Verordening Fysieke Leefomgeving Castricum 2024

De raad van de gemeente Castricum:

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 maart 2024;

 

gezien het advies van de algemene raadscommissie d.d. 18 april 2024;

 

gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 22.4 van de Omgevingswet;

 

b e s l u i t:

vast te stellen de Verordening Fysieke Leefomgeving Castricum 2024.

 

Hoofdstuk 1  

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Castricum: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;

  • c.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • d.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • e.

    bijzondere boom: bijzondere beschermwaardige boom met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving;

  • f.

    boom: een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • g.

    bomentoets: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand;

  • h.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • i.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • j.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • k.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • m.

    gemeentelijke aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in eigendom bij de gemeente is;

  • n.

    gemeentelijk monument: een monument, archeologisch monument of landschappelijk monument, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • o.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • p.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • q.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • r.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • s.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • t.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met de onder sub f genoemde minimale dwarsdoorsnede;

  • u.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • v.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat Afdeling 5.1 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • w.

    kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • x.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • y.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • z.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • aa.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • bb.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • cc.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • dd.

    particuliere aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in particulier eigendom is;

  • ee.

    rechthebbende: een rechthebbende als genoemd in hoofdstuk 2, 4 en 7 die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • ff.

    rioolaansluitleiding: rioolleiding tussen een gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en het gebouw waar afvalwater vrijkomt;

  • gg.

    snelle motorboot: een klein schip dat bij gebruik van zijn mechanische middelen tot voortbeweging sneller kan varen dan 20 km/uur;

  • hh.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • ii.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Castricum 2023, of diens rechtsopvolgers;

  • jj.

    vaartuigen: vaartuigen met motor, waaronder in ieder geval ook begrepen een motorboot, een waterscooter, een jetski en vaartuigen zonder motor met geringe afmetingen en lichte constructie, waaronder in ieder geval begrepen een kano, zeilboot, (kite)surfplank, een rubberboot;

  • kk.

    vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen en het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • ll.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • mm.

    voorziening voor het beheer van afvalwater: openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringstelsel, andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of zuiveringsvoorziening;

  • nn.

    waterscooter: een snelle motorboot, die gebouwd of ingericht is om door één of meer personen skiënd of over het water te worden voortbewogen;

  • oo.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • pp.

    Wet milieubeheer: Wet milieubeheer zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Regels over het gebruik van wegen, kamperen en het gebruik van openbare wateren

Afdeling 2.1 Veranderen van een weg

Artikel 2:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:2 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast;

    • c.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      indien het uiterlijk aanzien van de omgeving op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • e.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • f.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning, voor zover deze niet is aan te merken als een aanvraag om een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 2.2 Hinderlijke objecten op de weg

Artikel 2:3 Voorwerpen op of aan de weg of openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte of openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Castricum 2023, of diens rechtsopvolgers;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening Castricum 2023, of diens rechtsopvolgers;

    • c.

      standplaatsen;

    • d.

      door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.

  • 4.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van reclameborden en -spandoeken.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 7.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 8.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b geldt niet voor bouwwerken.

  • 9.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 10.

    Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:5 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 2:6 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

Afdeling 2.3 Parkeerexcessen

Artikel 2:7 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:9 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2:10 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of een ander dergelijk voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:12 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:13 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 2:14 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen buiten fietsenrekken of overige fietsparkeervoorzieningen:

    • a.

      indien daardoor de openbare weg voor weggebruikers in ernstige mate versperd wordt;

    • b.

      indien daardoor de veiligheid of de vrijheid van het verkeer gehinderd wordt;

    • c.

      indien de eigenaar of rechthebbende van een terrein of object de plaatsing niet toestaat;

    • d.

      indien daardoor het uitzicht voor het verkeer gehinderd wordt;

    • e.

      indien daardoor schade of hinder ontstaat.

  • 2.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden:

    • a.

      fietsen of bromfietsen langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan;

    • b.

      fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2.4 Kamperen

Artikel 2:15 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod, als vermeld in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor het plaatsen van een of enkele kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen door groepen, uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, sportieve, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte periode van maximaal drie aaneengesloten dagen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1º.

        er toestemming is van de rechthebbende op het terrein;

      • 2º.

        er voldoende verlichting is op het terrein;

      • 3º.

        er voldoende begeleiding aanwezig is;

      • 4º.

        geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt;

      • 5º.

        geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna op het terrein;

      • 6º.

        in verband met brandpreventie tussen de kampeermiddelen onderling en tevens tot bouwwerken een ruimte wordt vrij gehouden van minstens 3 meter;

      • 7º.

        er per 500 m2 tenminste twee handbrandblusapparaten met een minimale inhoud van 6 liter aanwezig zijn welke verspreid over het terrein en goed zichtbaar voor direct gebruik beschikbaar zijn;

      • 8º.

