Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem en de burgemeester van de gemeente Kaag en Braasem, voor zover het ieders bevoegdheid betreft;
Overwegende dat:
Voor de uitoefening van de bevoegdheid om toezicht te houden, in de zin van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht, een aanwijzing noodzakelijk is;
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben toezichthouders aan te wijzen, die met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettig voorschrift zijn belast;
Het vanuit het oogpunt van een goed handhavingsbeleid, alsmede de uitvoering daarvan noodzakelijk is gebruik te maken van deze bevoegdheid;
De aanwijzing van medewerkers, als toezichthouders met toezichthoudende bevoegdheid van de bij of krachtens de hieronder gestelde wet- en regelgeving noodzakelijk is voor de uitoefening van hun werkzaamheden;
Een ieder wordt aangewezen voor zover dit nodig is voor de uitoefening van diens taak;
In het gebied van de gemeente Kaag en Braassem zich situaties voordoen waarbij ondergenoemde regelgeving betrokken is;
Dat de bescherming van de belangen die ondergenoemde wetten beogen te bieden er mee gediend is dat in zulke situaties handhavend kan worden opgetreden.
Gelet op het bepaalde in de onderstaande artikelen:
- -
artikel 6:2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem 2012;
- -
artikel 33, lid 1 van de Huisvestingswet 2014;
- -
artikel 17 van de Leegstandwet;
- -
artikel 18.6 van de Omgevingswet;
- -
artikel 4.2 van de Wet basisregistratie personen;
- -
artikel 18, lid 1 van de Wet goed verhuurderschap;
- -
artikel 34, lid 2 van de Wet op de Kansspelen;
- -
artikel 93, lid 1 en 2 van de Woningwet.