Nota bodembeheer Regio Twente "Twents beleid veur oale groond 2.1"

Nijverdal, 5 maart 2024, kenmerk 2023-027615

 

De raad van de gemeente Hellendoorn;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2024;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

Nota bodembeheer Regio Twente "Twents beleid veur oale groond 2.1"

 

Samenvatting 

Op 1 juli 2008 is het hoofdstuk Grond en baggerspecie voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Dit was in Twente aanleiding om samen te werken bij het opstellen van nieuw beleid voor ontgraven en toepassen van grond. Resultaat van deze samenwerking was in 2010 een uniforme bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer Twents beleid veur oale groond. De deelnemende gemeenten zijn in 2017 een stap verder gegaan door één bodemkwaliteitskaart met een bijbehorende nota bodembeheer voor het gehele Twentse grondgebied op te stellen (versie 2.0). Hiermee is uitvoering gegeven aan de wens te komen tot een verdere uniformering en vereenvoudiging van het beleid voor ontgraven en toepassen van grond.

In 2020 zijn aanvullend op de bestaande kaart en nota een bodemkwaliteitskaart PFAS en beleidsregels PFAS opgesteld.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is besloten een versie 2.1 van de nota te maken om de nota aan te laten sluiten bij de Omgevingswet. Daarnaast heeft in 2022 een evaluatie van de nota plaatsgevonden, waarvan de resultaten zijn verwerkt in deze versie. De resultaten van de evaluatie hebben vooral geleid tot een aantal redactionele aanpassingen, zodat teksten eenduidiger en meer duidelijk zouden zijn.

De versie 2.1 is grotendeels beleidsneutraal ten opzichte van de versie 2.0. Onderstaand zijn de punten aangegeven waar wel een beleidsaanpassing voor geldt.

  • Toepassen grond klasse wonen (incl. PFAS) in niet gezoneerde gebieden (binnenstad Oldenzaal, Delden, Ootmarsum);

  • Aangeven hergebruiksmogelijkheden ondergrond > 2,0 m-mv;

  • Verwijderen verplichte actualisatietermijn bodemkwaliteitskaart.

De PFAS beleidsregels, die in 2020 zijn opgesteld, zijn in deze nota verwerkt. Met de vaststelling van onderhavige nota vervalt daarmee de notitie Beleidsregels PFAS regiogemeenten Twente, Tauw, N001-1272743ODR-V03-srb-NL, d.d. 28 mei 2020.

Met de vaststelling van versie 2.1 van de nota vervalt de geldigheid van de nota bodembeheer versie 2.0.

 

Uniforme bodemkwaliteitsklassen

De deelnemende gemeenten hebben net als het bestaande beleid weer gekozen voor gebiedsspecifiek beleid. Dit maakt het mogelijk om voor het gehele grondgebied (uniforme) bodemkwaliteitsklassen en gebiedsgerichte normen (lokale maximale waarden) vast te stellen. Omdat de deelnemende gemeenten dezelfde bodemkwaliteitskaart met bijbehorende nota bodembeheer vaststellen, ontstaat één beleid voor het gehele grondgebied. Deze verdere uniformering en vereenvoudiging gaat niet ten koste van het oorspronkelijke uitgangspunt: behoud van de goede bodemkwaliteit in Twente.

 

Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

De regionale bodemkwaliteitskaart is een bewijsmiddel om binnen het grondgebied van Twente grond te mogen ontgraven en toe te passen. Als sprake is van een verdachte locatie mag de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als bewijsmiddel. Dan moet een ander bewijsmiddel worden aangeleverd waaruit de bodemkwaliteit van de grond blijkt. Bijvoorbeeld een partijkeuring. Voor grootschalige toepassingen, zoals een geluidwal, zijn algemene regels opgenomen in artikel 4.1274 en 4.1275 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL). De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart zijn hier niet op van toepassing.

De regionale bodemkwaliteitskaart is geldig voor het aangewezen bodembeheergebied. Dit betreft bijna het totale gemeentelijke grondgebied in Twente. Ook enkele zandvangen en waterlopen van de Regge en de Dinkel maken hiervan onderdeel uit. Door dit grote toepassingsgebied zijn er veel afzetmogelijkheden voor partijen grond zonder dat extra kosten hoeven te worden gemaakt voor bodemonderzoek en partijkeuringen. Wel moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de nota bodembeheer.

 

Regionale bodemkwaliteitsklassen

De bodemkwaliteit van het grondgebied in Twente is in de volgende klassen ingedeeld:

  • 1.

    AW2000;

  • 2.

    Wonen;

  • 3.

    Gebiedsgericht.

Grond uit de gebieden met klasse AW2000 is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de klasse Wonen geldt dat de kwaliteit van de bodem uit deze klasse minder is dan die uit de klasse AW2000, maar wel geschikt voor wonen en/of recreëren. Grond uit de klasse Wonen mag niet worden toegepast in een gebied met de klasse AW2000. Zo wordt de goede bodemkwaliteit in deze AW2000-gebieden behouden.

De klasse Gebiedsgericht geeft de deelnemende gemeenten de mogelijkheid om voor bepaalde gebieden eigen bodemkwaliteitsnormen vast te stellen. Vaak is dit een gevolg van intensief gebruik van een gebied (bijvoorbeeld het centrumgebied) of de aanwezigheid van specifieke bodemverontreinigende stoffen (als gevolg van industrie in het verleden) in een gebied. Uitwisseling van partijen grond uit deze gebieden is aan strikte voorwaarden verbonden. Op de ontgravingskaarten staan twee gebieden ‘gebiedsgericht’ aangegeven met de kwaliteitsklasse ‘industrie’.

 

Bevoegdheden

De gemeenteraad is bevoegd tot het vaststellen van lokale maximale waarden voor het grondgebied van zijn gemeente. Voor een goede en adequate uitvoering van het beleid hebben de gemeenteraden een aantal bevoegdheden gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    het (fysiek) aanpassen van de bodemkwaliteitskaart nadat de gemeenteraad voor een gebied van de gemeente gewijzigde lokale maximale waarden heeft vastgesteld; en

  • -

    het vaststellen van checklisten.

     

Monitoren en evalueren

Om te waarborgen dat het beleid voldoet aan de praktijk en aan nieuwe ontwikkelingen monitoren de gemeenten het beleid periodiek. De nota bodembeheer geeft aan hoe dit gebeurt en welke onderwerpen worden gemonitord. Resultaten van deze monitoring kunnen eventueel leiden tot aanpassingen van het beleid.

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

In 2009 startten we binnen Twente met de opstelling van regionaal beleid voor het ontgraven en toepassen van grond. Resultaat hiervan was de nota bodembeheer 'Twents beleid veur oale groond'. In de jaren erna hebben diverse gemeenten binnen onze regio dit beleid vastgesteld. In 2017 is het beleid geactualiseerd hetgeen heeft geleid tot de nota bodembeheer versie 2.0. Hierin staat hoe wij omgaan met het ontgraven en toepassen van grond in Twente.

In 2022 heeft een evaluatie van de nota bodembeheer plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot versie 2.1 van de nota bodembeheer. De versie 2.1 is grotendeels beleidsneutraal ten opzichte van de versie 2.0. Onderstaand zijn de punten aangegeven waar wel een beleidsaanpassing voor geldt:

  • Toepassen grond klasse wonen in niet gezoneerde gebieden (binnenstad Oldenzaal, Delden, Ootmarsum);

  • Aangeven hergebruiksmogelijkheden ondergrond > 2,0 m-mv;

  • Verwijderen verplichte actualisatietermijn bodemkwaliteitskaart.

De PFAS beleidsregels, die in 2020 zijn opgesteld, zijn in deze nota verwerkt. Met de vaststelling van onderhavige nota vervalt daarmee de notitie Beleidsregels PFAS regiogemeenten Twente, Tauw, N001-1272743ODR-V03-srb-NL, d.d. 28 mei 2020.

Met de vaststelling van versie 2.1 van de nota vervalt de geldigheid van de nota bodembeheer versie 2.0.

In versie 2.1 is de nota ook aangepast, zodat deze aansluit bij de Omgevingswet. Het regionale bodembeleid kan hierdoor (vrijwel) ongewijzigd doorgang vinden. Een deel van de regelgeving uit versie 2.0 is via het overgangsrecht gelijkgesteld aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit geldt voor het gebiedsspecifiek beleid (artikel 44 Besluit bodemkwaliteit) en de bodemfunctiekaart (artikel 55 Besluit bodemkwaliteit). De overige delen van de nota bodembeheer gaan niet automatisch over en zullen als aparte beleidsregel opnieuw vastgesteld moeten worden. In deze nota bodembeheer zijn de paragrafen die dit betreffen voorzien van de toevoeging: (beleidsregel).

Uiteindelijk zal de bodemregelgeving, voor zover dit geen landelijk beleid is, per gemeente worden opgenomen in het omgevingsplan en zal daarmee de werkingskracht van deze nota bodembeheer komen te vervallen.

 

1.1 Doel en reikwijdte

Deze nota bodembeheer bevat de voorwaarden die gelden voor het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie binnen het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Deze nota bodembeheer heeft geen betrekking op het toepassen van bouwstoffen. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL)

Ook thema's zoals archeologie, ontplofbare oorlogsresten, flora en fauna vallen buiten het bereik van deze nota bodembeheer. Hiervoor verwijzen wij naar de daarvoor opgestelde wet- en regelgeving.

 

1.2 Leeswijzer

Het eerstvolgende hoofdstuk gaat in op de achtergronden van deze nota bodembeheer. Aansluitend komt het wettelijke kader aan de orde.

In hoofdstuk 4 leest u over de beleidsmatige keuze die wij hebben gemaakt. Het daaropvolgende hoofdstuk richt zich op het instrument bodemkwaliteitskaart. Ook komt in dit hoofdstuk de bodemkwaliteitskaart als wettig bewijsmiddel aan de orde.

Hoofdstuk 6 gaat in op de bodemkwaliteitsklassen. Tenslotte besteden we in hoofdstuk 7 aandacht aan handhaving, de bevoegdheden van de gemeenteraad en het college, en gaan we in op monitoring en evaluatie van het beleid.

 

HOOFDSTUK 2 ACHTERGROND

Dit hoofdstuk gaat kort in op de samenwerking tussen de gemeenten. Ook komen de uitgangspunten van deze nota bodembeheer aan de orde.