        het college, de brandweer en politie tijdig van de activiteiten in kennis worden gesteld en eventuele aanwijzingen hunnerzijds onmiddellijk worden opgevolgd;

      • 9º.

        er voldoende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn;

      • 10º.

        na afloop het terrein in de oorspronkelijk staat wordt teruggebracht en schoongemaakt;

      • 11º.

        al de redelijkerwijs mogelijke maatregen zijn genomen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden als gevolg van het gebruik van het terrein;

    • c.

      voor het plaatsen van kampeermiddelen tijdens het nachtvissen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

      • 1º.

        er geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna;

      • 2º.

        er geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt;

      • 3º.

        geen kampvuren worden aangelegd;

      • 4º.

        afval in de tent wordt bewaard en na afloop niet wordt achtergelaten.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een dorpsgezicht.

Afdeling 2.5 Bescherming openbare wateren en waterstaatswerken

Artikel 2:16 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:17 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 2:18 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 2:19 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 2:18, tweede lid bepaalde.

Artikel 2:20 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3 Regels over het riool

Artikel 3:1 Normadressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders is bepaald. Diegenen dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3:2 Oogmerken

De regels in dit artikel 3:3 tot 3:7 zijn gesteld met het oog op het beschermen van:

  • a.

    de gezondheid;

  • b.

    het milieu;

  • c.

    de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater.

Artikel 3:3 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een particuliere aansluitleiding aanlegt of wijzigt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3:2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel zodanige voorzieningen aan de particuliere aansluitleiding worden getroffen dat iedere belemmering van het goed functioneren van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en de rioolaansluitleiding wordt voorkomen;

    • b.

      de doelmatige werking van de rioolaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 3:4 Totstandbrenging en wijziging perceelaansluiting

Als voor het perceel al een rioolaansluitleiding aanwezig is voor huishoudelijk afvalwater, hemelwater, grondwater of bedrijfsafvalwater, wordt geen aanvullende rioolaansluitleiding voor hetzelfde afvalwater gerealiseerd.

Artikel 3:5 Meldplicht aanleg of wijziging perceelaansluiting

  • 1.

    Het is verboden een rioolaansluiting tot stand te brengen of bij de erfgrens de aansluiting op het particuliere terrein te wijzigen zonder dit ten minste zes weken en ten hoogste een jaar voor het begin ervan te melden en af te stemmen met de rioolbeheerder van de gemeente. De gemeente geeft aan waar de rioolaansluiting komt, zorgt voor de aanleg van het gemeentelijke deel van de leiding (tot aan de erfgrens) en geeft aan welk soort water in ontvangst wordt genomen. Aan het maken van een gemeentelijke rioolaansluiting zijn kosten verbonden. Deze kosten zijn vastgelegd in artikel 4 van de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht Castricum 2023, of diens rechtsopvolgers.

  • 2.

    Voor het melden van een wens tot wijziging van de rioolaansluiting of een nieuwe aansluiting is een formulier beschikbaar op de gemeente website.

Artikel 3:6 Informatieplicht beëindiging perceelaansluiting

Als het gebruik van een rioolaansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt het college hierover uiterlijk zes weken na de beëindiging geïnformeerd.

Artikel 3:7 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3:3 en 3:4

  • 2.

    Maatwerkvoorschriften kunnen in ieder geval worden gesteld over:

    • a.

      het tot stand brengen van de rioolaansluitleiding;

    • b.

      het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de rioolaansluitleiding;

    • c.

      sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

    • d.

      de periode waarin een aansluiting voor de afvoer van bronneringswater gerealiseerd wordt.

Artikel 3:8 Eigendom aansluitleiding

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van de erfgrens.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater een rioolwaterpomp is vereist, dan ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de aansluiting op de pompput, als de pomp in eigendom van de gemeente is en hij op het particuliere perceel ligt. Als de pomp in eigendom van de particulier is, dan begint het gemeentelijke eigendom bij de erfgrens.

Artikel 3:9 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging

  • 1.

    Het beheer, onderhoud, de renovatie of vervanging van de gemeentelijke aansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het werkzaamheden betreft als gevolg van een onjuist gebruik van de particuliere aansluitleiding.

  • 2.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het lozen van stoffen die verstoppingen in de aansluitleiding of de voorzieningen voor het beheer van afvalwater kunnen veroorzaken;

    • b.

      het lozen van stoffen die de constructie van de aansluitleiding kunnen aantasten;

    • c.

      het lozen van afvalwater op een niet daarvoor bedoelde voorziening voor het beheer van afvalwater.

  • 3.

    De kosten voor het onderhoud van de particuliere aansluitleiding komen voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 3:10 Verstopping of andere storing

  • 1.

    Bij een verstopping of een andere storing toont de eigenaar of gebruiker aan of het een probleem betreft in de particuliere aansluitleiding of in de gemeentelijke aansluitleiding.

