Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 184725 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 184725 | beleidsregel |
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024
De directeur Maatschappelijke Ondersteuning van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling,
gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 13, 15, 35 en 44 van de Participatiewet;
overwegende, dat het college het wenselijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet kan worden verstrekt en geweigerd en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;
Hoofdstuk 2. Algemene uitgangspunten
Artikel 2.1 Voorliggende voorziening
Het college merkt een lening bij de Kredietbank Rotterdam niet aan als een voorliggende voorziening.
Hoofdstuk 4. Kosten in verband met wonen
§ 1 Woonkostentoeslag en verhuisplicht
Artikel 4.1 Woonkostentoeslag huurders
Indien de belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag worden verlengd in het geval de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en een maximumtermijn van 24 maanden nog niet is bereikt.
In het geval het college bijzondere omstandigheden als bedoeld in het zesde lid vaststelt, kan de bijzondere bijstand met ten hoogste 12 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan in de vorm van een lening verstrekt, omdat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
Artikel 4.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Indien de belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkopen van de eigen woning of het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met ten hoogste 12 maanden worden verlengd in het geval de kosten nog steeds voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en de maximumtermijn van 24 maanden nog niet is bereikt.
Indien de belanghebbende zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met specifieke feitelijke omstandigheden van belanghebbende of diens gezin.
In het geval het college bijzondere omstandigheden vaststelt, kan de bijzondere bijstand met ten hoogste 12 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de wet.
Artikel 4.3 Vaststellen hoogte woonkostentoeslag woningeigenaren
Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand aan woningeigenaren wordt bij het bepalen van de woonkosten, met uitzondering van de toepasselijke basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, in aanmerking genomen:
andere zakelijke lasten die op de onroerende zaak drukken waaronder de noodzakelijke administratiekosten voor een vereniging van huiseigenaren, waarbij het maximumbedrag dat hier geldt wordt genoemd in onderdeel 45765 onder ‘Groot onderhoud’ en dan 'Algemeen beheer en administratie’ in het handboek van Stimulansz;
een forfaitair bedrag voor normale periodieke onderhoudskosten die bij een huurwoning voor rekening van de verhuurder komen, ter hoogte van 1% van de woningwaarde. Hierbij geldt het maximumbedrag zoals genoemd in onderdeel 45765 onder ‘Groot onderhoud’ en dan ‘Voor 1945 gebouwd’ of ‘Na 1945 gebouwd’ in het handboek van Stimulansz.
Het college kan aan de bijzondere bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een woonkostentoeslag nadere verplichtingen verbinden in de vorm van een verhuisplicht. Deze verplichting is gericht op het zoeken en accepteren van een passende woning of woonruimte. Van de woningeigenaar kan in dat kader ook verwacht worden dat de eigen woning te koop wordt aangeboden.
Artikel 4.5 Verhuisplicht: voorwaarden huurders
Artikel 4.6 Verhuisplicht: voorwaarden woningeigenaren
Onder een redelijke vraagprijs wordt verstaan de WOZ-waarde van de woning met een procentuele opslag van 20%, uitgaande van de waarde, genoemd in de meest recente WOZ-beschikking. Daarvan kan op verzoek van de aanvrager worden afgeweken als blijkt dat die waarde niet in overeenstemming is met de marktwaarde van de woning.
§ 2 Verhuiskosten en inrichtingskosten
Artikel 4.8 Inrichtingskosten en stofferingskosten
Het college stimuleert de aanschaf van tweedehands gebruiksgoederen, met uitzondering van witgoed, en adviseert belanghebbende op welke wijze het gebruiksgoed aangeschaft kan worden. Het college verplicht belanghebbende om witgoed nieuw aan te schaffen en bij vervanging te kiezen voor een apparaat dat energiezuiger is dan zijn huidige apparaat.
§ 3 Overige kosten in verband met wonen
Artikel 4.13 Doorbetaling huur verblijf in detentie
Indien na de datum van het besluit tot verlening van bijzondere bijstand op grond van dit artikel bekend wordt dat de totale periode van detentie meer dan 12 maanden bedraagt, beëindigt het college de bijzondere bijstand met ingang van de eerste dag van de volgende maand na het bekend worden van de detentieduur.
In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, geldt voor de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van dit artikel dat deze niet eerder wordt ingediend dan de datum waarop belanghebbende daadwerkelijk in detentie verblijft en niet later dan 2 maanden na de datum waarop het verblijf in detentie is aangevangen.
§ 4 Bijstand aan jongmeerderjarigen
Artikel 4.15 Jongmeerderjarigen
Artikel 6.1. Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten
Indien uit de aanvraag en de meegezonden stukken redelijkerwijs blijkt dat de aanvrager door middel van een verzoek tot peiljaarverlegging een lagere eigen bijdrage verschuldigd is, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid om een verzoek tot peiljaarverlegging in te dienen, alvorens op de aanvraag wordt beslist.
Artikel 6.2 Eigen bijdrage kinderopvang
Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor de eigen bijdrage voor kinderopvang op basis van een door het team Sociaal Medische Advisering vastgestelde sociaal-medische indicatie dan wel op basis van een door het Centrum voor Jeugd en Gezin afgegeven indicatie voor extra spelen en leren.
Artikel 7.1 Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden
Reiskosten die meer dan twee openbaar vervoerzones bedragen, zijn uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet, daaronder begrepen de eerste twee zones. De reiskosten van minderjarige kinderen van de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid kunnen ook voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van ten hoogste twee keer per week. Daarvan kan het college afwijken rekening houdend met de aard van de (familie)relatie die de belanghebbende heeft met de persoon aan wie de bezoeken worden afgelegd. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan het toepasselijke openbaar vervoertarief voor de tweede klasse, niet zijnde een toeslagtrein, rekening houdend met het gebruik van een eventuele kortingskaart.