 

2.1 Betrokken organisaties

Alle Twentse gemeenten werkten samen aan de totstandkoming van deze nota bodembeheer. Ten opzichte van 2010 is het aantal deelnemende gemeenten toegenomen.

Het gaat om de volgende organisaties:

  • -

    gemeente Almelo;

  • -

    gemeente Borne;

  • -

    gemeente Dinkelland (Noaberkracht);

  • -

    gemeente Enschede;

  • -

    gemeente Haaksbergen;

  • -

    gemeente Hellendoorn;

  • -

    gemeente Hengelo;

  • -

    gemeente Hof van Twente;

  • -

    gemeente Losser;

  • -

    gemeente Oldenzaal;

  • -

    gemeente Rijssen-Holten;

  • -

    gemeente Tubbergen (Noaberkracht);

  • -

    gemeente Twenterand;

  • -

    gemeente Wierden.

Ook het waterschap Vechtstromen was betrokken bij het opstellen van deze nota bodembeheer.

 

2.2 Uniformiteit en duurzaamheid

In 2010 golden de volgende beleidsuitgangspunten:

  • -

    de regels en voorwaarden voor bodembeheer in Twente moeten zo uniform mogelijk zijn;

  • -

    de kosten voor het ontgraven en toepassen van grond tussen de gemeenten moeten zo laag mogelijk zijn; en

  • -

    er moet duurzaam worden omgegaan met de bodem en vrijkomende grond in Twente.

Deze uitgangspunten zijn bij het opstellen van de nota bodembeheer versies 2.0 en 2.1 onveranderd gebleven. Wel zijn we in 2018 een stap verder gegaan. In 2010 spraken we de intentie uit om met elkaar te komen tot één nota bodembeheer in de toekomst. Dit draagt namelijk niet alleen bij aan een verdere uniformering, maar leidt ook tot kostenbesparing voor de deelnemende gemeenten en de organisaties die in de praktijk werken met partijen grond. Met deze nota bodembeheer lossen wij onze intentie in: één nota bodembeheer en één bodemkwaliteitskaart voor alle gemeenten in Twente.

 

2.3 Monitoring bestaand beleid

De bodemkwaliteitskaart, de nota bodembeheer 2010 en versie 2.0 (januari 2019) van deze nota bodembeheer hebben wij tussentijds gemonitord. Dit hebben we op diverse manieren gedaan. Enerzijds door partijen grond te registreren en anderzijds door signalen uit de praktijk op te pikken en vast te leggen. Deze resultaten en ervaringen hebben wij betrokken bij het opstellen van de nu voorliggende versie 2.1 van de nota bodembeheer. Al in versie 2.0 (januari 2019) hebben we een verdere vereenvoudiging van het beleid door kunnen voeren (terugbrengen van het aantal bodemkwaliteitsklassen) en geconstateerd dat het bestaande niveau van bescherming van de bodem voortgezet moet worden. Deze uitgangspunten vormen een rode draad binnen het geactualiseerde beleid.

 

2.4 Inspraak

Deze nota bodembeheer versie 2.1 heeft op grond van het Besluit bodemkwaliteit voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

 

HOOFDSTUK 3 WETTELIJK KADER

Het BAL bevat regels voor het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie (bodembeheer). De kwaliteitseisen voor bedrijven die grond ontgraven en toepassen zijn beschreven in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit. Deze kwaliteitseisen komen verder niet meer aan de orde in deze nota bodembeheer.

 

Het beleid in onderhavige nota is vastgesteld onder het Besluit bodemkwaliteit zoals dat van kracht was voor inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 en via overgangsrecht gelijk gesteld aan het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Daar waar het overgangsrecht in deze nota niet van toepassing is, is dit tekstueel aangegeven door middel van de toevoeging: (beleidsregel).

 

Het Besluit bodemkwaliteit biedt gemeenten twee mogelijkheden voor het vaststellen van beleid:

  • 1.

    generiek beleid; of

  • 2.

    gebiedsspecifiek beleid.

 

3.1 Generiek beleid

Als een gemeente kiest voor generiek beleid dan gelden de landelijk vastgestelde bodemkwaliteitsnormen voor deze gemeente. De gemeente heeft dan niet de mogelijkheid om eigen normen vast te stellen. Wij kiezen hier wel voor. Daarom is het generieke beleid niet van toepassing. Een verdere bespreking van dit beleid laten wij hier dan ook achterwege.

 

3.2 Gebiedsspecifiek beleid

Gebiedsspecifiek beleid maakt het voor gemeenten mogelijk om eigen beleidskeuzes te maken op het gebied van bodembeheer. Door rekening te houden met gebiedsspecifieke kenmerken kan een gemeente per gebied eigen bodemkwaliteitsnormen vaststellen. Het Besluit bodemkwaliteit noemt deze normen 'lokale maximale waarden'.

Gebiedsspecifiek beleid verplicht de gemeente haar beleidskeuzes vast te leggen in een nota bodembeheer. In 2010 deden de deelnemende gemeente dat in hun eigen (in gezamenlijkheid opgestelde) nota bodembeheer. Ondanks de gezamenlijke opstelling van het beleid waren er toch nog verschillen tussen de gemeenten. Met de nota bodembeheer 2.0 stelden wij als deelnemende gemeenten niet meer apart een nota bodembeheer vast, maar stellen we allemaal dezelfde nota bodembeheer vast. Ten opzichte van 2010 zijn hierdoor de verschillen verkleind en is de uniformiteit vergroot.

Het Besluit bodemkwaliteit geeft een aantal voorwaarden 2 waaraan moet zijn voldaan:

  • -

    er is sprake van standstill (geen achteruitgang) op gebiedsniveau;

  • -

    er is een bodemfunctieklassenkaart opgesteld;

  • -

    het risiconiveau van de gekozen lokale maximale waarden wordt berekend met behulp van de risicotoolbox;

  • -

    de lokale maximale waarden mogen het saneringscriterium van de Wet bodembescherming niet overschrijden.

Het besluit bevat ook nog procedurele voorwaarden voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid:

  • -

    een ieder wordt in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze over de nota bodembeheer te geven;

  • -

    de gemeenteraad van de gemeente stelt het gebiedsspecifieke beleid vast.

In hoofdstuk 4 gaan we hier nader op in.

 

3.3 Grootschalige toepassingen

Het BAL maakt het mogelijk grootschalige toepassingen (grond of baggerspecie) uit te voeren - zie de artikelen 4.1274 en 4.1275 uit het BAL. Voor deze toepassingen bevat het BAL eigen regels en voorwaarden. Onze nota bodembeheer is dan niet van toepassing. Wel kan onze bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel voor grootschalige toepassingen.

Bij een grootschalige toepassing treedt namens de gemeente waar dit plaatsvindt de Omgevingsdienst Twente altijd in overleg met degene die deze grootschalige toepassing uitvoert.

 

3.4 Wet bodembescherming

Het Besluit bodemkwaliteit heeft ook gevolgen voor het saneren van een bodemverontreiniging op grond van de Wet bodembescherming (Wbb). De Circulaire bodemsanering 2013 bevat regels die ervoor zorgen dat saneren en het toepassen van grond op een saneringslocatie op elkaar zijn afgestemd. Zo geldt dat bij het ontgraven van grond uitgegaan wordt van functiegericht en kosteneffectief saneren.

Als grond van elders wordt aangevoerd op de saneringslocatie (bijvoorbeeld om een leeflaag van grond aan te brengen), dan is het uitgangspunt dat dit moet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart.

Onder de Omgevingswet vallen alleen nog de zogenaamde ‘overgangsrechtlocaties’ onder het regime van de Wbb. Dit betreffen voornamelijk locaties waarvoor een spoedige sanering vereist is, locaties waar tijdens de overgang naar de Omgevingswet een sanering gestart is en locaties waar na sanering onder de Wbb een restverontreiniging is achtergebleven.

 

3.5 Omgevingswet

Onder de Omgevingswet neemt bodem - naast een aantal andere milieuthema's (zoals geluid) - een wat aparte plek in. In plaats van opname van deze thema's in de Omgevingswet zijn ze verwerkt in zogenaamde Aanvullingswetten en -besluiten. Voor bodem zijn dat de Aanvullingswet bodem en het Aanvullingsbesluit bodem. Uitgangspunten van deze Aanvullingswet bodem zijn:

  • 1.

    bodembescherming;

  • 2.

    bodemkwaliteit als onderdeel van de leefomgevingskwaliteit;

  • 3.

    duurzaam en doelmatig bodembeheer.

Wij hebben de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving vergeleken met de inhoud van het in de nota bodembeheer versie 2.0 uitgeschreven beleid. Op basis van deze vergelijking concluderen wij dat dit beleid aansluit bij de uitgangspunten van de Omgevingswet.

Onder de Omgevingswet is de status van deze nota bodembeheer als tijdelijk te zien. De nota bodembeheer is (grotendeels) te zien als onderdeel van het tijdelijke Omgevingsplan (van rechtswege). Op den duur zullen de regels per gemeente opgenomen moeten worden in het Omgevingsplan.

 

3.6 Overige regelgeving

Op het ontgraven en toepassen van grond kunnen nog meer wetten en regels van toepassing zijn. Hierbij kan gedacht worden aan flora en fauna, archeologie, ruimtelijke regelgeving, arbo, etc. De initiatiefnemer zal hier rekening mee moeten houden.

 

HOOFDSTUK 4 GEBIEDSSPECIFIEK BELEID

In dit hoofdstuk geven we aan waarom wij als regio hebben gekozen voor gebiedsspecifiek beleid.

 

4.1 Behoud goede bodemkwaliteit binnen Twente

Net als in 2010 is het behoud van de goede bodemkwaliteit een belangrijke voorwaarde geweest bij het opstellen van deze geactualiseerde nota bodembeheer. Dit sluit aan bij het bijzondere karakter van Twente en zijn omgeving: groen en rust.

Uit een in 2010 uitgevoerde inventarisatie bleek al dat het generieke beleid niet voldeed aan deze voorwaarde. De landelijke werkwijze waarborgt naar onze mening onvoldoende de gebiedsspecifieke kenmerken van onze regio. Voor de actualisatie van deze nota bodembeheer is opnieuw gekeken naar het generieke beleid. Op basis hiervan trekken wij dezelfde conclusie als in 2010: het generieke beleid waarborgt onvoldoende het belang van een goede bodemkwaliteit in Twente. De argumenten uit 2010 zijn ook nu weer bepalend voor deze conclusie. Voor de volledigheid herhalen wij in de volgende paragrafen onze argumenten uit 2010.

