Gemeenteblad van Vlissingen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vlissingen | Gemeenteblad 2024, 215163 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vlissingen | Gemeenteblad 2024, 215163 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlissingen 2024
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,
Gelet op de artikelen 8, 12, 13, 16, 18,19, 26, 27, 34, 36, 38, 40 en 45 van de Verordening Jeugd en Wmo Vlissingen 2024;
Gehoord het advies van de Adviesraad Wmo en Jeugd Vlissingen d.d. 25 maart 2024
Vast te stellen de navolgende Nadere regels Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024
Hoofdstuk 1 Nadere regels jeugdhulp
Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024 of de Algemene wet bestuursrecht.
Paragraaf 1 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Artikel 1.2 Identificatieplicht
De wet vereist dat het college de identiteit van een jeugdige vaststelt. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De jeugdige toont bijvoorbeeld zijn rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een document in het kader van het Gemeenschapsrecht.
Ook reisdocumenten voor vreemdelingen kunnen een geldig identiteitsbewijs zijn. Het gaat dan om documenten in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt wie de vreemdeling is en wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Dit laatste is belangrijk omdat een vreemdeling slechts in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening als hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet. Op (de achterkant van) het verblijfsdocument staat vermeld op welke grondslag de vreemdeling in Nederland verblijft. Op die eis van rechtmatig verblijf geldt één uitzondering. Bij (eventuele) opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van de betrokkene als gevolg van huiselijk geweld geldt dit niet.
Indien de jeugdige niet feitelijk verblijft op de plek waar hij staat ingeschreven dan moet worden gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige. Het college beoordeelt aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waar de jeugdige woonplaats heeft. Er moet worden gekeken waar het centrale leven van de jeugdige zich afspeelt, zoals het sociale leven en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen.
Indien het college de gestelde termijn niet kan halen, wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn verstrijkt. In deze kennisgeving wordt de reden voor de vertraging uiteengezet, en wordt aangegeven wanneer de beschikking naar verwachting zal worden genomen.
Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Participatiewet, passend onderwijs, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet langdurige zorg, de Leerplichtwet, de Zorgverzekeringswet en de Wet Publieke Gezondheid) aan de orde.
Artikel 1.6 Verslag/ondersteuningsplan
Artikel 1.7 Start van de aanvraagprocedure
De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden. Jeugdhulp moet bereikbaar en beschikbaar zijn in crisissituaties, zodat direct de juiste jeugdhulp wordt ingezet. Ook moet het college zorgen voor een deskundige toeleiding naar en advisering over het inzetten van de individuele voorzieningen, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouders met de gegeven informatie en het advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige en/of zijn ouders. De consulent van de toegang neemt hierover een besluit en heeft daarin de doorslaggevende stem.
Artikel 1.8 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
In het onderzoek is er aandacht voor de onderwerpen die genoemd zijn in artikel 12 eerste lid van de Verordening. Daarnaast wordt het onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de stappen van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:1477):
vaststellen welke vormen en hoeveelheid van ondersteuning, hulp en zorg vereist zijn voor de minderjarige, met inachtneming van zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, om een gezonde en veilige opvoeding te ervaren, zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaamheid te bereiken en actief deel te nemen aan de samenleving;
Indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. De jeugdige en/of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het ondersteuningsplan te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats van, maar worden aan het verslag toegevoegd.
Paragraaf 2 Criteria voor individuele voorzieningen
Artikel 1.9 Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
Indien voldaan wordt aan de criteria zoals genoemd onder lid 1 a t/m d, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt. Als ouder(s) en klantondersteuner het met elkaar oneens zijn, heeft de consulent van de toegang de doorslaggevende stem.
Artikel 1.10 Gebruikelijke hulp
De beoordeling van of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt uitgevoerd aan de hand van de richtlijn zoals vermeld in bijlage 2.