Hoofdstuk 8. Overige kostensoorten
Het college kan aan een belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke uitvaartkosten voor zover de nalatenschap hiervoor geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval zal zijn.
Hoofdstuk 9. Bestedingscontrole en terugbetaling leenbijstand
Artikel 9.2 Terugvordering bijzondere bijstand
Het college gaat niet over tot terugvordering van de bijzondere bijstand in het geval, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, indien uit het aankoopbewijs of de aankoopbewijzen blijkt dat het daadwerkelijk besteedde bedrag niet meer dan 10% afwijkt van de toegekende bijzondere bijstand, met een maximum van € 100,-.
Artikel 9.3 Terugbetaling leenbijstand
Het college stelt het aflossingsbedrag vast waarmee belanghebbende volledig naar vermogen aflost. Indien een tussentijdse wijziging van het inkomen heeft plaatsgevonden, waardoor meer had kunnen worden afgelost, maar belanghebbende die wijziging niet bij het college heeft gemeld, is geen sprake van volledig aflossen naar vermogen in de zin van het eerste lid.
Hoofdstuk 10. Draagkrachtregels
Artikel 10.3 Draagkracht en inkomen
Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit inkomen vast op basis van de resterende draagkracht in die draagkrachtperiode binnen het van toepassing zijnde draagkrachtregime, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, respectievelijk het vijfde lid.
Artikel 10.4 Draagkracht en vermogen
Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit vermogen vast op basis van de draagkrachtruimte uit vermogen die eerder nog niet met het recht op bijzondere bijstand kon worden verrekend.
Aldus vastgesteld op 23 april 2024
Het college van burgemeester en wethouders,
namens deze:
R.C. van As
Directeur Maatschappelijke Ondersteuning in de Wijk van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling
Bijlage 1: Prijslijsten als bedoeld in hoofdstuk 4
Prijslijst inrichting – losse artikelen
Prijslijst stoffering– losse artikelen
Het bedrag van € 325 bestaat uit bovengenoemde bedragen. Ook voor deze losse artikelen kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
Het bedrag van € 551 bestaat uit bovengenoemde bedragen. Ook voor deze losse artikelen kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
Bijlage 2: Overzicht van kostensoorten waarop het draagkrachtregime, bedoeld in artikel 10.3 tweede tot en met vierde lid, van toepassing is (de staffel-regeling)
Bijlage 3: Overzicht van kostensoorten waarop het draagkrachtregime, bedoeld in artikel 10.3, vijfde lid, van toepassing is (100%-regeling)
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Draagkracht is het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de aanvrager moet gebruiken om zelf in de kosten te voorzien waarvoor recht bestaat op bijzondere bijstand. Om toe te komen aan de verrekening van draagkracht, moet dus eerst zijn vastgesteld dat de kosten zich daadwerkelijk voordoen, in het individuele geval noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2007:BA0163). De draagkracht wordt vastgesteld op een percentage van de draagkrachtruimte. De regels over draagkracht zijn opgenomen in hoofdstuk 10 van deze beleidsregels. Er kan zowel sprake zijn van draagkracht uit inkomen, als van draagkracht uit vermogen.
Hier is het begrip draagkrachtruimte gedefinieerd. Zoals aangegeven is de draagkracht waarmee rekening wordt gehouden vervolgens een percentage van de aanwezige draagkrachtruimte.
Om de eventuele draagkrachtruimte in het inkomen te bepalen, moet de hoogte van het inkomen waarbij nooit sprake is van draagkracht, duidelijk zijn. Dit wordt aangeduid als draagkrachtloos inkomen.
Voor draagkracht uit inkomen gelden verschillende draagkrachtregimes. Welk regime van toepassing is, hangt af van de kostensoort waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Momenteel gelden er twee draagkrachtregimes, te weten:
Met het oog op een meer efficiënte werkwijze en de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende aan wie bijzondere bijstand wordt toegekend wordt voor de bestedingscontrole gebruik gemaakt van de zogeheten eigen verklaring. Deze wordt administratief gecontroleerd (zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels).
Bij het vaststellen van de draagkracht gaat het college uit van het inkomensbegrip in de wet. Voor de bijzondere bijstand geldt, net als voor algemene bijstand, dat de middelen bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de wet niet meetellen bij de berekening, met uitzondering van de jonggehandicaptenkorting voor de persoon die jonger is dan 27 jaar. Zie hoofdstuk 10 van deze beleidsregels voor de berekening van draagkracht uit het inkomen.
Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is het van belang of er sprake is van een zelfstandige woning. De wet bepaalt niet wat onder een woning wordt verstaan, maar wel dat onder een woning mede wordt verstaan een woonwagen of een woonschip (art. 3, zesde lid, van de wet). Volgens de jurisprudentie wordt met een woning een zelfstandige woning bedoeld die is voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld (ECLI:NL:CRVB:2015:79).
Voor de berekening van de woonkostentoeslag blijven de woonkosten die iemand altijd geacht wordt zelf uit zijn inkomen te moeten betalen (de basishuur), buiten beschouwing. Dat geldt ook voor eigen woningbezitters.
Deze beleidsregels wijken af van de artikelen 13, 15 en 44 van de wet.