  • 2.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de gemeentelijke aansluitleiding, dan neemt de eigenaar of gebruiker contact op met de gemeente en stelt diegene de gemeente in de gelegenheid voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

  • 3.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de particuliere aansluitleiding, dan zorgt de rechthebbende of gebruiker ervoor dat deze wordt verholpen.

  • 4.

    Gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid komen voor rekening van de eigenaar of gebruiker. Ligt de oorzaak bij de gemeente, dan vergoedt de gemeente de gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid tot maximaal € 200,-.

Hoofdstuk 4 Regels over natuur en milieu

Afdeling 4.1 4.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 4:1 Lijst met bijzondere bomen

  • 1.

    Het college stelt op voordracht van de deskundige, de betrokkenen en de belangenverenigingen aan de hand van de volgende criteria een Lijst vast met bijzondere bomen:

    • a.

      de boom is van groot belang voor de aankleding van de straat;

    • b.

      de boom is onvervangbaar, op korte afstand staat geen vergelijkbare boom;

    • c.

      de boom heeft een cultuurhistorische waarde;

    • d.

      de boom is een belangrijke karakteristiek in het landschap;

    • e.

      de boom is een gedenkboom, of is een zeldzaam boomsoort of -type;

    • f.

      de boom heeft een meer dan normale ecologische betekenis.

  • 2.

    De eigenaar van de houtopstand die vermeld staat op de Lijst van bijzondere bomen is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      eigendomsoverdracht van de boom;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende omgevingsvergunning;

    • c.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 3.

    Het college stelt een bijdrageregeling vast voor een tegemoetkoming in de kosten die noodzakelijk zijn voor de inspecties van bijzondere bomen.

Artikel 4:2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstand die voorkomt op de Lijst bijzondere bomen als bedoeld in artikel 4:1 te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, dat laat onverlet hetgeen in artikel 4:5 is bepaald;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 3.

    In afwijking van ter zake algemeen geldende regels en het gestelde in deze verordening kan het bevoegd gezag toestemming geven tot direct vellen, als er sprake is van een ernstige en spoedeisende bedreiging van de openbare orde en veiligheid, een noodtoestand, een direct gevaar voor personen of goederen of andere uitzonderlijke situaties.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden ingediend conform de indieningsvereisten zoals opgenomen in de Ministeriele regeling omgevingsrecht, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2.

    De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 4:2, dient te worden aangevraagd door of namens, dan wel met aangetoonde toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken. Dit geldt niet voor publieke rechtspersonen.

  • 3.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning dient te voldoen aan het gestelde in het eerste en tweede lid voordat de aanvraag in behandeling kan worden genomen.

Artikel 4:4 Toetsingscriteria vergunningsaanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor het vellen van een boom wordt slechts bij uitzondering verleend, indien en nadat alternatieven uitputtend zijn onderzocht en onmogelijk zijn gebleken en:

    • a.

      een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen het duurzaam behoud van de bijzondere boom, of;

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan, in aanvulling op artikel 1:3, behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen, moet worden herplant.

  • 2.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te worden in overlopende passiva.

  • 4.

    Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand in geval van bouw of aanleg van werken nabij de te behouden bomen mag worden overgegaan indien een bomentoets is opgesteld, overgelegd en beoordeeld door het bevoegd gezag.

Artikel 4:6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2.

    Indien niet ter plaatse kan worden herplant, wordt een financiële bijdrage gestort in overlopende passiva.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen of;

    • b.

      een bomentoets op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4:7 Bestrijding boomziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn, voor eigen rekening:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde bomen zoals beschreven in het eerste lid of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het onder het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:8 Bescherming publieke houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden om publieke houtopstanden die publiek eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken of;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door het college opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college één of meer voorwerpen in of aan in eerste lid bedoelde houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder a, is slechts van toepassing voor zover daarin door hogere wetgeving niet in wordt voorzien.

 

Afdeling 4.2 Behoud van natuur en milieu

Artikel 4:9 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 4:10 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:11 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:12 Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

Hoofdstuk 5 Geluid-, licht- en overige hinder

Afdeling 5.1 Geluid- en lichthinder

Artikel 5:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer gebieden.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr.LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt:

    • a.

      tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

    • b.

      tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr.LT veroorzaakt door een inrichting bedraagt:

    • a.

      tot 01.00 uur niet meer dan 80 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 60 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

    • b.

      tot 01.00 uur niet meer dan 65 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 45 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 8.

    De geluidwaarden als bedoeld in het zesde en zevende zijn inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 uiterlijk een half uur voor sluitingstijd c.q. eindtijd te worden beëindigd.

  • 10.