 

4.1.1 Voorkomen normopvulling

Het generieke beleid van het Besluit bodemkwaliteit 3 houdt geen rekening met gebiedsspecifieke kenmerken. Het houdt alleen rekening met een bepaalde functie van een gebied en de bodemkwaliteitsklasse van een gebied. Valt een gebied in een bepaalde klasse? Dan mag in dat gebied grond worden toegepast met een kwaliteit die overeenkomt binnen de bandbreedte van die klasse. De bestaande bodemkwaliteit van dat gebied kan veel beter zijn dan de klasse aangeeft. Het generieke beleid houdt hier geen rekening mee. De klasse is leidend voor het toepassen van grond. Het gevolg is een ongewenste normopvulling (lees: verslechtering van de bodemkwaliteit) van de bestaande bodemkwaliteit in dat gebied.

Toelichting: Het generieke beleid deelt een zone met een bodemkwaliteit die gering de klasse Wonen overschrijdt in als klasse Industrie. Terwijl de bodemkwaliteit in de praktijk veel beter is dan klasse Industrie. Door deze wettelijke indeling wordt het mogelijk om partijen met grond toe te passen in dat gebied met de kwaliteit Industrie. Hierdoor kan de bestaande bodemkwaliteit (die net iets de klasse Wonen overschrijdt) ongewenst worden verslechterd: de bodemkwaliteit mag namelijk achteruitgaan tot de bovenkant van de normgrens klasse Industrie. Dit willen wij niet en daarom spreken wij van een ongewenste normopvulling.

Uit de beschikbare bodemgegevens binnen de deelnemende gemeenten en een analyse hiervan bleek dat zich een ongewenste normopvulling zou kunnen voordoen. Daarom kiezen wij niet voor het vaststellen van het generieke beleid in Twente.

 

4.1.2 Bepalen bestaande bodemkwaliteit

Het bepalen van de bestaande bodemkwaliteit (de wijze waarop) hangt samen met het behoud van de goede bodemkwaliteit. Dit is voor ons nog een reden geweest om gebiedsspecifiek beleid op te stellen en niet te kiezen voor generiek beleid. De bodemkwaliteit van een gebied wordt namelijk bepaald door een zogenaamde percentielwaarde. Deze percentielwaarde is een statistische waarde. En wordt gebruikt om van alle beschikbare bodemgegevens de gemiddelde bodemkwaliteit in een gebied vast te stellen.

Het generieke beleid maakt gebruik van het gemiddelde om de bodemkwaliteit van een gebied te bepalen. Dit gemiddelde bevat de nodige onzekerheden, want ruwweg de helft van de gebruikte bodemgegevens hoeft niet overeen te komen met deze gemiddelde bodemkwaliteit. Vervolgens wordt wel op basis van dit gemiddelde de bodemkwaliteit in een gebied bepaald en uiteindelijk vastgesteld.

Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het landelijke (generieke) beleid hebben wij geïnventariseerd wat het gebruik van het gemiddelde zou betekenen voor onze regio. Hieruit blijkt dat het gebruik van het gemiddelde leidt tot een bodemkwaliteit die geen goed beeld geeft van ons grondgebied. Hierdoor zou een ongewenste vermenging van grond van verschillende kwaliteit kunnen optreden. Het gevolg is een verslechtering van gebieden die beschikken over een bestaande goede bodemkwaliteit. Gelet op ons uitgangspunt om de goede bodemkwaliteit in Twente te willen behouden, vinden wij het voorgaande niet wenselijk.

Een betrouwbaarder beeld van de bodemkwaliteit leidt minder snel tot ongewenste vermenging van schone en viezere grond. De bestaande (goede) bodemkwaliteit blijft hierdoor behouden. Daarom hebben wij met elkaar gekozen voor het gebruik van een percentielwaarde, de P80. Bij de P80 komt namelijk 80% van de bodemkwaliteit, zoals blijkt uit de beschikbare bodemgegevens, met elkaar overeen. De marges zijn hierdoor een stuk minder dan bij het gemiddelde waardoor een betrouwbaarder beeld ontstaat van de bodemkwaliteit in een gebied. Dit borgt optimaal de bestaande goede bodemkwaliteit.

 

4.2 Stimuleren hergebruik van grond tegen minder kosten

Een andere belangrijke voorwaarde voor ons is het stimuleren van hergebruik van grond tussen gemeenten. Minder administratieve lasten en lagere kosten dragen hier in belangrijke mate aan bij. Op basis van gebiedsspecifiek beleid is het mogelijk om te werken met een groot bodembeheergebied en één bodemkwaliteitskaart waarvoor uniforme regels en voorwaarden gelden. Kosten voor het ontgraven en toepassen van grond kunnen laag worden gehouden omdat aanvullende onderzoeken en/of partijkeuringen niet nodig zijn. Uiteraard moet dan wel voldaan worden aan de voorwaarden uit deze nota bodembeheer. Dit lichten we toe in het volgende hoofdstuk.

 

HOOFDSTUK 5 DE BODEMKWALITEITSKAART

Dit hoofdstuk beschrijft wat een bodemkwaliteitskaart is, waarvoor deze wordt gebruikt en hoe deze moet worden gebruikt.

 

5.1 Beschrijving bodemkwaliteit

De bodem is nooit helemaal schoon. Het menselijke gebruik van de bodem door de vele eeuwen heen is van invloed op de kwaliteit van deze bodem. Daarnaast zijn ook van nature al stoffen aanwezig in de bodem. Uiteindelijk zijn de intensiteit en vorm van het gebruik en de mate van aanwezigheid van natuurlijke stoffen bepalend voor de bodemkwaliteit.

De bodemkwaliteitskaart geeft aan wat de bestaande, gebiedseigen bodemkwaliteit is van een gebied. Deze bodemkwaliteitskaart bestaat uit een ontgravingskaart en een toepassingskaart 4. Per kaart wordt onderscheid gemaakt tussen boven- (0-0,5 m-mv) en ondergrond (0,5-2,0 m-mv).

De ontgravingskaart beschrijft de bestaande bodemkwaliteit van:

  • 1.

    de grond op een ontgravingslocatie; en

  • 2.

    de grond van de ontvangende bodem op een toepassingslocatie.

De toepassingskaart geeft de gewenste kwaliteit van de grond aan op de locatie waar de partij grond wordt toegepast. Deze kaart wordt niet gebruikt om de kwaliteit van de partij grond vast te stellen. Daarvoor geldt de ontgravingskaart.

De beide kaarten met de bijbehorende toelichting zijn opgenomen in het rapport Regionale bodemkwaliteitskaart Twente, Witteveen+Bos, ES349-1, 23-3 2018. Zie bijlage 5 van deze nota bodembeheer. Op basis van gebruikservaring en aanvullende inzichten kunnen de kaarten op detailniveau gewijzigd zijn ten opzichte van de pdf-versie van 2018. De meest actuele kaarten zijn inzichtelijk via de websites van de gemeenten en/of de Omgevingsdienst Twente.

 

5.2 De bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

Het BAL bepaalt dat voor het ontgraven en toepassen van grond een milieuverklaring bodemkwaliteit (hierna: bewijsmiddel) nodig is. De bodemkwaliteitskaart is een dergelijk geldig bewijsmiddel.

In het besluit Bodemkwaliteit zijn naast de bodemkwaliteitskaart ook andere bewijsmiddelen aangegeven. In het Besluit bodemkwaliteit is echter geen voorkeursvolgorde voor de verschillende bewijsmiddelen aangegeven. In bijlage 6 is dit toegelicht. Voor het grondverzet in Twente geldt de regel: voor toe te passen grond gaat een (in situ)partijkeuring altijd voor als bewijsmiddel ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart.

 

5.3 Opstellen bodemkwaliteitskaart

Onze bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de landelijke Richtlijn bodemkwaliteitskaarten 5. Het bovengenoemde rapport van Witteveen+Bos gaat nader in op de gevolgde werkwijze bij het opstellen van onze bodemkwaliteitskaart. Hierdoor voldoen wij aan de voorwaarde uit het Besluit bodemkwaliteit en kan onze bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als wettig bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond.

 

5.4 Bodemkwaliteitskaart en (on)verdachte locaties

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor een locatie die mogelijk verontreinigd is (een verdachte locatie).

Wij gebruiken de volgende criteria om een mogelijk verdachte locatie vast te stellen:

  • -

    locaties die in het Landsdekkend beeld (LDB) zijn opgenomen. Bij het samenstellen van het LDB is o.a. gebruik gemaakt van het tankbestand, milieusystemen en het bodeminformatiesysteem. Het gaat daarbij om klasse 3 t/m 8. Het LDB is als geheel in het bodeminformatiesysteem opgenomen;

  • -

    locaties die op minder dan 25 meter liggen van een onvoldoende onderzochte klasse 5 t/m 8 LDB-locatie, tenzij onderbouwd kan worden dat de locatie niet verdacht is;

  • -

    locaties die asbestverdacht zijn;

  • -

    locaties die op minder dan 25 meter van een bekende grondverontreiniging liggen (>interventiewaarde), tenzij onderbouwd kan worden dat de locatie niet verdacht is (bv. door beschikbaar afperkend onderzoek);

  • -

    locaties waar uit de milieucontroles overtredingen blijken van de bodembeschermende voorschriften;

  • -

    locaties waar op basis van zintuiglijke waarneming (onder andere sterke bijmenging met bodemvreemd materiaal, zichtbaar asbest, kleur of geur) sprake is van mogelijke verontreiniging;

  • -

    locaties die bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart zijn afgevallen (zogenaamde uitbijters zoals verdachte locaties);

  • -

    locaties die gesaneerd zijn en waar restverontreiniging is achtergebleven;

  • -

    grond behorend tot een weglichaam.

Voor de toepasser van de grond hebben wij een checklist opgesteld. Zie bijlage 3 van deze nota bodembeheer. Deze checklist moet door de toepasser worden ingevuld en tegelijk met de melding worden ingediend. Op basis van de ingevulde gegevens ontstaat al snel een indicatie of er sprake is van een mogelijk verdachte locatie.

De toepasser kan er ook voor kiezen om een vooronderzoek volgens de NEN5725 uit te voeren op een locatie. Als dit aan de orde is, dan kan hij voor de onverdachte delen van deze locatie de bodemkwaliteitskaart wel als bewijsmiddel gebruiken. De toepasser moet dit afstemmen met het bevoegd gezag.

