Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg, 2024.1

De raad van de gemeente Tilburg;

 

  • -

    gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gelet op artikel 149 Gemeentewet;

Besluit

 

de volgende verordening vast te stellen:

 

Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg, 2024.1

Artikel I  

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    Artikel 13 en de toelichting daarop komt te luiden:

  • Artikel 13.

  • Voorwerpen of stoffen op, aan, in of boven de weg.

     

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college of wanneer het gaat om het gebruik van de weg of weggedeelte ten behoeve van een terras bij een horeca-inrichting, van de burgemeester, de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

      • a.

        vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

      • b.

        de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan, mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

      • c.

        voertuigen met uitzondering van voertuigen bestemd voor bewoning;

      • d.

        voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

      • e.

        staanplaatsen als bedoeld in de Staanplaatsenverordening;

      • f.

        evenementen als bedoeld in artikel 25.

      • g.

        civieltechnische werkzaamheden, die in opdracht van de gemeente in openbaar gebied worden verricht.

    • 3.

      Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • 4.

      Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    • 5.

      Een vergunning, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • b.

        indien het beoogde gebruik, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

      • c.

        in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • 6.

      Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor :

      • a.

        bouwactiviteiten, die minder tijd in beslag zullen nemen dan vier weken en minder ruimte in beslag zullen nemen dan 15 m².

      • b.

        zonneschermen, stoepborden dan wel uitstallingen.

      • c.

        reclameborden, voorzover deze niet op of in de weg worden geplaatst.

      • d.

        automaten.

      • e.

        verplaatsbare voorwerpen, die beogen weggebruikers te attenderen op gewenst verkeersgedrag.

      • f.

        het aanleggen van geveltuintjes en/of het beplanten van boomspiegels, het plaatsen van een gevelbankje voor een woning.

      • g.

        de plaatsing van gedenktekens.

    • 7.

      De in het zesde lid onder g. bedoelde activiteiten dienen uiterlijk vier weken voordat deze zullen plaatsvinden gemeld te worden bij het college. Het college kan aan de uitvoering van die activiteiten voorschriften verbinden dan wel de activiteiten verbieden, indien dit noodzakelijk is met het oog op de in het achtste lid van dit artikel beschreven belangen.

    • 8.

      Het is verboden de weg of een weggedeelte te gebruiken ten behoeve van de in het zesde lid onder a.,b.,c.,d., e. of f. bedoelde zaken:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig of veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

      • b.

        het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

      • c.

        het beoogde gebruik strijdig is met door het college met het oog op de onder a) en b) genoemde belangen vastgestelde algemene regels.

    • 9.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    • 10.

      De burgemeester beschikt binnen dertien weken op een aanvraag om een terrasvergunning.

    • 11.

      De in het tiende lid bedoelde vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht geworden is.

Toelichting

In het eerste lid is bepaald dat niet het college van burgemeester en wethouders, maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is om aan een exploitant van een horeca-inrichting vergunning te verlenen om de weg of een weggedeelte als terras te mogen gebruiken. Dit houdt verband met het feit dat in artikel 174 van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester belast is met het toezicht op, onder meer, de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.

 

Op grond van lid 8 kan een vergunning voor een op te richten bouwwerk niet geweigerd worden op basis van welstandsmotieven. De welstandstoets dient plaats te vinden in het kader van de aanvraag van de voor het gebouw noodzakelijke bouwvergunning en kan eventueel leiden tot weigering van die vergunning, maar niet tot weigering van de APV-vergunning.

 

Voor de in het zesde lid onder a.,b., c.,d.,e. en f. genoemde gebruiksvormen geldt een algemeen verbod om dit op een wijze te doen, die gevaar oplevert etc. Het college heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om voor een aantal van de in het zesde lid opgesomde activiteiten algemene regels te stellen.

Overtreding van deze algemene regels levert een strafbaar feit op; daarnaast kunnen deze regels bestuurlijk gehandhaafd worden via de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

 

Het aanbrengen van reclameborden op of aan een onroerende zaak is geregeld in artikel 114 en artikel 114a APV (zie aldaar). Artikel 114a schept een vergunningplicht voor bijvoorbeeld reclame-uitingen aan de gevel, op het dak van een pand of op het voorterrein behorend bij het pand, niet zijnde de openbare weg.

 

Tot slot wijzen wij er nog op, dat voor zonneschermen aan woningen die zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument en voor schermen aan andere dan woongebouwen op grond van de Omgevingswet wel een omgevingsvergunning vereist blijft. Hetzelfde geldt voor automaten met uitzondering van vrijstaande pinautomaten.

 

  • B.

    Artikel 46 komt te luiden:

  • Artikel 46.

  • Begripsomschrijvingen

  •  

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • -

      Slijtersbedrijf

    • -

      Slijtlokaliteit

  • hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet.

  • C.

    Artikel 47 komt te luiden:

  • Artikel 47.

  • Proeverijen in slijtlokaliteiten

  •  

  • Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit, met dien verstande dat:

    • a.

      proeverijen plaatsvinden buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit regulier is opengesteld, met inachtneming van het gestelde bij of krachtens de Winkeltijdenwet;

    • b.

      proeverijen voldoen aan de in het Alcoholbesluit voor proeverijen gestelde eisen;

    • c.

      de eigenaar of leidinggevende van de slijtlokaliteit uiterlijk 14 dagen voorafgaand aan de proeverij daarvan een melding heeft gedaan via het daartoe beschikbaar gestelde digitale formulier;

    • d.

      per slijtlokaliteit maximaal twaalf proeverijen per jaar plaatsvinden;

    • e.

      per proeverij maximaal 25 deelnemers zijn.

  • D.