    De geluidnorm, bedoeld in het zesde en zevende lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 5:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt:

    • a.

      tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

    • b.

      tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr.LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt:

    • a.

      tot 01.00 uur niet meer dan 80 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 60 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

    • b.

      tot 01.00 uur niet meer dan 65 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 45 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 8.

    De geluidnorm is inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 uiterlijk om 02.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningsvoorschriften op grond van artikel 2:29, vierde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Castricum 2023, of diens rechtsopvolgers, beëindigd.

  • 10.

    De norm, bedoeld in het zesde en zevende lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 5:3 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen zijn de onder e en f opgenomen tabellen van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabellen aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;

    • b.

      de in de tabellen aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidniveaus zoals vermeld in de tabellen geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      tabel dB(A)

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

    • f.

      tabel dB(C)

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      60 dB(C)

      65 dB(C)

      50 dB(C)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      45 dB(C)

      40 dB(C)

      35 dB(C)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(C)

      75 dB(C)

      70 dB(C)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      65 dB(C)

      60 dB(C)

      55 dB(C)

  • 2.

    Voor de duur van twintig uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 5:1 of artikel 5:2 van toepassing is.

 

Afdeling 5.2 Overige hinder

Artikel 5:4 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 5:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 6 Erfgoed

Artikel 6:1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van het volgens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over de door het college van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten; en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale omgevingsverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6:3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:2 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6:4 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van artikel 6:9 tot en met artikel 6:14 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6:3 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen twintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 6:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze per omgaande opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. Aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Castricum wordt advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6:2.

  • 3.

    Artikel 6:9 tot en met artikel 6:14 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6:6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging betrekking heeft op het schrappen uit het register, zijn artikel 6:2 tot en met artikel 6:7 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is verloren gegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, vierde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt per omgaande bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6:10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:11 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 6:12 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 6:13 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 3.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt per omgaande opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 6:14 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6:13, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6:13, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is verloren gegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van de provinciale omgevingsverordening.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat per omgaande bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:15 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 6:11 en 6:12 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13 of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Regels over standplaatsen

Artikel 7:1 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen aan het innemen van een standplaats.

  • 3.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 en het derde lid kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • b.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met dwingende reden van algemeen belang.

  • 5.

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:7, de vergunning intrekken indien:

    • a.

      de standplaatshouder ingeval van ziekte de standplaats gedurende de resterende looptijd van de vergunning niet meer in zal nemen;

    • b.

      de standplaatshouder zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • c.

      de standplaatshouder gedurende een periode van twee achtereenvolgende maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning.

  • 6.

    Het college kan de vergunning tijdelijk intrekken in het belang van de openbare orde en veiligheid dan wel ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden. In dat geval kan het college de standplaatshouder tijdelijk een andere locatie toewijzen.

  • 7.

    De vergunning voor een standplaats vervalt:

    • a.

      twee maanden na overlijden of onder curatelestelling van de standplaatshouder;

    • b.

      indien de standplaatshouder niet meer voldoet aan één of meer van de bij nadere regels gestelde eisen;

    • c.

      op verzoek van de standplaatshouder.

  • 8.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 7:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 7:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 7:1, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 7:1, vierde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

Hoofdstuk 8 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8:1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 4:11 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 8:2 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van de in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 genoemde artikelen en/of de op grond van artikel 1:3 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van artikel 6:9 of het bepaalde volgens artikel 6:10, eerste lid wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:1 en 2:3 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit en artikel 4:2, eerste lid.

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 8:3 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 zijn belast: de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens hoofdstuk 3 zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 8:4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8:5 Intrekking verordening

De Aansluitverordening Castricum 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 8:6 Wijzigen verordeningen

  • 1.

    De Erfgoedverordening Castricum 2020 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      artikel 1, de definities ‘gemeentelijk monument’, ‘gemeentelijke Erfgoedcommissie’, ‘minister’, ‘monumentwaardige terreinen en landschappelijke structuren’, ‘monumentenraad’, ‘omgevingsvergunning’ en ‘stads- en dorpsgezichten’ en de artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 komen te vervallen.

  • 2.

    De Algemene plaatselijke verordening Castricum 2023 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      de artikelen 2:10, 2;11, 2:12, 2:15, 2:21, artikel 4:1, sub b, c, d, e en f, de artikelen 4:2, 4:3, 4:5, 4:9, 4:10, 4:11, 4:11a, 4:11b, 4:11c, 4:11d, 4:11e, 4:11g, 4:11h, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 5:2, 5:3, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:12, 5:18, 5:19, 5:20, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, 5:28, 5:32, 5:33, 5:34 en 5:34a komen te vervallen.

Artikel 8:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening als bedoeld in artikel 8:5 of de artikelen als bedoeld in artikel 8:6, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8:8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 8:9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving Castricum 2024.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering d.d. 25 april 2024

mevrouw R. Slootweg MSc

griffier

de heer B.A. Tap

burgemeester

Naar boven