Is sprake van een (asbest)verdachte locatie? Dan kan de toepasser van de grond een verkennend bodemonderzoek NEN 5740, of in geval van asbest NEN 5707, laten uitvoeren. Hiermee kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van een verontreinigde locatie. Als dit het geval is (boven de kwaliteitsklasse op de ontgravingskaart), dan mag de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Er moet dan alsnog een partijkeuring worden uitgevoerd om de kwaliteit van de grond vast te stellen.

Blijkt uit het verkennend onderzoek daarentegen dat de locatie niet verontreinigd is (boven de kwaliteitsklasse op de ontgravingskaart), dan kan de grond alsnog worden toegepast met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. Een aanvullende partijkeuring is dan niet nodig.

Als een verdachte locatie wordt aangetroffen tijdens graafwerkzaamheden moet contact worden opgenomen met de gemeente waarin deze graafwerkzaamheden plaatsvinden dan wel de omgevingsdienst. Met de initiatiefnemer maakt de gemeente, dan wel de omgevingsdienst, vervolgens afspraken over het wel of niet kunnen gebruiken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. Gaat de grond naar een andere gemeente dan maakt de toepasser met die gemeente, dan wel de omgevingsdienst, nadere afspraken over het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

 

5.5 Reikwijdte bodemkwaliteitskaart

In de volgende situaties is de bodemkwaliteitskaart niet van toepassing:

  • -

    het ontgraven en toepassen vindt plaats op meer dan twee meter diepte (let op beleidsregel in paragraaf 6.2.5, punt 7);

  • -

    de grond wordt tijdelijk uitgenomen (het BAL bevat hiervoor zelf regels en voorwaarden) en op of nabij dezelfde plaats zonder bewerking (met uitzondering van zeven) teruggeplaatst;

  • -

    de grond wordt toegepast op een waterbodem of in oppervlaktewater op locaties die zijn uitgezonderd van de bodemkwaliteitskaart;

  • -

    vrijkomende baggerspecie wordt verspreid op een aangrenzend perceel overeenkomstig de hiervoor geldende regels;

  • -

    het toepassen van de grond vindt plaats in de vorm van een grootschalige toepassing.

In al deze situaties wordt teruggevallen op de regels en voorwaarden zoals opgenomen in het BAL. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de desbetreffende gemeente dan wel de omgevingsdienst waarin de activiteiten plaatsvinden.

 

5.6 Bodemkwaliteitskaart en bodembeheergebied in Twente

Het bodembeheergebied is het totale grondgebied in Twente waarvoor onze bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Het Besluit bodemkwaliteit geeft de volgende beschrijving van een bodembeheergebied:

‘aaneengesloten, door het bestuursorgaan, bedoeld in …, afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders’  6.

Tot versie 2.0 stelden we per gemeente een eigen nota bodembeheer en een bodemkwaliteitskaart vast. Vervolgens accepteerde iedere deelnemende gemeente de nota bodembeheer en de kaart van de andere deelnemende gemeente als bewijsmiddel. Zo werd het bodembeheergebied stapsgewijs uitgebreid en vergroot.

Met de vaststelling van deze nota bodembeheer versie 2.0 en bodemkwaliteitskaart gaat het anders. Eigenlijk een stuk eenvoudiger. Iedere deelnemende gemeente stelt deze nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart vast. Na vaststelling maakt de desbetreffende gemeente deel uit van het bodembeheergebied. Voordeel is dat er nu één bodemkwaliteitskaart geldt voor heel Twente. Bedrijven en organisaties die grond ontgraven en toepassen binnen het bodembeheergebied in Twente zien in één oogopslag waar deze grond in Twente kan worden toegepast.

 

5.7 Bodemkwaliteitskaart PFAS

In 2020 is de ‘Twentse bodemkwaliteitskaart PFAS’ opgesteld (Tauw, R002-1272743EVF-V03-mfv-NL, d.d. 20 mei 2020). De bodemkwaliteitskaart PFAS is opgesteld conform de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten en de eisen uit bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit.

In de kaart is voor de zones, zoals bepaald in de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente en besproken in hoofdstuk 6 van onderhavige nota, de regionale achtergrondwaarde bepaald. Op basis van deze kwaliteitsbepaling blijkt dat PFAS in de regio Twente, uitgezonderd de niet gezoneerde gebieden op de reguliere bodemkwaliteitskaart, niet maatgevend is voor de kwaliteitsklasse van de grond*. Voor grondverzet zijn daardoor de ontgravingskaarten en toepassingskaarten uit de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente ook voor PFAS van toepassing, uitgezonderd de zandvangers.

* Op basis van voortschrijdend inzicht kan dit (plaatselijk) veranderen. Derhalve blijft controle van beide kaarten noodzakelijk voorafgaand aan grondverzet.

 

5.8 Uitbreiden mogelijkheden toepassen grond afkomstig van buiten beheersgebied

Het gebiedsspecifieke beleid maakt het mogelijk om grond uit gebieden buiten het beheersgebied van de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente te accepteren.

Voor het toepassen van grond op basis van de bodemkwaliteitskaart afkomstig van buiten ons bodembeheergebied gebruiken wij in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie is gebaseerd op minimaal de 80-percentielwaarde 7;

  • 2.

    de kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie is hetzelfde of beter dan de bodemkwaliteitsklasse van de locatie waar dit binnen ons bodembeheergebied wordt toegepast; en

  • 3.

    de bodemkwaliteitskaart is op vergelijkbare wijze op- en vastgesteld als de bodemkwaliteitskaart van de deelnemende gemeenten.

Een bodemkwaliteitskaart van een andere regio kan gebruikt worden nadat de gemeenten in de regio Twente hierover ambtelijk (momenteel bijeenkomend in het Kennisnetwerk Bodembeheer Twente) een positief advies hebben gegeven en de bodemkwaliteitskaart van die regio in de gemeente van toepassen van grond is vastgesteld.

 

5.9 Ontgraven en toepassen van grond zonder bodemkwaliteitskaart

Vindt het ontgraven van grond plaats buiten het bodembeheergebied en is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente (of regio) van herkomst niet vastgesteld door de gemeente van toepassing, dan bepaalt het Besluit bodemkwaliteit dat de kwaliteit van de grond vastgesteld moet zijn door middel van een (in situ)partijkeuring of moet een productcertificaat bij de grond geleverd zijn. Voor het toepassen van deze grond binnen ons bodembeheergebied geldt deze (in situ)partijkeuring of dit productcertificaat als bewijsmiddel.

 

5.10 Overige gebruiksmogelijkheden bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart gebruiken wij naast het ontgraven en toepassen van grond ook voor:

- de strategiebepaling (afperking) van een uit te voeren bodemonderzoek;

- het voorbereiden van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten zoals woningbouw, bedrijventerreinen of natuurontwikkeling;

- acceptatie op een gronddepot.

 

5.11 Actualisatie bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart wordt geactualiseerd als uit monitoring of beleidswijziging blijkt dat daartoe aanleiding is. Tussentijds monitoren we het beleid op diverse onderdelen. Hoofdstuk 7 gaat hier verder op in.

 

HOOFDSTUK 6 BODEMKWALITEITSKLASSEN

De vorige twee hoofdstukken beschreven waarom wij gebiedsspecifiek beleid hebben opgesteld. Ook is het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de bodemkwaliteitsklassen.

 

6.1 Uniforme klassen in de regio

De regionale bodemkwaliteitskaart is in verschillende deelgebieden (zones) ingedeeld. Deze indeling is in overeenstemming met de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten tot stand gekomen. Criteria voor het indelen van een zone zijn onder andere het voormalige gebruik (bijvoorbeeld druk stedelijk of buitengebied) en de ontstaansgeschiedenis (vooroorlogs versus nieuwbouw) van een gebied.

Na indeling van het bodembeheergebied in verschillende zones is overgegaan tot het bepalen van de bodemkwaliteitsklassen voor deze gebieden. Onze wens was om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het generieke beleid omdat dit de herkenbaarheid van ons eigen beleid bevordert. Dit wel onder de voorwaarde dat de bestaande goede bodemkwaliteit in de omgeving zou worden behouden.

 

6.2 Drie bodemkwaliteitsklassen

Vanaf nu onderscheiden we in de regio nog maar drie bodemkwaliteitsklassen. De bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer uit 2010 gingen nog uit van vier klassen. Door het goed en actief monitoren van het bestaande beleid kwamen we met elkaar tot de conclusie dat een verdere vereenvoudiging van het beleid mogelijk was. Een aparte bodemkwaliteitsklasse binnen het gebied Wonen (voorheen: Stedelijk wonen) was daarom niet meer nodig. Wij onderscheiden nu de volgende klassen:

  • 1.

    AW2000;

  • 2.

    Wonen;

  • 3.

    Gebiedsgericht.

De klasse AW2000 (achtergrondwaarde) bestrijkt samen met de klasse Wonen ongeveer 90% van ons totale bodembeheergebied. Hierdoor ontstaan veel uitwisselingsmogelijkheden van partijen grond binnen onze regio. Daarnaast sluiten we met deze klassen goed aan bij het landelijk generieke beleid dat ook uitgaat van de klassen AW2000 en Wonen. Dit vereenvoudigt de eventuele uitwisseling van partijen grond met buiten de regio gelegen gemeenten maar ook bij de reguliere toetsing van een bodemonderzoek of partijkeuring.

Uit de ontgravingskaarten blijkt dat de ondergrond (>0,5 m-mv) over het algemeen minder verontreinigd is dan de bovengrond (0,0-0,5 m-mv). Opgemerkt wordt dat dit voor gebieden die al lang bewoond worden (zoals stadscentra), door een lange historie van grondverzet, niet het geval kan zijn.

Voor PFAS worden, tot wettelijke verankering van de normen voor generiek beleid, de gehalten aangehouden welke zijn genoemd in het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie 8. Daarna worden de normen uit het generieke beleid gehanteerd.

 

6.2.1 AW2000

Gebieden met deze klasse hebben een goede bodemkwaliteit. Meestal bevinden deze klassen zich in het landelijke gebied of in nieuwbouwwijken. Als grond met klasse AW2000 vrijkomt uit ons bodembeheergebied, dan kan dit overal binnen ons bodembeheergebied worden toegepast. Dus zowel in gebieden met dezelfde goede bodemkwaliteit als gebieden met een bestaande slechtere bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart geldt dan als voldoende bewijsmiddel.