    Artikel 64a komt te luiden:

  • Artikel 64a

  • Niet afgesloten voertuigen

  •  

  • Vervallen.

     

  • E.

    Artikel 67 en de toelichting daarop komt te luiden:

  • Artikel 67.

  • Drugshandel op straat

  •  

  • Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  •  

  • Toelichting

  • Afbakening met de Opiumwet

  • Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet is een strafrechtelijk instrument waarin onder meer de verbodsbepalingen staan van middelen die worden genoemd op lijst I (“harddrugs”) en II (“softdrugs”) die behoren bij deze wet. Zo wordt verboden deze middelen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft.

  •  

  • Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid

  • Artikel 67 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In de praktijk gaat het met name om harddrugs.

  •  

  • In het artikel wordt evenwel gesproken over middelen uit lijst 2 en 3 van de Opiumwet, dus zowel hard- als softdrugs en ‘daarop gelijkende waar’. Bij ‘daarop gelijkende waar’ kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt, maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden of aan nepdrugs (bijvoorbeeld waspoeder). Het is dan van belang dit goed te motiveren.

  •  

  • In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (‘drugsrunners’) strafbaar gesteld. Het ‘kennelijke doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, enzovoorts.

  •  

  • Jurisprudentie

  • HR 17-11-1992, ECLI:NL:PHR:1992:AD1779, NJ 1993, 409. Doel van het Amsterdamse verbod op drugshandel op of aan de openbare weg in de APV is het voorkomen van een aantasting van de openbare orde en strafbare feiten. De bepaling heeft derhalve betrekking op andere gedragingen dan strafbaar gesteld in de Opiumwet. Ook de klacht dat de bepaling onverbindend is wegens te grote onbepaaldheid faalt, aangezien de bepaling — ook voor zover zij melding maakt van 'daarop gelijkende waar', waarmee kennelijk is bedoeld waar die voor enig verdovend middel kan doorgaan — voldoende duidelijk maakt welke gedraging daarbij is verboden en strafbaar gesteld.

     

  • F.

    Artikel 69a komt te luiden:

  • Artikel 69a

  • Openlijk drugsgebruik

    • 1.

      Het is verboden op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

    • 2.

      Het is verboden op of aan de weg of op een ander voor het publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in artikel 3 Opiumwet te gebruiken, indien dit gepaard gaat met gedragingen, die de openbare orde verstoren dan wel anderszins overlast veroorzaken.

    • 3.

      Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet te gebruiken.

  • G.

    Artikel 76 komt te luiden:

  • Artikel 76

  • Neerzetten van fietsen en dergelijke.

     

    • 1.

      Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan, indien daarmee hinder of gevaar voor het verkeer ontstaat of als daardoor anderszins overlast veroorzaakt kan worden.

    • 2.

      Het is verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen.

    • 3.

      Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud zijn of die in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.

    • 4.

      Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen of voor een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

    • 5.

      Het is verboden om een fiets langer dan op achtentwintig achtereenvolgende dagen op de weg te laten staan.

       

  • H.

    Artikel 114a komt te luiden:

  • Artikel 114a.

  • Omgevingsvergunning reclame op of aan onroerende zaken

    • 1.

      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een openbare plaats.

    • 2.

      Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

      • a.

        indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

      • b.

        in het belang van de verkeersveiligheid;

      • c.

        in het belang van de voorkoming of beperking van ernstige hinder voor de omgeving.

    • 3.

      Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

      • a.

        op reclames die zich bevinden in welstandsvrije gebieden (niveau 3) als bedoeld in de welstandsnota.

      • b.

        op reclames die blijkens de welstandsnota welstandsvrij zijn.

      • c.

        op reclames waarmee een raam wordt afgeplakt, mits deze niet meer dan 30 procent van het raamoppervlak bestrijken en deze reclames een directe relatie hebben met het gebruik van het pand;

      • d.

        opschriften en aankondigingen op door het college aangewezen zuilen, borden, muren of andere constructies.

      • e.

        voor zover een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1 in samenhang met 4.4, tweede lid van de Omgevingswet benodigd is.

      • f.

        op het ophangen van een vlag in een vlaggenhouder, als deze vlag onderdeel is van een door het college goedgekeurde collectieve aanpak van ondernemers in een gebied. Het college moet voorafgaand aan goedkeuring voor een collectieve aanpak advies vragen aan de Omgevingscommissie.

  • I.

    Artikel 119a en de toelichting daarop komt te luiden:

  • Artikel 119a

  • Weesvoertuigen

    • 1.

      Het is verboden om een voertuig langer dan zesenvijftig dagen op de weg stil te laten staan.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op die plaatsen waar een belasting als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Gemeentewet wordt geheven.

    • 3.

      Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de overige artikelen van deze afdeling.

  • Toelichting

    Het komt voor dat er overlast wordt ondervonden van achtergelaten voertuigen. Met de verbodsbepaling uit het eerste lid wordt de doorstroming van voertuigen, ter waarborging van de parkeercapaciteit en de bruikbaarheid van de weg, beoogd. Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen over de handhaving van dit verbod.

     

    Op grond van artikel 225, tweede lid, Gemeentewet kan geen belasting in het kader van de parkeerregulering worden geheven, als het doen of laten staan van het voertuig al bij wettelijk voorschrift is verboden. Met het tweede lid wordt voorrang gegeven aan de parkeerregulering. Hiermee worden situaties voorkomen waarin zowel het verbod van het eerste lid wordt overtreden als, daarmee onverenigbaar, parkeerbelasting wordt geheven.

     

    Het derde lid geeft voorrang aan de andere parkeerexcessen uit de APV.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking daags na haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

de griffier,

de voorzitter,

Naar boven