In artikel 4.13 van deze beleidsregels wordt afgeweken van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de wet door verstrekking van bijzondere bijstand tijdens detentie mogelijk te maken.
In hoofdstuk 5 van deze beleidsregels wordt in diverse artikelen afgeweken van artikel 15, eerste lid, van de wet door verstrekking van bijzondere bijstand voor medische kosten mogelijk te maken.
In artikel 3.1, derde lid, van deze beleidsregels wordt afgeweken van artikel 44, eerste lid, van de wet door verstrekking van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht mogelijk te maken.
Bij het vaststellen van de noodzaak en/of hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies advies in te winnen.
Het spreekt voor zich dat belanghebbende zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek (art. 17, tweede lid, van de wet dan wel op grond van art. 55 van de wet). Het is niet altijd nodig dat belanghebbende persoonlijk verschijnt bij de adviseur. Soms kan de medische noodzaak voor de kosten worden vastgesteld op basis van dossieronderzoek en het raadplegen van een deskundige in de behandelende sector of de huisarts. Daarnaast zal belanghebbende toestemming moeten verlenen zodat de adviseur in staat is volledig advies aan het college uit te mogen brengen. Dat betekent dat niet snel met succes een beroep kan worden gedaan op het zogeheten verschoningsrecht (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2015:955).
In het derde lid is opgenomen wanneer het college in ieder geval om advies vraagt. Er kunnen zich dus ook andere situaties voordoen waarbij het college deskundigenadvies inwint.
In het vierde lid is neergelegd in welke gevallen een advies achterwege kan blijven. Dat is bijvoorbeeld het geval als de medische noodzaak duidelijk is bijvoorbeeld door het vaststellen daarvan door een arts of specialist. Ook kan uit een eerder advies blijken dat een herbeoordeling niet nodig wordt geacht. Verder wordt invulling gegeven aan een doelmatigheidsoverweging (kosten). Uit de genoemde onderdelen blijkt wanneer een advies feitelijk niets toevoegt en daarmee onnodig belastend is voor de belanghebbende.
Hoofdstuk 2. Algemene uitgangspunten
Artikel 2.2 Uitzondering op reserveringsplicht
Op basis van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (ECLI:NL:CRVB:2014:3221, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7543 en ECLI:NL:CRVB:2010:BO4643). Hiermee is dus geen limitatief overzicht bedoeld.
Deze uitzondering op de reserveringsplicht wil niet zeggen dat er geen sprake kan zijn van draagkracht.
Dit lid bepaalt de hoofdregel. In het algemeen geldt dat de aanvraag moet worden ingediend voor het moment waarop, eenvoudig gezegd, de betalingsverplichting voor de betreffende kosten ontstaat (bijv. ECLI:NL:CRVB:2016:2715 en ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875).
Dit lid bepaalt dat het college kan afwijken van de hoofdregel. Er kan op grond van dit lid met terugwerkende kracht bijzondere bijstand worden verstrekt, mits de kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de aanvraag zijn opgekomen én de nota’s niet ouder zijn 3 maanden. Het college beoordeelt of de aanvraag op tijd is ingediend en of de kosten daadwerkelijk in rekening zijn gebracht aan de hand van de nota. Voor het recht op bijzondere bijstand moet het college nog wel de noodzaak van de kosten kunnen vaststellen én of het om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten gaat.
Hoofdstuk 4. Kosten in verband met wonen
Artikel 4.1 Woonkostentoeslag huurders
Als hoofdregel geldt dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening wordt aangemerkt (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740). Ook in geval de rekenhuur te hoog is geldt de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening (ECLI:NL:CRVB:2016:77). De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt, omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verstrekt met ingang van de eerste van de maand (ECLI:NL:CRVB:2014:1945). De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningssystematiek van de Wht.
Als hoofdregel geldt dat de bijzondere bijstand (in het geval de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens) voor maximaal 24 maanden kan worden toegekend. Het college kent steeds voor maximaal 12 maanden toe. Belanghebbende kan na afloop van de periode waarvoor bijzondere bijstand is verstrekt een nieuwe aanvraag indienen.
Het college zal bij de nieuwe aanvraag moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 24 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. Die bestaat er onder meer uit dat belanghebbende zijn inschrijving als woningzoekende moet handhaven.
Het zesde lid bepaalt de hoofdregel in het geval belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht. Het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (ECLI:NL:CRVB:2016:77 en ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740). In de hier genoemde uitspraken hanteert het college, volgens de CRvB, buitenwettelijk begunstigend beleid. Er kunnen zich omstandigheden voordoen die als bijzondere redenen kunnen worden gekwalificeerd.
Hoewel er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de verhuisplicht, kan er een grond zijn om de aanvraag om verlenging van de woonkostentoeslag niet af te wijzen indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Belanghebbende kan desgevraagd of uit eigen beweging een beroep doen op bijzondere redenen. Het college heeft de plicht om belanghebbende te bevragen naar bijzondere redenen.