 

6.2.2 Wonen

Hier gaat het om gebieden waar wordt gewoond en gewerkt. Als gevolg van deze activiteiten heeft de bodem in deze gebieden een minder goede kwaliteit dan AW2000. Maar is deze wel zeer geschikt om zonder risico’s te kunnen wonen en eventueel te gebruiken als tuin.

Grond uit gebieden met deze klasse mag niet worden toegepast in gebieden met de klasse AW2000. Hierdoor wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van deze AW2000-gebieden verslechtert. Verder mag de grond uit de klasse Wonen overal worden toegepast binnen het geldende bodembeheergebied. De bodemkwaliteitskaart geldt dan als voldoende bewijsmiddel.

Uitzondering bij moes- en volkstuinen  

Op het voorgaande geldt een belangrijke uitzondering voor moes- en/of volkstuincomplexen en woonlocaties met een individuele moestuin groter dan 100 m2, die zich bevinden in gebieden met de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Voor deze locaties geldt de voorwaarde dat alleen schone grond (AW2000) mag worden toegepast. Dit geldt zowel voor bestaande als nieuwe locaties met moes- of volkstuinen. Zo bereiken we op termijn een kwaliteitsverbetering van de grond op deze locaties.

 

6.2.3 Gebiedsgericht

Naast de klassen AW2000 en Wonen onderscheiden we nog een derde klasse: Gebiedsgericht. De bodemkwaliteit in deze gebieden kan niet in één van de voorgaande twee bodemkwaliteitsklassen worden ingedeeld. Redenen hiervoor kunnen zijn:

  • -

    in een gemeente is een specifieke probleemstof in de bodem aanwezig die elders binnen het bodembeheergebied niet voorkomt;

  • -

    een gemeente wenst op termijn een betere bodemkwaliteit dan de bestaande bodemkwaliteit te bereiken in een bepaald gebied; of

  • -

    een (toekomstige) ruimtelijke ontwikkeling binnen een gemeente leidt tot een nieuwe functie die een andere bodemkwaliteit vereist (bijvoorbeeld een bedrijventerrein wordt een woongebied).

Uitwisseling van partijen grond uit de zones Gebiedsgericht in de regio vinden wij niet wenselijk. Dit vanwege de doorgaans afwijkende bodemkwaliteit in die zones. Aan de andere kant is het wel wenselijk om uitwisseling van grond onder voorwaarden toe te staan binnen de eigen zone. Bij uitwisseling van en naar de zones Gebiedsgericht moet met het volgende rekening worden gehouden:

1. Voor het toepassen van grond afkomstig van binnen de eigen zone geldt een lokale maximale waarde (LMW) die gelijk is aan de 80-percentielwaarde van de eigen zone. Hiermee wordt ruimte gecreëerd om vrijkomende grond her te gebruiken binnen de eigen zone. De 80-percentielwaarden zijn te vinden in de tabellen van bijlage V van de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente;

2. Voor het toepassen van grond afkomstig van buiten de eigen zone geldt de LMW die afgestemd is op de functie, in geval van wonen, of de 80-percentielwaarde in geval van de functie industrie. Hiermee wordt voldaan aan het behoud van een goede bodemkwaliteit en een gestage verbetering op termijn;

3. Voorafgaand aan het ontgraven van een partij grond gelegen binnen de zone Gebiedsgericht moet minimaal een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) worden uitgevoerd. Dit vanwege de grote verschillen in concentraties verontreinigde stoffen die binnen deze zone aanwezig kunnen zijn;

4. Voor gesaneerde terreindelen bepaalt de bij de sanering gehanteerde terugsaneerwaarde de bodemklasse, als deze schoner is dan de LMW. De locatie mag niet meer worden aangevuld op basis van de 80-percentielwaarde voor dat gebied.

Onderstaande tabel 6.1 geeft aan welke eisen per zone Gebiedsgericht van toepassing zijn.

Tabel 6.1: Overzicht voorwaarden klasse Gebiedsgericht per gemeente

  • Zone 

    1. LMW bij toepassing van grond binnen eigen zone 

    2. LMW bij toepassing grond van buiten eigen zone 

    3. Bodem-onderzoek noodzakelijk 

    Oldenzaal historische ring

    80-percentiel

    Wonen

    Ja

    Hengelo Hart van Zuid

    80-percentiel

    Wonen

    Ja

    Hengelo Tuindorp

    80-percentiel

    Wonen

    Ja

    Enschede Centrum voor 1900

    80-percentiel

    Wonen

    Ja

 

6.2.4 Niet-gezoneerde gebieden

Als laatste onderscheiden we gebieden die niet binnen de bodemkwaliteitskaart zijn gezoneerd. Daarmee is de bodemkwaliteit in deze gebieden niet ingedeeld in één van de drie klassen van deze bodemkwaliteitskaart want:

1. Voor het deelgebied is al een bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer opgesteld in een ander kader:

  • Combiplan Hellendoorn (deelgebied nr 314, zie Rapportage bodemkwaliteitskaart, Witteveen+Bos, 23 maart 2018, ES349-1/18-004.422);

  • Vliegveld Twente (deelgebied nr 417, Bodembeheernota voormalige vliegbasis Twenthe 2022, registratienummer 221013-1, 13 oktober 2022).

Voor de deelgebieden Combiplan Hellendoorn en Vliegveld Twente gelden voor het ontgraven en toepassen van grond de eisen uit het voor deze gebieden vastgestelde beleid.

2. Voor het deelgebied zijn onvoldoende waarnemingen beschikbaar om de huidige bodemkwaliteit te kunnen vastleggen. Van de oude stadscentra is wel bekend dat de bodem verontreinigd is. Dit geldt voor de deelgebieden:

  • Delden voor 1900 (deelgebied nr 82);

  • Ootmarsum voor 1900 (deelgebied nr 164);

  • Oldenzaal voor 1900 (deelgebied nr 181);

  • Oldenzaal historische industrie (deelgebieden nr 184, 186, 190).

Het toepassen van grond die voldoet aan de maximale waarde kwaliteitsklasse Wonen, uitgezonderd in gebied 186, is toegestaan in deze gebieden (beleidsregel). Deze regel geldt ook voor PFAS. Voor gebied 186 is het generieke kader van toepassing voor het bepalen van de toepassingseis.

Bij uitwisseling van grond van en naar niet-gezoneerde gebieden binnen het bodembeheersgebied moet met het volgende rekening worden gehouden:

1. Voor het toepassen van grond afkomstig van binnen de eigen zone geldt dat de toe te passen partij voorzien moet zijn van een erkend bewijsmiddel, doorgaans een partijkeuring. De kwaliteit van de ontvangende bodem moet inzichtelijk zijn met behulp van een erkend bewijsmiddel (doorgaans een verkennend bodemonderzoek NEN5740) als een slechtere kwaliteit dan wonen (of AW2000 in gebied 186) wordt toegepast. Voor de toepassingseis zie tabel 6.2.

2. Voor het toepassen van grond afkomstig van buiten de eigen zone, maar afkomstig uit de regionale bodemkwaliteitskaart geldt dat de kwaliteit van de ontvangende bodem inzichtelijk moet zijn met behulp van een erkend bewijsmiddel (doorgaans een verkennend bodemonderzoek NEN5740) als een slechtere kwaliteit dan wonen (of AW2000 in gebied 186) wordt toegepast. Voor de definitieve toepassingseis zie tabel 6.2.

3. Voor het toepassen van grond buitende eigen zone maar binnen de regionale bodemkwaliteitskaart geldt dat de toe te passen partij grond voorzien moet zijn van een erkend bewijsmiddel, doorgaans een partijkeuring. Op basis van de resultaten kan de kwaliteit getoetst worden aan de toepassingseis.

Tabel 6.2: Toetsingskader niet gezoneerde gebieden (overeenkomstig generiek toetsingskader)

  • Functie 

    Kwaliteit ontvangende bodem 

    Toepassingseis 

    Wonen

    AW2000

    Wonen

    Industrie

    AW2000

    Wonen (uitgezonderd gebied 186)

    Wonen

    Wonen

    Wonen

    Industrie

    Wonen

    Wonen

    Wonen

    Industrie

    Wonen

    Industrie

    Industrie

    Industrie

 

6.2.5 Bijzondere gebieden en locaties binnen ons bodembeheergebied

Dit zijn gebieden en/of locaties binnen ons bodembeheergebied waarvoor aparte regels gelden. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende gebieden en/of locaties:

1. grondwaterbeschermingsgebieden;

2. afvalstortplaatsen en defensieterreinen;

3. spoorwegen en rijkswegbermen;

4. provinciale wegbermen;

5. gemeentelijke wegbermen;

6. zandvangers;

7. ondergrond > 2,0 m-mv.

 

1 Grondwaterbeschermingsgebieden: In de Omgevingsverordening Overijssel 2017 geeft de provincie Overijssel aan welke bodemkwaliteit geldt voor gebieden met gevoelige functies, zoals waterwingebieden of grondwaterbeschermingsgebieden. Bij het ontgraven en toepassen van grond binnen ons bodembeheergebied nemen wij deze provinciale regels in acht. Deze regels kunnen strenger zijn dan de regels voor ontgraven en toepassen van grond, zoals opgenomen in onze nota bodembeheer.

 

2 Afvalstortplaatsen en defensieterreinen: Uitgangspunt is dat voormalige afvalstortplaatsen worden aangemerkt als een van bodemverontreiniging verdachte locatie. De bodemkwaliteitskaart is dan niet van toepassing. In 2010 zijn afspraken gemaakt met beheerders van stortplaatsen. Dit geldt ook voor defensieterreinen binnen ons bodembeheergebied. Bijlage 4 bevat deze afspraken. Deze afspraken zijn nog steeds van kracht.

 

3 Spoorwegen en rijkswegbermen (beleidsregel): Voor het ontgraven en toepassen van grond binnen zones van spoorwegen en emplacementen zijn in 2009 afspraken gemaakt met de spoorwegbeheerder. Dit geldt ook voor partijen grond van en naar rijkswegen. De gemaakte afspraken staan in bijlage 4. Deze afspraken zijn nog steeds van kracht.