Artikel 1.11 Bovengebruikelijke hulp van ouders
Bovengebruikelijke hulp van ouders doet zich voor in situaties waarin ondersteuning nodig is voor een kind in een chronische situatie. Het betreft langdurige hulp waarvan wordt verwacht dat deze langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het kan vanaf het begin duidelijk zijn dat er sprake is van een langdurige zorgsituatie, en er hoeft dus niet eerst drie maanden te worden afgewacht voordat het college jeugdhulp kan inzetten.
Artikel 1.12 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Het college zet geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in, indien een (mogelijke) voorziening op grond van een andere wettelijke regeling voorrang heeft en daadwerkelijk kan worden ingezet. Voorbeelden van wetgeving die voorrang hebben op de Jeugdwet zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Begeleiding van kinderen met problemen op school is de verantwoordelijkheid van school eventueel met toepassing van de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties wanneer de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet aan de orde zijn. De consulent treedt, voordat een voorziening wordt ingezet, in overleg met school en ouders en jeugdige.
Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, en de begeleiding niet valt onder de door de zorgverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet aan de orde zijn.
Om een goede overgang van jeugdhulp naar een voorziening in het volwassen domein te realiseren, zijn aanbieders van jeugdhulp verplicht om contact op te nemen met de gemeentelijk toegang wanneer hun cliënten 17 jaar oud worden en het de verwachting is dat zij na hun 18de nog steeds ondersteuning nodig hebben.
Paragraaf 3 Nadere regels met betrekking tot vervoer
Artikel 1.15 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding
Een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening op basis van de Jeugdwet naar een locatie, waar de meest doelmatige jeugdzorg wordt geboden, als:
Artikel 1.17 Passende vervoersvoorziening
De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:
kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief conform de onbelaste reiskostenvergoeding zoals gehanteerd door de Belastingdienst, van toepassing op het aantal km bij meer dan 6 km enkele reis;
Paragraaf 4 Nadere regels met betrekking tot overige individuele voorzieningen
Artikel 1.18 Persoonlijke verzorging
Het college hanteert de volgende uitzonderingen bij persoonlijke verzorging:
als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijk zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal niet bieden.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang: de reguliere opvang/zorg die instanties voor kinderopvang bieden is gebruikelijk zorg. Alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs: de school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijk zorg op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.
Artikel 1.20 Behandeling en diagnose van Ernstige Dyslexie
Artikel 1.22 Jeugdhulp ambulant
Ambulante behandeling van de in lid 1 sub c genoemde problematieken is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen, normaliseren of stabiliseren van psychische of psychiatrische aandoeningen bij jeugdigen, en wordt alleen verstrekt als sprake is van een DSM-benoemde stoornis of sterk vermoeden daarvan.
Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a tot en met c genoemde problematieken gedurende onderwijstijd vindt alleen plaats:
als hierover afstemming heeft plaatsgevonden tussen de jeugdige en/of zijn ouders, het regionaal bureau leerplicht, het samenwerkingsverband passend onderwijs van de school waar de jeugdige staat ingeschreven en het college, mits de behandeling gericht is op het kunnen of kunnen blijven volgen van onderwijs.
Artikel 1.23 Gesloten jeugdhulp
Een verzoek om gesloten jeugdhulp kan op verschillende manieren binnenkomen bij de gemeente, maar altijd met instemming van de ouder met gezag. De casus(proces)-regisseur bespreekt een verzoek om gesloten jeugdhulp altijd met de gedragswetenschapper. Zij analyseren en beoordelen de noodzaak en mogelijkheden tot gesloten jeugdhulp met instemming van de ouder met gezag.
Hoofdstuk 2 nadere regels maatschappelijke ondersteuning
Paragraaf 1: Algemene bepalingen
Artikel 2.1. Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024 (de verordening) of de Algemene wet bestuursrecht. Daar waar in de verordening “cliënt” wordt gebruikt, wordt in hoofdstuk 2 van deze nadere regels gekozen om dit te wijzigen in “inwoner”.