Belanghebbende zal een beroep op bijzondere redenen nader moeten onderbouwen. Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag ook feitelijk tot de conclusie komen dat hier (impliciet) een beroep op wordt gedaan. Het moet in voorkomende gevallen gaan om specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin die het college vaststelt. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. Belanghebbende (of diens) gezin zijn:
Bij situaties als bedoeld onder 1 kan gedacht worden aan een wettelijk schuldhulpverleningstraject, een aanvraag om jeugdhulp op grond van de Jeugdwet of individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015. Het niet honoreren van de aanvraag zou in voorkomende gevallen onredelijk kunnen zijn omdat het college daarmee de noodzaak van de (te bieden) ondersteuning zou miskennen of (de voortzetting, dan wel het welslagen van) die ondersteuning juist ondermijnen. In deze situatie kan het college de woonkostentoeslag toekennen in de vorm van een geldlening onder toepassing van de reguliere verhuisplicht. Let wel, deelname aan een wettelijk schuldhulpverleningstraject betekent niet dat het college de bijzondere bijstand niet als lening zou mogen verstrekken. Verder worden, naast de reguliere verhuisplicht, extra nadere verplichtingen verbonden aan de bijzondere bijstand, namelijk dat belanghebbende zich in voorkomende gevallen houdt aan de voorwaarden die verbonden (kunnen) zijn aan de hier bedoelde ondersteuning. Dat gebeurt dan ook onder toepassing van artikel 55 van de wet. Bij een volgende aanvraag om woonkostentoeslag (verlenging) zal het college ook moeten beoordelen of aan deze voorwaarde(n) is voldaan. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand dat wederom met succes een beroep kan worden gedaan op bijzondere redenen.
Bij de situaties bedoeld onder 2 zou gesteld kunnen worden dat belanghebbende, gelet op diens specifieke problematiek, de weg naar de hier bedoelde ondersteuning (nog) niet heeft kunnen vinden. Daaronder kan bijvoorbeeld ook een beroep op cliëntondersteuning van MEE Rotterdam Rijnmond worden verstaan. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het hier gaat om situaties waarin het zich niet houden aan de voorwaarden van de verhuisplicht wel aan belanghebbende te verwijten is. Bij de bedoelde problematiek kan gedacht worden aan personen die een beperkte sociale steunstructuur hebben en een gering vermogen tot eigen regie voeren vanwege het hebben van beperkingen. Denk bijvoorbeeld aan personen met een licht verstandelijke handicap, niet aangeboren hersenletsel of GGZ-problematiek. Het afwijzen van de aanvraag zou bijvoorbeeld tot gevolg kunnen hebben dat een huurschuld ontstaat die mogelijk tot uitzetting zal leiden. In deze situatie kan het college ook de woonkostentoeslag toekennen in de vorm van een geldlening en daar tevens de voorwaarde aan verbinden dat belanghebbende nader te bepalen ondersteuning zoekt. Dat gebeurt dan onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Deze verplichting is aanvullend op de reguliere verhuisplicht die aan de bijzondere bijstand wordt verbonden. Bij een volgende aanvraag om woonkostentoeslag zal het college ook moeten beoordelen of aan deze voorwaarde(n) is voldaan. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand dat wederom met succes een beroep kan worden gedaan op bijzondere redenen.
Is de huurder binnen een half jaar voor de peildatum huurtoeslag verhuisd naar een woning waarvan de rekenhuur hoger is dan de aftoppingsgrens, dan vraagt de Belastingdienst-Toeslagen advies aan de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting of de betreffende woning als ‘passend’ kan worden aangemerkt. Als deze ‘passendheidsverklaring’ negatief is, dan zal de huurtoeslag geweigerd worden. In dat kader speelt de voorzienbaarheid van het duur wonen een rol bij de beoordeling. De hoge woonkosten kunnen weliswaar als noodzakelijk worden gekwalificeerd, maar vloeien gelet op de voorzienbaarheid niet voort uit bijzondere omstandigheden.
Personen jonger dan 23 jaar met of zonder kinderen, die een woning bewonen met een rekenhuur boven de toepasselijke maximum huurgrens, komen niet in aanmerking voor huurtoeslag. Het college is bevoegd om de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740). Een uitzondering geldt in de situaties, bedoeld in het negende lid. Indien de huur onder de algemene maximum huurgrens van de Wht ligt, kan een woonkostentoeslag worden toegekend op basis van de berekening van de gewone huurtoeslag voor personen ouder dan 23 jaar. De woonkostentoeslag op grond van het negende lid eindigt zodra de persoon de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, per welke datum de aanspraak op huurtoeslag ontstaat.
Artikel 4.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Dit lid bepaalt dat het college bij het verlenen van een woonkostentoeslag aan eigen woningbezitters aansluit op de systematiek van de Wht. Uit ECLI:NL:CRVB:2014:4242 blijkt dat de Centrale Raad van Beroep van oordeel is dat het college voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag in redelijkheid heeft mogen aansluiten bij het systeem van de Wht. Ook voor woningeigenaren geldt dat zij niet te duur mogen blijven wonen (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676).
Aangenomen kan worden dat, bezien van uit de systematiek van de Wht, de te hoge woonkosten voor woningeigenaren niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten aangemerkt hoeven te worden. Net als bij huurders kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode.
Het college zal bij de opvolgende aanvraag moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand met maximaal 12 maanden verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 24 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Dit lid bepaalt de hoofdregel in het geval belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht. Het college is dan bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen (ECLI:NL:CRVB:2015:1689). De aanvraag wordt in voorkomende gevallen afgewezen op de grond dat geen sprake (meer) is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de wet (ECLI:NL:CRVB:2016:2652 en ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676). Er kunnen zich omstandigheden voordoen die als bijzondere redenen kunnen worden gekwalificeerd.
Omdat de beoordeling van de bijzondere redenen voor huurders en eigen woningbezitters niet verschilt, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.2, zesde lid, van deze beleidsregels.