 

4 Provinciale wegbermen (beleidsregel): De provincie Overijssel heeft een wegbermenkaart voor provinciale wegen vastgesteld. Zo kan grond in de wegberm worden ontgraven en toegepast zonder extra onderzoek of een partijkeuring. De gemeenten accepteren de provinciale wegbermenkaart voor de provinciale wegen binnen hun beheersgebied. Wel geldt de voorwaarde dat vrijkomende grond uit provinciale wegbermen alleen binnen deze provinciale wegbermen mag worden toegepast. Het uitwisselen van grond afkomstig uit provinciale wegbermen met andere zones binnen de gemeente is niet toegestaan.

 

5 Gemeentelijke wegbermen (beleidsregel): Een aantal Twentse gemeenten heeft gezamenlijk een wegbermenkaart vastgesteld. Niet alle gemeenten namen deel aan dit traject omdat niet alle gemeenten behoefte hadden aan een wegbermenkaart. Het ging om de volgende gemeenten: Almelo, Borne, Dinkelland, Hof van Twente, Oldenzaal, Tubbergen, Twenterand en Wierden. Grond die vrijkomt uit langs asfalt- of puin verharde wegen kan binnen de wegbermen van deze gemeenten op basis van de wegbermenkaart worden toegepast. Voor meer informatie hierover en de geldende regels verwijzen wij naar het geldende gemeentelijke beleid.

 

6 Zandvangers waterschap Vechtstromen: Omdat de bodemkwaliteitskaart geen geschikt middel is om het materiaal in zandvangers (waterbodem) te kwalificeren voor PFAS dient aanvullend onderzoek naar PFAS te worden uitgevoerd indien dit materiaal wordt toegepast conform het Besluit bodemkwaliteit. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van een indicatieve strategie (afhankelijk van de grootte van de zandvanger) van 5 tot 10 steken en analyse van PFAS op één mengmonster. Het veldwerk en de analyse dienen te geschieden conform de daarvoor geldende richtlijnen en protocollen. Dit aanvullend onderzoek dient in ieder geval te worden uitgevoerd tot vaststelling van de definitieve normen. Aan de hand daarvan wordt bepaald of, en zo ja hoe, aanvullend onderzoek nodig blijft.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat zandvangers van de andere waterschappen in de regio Twente en de zandvangers van waterschap Vechtstromen buiten de regio Twente conform de NEN5720 dienen te worden onderzocht.

 

7 Ondergrond > 2,0 m-mv. (beleidsregel) Deze bodemlaag is niet meegenomen met het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. Uit bodemonderzoeken bekend bij de gemeenten en de omgevingsdienst blijkt dat deze bodemlaag op onverdachte locaties in de regel voldoet aan de bodemkwaliteit ‘AW’ (met uitzondering van enkele binnenstedelijke gebieden). Voor toepassen van deze bodemlaag volstaat voor onverdachte locaties een vooronderzoek (zie bijlage 3 of NEN5725) en is een partijkeuring - als milieuhygiënische verklaring - niet noodzakelijk. Deze (beleids)regel geldt niet voor zandwinningen.

 

6.3 De risicotoolbox

De lokale maximale waarden mogen niet leiden tot risico’s voor de volksgezondheid of ecologie bij bestaand of toekomstig gebruik van een gebied. Daarom schrijft het Besluit bodemkwaliteit voor dat een risicobeoordeling moet worden uitgevoerd. Deze risicobeoordeling wordt gedaan met de door het RIVM ontwikkelde 'risicotoolbox'.

Uit de risicobeoordeling, zie rapportage bodemkwaliteitskaart, blijkt dat onze lokale maximale waarden geen risico's opleveren voor mens, plant of dier.

In 2009 en 2018 hebben wij ons beleid ter toetsing voorgelegd aan de GGD. Gezien er bij versie 2.1 geen wijzigingen aan gehalten zijn opgetreden en het toegevoegde PFAS-beleid aansluit bij landelijk geldende toepassingswaarden is in 2023 het beleid niet opnieuw getoetst door de GGD. Voor het volledige advies van de GGD uit 2018 verwijzen wij naar bijlage 7 van deze nota bodembeheer.

 

6.4 Bodemfunctieklassenkaart

Het Besluit bodemkwaliteit verplicht gemeenten een bodemfunctieklassenkaart vast te stellen. Deze kaart geeft de bodemfuncties binnen de gemeente aan.

Wij stellen de eigen gemeentelijke plattegrond vast als bodemfunctieklassenkaart. Deze plattegrond geeft namelijk een goed en recent overzicht van de bestaande functies binnen een gemeente. Ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen in de plattegrond eenvoudig worden opgenomen. Zo is altijd sprake van een actuele kaart.

De bodemfunctiekaart zoals is opgenomen in de Regionale Bodemkwaliteitskaart Twente betreft een indicatieve kaart.

 

6.5 Aanvullende voorwaarden en specifieke situaties

In Twente kiezen we voor een afwijkend percentage bodemvreemd materiaal in partijen grond. Ook gaan we in sommige situaties wat meer praktisch om met het ontgraven en toepassen van grond. Hieronder volgt een opsomming van situaties.

Bodemvreemd materiaal 

Grond bevat als gevolg van diverse activiteiten in de bodem materiaal wat er van nature niet thuishoort. We spreken dan van bodemvreemd materiaal. Voorbeelden van bodemvreemd materiaal zijn puin, kolen-as, sintels, plastic en glas. Vanaf 30 november 2018 maakt de Regeling bodemkwaliteit onderscheid tussen (1) steenachtige materialen of hout, en (2) ander bodemvreemd materiaal dan steenachtig materiaal of hout. Landelijk geldt de norm dat grond maximaal 20% (gewichtspercentage) aan steenachtige materialen of hout mag bevatten. Ander bodemvreemd materiaal zoals plastics en piepschuim mag alleen ‘sporadisch’ voorkomen in de bodem.

Uit de toelichting 9 bij de gewijzigde Regeling bodemkwaliteit blijkt dat er geen precieze criteria zijn om te bepalen hoeveel ander bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie mag voorkomen en daar is gekozen voor het begrip ‘sporadisch’. Verder valt uit deze toelichting op te maken dat met de wijziging doeltreffend kan worden opgetreden in gevallen waarin het evident is dat meer dan sporadisch bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie voorkomt.

Binnen het gebiedsspecifieke beleid bestaat de mogelijkheid voor gemeenten een lagere norm vast te stellen dan de landelijke norm. Van deze mogelijkheid maken wij als regio gebruik door de norm voor steenachtig materiaal of hout vast te stellen op 10% (gewichtspercentage). Voor ander bodemvreemd materiaal (zoals plastic of piepschuim) volgen wij de landelijke norm van ‘sporadisch’.

10% Steenachtig materiaal of hout in grond of baggerspecie achten wij een in de praktijk (voor aannemers, grondbedrijven etc.) werkbaar percentage, zonder dat dit ten koste gaat van ons uitgangspunt om de goede bodemkwaliteit in Twente te behouden. Is het percentage meer dan 10% (gewichtspercentage) dan geven wij de voorkeur aan zeven van grond en baggerspecie ten opzichte van het storten ervan. Hierna kan de grond alsnog worden toegepast en wordt voorkomen dat het wordt gestort. Dit draagt bij aan een duurzaam hergebruik van grond en bagger.

Ten slotte merken wij nog op dat, als een eigenaar van een perceel minder percentage bodemvreemd materiaal (dan 10%) wil ontvangen op zijn perceel, deze eigenaar hierover afspraken moet maken met degene die de grond toepast. Ook kunnen de deelnemende gemeenten in de regio en het waterschap voor eigen projecten een nadere afweging en afspraken maken over het toegestane percentage bodemvreemd materiaal (bijvoorbeeld omdat dit gewenst is gelet op het toekomstig gebruik van een gebied of locatie).

 

Asbest en arseen 

Partijen grond met asbest erin komen voor in de praktijk. Wij willen risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van asbest voorkomen. Daarom geldt altijd de voorwaarde dat bij toepassing van partijen grond de hoeveelheid aanwezig asbest het wettelijke criterium, dat geldt voor asbest, niet mag overschrijden.

Soms komt arseen van nature verhoogd voor in de bodem. Dit kan per gebied erg verschillen en valt niet af te bakenen. Daarom hebben we geen algemene regels hierover opgenomen in deze nota bodembeheer. Als er een vermoeden is dat in een gebied, waar men grond wil ontgraven en/of toepassen, verhoogde gehalten aan arseen voorkomen, dan treden wij in overleg met de initiatiefnemer. Ook van de initiatiefnemer verwachten wij dat deze aandacht heeft voor van nature voorkomende verhoogde gehalten in ons bodembeheergebied.

 

Toetsen van minerale olie bij regulier onderzoek 

Tot nu toe gebruikten we als gemeenten het beleid dat bij lage concentraties aan minerale olie (< 100 mg/kg d.s. (droge stof)) geen correctie plaatsvindt voor organische stof. Zouden we deze correctie wel gaan toepassen in combinatie met de lage gehalten aan organische stof en de van nature aanwezige humuszuren in de Twentse bodem, dan is het gevolg hiervan dat veel partijen grond niet kunnen worden toegepast. Dit vinden wij niet wenselijk omdat dit ten koste gaat van het hergebruik van partijen grond. Bovendien blijft de goede bodemkwaliteit in Twente behouden. Daarom zetten wij het bestaande beleid voort door geen correctie toe te passen voor minerale olie (< 100 mg/kg d.s. (droge stof)) in het kader van het toepassen van grond.

 

Kabels en leidingen (beleidsregel) 

Voor werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen en vervangen van kabels en leidingen gebruiken we als regio een praktische benadering. Als deze werkzaamheden plaatsvinden in gebieden met bodemkwaliteitsklasse Wonen of Gebiedsgericht, dan is deze kwaliteit representatief voor de bodem (binnen het werk) tot een diepte van één meter. Bij werkzaamheden die verder gaan dan één meter diepte geldt wel de voorwaarde van gescheiden ontgraven (om zo ongewenste vermenging van partijen grond met verschillende kwaliteit te voorkomen).

Bovenstaande praktische werkwijze bij kabels en leidingen komt ten gunste van de uitvoerbaarheid (apart ontgraven van de verschillende lagen is lastig in de praktijk ) en handhaafbaarheid. Mogelijk dat schonere grond dieper dan een halve meter wordt vermengd met grond van slechtere kwaliteit afkomstig uit de eerste halve meter. Wij verwachten dat deze verslechtering zich slechts in beperkte mate zal voordoen omdat deze grondlaag door het leggen en het verrichten van werkzaamheden toch al geroerd is. Op gebiedsniveau met dezelfde klasse blijft de gemiddelde bodemkwaliteit ongewijzigd (standstill) zodat nog steeds wordt voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit en de uitgangspunten van deze nota bodembeheer.