Paragraaf 3. Melding en onderzoek
Artikel 2.3 Identificatieplicht
De wet vereist dat het college de identiteit van een inwoner vaststelt. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De inwoner toont bijvoorbeeld zijn rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een document in het kader van het Gemeenschapsrecht.
Ook reisdocumenten voor vreemdelingen kunnen een geldig identiteitsbewijs zijn. Het gaat dan om documenten in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt wie de vreemdeling is en wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Dit laatste is belangrijk omdat een vreemdeling slechts in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening als hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet. Op (de achterkant van) het verblijfsdocument staat vermeld op welke grondslag de vreemdeling in Nederland verblijft. Op die eis van rechtmatig verblijf geldt één uitzondering. Bij (eventuele) opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van de betrokkene als gevolg van huiselijk geweld geldt dit niet.
Indien de inwoner niet feitelijk verblijft op de plek waar hij staat ingeschreven dan moet worden gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de inwoner. Het college beoordeelt aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waar de inwoner woonplaats heeft. Er moet worden gekeken waar het centrale leven van de inwoner zich afspeelt, zoals het sociale leven en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen.
Artikel 2.7 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte gebeurt volgens de criteria zoals benoemd in artikel 27 van de verordening. Als de ondersteuningsbehoefte is vastgesteld kan er een keuze worden gemaakt in de vorm van de voorziening, bestaande uit zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (pgb). Sommige voorzieningen kunnen worden versterkt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
De consulent kan te allen tijde, in het belang van het onderzoek, een reden hebben om de inwoner (ook) alleen te spreken, bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat de aanwezige derde(n) ongeoorloofde druk of invloed uitoefent op de inwoner, bijvoorbeeld om bepaalde dienstverlening al dan niet te betrekken.
Om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige. Eén van de deskundigen die kan worden ingeschakeld is een medisch adviseur (keuringsarts) om de beperkingen vast te stellen. Het college beoordeelt op basis van het advies of het inzetten van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Het college verstaat onder eigen kracht de mogelijkheid binnen het vermogen van de inwoner om zelf een oplossing te vinden voor het verbeteren van zijn situatie. Hieronder valt het beroep doen op familie en vrienden voordat de inwoner bij de gemeente een aanvraag indient voor ondersteuning. De inwoner zal zich in hoge mate moeten inspannen om oplossingen te vinden om zelf in zijn ondersteuningsbehoefte te voorzien.
Wat iemand op eigen kracht kan is voor iedereen verschillend en is afhankelijk van de situatie van de inwoner. De beperkingen en leerbaarheid van de persoon zijn bepalend voor de mate waarin een inwoner zelf in zijn ondersteuningsvraag kan (gaan) voorzien, net als de grootte van het sociale netwerk van de inwoner.
Een beroep op eigen kracht kan al van belang zijn voordat de inwoner beperkingen ondervindt. Er wordt verwacht dat de inwoner anticipeert op een levensfase waarin beperkingen niet ongebruikelijk meer zijn. Eenieder kan zich voorbereiden op wat hoort bij ouder worden, zoals het kleiner gaan wonen bij het vertrek van de kinderen, wonen in de nabijheid van winkels en gemaksdiensten of een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit.
Artikel 2.9 Algemeen gebruikelijke voorziening
Artikel 2.10 Gebruikelijke hulp
De beoordeling van of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt uitgevoerd aan de hand van de richtlijn zoals vermeld in Bijlage 2.
Artikel 2.12 Ondersteuningsplan/ Gespreksverslag
Indien het college de gestelde termijn niet kan halen, wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de oorspronkelijke termijn verstrijkt. In deze kennisgeving wordt de reden voor de vertraging uiteengezet, en wordt aangegeven wanneer de beschikking naar verwachting zal worden genomen.