Indien de bijzondere redenen worden vastgesteld, dan kan het college de bijzondere bijstand verlengen met maximaal 12 maanden, totdat de maximale periode van 24 maanden is bereikt. De grondslag om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken berust op artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de wet. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Artikel 4.3 Vaststellen hoogte woonkostentoeslag woningeigenaren
Voor het bepalen van het maximumbedrag dat geldt voor zakelijke lasten die op de onroerende zaak drukken, wordt aansluiting gezocht bij de normbedragen van Stimulansz.
De voorlopige teruggave inkomstenbelasting wordt op grond van artikel 32, eerste lid, van de wet als inkomen toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Het college betrekt deze bij de berekening van de bijzondere bijstand en brengt deze in mindering op de totale woonkostentoeslag (ECLI:NL:CRVB:2014:2384).
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen, in relatie tot de hoogte van hun inkomen, niet te duur mogen wonen. Dat geldt voor huurders (ECLI:NL:CRVB:2016:190 en ECLI:NL:CRVB:2016:77) maar ook voor ook woningeigenaren (ECLI:NL:CRVB:2013:1957 en ECLI:NL:CRVB:2014:4242). Waar de zogeheten verhuisplicht op is gericht, is in dit lid algemeen omschreven en voor huurders en woningeigenaren nader uitgewerkt in respectievelijk artikel 4.5 en 4.6 van deze beleidsregels.
Zijn de kosten hoger dan de maximaal subsidiabele huurgrens, dan geldt als hoofdregel dat de verhuisplicht wordt opgelegd. Hierop zijn wel een aantal uitzonderingen.
Tweede lid, aanhef en onderdeel a
In deze situatie gaat het om aanpassingen van de woning die bijvoorbeeld op grond van de Wmo 2015 of daaraan voorafgaande wetgeving zijn aangebracht. De Wet op de huurtoeslag (Wht) kent in deze situatie ook afwijkende regels.
Tweede lid, aanhef en onderdeel b
In de situatie genoemd in dit onderdeel zal het college deskundigenadvies moeten inwinnen.
Tweede lid, aanhef en onderdeel d
Na het bereiken van het zogeheten kredietplafond beoordeelt het college of belanghebbende naar verwachting voor langere tijd op algemene bijstand zal zijn aangewezen. Is dat het geval, dan legt het college de verhuisplicht op. Dat is overigens in overeenstemming met het complementaire karakter van bijstand. Daar past het in stand houden van eigen woningbezit niet bij.
Tweede lid, aanhef en onderdeel e
Voor zelfstandigen als bedoeld in dit onderdeel is alleen een woonkostentoeslag zonder verhuisplicht mogelijk in combinatie met een uitkering in het kader van het Bbz 2004. De verhuisplicht geldt dus wel voor zelfstandigen die hun bedrijf beëindigen.
Omdat de bijstandsverlening in het geval van de verhuisplicht is gemaximeerd, wordt benadrukt dat zolang de verhuisplicht niet is opgelegd er geen gemaximeerde periode geldt.
Artikel 4.5 Verhuisplicht: voorwaarden huurders
De inhoud van de verhuisplicht heeft betrekking op een inspanningsverplichting die van de belanghebbende gevergd mag worden. Het gaat immers om verplichtingen die in de praktijk strekken tot beëindiging van woonkostentoeslag. Het eerste lid spreekt over ‘in ieder geval’. Dat wil zeggen dat het college in het individuele geval ook bevoegd is om andere concrete zaken in de beschikking te benoemen die binnen het bereik van de verhuisplicht vallen (zie ook lid 4).
Eerste lid, aanhef en onderdelen a en b
Om in aanmerking te komen voor een passende woning of woonruimte zal belanghebbende de twee concrete activiteiten moeten verrichten die onder a. en b. staan genoemd. Daarbij geldt gedurende de gehele periode van bijstandsverlening (maximaal 24 maanden) dat belanghebbende de inschrijving als woningzoekende in die periode handhaaft.
Eerste lid, aanhef en onderdeel c
De voorwaarden van de verhuisplicht strekken zich vanzelfsprekend uit over de gehele periode van bijstandsverlening, met dien verstande dat de nadere verplichtingen pas kunnen gelden nadat het besluit bekend is gemaakt (zie vierde lid van dit artikel). De verplichting bestaat er in ieder geval uit dat belanghebbende zijn inschrijving als woningzoekende handhaaft. In die periode van bijstandsverlening zal belanghebbende zich verder aantoonbaar moeten inspannen.
Het tweede lid geeft concreet invulling aan wat in ieder geval onder de activiteiten wordt verstaan. Zeker niet onredelijk is om twee reacties per maand op woningen te verlangen. Het derde lid omschrijft wat onder een passende woning moet worden verstaan.
De activiteiten moeten aantoonbaar en voor het college verifieerbaar zijn zodat het college daaruit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang indien belanghebbende opnieuw een aanvraag voor de woonkostentoeslag indient.
Ook is vereist dat op passende woningen of woonruimten wordt gereageerd. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet vanzelfsprekend lager zijn dan de maximale huurgrens. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn. Reageert een alleenstaande alleen op eengezinswoningen wordt dat niet als passend aangemerkt. Voor gehuwden met kinderen of alleenstaande ouders ligt dat anders. Daarbij wordt wel opgemerkt dat het niet ongebruikelijk is dat minderjarige kinderen tot een bepaalde leeftijd een slaapkamer delen. Dus het alleen reageren op (hele) grote eengezinswoningen zou ook voor hen door het college als niet passend (kunnen) worden aangemerkt.