 

Toepassingslocatie verontreinigde grond (beleidsregel) 

Binnen het beheersgebied zijn er op moment van aanpassen van de nota (versie 2.1) geen gebieden in de regio aanwezig waar grond boven de kwaliteit ‘wonen’ mag worden toegepast buiten de zone van herkomst. Met name het (tijdelijke) landelijke beleid aangaande PFAS heeft de vraag opgeroepen of een (regionale) locatie voor het toepassen van dergelijke grond mogelijk moet zijn. Reinigings- of stortlocaties voor PFAS-houdende grond bevinden zich momenteel op grote afstand van de regio. Grond met gehalten onder de interventiewaarde (of risicogrenswaarde/INEV) levert geen directe milieurisico’s op en afvoeren van deze grond kan netto milieuschade opleveren (bijvoorbeeld luchtverontreiniging door transport).

Deze nota wil het starten van een locatie waar grond met een kwaliteit slechter dan ‘wonen’ toegepast kan worden daarom niet op voorhand uitsluiten. Uiteraard moet de gemeenteraad van de gemeente waar een dergelijke locatie komt hiervoor instemming verlenen en mag het toepassen van deze grond niet leiden tot een significante verslechtering van de grond- en grondwaterkwaliteit. Ook moet natuurlijk voldaan worden aan andere regelgeving die voor de betreffende locatie geldt.

 

HOOFDSTUK 7 HANDHAVING, BEVOEGDHEDEN EN MONITORING

Dit hoofdstuk behandelt de handhaving van dit beleid en het BAL. Afgesloten wordt met een paragraaf over monitoring en evaluatie van het beleid.

 

7.1 Afhandeling melding

Iedere melding wordt getoetst aan het BAL, onze bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende nota bodembeheer. Dit gebeurt door de Omgevingsdienst Twente. De uitkomst van deze toetsing wordt schriftelijk of digitaal aan de melder kenbaar gemaakt.

Het BAL bepaalt dat meldingen voor grondverzet minimaal een week voor uitvoering moeten zijn ingediend. Dit gebeurt via het Omgevingsloket.

 

7.2 Toezicht en handhaving door Omgevingsdienst Twente

Toezicht op meldingen grondverzet in het kader van het BAL betreft een basistaak die voor alle 14 gemeenten wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst Twente. Met de omgevingsdienst maken wij afspraken over de beoordeling van de meldingen en het toezicht en handhaving op het gemelde grondverzet.

 

7.3 Monitoring en evaluatie

We monitoren gezamenlijk op de volgende onderdelen:

  • -

    aantal meldingen grondverzet;

  • -

    aantal meldingen grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart;

  • -

    aantal niet-geaccepteerde meldingen;

  • -

    percentage partijkeuringen en bodemonderzoeken waaruit blijkt dat bodemkwaliteit van onverdachte grond niet overeenkomt met de bodemkwaliteitskaart;

  • -

    hoeveelheid grondverzet binnen de gemeente en het totale bodembeheergebied.

Ook hechten we veel waarde aan geluiden uit de praktijk en nieuwe ontwikkelingen. Daarom monitoren we ook op:

  • -

    de geconstateerde bodemkwaliteit van een partij grond in een bodemonderzoek of partijkeuring:

    • o

      in vergelijking tot de vastgestelde lokale maximale waarde van die partij grond; en

    • o

      wat de reden is van deze afwijking;

  • -

    signalen van uitvoerende partijen:

    • o

      adviesbureaus;

    • o

      grondverzetbedrijven;

    • o

      afdelingen binnen gemeenten die grond ontgraven en toepassen.

 

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

 

Bijlage 1 Begrippenlijst

AW2000 (‘schone’ grond): De landelijke bodemkwaliteitsklasse voor schone grond. Het Besluit bodemkwaliteit staat het vaststellen van een lagere norm niet toe.

 

Besluit bodemkwaliteit: Het wettelijke kader voor bodembeheer.

 

Bodembeheergebied: Het aangewezen gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart als wettig bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond geldt.

 

Nota bodembeheer: Het verplichte document met gebiedspecifiek beleid voor het ontgraven en toepassen van grond binnen het aangewezen bodembeheergebied.

 

Bodemfunctieklassenkaart: Een kaart met de verschillende functies in een gebied.

 

Bodemkwaliteitskaart: Een door de gemeente vastgestelde kaart die bestaat uit een ontgravings- en een toepassingskaart. Op deze kaarten staan de lokale maximale waarden. Deze kaart geldt als bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond binnen het bodembeheergebied van de gemeente.

 

Bodemkwaliteitsklasse: De klasse waartoe een zone binnen het bodembeheergebied is ingedeeld.

 

Bodemvreemd materiaal: Materiaal dat van nature niet thuishoort in de bodem zoals glas, puin, plastic, etc.

 

De deelnemende gemeenten: Alle gemeenten die actief hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze bodembeheernota en hun beleid overeenkomstig deze nota hebben vastgesteld of gaan vaststellen.

 

Delegatie: Het overdragen van bevoegdheden aan een ander bestuursorgaan dat zelf verantwoordelijk is voor de uitoefening van deze bevoegdheden.

 

Gebiedsspecifiek beleid: Beleidsvorm volgens het Besluit bodemkwaliteit waarbij gemeenten eigen lokale maximale waarden (LMW) vaststellen voor hun grondgebied.

 

Grootschalige toepassing: Volgens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen toepassingen met grond waarop de bodemkwaliteitskaart en de bodembeheernota niet van toepassing zijn. Het Besluit bodemkwaliteit vormt hiervoor het wettelijke kader. 

 

Handhavingsstrategie: De voor een organisatie geldende strategie waarin de wijze van toezicht en handhaven is aangegeven bij overtreding van wettelijke normen.

 

Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit (HUM): Landelijke richtlijn voor organisaties die gebruikt wordt om het Besluit bodemkwaliteit te handhaven. 

 

(in-situ)partijkeuring: Een wettig bewijsmiddel om de kwaliteit van de grond aan te tonen.

 

Klasse Gebiedsgericht: Een gebied met een bodemkwaliteit gebaseerd op locatiespecifieke omstandigheden die niet ingedeeld kan worden in één van de andere gebiedspecifieke klassen.

 

Klasse AW2000: voor gebieden met schone grond binnen het bodembeheergebied.

 

Klasse Wonen: Lokale maximale waarde voor gebieden binnen het bodembeheergebied met de bodemkwaliteit Wonen.

 

Lokale maximale waarden: De bodemkwaliteit van een gebied of zone binnen het bodembeheergebied, vastgelegd op de bodemkwaliteitskaart. 

 

Normopvulling: Het effect waarbij de ruimte, die in het generieke beleid bestaat tussen de werkelijke bodemkwaliteit en de maximale kwaliteit van de toepasselijke bodemkwaliteitsklasse, wordt benut om grond van slechtere kwaliteit toe te passen dan de bestaande bodemkwaliteit in dat gebied.

 

Ontgravingskaart: Het onderdeel van de bodemkwaliteitskaart waarop de bodemkwaliteit is aangegeven van de locatie waar een partij grond is ontgraven.

 

Percentielwaarde: Statistische waarde om de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied te bepalen.

 

Risicotoolbox: Door het Besluit bodemkwaliteit voorgeschreven instrument voor het bepalen van de risico’s van de vast te stellen lokale maximale waarden.

 

Toepassingskaart: Het onderdeel van de bodemkwaliteitskaart waarop de bodemkwaliteit is aangegeven van de locatie waar een partij grond wordt toegepast.

 

Verdachte locatie: Een locatie binnen het bodembeheergebied die verdacht is van bodemverontreiniging.

 

Weglichaam: het totaal van grondwerken dat noodzakelijk is om bij ongeschikte natuurlijke ondergrond een weg op te funderen.

 

Bijlage 2 Inspraak

Deze nota bodembeheer versie 2.1 heeft op grond van het Besluit bodemkwaliteit voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 3 Checklist mogelijk verdachte locatie

De regiogemeenten Twente hebben op basis van beschikbare bodemonderzoeken bodemkwaliteitskaarten opgesteld voor de parameters uit het standaardpakket en PFAS. Deze kaarten geven een inschatting van de bodemkwaliteit ter plaatse van onverdachte gebieden/terreinen binnen de gemeenten. Onder voorwaarden (zie Nota bodembeheer) is het mogelijk om op basis van deze bodemkwaliteitskaarten grond te ontgraven en elders toe te passen zonder dat een bodemonderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Eén belangrijke voorwaarde is dat u één week voor het toepassen van grond dit meldt via het Omgevingsloket. Bij elke melding moet u deze checklist toevoegen.

 

Onverdachte locatie

Een voorwaarde voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaarten is dat hier sprake is van een onverdachte locatie. Hiermee wordt bedoeld dat op de locatie geen activiteiten worden/zijn uitgevoerd die de bodem hebben kunnen verontreinigen. Bij elke melding controleert de gemeente op basis van het informatiesysteem en het archief of er sprake is van een onverdachte ontgravingslocatie. Daarnaast dient u naar waarheid de onderstaande vragen te beantwoorden.

 

adres

ontgravingslocatie

toepassingslocatie

Vragen over ontgravingslocatie

Ja

Nee

Onbekend

1. Heeft sloop van gebouwen plaatsgevonden?

 

 

 

2. Is een puinpad, erfverharding of funderingslaag aanwezig?

 

 

 

3. Heeft een calamiteit (vb. morsen) of brand plaatsgevonden?

 

 

 

4. Is op de locatie of in de nabije omgeving gebruik gemaakt van asbesthoudende materialen (ook in gebouwen)?

 

 

 

5. Is in het verleden sprake geweest van ophoging of demping?

 

 

 

6. Hebben bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, vb. aanwezigheid van een (voormalige) ondergrondse tank?

 

 

 

7. Heeft eerder onderzoek of sanering op de locatie plaatsgevonden?

 

 

 

8. Is er sprake van een risicolocatie (binnen 25 m) voor PFAS conform de door de gemeente gehanteerde lijst (via Bodemkwaliteit en HBB regio Twente (arcgis.com) of opvragen bij gemeente). Of is anderszins bekend dat er met PFAS is gewerkt zoals het blussen van een brand met schuim?