Paragraaf 4 Financiële tegemoetkoming
Artikel 2.14 Financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten
De gemeente zal in elke individuele situatie onderzoeken of:
de noodzaak voor verhuizing het gevolg is van een eerdere verhuizing naar een voor de inwoner reeds ongeschikte woning of een woning waarvan destijds reeds te voorzien was dat deze binnen afzienbare tijd niet meer geschikt zou zijn (inadequate verhuizing in het verleden). Er wordt dan geen tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering verstrekt;
de inwoner in de afgelopen 7 jaar kosten heeft gemaakt voor stoffering in de oude woning. Indien dit niet het geval is, wordt stoffering in de nieuwe woning gelet op de afschrijvingsduur als algemeen gebruikelijke kosten beschouwd. Een financiële tegemoetkoming voor stoffering wordt dan niet verstrekt;
Hoofdstuk 3 Nadere regels voor persoonsgebonden budget (pgb)
De voorwaarden voor verstrekking van een pgb staan in de Jeugdwet (artikel 8.1.1), Wmo 2015 (artikel 2.3.6) en artikel 16 (Jeugd) en artikel 34 (Wmo) van de Verordening. Als een jeugdige, zijn ouders of een inwoner in aanmerking wenst te komen voor een pgb, wordt hij in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de voorwaarden verbonden aan het pgb en de gevolgen van die keuze. Vervolgens onderzoekt de consulent of aan deze voorwaarden wordt voldaan. De jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt dient hiervoor altijd een budgetplan in.
Een pgb is een bedrag dat de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt van de gemeente krijgt om zelf jeugdhulp of ondersteuning in te kopen. De jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt kan zelf een aanbieder uitkiezen van wie hij jeugdhulp of ondersteuning wil ontvangen.
Er zijn drie voorwaarden waaraan een de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:
de in te kopen jeugdhulp of ondersteuning moet volgens het college van goede kwaliteit zijn. Dit betekent dat de hulp van goed niveau is, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige, zijn ouders of een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt. De hulp die wordt verleend en de doelstellingen daarvan dienen in lijn te zijn met de hulpbehoefte en doelstellingen zoals vastgelegd in het gespreks- en onderzoeksverslag.
Het college zal beoordelen of de jeugdige, een inwoner die een maatwerkvoorziening via een pgb ontvangt of diens pgb-beheerder voldoende bekwaam is om het pgb te beheren. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft 10 vaardigheidspunten opgesteld voor het beheren van het pgb. Degene die het pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen:
Als één of meerdere van de bovenstaande situaties zich voordoet kan dat een reden zijn om het pgb te weigeren. Dat is het geval als gevolg van één van deze factoren de aanvrager – ook met hulp van een pgb-beheerder zoals genoemd in artikel 3.6 – niet in staat is om de taken verbonden aan het pgb op de juiste manier uit te kunnen voeren. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is omdat de taken niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd, waardoor het pgb wordt geweigerd.
Artikel 3.4 Kwaliteitseisen jeugd
Artikel 3.5 Kwaliteitseisen Wmo
Het college moet de kwaliteit van informele hulp beoordelen:
het college moet vaststellen of professionele hulp noodzakelijk is, gezien de specifieke problematiek, of dat informele hulp vanuit het sociaal netwerk voldoende is. Dit vereist een onderzoek naar de benodigde hulp, waarbij de meerderjarigheid, belasting van de informele hulpverlener, en capaciteit om ondersteuning te bieden worden meegenomen.
Artikel 3.6 Pgb beheerd door een vertegenwoordiger (pgb-beheerder)
Het college verbindt de volgende eisen aan het beheren van pgb door een vertegenwoordiger:
de vertegenwoordiger dient nabijheid tot de hulpbehoevende te hebben, wat betekent dat hij of zij in staat is om de belangen van de hulpbehoevende te behartigen door inzicht te hebben in diens wensen, behoeften, ontwikkeling, en inzicht te hebben in de feitelijke zorglevering om zo aansturing en bijsturing mogelijk te maken. Daarnaast dient er met enige regelmaat (fysiek) contact te zijn tussen de vertegenwoordiger en hulpbehoevende;
Artikel 3.7 Pgb in het buitenland
Bij een verblijf van de jeugdige langer dan vier weken in het buitenland en bij inkoop van jeugdhulpaanbieders die niet onder de Nederlandse belastingwetgeving vallen, verlaagt het college het pgb voor de gehele periode dat de pgb-beheerder in het buitenland verblijft, op grond van de voor dat land geldende aanvaarbaarheidspercentages zoals vastgesteld door het Zorginstituut Nederland.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige, zijn ouders en een inwoner afwijken van de bepalingen van deze nadere regels indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Bijlage 1: Normtijden persoonlijke verzorging aan jeugdige in de thuissituatie
De gemeente kent de volgende normtijden voor hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)/persoonlijke zorg van de jeugdige in de thuissituatie. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).