Daarnaast heeft het criterium passend betrekking op het concrete aanbod waarop moet worden gereageerd. Beperkt belanghebbende de aantoonbare activiteiten tot bijvoorbeeld slechts één wijk in Rotterdam, dan is dat in het algemeen niet passend. Verwacht wordt dat ook op woningen in andere wijken of buiten Rotterdam wordt gereageerd. Daarbij kan het college ervan uitgaan dat maximaal 25% van de woningen waarop is gereageerd, binnen hetzelfde postcode(cijfer)gebied of specifieke wijk mag vallen.
Of wordt voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht zal het college moeten beoordelen aan de hand van de vraag of:
Omdat nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen niet of onvoldoende worden nagekomen en belanghebbende dat te verwijten valt.
Artikel 4.6 Verhuisplicht: voorwaarden woningeigenaren
De inhoud van de verhuisplicht bij eigen woningbezitters heeft, net als bij huurders, ook betrekking op een inspanningsverplichting die door het college van de belanghebbende gevergd mag worden. Het gaat immers om verplichtingen die in de praktijk strekken tot beëindiging van woonkostentoeslag. Het eerste lid spreekt over ‘in ieder geval’. Dat wil zeggen dat het college in het individuele geval ook bevoegd is om andere concrete zaken in de beschikking te benoemen die binnen het bereik van de verhuisplicht vallen.
Eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c
In de verhuisplicht bij de woonkostentoeslag aan de eigen woningbezitters zit de verplichting besloten om de eigen woning te koop aan te bieden. Daar zal belanghebbende als eerste voor moeten zorgen (onderdeel b). De makelaar behoort daarbij via de geëigende kanalen de woning aan de markt aan te bieden. Totdat de woning daadwerkelijk is verkocht zal belanghebbende alles moeten nalaten wat aan die verkoop in de weg kan staan. Denk bijvoorbeeld aan het weghalen van het bord of posters waarmee de woning te koop wordt aangeboden of het belemmeren van bezichtigingen door belangstellenden. Er zijn uiteraard meer voorbeelden te bedenken.
Het spreekt voor zich dat de vraagprijs van de woning redelijk moet zijn: in verhouding tot de waarde van de woning (zie ook eerste lid, onderdeel c). Wat een redelijke vraagprijs is valt op voorhand niet te zeggen. Als uitgangspunt hanteert het college de WOZ-waarde met een opslag van 20%. Afwijking hiervan kan op goede gronden worden geaccepteerd. Het zal dan doorgaans om een hogere marktwaarde gaan waarop de belanghebbende zich beroept. Denk bijvoorbeeld aan een woning die gelet op een (recente) verbouwing of bijzondere voorzieningen meer waard is dan de WOZ-waarde met een opslag van 20%. Als belanghebbende van mening is dat de vraagprijs hoger kan zijn dan de WOZ-waarde met een opslag van 20%, ligt het op zijn weg om dat aan te tonen.
Dat kan bijvoorbeeld met een taxatieverslag, waarvan de kosten voor rekening van belanghebbende komen. Het kan zijn dat het vragen van een onredelijke prijs de verkoop van de woning bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt.
Strikt genomen is de koopovereenkomst tot stand gekomen op het moment dat beide partijen (kopen en verkoper) deze hebben ondertekend. Daarbij wordt opgemerkt dat daarna nog bedenktijd geldt voor de (potentiële) koper, alsmede mogelijke ontbindingsclausules. Vanaf het moment dat is ondertekend, zal belanghebbende direct moeten omzien naar passende, vervangende woonruimte. De verdere voorwaarden van de verhuisplicht, het zorgen voor vervangende woonruimte, gelden vanaf dit moment.
Derde lid, aanhef en onderdelen a en b
Om in aanmerking te komen voor een passende woning of woonruimte zal belanghebbende de twee concrete activiteiten moeten verrichten die in de onderdelen a en b staan genoemd. In tegenstelling tot bij huurders geldt voor woningeigenaren dat de activiteiten gericht op het verkrijgen van een passende woning of woonruimte pas gelden nadat de (ver)koopovereenkomst is getekend.
Derde lid, aanhef en onderdeel c
Deze voorwaarden van de verhuisplicht strekken zich vanzelfsprekend uit over de resterende periode van bijstandsverlening, met dien verstande dat de nadere verplichtingen pas kunnen gelden nadat het besluit bekend is gemaakt (zie zesde lid van dit artikel). In die periode zal belanghebbende zich dus aantoonbaar moeten inspannen.
Voor nadere toelichting, zie de toelichting bij artikel 4.5, tweede en derde lid.
Omdat de in dit kader bedoelde nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen niet of onvoldoende worden nagekomen en belanghebbende dat te verwijten valt.
In principe heeft iedereen recht op zelfstandige huisvesting. De kosten, die dat met zich meebrengt, zijn algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Dit zijn kosten met een voorzienbaar karakter.
Dat wil zeggen dat verhuis- en (her)inrichtingskosten uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvan kan sprake zijn bij een niet-voorziene verhuizing op grond van een medische of sociale noodzaak. Het college stelt daarvoor de noodzaak van de verhuizing vast, alsmede de periode waarin de verhuizing voor belanghebbende voorzienbaar was. De Wmo 2015 kan voor de wet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Dat is onder meer voor verhuiskosten het geval. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als voorliggende voorziening aangemerkt. Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening. Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming worden verkregen.
