusief vervoer bij Beschermd Wonen, Geclusterd wonen en Beschermd Thuis

€26,89

Etmaal

 

2. Maximale PGB-tarieven Jeugdwet

 

Ondersteuning

Tarief

Eenheid

Persoonlijke verzorging informeel

1-1-2024 t/m 29-02-2024: €19,80

Uur

alinea

1-3-2024 t/m 30-09-2024: €20,39

Uur

alinea

Vanaf 1-10-2024: €20,99

Uur

Persoonlijke verzorging formeel

€53,40

Uur

Individuele begeleiding informeel

1-1-2024 t/m 29-02-2024: €23,23

Uur

alinea

1-3-2024 t/m 30-09-2024: €23,82

Uur

alinea

Vanaf 1-10-2024:€24,42

Uur

Begeleiding formeel

€66,00

Uur

Begeleiding specialistisch formeel

€77,40

Uur

Dagbesteding formeel

€71,56

Dagdeel

Dagbehandeling formeel

€112,11

Dagdeel

Dagbehandeling specialistisch formeel

€161,00

Dagdeel

Vervoer

€32,20

Per keer (retour)

Verblijf inclusief begeleiding

€305,30

Etmaal

Verblijf inclusief behandeling

€380,44

Etmaal

Behandeling Basis GGZ

€130,20

Uur

Behandeling specialistisch GGZ

€136,80

Uur

 

 

 

Vlissingen, 7 mei 2024

Burgemeester en wethouders van Vlissingen,

de secretaris,

drs. R.D.A. Wiskerke

de burgemeester,

drs. A.R.B. van den Tillaar

Naar boven