Bron: CIZ Indicatiewijzer – Toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014
Bijlage 2. Richtlijn gebruikelijke hulp gemeente Vlissingen
1. Gebruikelijke hulp in de Wmo 2015
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. Volgens de regering is het op dit moment in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.
Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?
De leefeenheid van de inwoner die een beroep doet op ondersteuning is primair verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent bijvoorbeeld dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De huisgenoten moeten meewerken aan het onderzoek dat noodzakelijk is om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij moeten de huisgenoten alles aangeven wat van belang kan zijn voor het onderzoek. Doen zij dit niet, dan kan dat inhouden dat de gemeente de noodzaak tot of de omvang van de maatwerkvoorziening niet kan vaststellen.
De leefeenheid waartoe inwoner behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de:
Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft betekenis in relatie tot ‘andere huisgenoten’. Hiermee is bedoeld om bijvoorbeeld kamerhuurders uit te sluiten of personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.
Als de inwoner deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de consulent vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.
Hoofdverblijf in dezelfde woning
Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de BRP is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het BRP is ingeschreven op het adres van de inwoner is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.
Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één leefeenheid:
Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):
Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):
Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Het is wel mogelijk dat als meer dan twee personen in een woning wonen, twee daarvan een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, en voeren twee daarvan een gezamenlijke huishouding, dan kan niettemin ten aanzien van de andere huisgenoten ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten t.o.v. de inwoner.
Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.
Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.
Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.
Gebruikelijke hulp door kinderen (onder de 18 jaar)
Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleend boven de gebruikelijke hulp uitstijgt. Deze bovengebruikelijke hulp (mantelzorg) kan, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, echter niet verplicht worden.
Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?
Geobjectiveerde beperkingen / ontbreken kennis & vaardigheden
Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden. Tenzij de betreffende huisgenoot nog leerbaar is. In dat geval kan er alleen kortdurend ondersteuning toegekend worden, zodat de huisgenoot zich de vaardigheden eigen kan maken.
Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De consulent kan wel met de inwoner bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.
Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan inwoner te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, kan het college (tijdelijk) een indicatie verstrekken.
In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp. Dit kan alleen anders zijn als de vrijetijdsbesteding noodzakelijk is om niet overbelast te raken. Dit moet altijd in het individuele geval onderzocht worden.
In geval de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich neemt daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet op een andere manier door hem is op te lossen. Het college moet de inwoner met beperkingen dan ondersteunen. Het college beoordeelt de situatie dan alsof de inwoner zonder gebruikelijke hulpverlener woont.
Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een inwoner door een mantelzorger.
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.
Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.
Opvang en verzorging van kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.
Huishoudelijke ondersteuning/schoon en leefbaar huis
De gemeente Vlissingen heeft in artikel 31 van de verordening opgenomen dat ondersteuning gericht op een schoon en leefbaar huis een algemene voorziening is. In uitzonderlijke situaties kan voorkomen dat de algemene voorziening onvoldoende compenserend is. Het college onderzoekt dan of een maatwerkvoorziening ingezet moet worden. Als een maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis ingezet wordt, dan hanteert de gemeente het door HHM ontwikkelde Normenkader Huishoudelijke Hulp 2019, met aanvullende instructie 2022: https://www.hhm.nl/werk/handreiking-normenkader-huishoudelijke-ondersteuning/. Het normenkader is niet van toepassing op was- en strijkservice. Hiervoor wordt het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006 gehanteerd.