Het gaat in dit artikel om kosten die direct verband houden met de verhuizing. Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratiekosten of waarborgsom) en de met de verhuizing gemoeide transportkosten. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor de reserveringsplicht geldt (ECLI:NL:CRVB:2014:3407 en ECLI:NL:CRVB:2016:898). Het college zal dan ook eerst de noodzaak van de verhuizing moeten vaststellen. In het geval belanghebbende verhuist naar een passende woning omdat aan hem de verhuisplicht is opgelegd, staat de noodzaak van de verhuizing in ieder geval vast. Opgemerkt wordt dat daarmee niet zonder meer het recht op bijstand vaststaat. De belanghebbende die zijn eigen woning heeft verkocht kan daardoor bijvoorbeeld over in aanmerking te nemen middelen beschikken. Daarnaast dient vastgesteld te worden of de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Artikel 4.8 Inrichtingskosten en stofferingskosten
Onder inrichtingskosten worden ook duurzame gebruiksgoederen verstaan in de zin van artikel 51 van de wet.
Het college hecht er aan goede voorlichting te geven. Aan belanghebbenden wordt voorlichting gegeven over de wijze waarop de tweedehands goederen gekocht kunnen worden.
Voor witgoedartikelen geldt dat advies wordt gegeven over de aanschaf van nieuwe en energiezuinige apparaten. Het college verplicht de belanghebbende om bij verstrekking van bijzondere bijstand voor losse witgoedartikelen, dan wel bij verstrekking van bijzondere bijstand voor volledige (her)inrichting, nieuwe witgoedartikelen aan te schaffen.
Indien een aanvraag wordt ingediend voor losse witgoedartikelen, of voor een volledig inrichtingspakket, dan is belanghebbende bij de aanvraag verplicht om middels een offerte of proforma factuur aan te tonen welke witgoedartikelen aangeschaft zullen worden. De bedragen van de witgoedartikelen mogen niet de richtbedragen die worden gehanteerd in bijlage 1 overschrijden. Onder witgoedartikelen wordt in ieder geval verstaan:
De kosten van een babypakket vallen onder algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten daarom in beginsel bestreden worden uit het eigen inkomen. De reserveringsplicht is van toepassing op deze kosten.
Artikel 4.11 Personenalarmering
In het geval van een medische noodzaak komen de kosten voor vergoeding in aanmerking op grond van de Zorgverzekeringswet. Voor personenalarmering in verband met ouderdom, kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Thuiszorg of een andere aanbieder kan de alarmeringsapparatuur leveren.
Artikel 4.13 Doorbetaling huur verblijf in detentie
In afwijking van artikel 13, eerste lid onder a, van de wet kan het college bijzondere bijstand verlenen aan een alleenstaande voor de doorbetaling van de huur van een woning of een kamer. De eigen woningbezitter is uitgesloten van bijstandsverlening. Verder geldt de voorwaarde dat de detentie in Nederland wordt uitgezeten gelet op het territorialiteitsbeginsel. Daarnaast geldt dat de detentieperiode meer dan 1 maand moet bedragen. Het college beoordeelt of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot bijstandsverlening.
Voorts is bepaald dat slechts eens per 5 jaar bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Onderdeel d schrijft voor dat er een positief advies moet zijn voor het aanhouden van de woning. Het advies van Team Detentie en Re-integratie is daarbij leidend. Daarvan kan het college slechts met redenen omkleed afwijken. In dat geval wordt daarvan een terugkoppeling gegeven.
De periode waarin het college bijzondere bijstand kan verlenen is begrensd. Op voorhand staat echter niet altijd vast hoe lang de detentieperiode zal zijn. Ook kan het voorkomen dat er meerdere vonnissen worden uitgesproken. Verder is het zo dat bij de vaststelling van de periode rekening moet worden gehouden met de voorwaardelijke invrijheidstelling. De periode van het voorarrest wordt ook meegeteld bij de vaststelling van de detentieperiode.
In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de beleidsregels bepaalt dit lid wanneer de aanvraag om bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de huur bij verblijf in detentie wordt ingediend. De belanghebbende zal de aanvraag dus na aanvang van de detentieperiode moeten indienen echter wel binnen een periode van 2 maanden na de ingangsdatum van detentie. De ratio hiervan is dat na 2 maanden sprake zal zijn van een betalingsachterstand die als schuld wordt aangemerkt. En voor schulden mag op grond van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, van de wet geen bijstand worden verstrekt.
De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt. Huurkosten zijn algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Aangezien detentie het gevolg is van verwijtbaar gedrag, acht het college het onwenselijk de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.
Het kan voorkomen dat een gedetineerde die in aanmerking komt voor bijzondere bijstand in de zin van artikel 4.13, eerste lid, onder bewind staat. In dat geval is het alleen via de bewindvoerder mogelijk de doorbetaling van huur te laten geschieden tijdens detentie. Voor deze bewindvoerderskosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt als bedoeld in artikel 8.5.
Artikel 4.14 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling
Bij de beoordeling of er recht kan bestaan op bijzondere bijstand is het van belang of in de woning personen (blijven) wonen in het geval belanghebbende tijdelijk wordt opgenomen in een instelling. Is dat niet het geval, dan zal de noodzaak van de doorbetaling van de vaste lasten worden beoordeeld. Daarbij speelt de tijdelijke aard van de opname een belangrijke rol, maar ook de hoogte van het inkomen. Is de bijstandsnorm bijvoorbeeld omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet, dan zal duidelijk zijn dat van dat inkomen de vaste lasten niet betaald kunnen worden.
Dit lid bepaalt de maximale periode van bijstandsverlening. In de gevallen na 12 maanden kan niet meer gesproken worden van een tijdelijk karakter. Het ligt voor de hand dat belanghebbende permanent in een instelling zal verblijven op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Uit dit lid blijkt al meer dat de aard van het verblijf in de instelling permanent zal zijn. Zodra belanghebbende de hoge bijdrage is verschuldigd is de periode van bijstandsverlening beperkt tot ten hoogste 3 maanden.