 

 

 

Indien u één van de bovenstaande vragen met Ja heeft beantwoord, moet u dit in het navolgende opmerkingenvak nader toelichten. Het is ook mogelijk om aanvullende informatie (een bodemonderzoek) digitaal aan deze melding toe te voegen.

 

Zelf verantwoordelijk

De gemeente behoudt het recht om alsnog een historisch onderzoek of partijkeuring te verlangen als twijfel bestaat of het een onverdachte locatie betreft. Het is uw keus of u gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of een partijkeuring laat uitvoeren. Als tijdens graafwerkzaamheden een verontreiniging wordt aangetroffen, moet u direct contact opnemen met de Omgevingsdienst Twente.

Opmerkingen

Bijlage 4 Verslagen overleg andere organisaties

In deze bijlage zijn de verslagen opgenomen van de overleggen die hebben plaatsgevonden met externe partijen in het kader van de vorige versie van de bodemkwaliteitskaart. Het advies van de GGD is opgenomen in bijlage 7. 

 

Verslag overleg SBNS 10 , Prorail en RWS

De drie organisaties hebben verzocht om de gebieden die zij in eigendom hebben aan te merken als de functie Industrie.

De deelnemende gemeenten weten niet wat de kwaliteit is van de betreffende gebieden.

Grond uit deze gebieden merken de deelnemende gemeenten aan als ‘verdacht’. Dit betekent dat de regels gelden die in het beleid zijn opgenomen voor ‘verdachte locaties’. Om een partij grond uit deze gebieden toe te passen, moet een partijkeuring zijn uitgevoerd om de kwaliteit ervan vast te stellen. De bodemkwaliteitskaart kan niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Daarom staan zij niet positief tegenover het verzoek van de drie organisaties. Als de bestaande bodemkwaliteit namelijk beter is dan de Industrie dan heeft het de voorkeur om deze kwaliteit aan te houden. Dit is in overeenstemming met de inhoud van het totale beleid.

 

Verslag overleg DLG, Landschap Overijssel en Natuurmonumenten 21 januari 2010

Landschap Overijssel voert verschillende projecten uit waarbij grondverzet plaatsvindt. Dit zijn zowel kleine als grotere (omvang van 1000 – 10.000 m3) projecten. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in deze regio vraagt om grondverzet. In de meeste gevallen leidt de natuurdoelstelling tot grondafvoer. De bovengrond bevat namelijk vaak teveel voedingsstoffen.

Ook de Dienst Landelijk gebied (DLG) heeft te maken met de EHS. Het is belangrijk dat de aangewezen gebieden zo snel mogelijk onderdeel uitmaken van de EHS. Grondverzet speelt hier een rol. Dat geldt niet alleen voor het afvoeren van grond.

Zowel Landschap Overijssel als de Dienst Landelijk gebied zien meerwaarde in het op elkaar afgestemde beleid van de deelnemende gemeenten. Afgesproken is om de drie organisaties op de hoogte te houden over de voortgang van het beleid.

 

Verslag overleg Twence 8 januari 2010

Twence geeft aan dat de functie van een stortplaats met name van belang is voor de toe te passen grond, als leeflaag op de dichte eindafdekking. Deze kan over een periode van tientallen jaren vanaf heden worden aangebracht. Bij het toekennen van een functie aan een stortplaats moet goed worden bekeken of dit ook daadwerkelijk noodzakelijk is. Twence heeft voor toekomstige eindafdekkingen al meer dan 500.000 m3 grond ‘gespaard’. Er is een voorkeur om de functie van een stortplaats aan te merken als Industrie.

De deelnemende gemeenten geven aan dat iedere stortplaats anders is. Daarom zijn geen algemene regels in het beleid opgenomen voor stortplaatsen. Om belemmeringen voor toekomstige ontwikkelingen te voorkomen, wordt bij voorbaat niet de functie Industrie toegekend aan de stortplaatsen. Per stortplaats wordt in overleg met Twence de gewenste bodemkwaliteit vastgesteld.

Bijlage 5 Rapportage Regionale bodemkwaliteitskaart Twente

Deze bijlage bevat de 'rapportage Regionale bodemkwaliteitskaart Twente'. De rapportage beschrijft de wijze waarop de bodemkwaliteitskaart tot stand is gekomen. En het bevat de ontgravings- en toepassingskaart.

Bijlage 6 Gebruik bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

Voor het bepalen van de kwaliteit van de ontgraven grond zijn er grofweg twee geldige bewijsmiddelen: de partijkeuring en de bodemkwaliteitskaart. Overige bewijsmiddelen, v.b. certificaat (BRL9335/7500) of fabrikant eigen verklaring, worden buiten beschouwing gelaten. De partijkeuring kan zowel in-situ als ex-situ plaatsvinden. Voor baggerspecie geldt aanvullend dat een waterbodemonderzoek (NEN5720) ook wordt gezien als een geldig bewijsmiddel voor vrijkomend materiaal.

Voor het bepalen van de kwaliteit van de ontvangende bodem zijn er twee bewijsmiddelen van toepassing: een bodemonderzoek conform de NEN5740 en de bodemkwaliteitskaart. Het bepalen van de kwaliteit van de ontvangende bodem is vooral belangrijk binnen het generieke beleid als de wens bestaat om op een locatie grond met kwaliteit wonen of industrie toe te passen. In de onderstaande tabel is de bepaling toepassingseis conform generiek beleid opgenomen.

Tabel Toetsing generiek beleid

Functie

Kwaliteit ontvangende bodem

Toepassingseis

niet gedefinieerd (landbouw/natuur)

Wonen of industrie

AW2000

Wonen

Wonen

Wonen

Industrie

Wonen

Wonen

Wonen

Industrie

Wonen

Industrie

Industrie

Industrie

Gebiedsspecifiek beleid

Voor een partij vrijkomende grond ter plaatse van een onverdachte locatie kan de bodemkwaliteitskaart gebruikt worden als bewijsmiddel. Het komt nog vaak voor dat, om diverse redenen, locaties en partijen worden onderzocht met een bodemonderzoek of een partijkeuring. Het hebben van meer detailinformatie betekent ook dat we anders omgaan met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

Voor een toepassingslocatie is een bodemonderzoek of partijkeuring beschikbaar

Voor het bepalen van de toepassingseis voor grond maakt dit niet uit. De toepassingseis is vastgelegd door de gemeente voor deze zone als lokaal maximale waarden. Wel kan op basis van het bodemonderzoek worden beoordeeld of sprake is van een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging zoals bedoeld wordt in de Wet bodembescherming. Het afdekken van een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft een sanering waarvoor een andere procedure van toepassing is.

Voor een ontgraven partij grond is een partijkeuring beschikbaar

De partijkeuring is als bewijsmiddel leidend. De bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel komt te vervallen.

Voor een ontgraven partij grond is een bodemonderzoek beschikbaar

Dit onderzoek kan worden gebruikt om te beoordelen of de kwaliteit van de locatie waaruit is ontgaven, past bij de kwaliteit van de zone binnen de bodemkwaliteitskaart, waarin de ontgraven locatie gelegen is. Voor deze locaties met slechtere kwaliteit kan de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als geldig bewijsmiddel.

Het kan ook voorkomen dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd op een verdachte locatie. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit wel voldoet aan de kwaliteit van zone. Met het onderzoek is aangetoond dat de verdenking onterecht is, de bodemkwaliteitskaart kan als bewijsmiddel worden gebruikt.

De beoordeling is weergegeven in onderstaand schema

Toelichting schema

  • 1.

    De overschrijding van de interventiewaarde duidt op een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging. De Wet bodembescherming staat ontgraven van een geval zonder instemming van bevoegd gezag niet toe. Bij het aantreffen van een analyseresultaat van een (meng)monster boven de interventiewaarde is een nader bodemonderzoek noodzakelijk.

  • 2.

    Voor het te ontgraven deel kan de gemiddelde bodemkwaliteit worden bepaald voor de boven- en ondergrond. Dit gemiddelde moet voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse (AW2000/Wonen) of lokaal maximale waarden van de zone. Indien dit afwijkt is mogelijk sprake van plaatselijke verontreiniging waardoor de bodemkwaliteitskaart niet representatief is. Een partijkeuring is nodig waarbij de definitieve kwaliteit wordt bepaald.

  • 3.

    De bodemkwaliteit kan plaatselijk zeer grillig zijn, op korte afstand grote verschillen in concentraties of bijzondere bijmenging hebben. Dergelijke situaties vragen om een expert beoordeling. Hierbij wordt vastgesteld of de kwaliteit op basis van het bodemonderzoek representatief is voor de zone van de bodemkwaliteitskaart waar deze vrijkomt. Als het representatief is, vanwege natuurlijke variatie, is de bodemkwaliteitskaart een geldig bewijsmiddel. Als uit de beoordeling blijkt dat deze niet representatief is dient een partijkeuring te worden uitgevoerd om de definitieve kwaliteit te bepalen.

Bijlage 7 Beoordeling en advies GGD

Dit betreft het advies van de GGD IJsselland d.d. 29 mei 2018 inzake de Nota Bodembeheer regio Twente en de Bodenkwaliteitskaart Twente (maart 2018).

De GGD gaat akkoord met de werkwijze en de resultaten zoals weergegeven in genoemde documenten. De gehanteerde werkwijze heeft betrekking op het standaard stoffenpakket. Deze is aangevuld met de “oudere” stoffen die thans niet meer in het standaard pakket worden meegenomen. Wij juichen deze werkwijze toe omdat bijvoorbeeld een stof als arseen wel gezondheidskundig relevant kan zijn. Ook zijn wij blij met de werkwijze waardoor ongewenste normopvulling wordt voorkomen.

Voor toekomstige versies van beide bodembeleidsdocumenten geven wij u in overweging om ook “nieuwe” milieu- en gezondheidskundig relevante stoffen zoals PFOA (per-fluorverbindingen) in het beleid te betrekken. PFOA’s zijn zeer mobiel, bio-accumuleren, zijn moeilijk afbreekbaar, beïnvloeden de leverfunctie en zijn mogelijk kankerverwekkend. Ze worden onder andere gebruikt in blusmiddelen en komen daarom voor in bodems van bijvoorbeeld brandweerkazernes en vliegvelden.

Naar boven