Als er sprake is van gebruikelijke hulp wordt geen of minder huishoudelijke ondersteuning toegekend.
Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke ondersteuning?
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
Dit betekent dat er wel huishoudelijke ondersteuning kan worden toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen 18-23 jarigen eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren kan, indien nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.
Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.
Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die indicatie van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij persoonlijke verzorging?
Persoonlijke verzorging valt in veel gevallen onder de Zorgverzekeringswet. Gaat het om persoonlijke verzorging die onder de Wmo 2015 valt (geen behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop), dan moet beoordeeld worden of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Van belang is onderscheid te maken tussen:
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.
De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.
Alleen als er gemotiveerd kan worden, in geval van een kortdurende zorgsituatie, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens zorgbehoevende partner kan er alsnog een indicatie voor persoonlijke verzorging worden gegeven.
Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging ook tussen partners geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.
Wanneer de partner voor het deel dat de gebruikelijke hulp overstijgt, een aanvraag indient voor ondersteuning, dient dat te worden opgevat als een signaal dat geen mantelzorg wordt verleend.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij begeleiding?
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de inwoner door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding normaal gesproken door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.
2. Gebruikelijke hulp in de Jeugdwet
Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook voogdijhoudende pleegouders vallen.
Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. In onze samenleving is het normaal dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht aan hen bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.
Het college onderzoekt de zorgbehoefte van een kind mede op basis van de in tabel 1 van deze bijlage opgenomen ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’.
Als op basis van tabel 1 is vastgesteld dat er sprake is van gebruikelijke hulp wordt geen voorziening Jeugdwet toegekend.
Als op basis van tabel 1 is vastgesteld dat er sprake is van meer dan gebruikelijke hulp wordt niet automatisch een voorziening Jeugdwet toegekend. Van ouders mag ook bovengebruikelijke hulp worden verwacht.
Onderscheid kortdurende en langdurige zorg-situatie
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties .
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.
In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.
Alleen in langdurige zorgsituaties kan daarom sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van in ieder geval 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders kan tot genoemde leeftijd worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.
Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In onderstaande tabel zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen.
Tabel I Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel
Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp
Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren:
Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.
Ad a) Leeftijd van de jeugdige
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Ad b) Aard van de zorghandelingen
Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
Ad c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Ad d) Tijdsomvang van de zorghandelingen
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang met elkaar worden beoordeeld. En steeds moet gekeken worden naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur, te weten maximaal drie maanden, zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Wat valt onder persoonlijke verzorging?
Jeugdhulp omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als er geen sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop (dan betreft het Zorgverzekeringswet). De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.
Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):
Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.
Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp
Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.
De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk
Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.
Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp.
Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar
Als een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder, wordt geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.
Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.
Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in tabel I.
Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:
Begeleiding en gebruikelijke hulp
Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.
De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.
Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers
Ouders of verzorgers die werken of studeren, blijven gedurende die tijden zelf verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van hun kinderen. Reguliere kinderopvang (waar ook gastouderopvang onder valt) omdat de ouders niet beschikbaar zijn, betreft geen vorm van jeugdhulp. Begeleiding kan dus ook niet worden ingezet met als doel opvang.
De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Verder geldt dat alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang zoals instanties voor kinderopvang die bieden, jeugdhulp kan worden ingezet. Dat betekent dus ook dat wanneer een kind niet bij reguliere opvanginstanties terecht kan, het een verantwoordelijkheid van ouders zelf blijft om op een andere wijze in opvang te voorzien.
Scholen hebben een zorgplicht en moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dit nodig hebben. Extra ondersteuning die primair gericht is op het leerproces en het behalen van onderwijsdoelen, is de verantwoordelijkheid van de school. Ook als deze ondersteuning daarnaast ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling op andere leefgebieden.
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding daarom onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.
Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in tabel I.
Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Deze bijlage betreft een uitwerking van artikel 18 en artikel 36 van de Integrale verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlissingen 2024
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-215163.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.