Artikel 4.15 Jongmeerderjarigen
Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders die met het ouderlijk gezag belast zijn. Daaronder worden ook stiefouders verstaan. Die zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Het kan voorkomen dat de ouders slechts deels aan hun onderhoudsplicht kunnen voldoen omdat de middelen niet toereikend zijn. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt daar dan op afgestemd.
In dit lid is bepaald wanneer het college er in ieder geval vanuit gaat dat de jongmeerderjarige zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) redelijkerwijs niet te gelde kan (of hoeft) te maken. Hiermee is geen limitatief overzicht beoogd.
Hoofdstuk 5. Kosten van medische aard
Artikel 5.1 Extra kosten wassen en kledingslijtage
De meerkosten van waskosten en kledingslijtage (ook schoeisel) kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, mits de noodzaak middels een (medisch) advies is vastgesteld. Dergelijke meerkosten kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van incontinentie, het veelvuldig gebruik van medisch noodzakelijke zalf of het gebruik van een prothese.
Artikel 5.2 Extra warmtekosten
In het algemeen zijn warmtekosten algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Er kan een noodzaak voor hogere warmtekosten zijn, indien daar een medische noodzaak voor is. Belanghebbende kan een aandoening hebben waardoor de eigen lichaamstemperatuur niet op peil kan worden gehouden. In die gevallen zijn de meerkosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Of er meerkosten als gevolg van een medische noodzaak zijn, moet in eerste instantie blijken uit het medisch advies.
Indien uit het medisch advies blijkt dat er sprake is van een medische aandoening, dan wordt aangenomen dat belanghebbende meerkosten maakt door een hoger stookverbruik. Maandelijks wordt een forfaitair bedrag verstrekt van € 40,-. Het college acht dit bedrag passend, gelet op de omgerekende gemiddelde verstrekking warmtetoeslag per persoon in de periode 2021-2023.
Door de bijzondere bijstand voor extra warmtekosten maandelijks te verstrekken, geeft het college invulling aan de uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2023:1047). Hiermee kan belanghebbende maandelijks voorzien in hogere stookkosten.
De bijzondere bijstand wordt maandelijks verstrekt voor een periode van 12 maanden. Hierna kan de bijzondere bijstand telkens opnieuw worden verstrekt, mits nog wordt voldaan aan de voorwaarden.
Artikel 5.4 Kosten na aanschaf gehoorapparaat
De kosten voor een gehoorapparaat komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Belanghebbende kan echter na de aanschaf van een gehoorapparaat een nazorgcontract voor onderhoud en reparatie afsluiten. Die kosten komen wel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Het spreekt voor zich dat als enige kosten onder de garantiebepalingen vallen, het op de weg van belanghebbende ligt daar naar volle vermogen een beroep op te doen. In het eerste lid is daarom bepaald dat kosten in dat verband niet in aanmerking komen voor vergoeding. Het tweede lid bepaalt de gemaximeerde vergoeding per gehoortoestel.
Artikel 5.5 Maaltijdvoorziening
Iedereen heeft kosten in verband met zijn maaltijdvoorziening, die moeten dan ook bestreden worden uit het eigen inkomen. Voor de meerkosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Die meerkosten kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld de bezorgkosten.
Artikel 5.6 Alternatieve relatiebemiddeling
Of bijzondere bijstand voor deze kosten kan worden verstrekt wordt bepaald aan de hand van een aantal criteria. Een van de belangrijkste, ook voor de beoordeling van de verlengingsaanvraag is of er indicatie bestaat voor deze diensten (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2013:736). Dergelijke diensten worden bijvoorbeeld geboden door de Stichting Alternatieve Relatie bemiddeling (SAR).
Artikel 5.7 Bijzondere bijstand bril of contactlenzen
Indien de aanvrager verzekerd is op grond van het Rotterdampakket, kan hij ook tussentijds bijzondere bijstand krijgen voor de vervanging van zijn bril of contactlenzen. Dit is het geval indien er binnen de in het Rotterdampakket geldende termijn van 3 jaar toch de noodzaak bestaat de bril/lenzen te vervangen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de ogen zo snel voor- of achteruitgaan, dat de sterkte van de glazen niet meer voldoet. Onder een noodzakelijke vervanging van een bril of lenzen wordt bijvoorbeeld een verandering van sterkte van ten minste 0,25 (+/-) verstaan. De wijziging moet blijken uit een pro forma-nota van de opticien of een voorschrift van de oogspecialist. De voorgeschreven sterkte kan worden vergeleken met de eerste aanschaf dan wel vorige vervanging van brillenglazen of lenzen. Het college beoordeelt vanzelfsprekend ook of geen vergoeding kan worden verkregen op grond van een andere regeling.
De hoogte van de bijzondere bijstand is in ieder geval gemaximeerd tot de vergoeding die normaal gesproken kan worden verkregen op grond van het Rotterdampakket. Daarnaast speelt de goedkoopst adequate oplossing een rol bij de hoogte van de bijzondere bijstand. Zo kunnen in de meeste gevallen nieuwe brillenglazen in het bestaande montuur worden gezet.
Artikel 5.8 Kosten eigen bijdragen uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak
Dit artikel gaat over de mogelijkheid tot bijzondere bijstandsverlening voor zogeheten gebitsprotheses als bedoeld in artikel 2.7, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit zorgverzekering.
Dit lid bepaalt de voorwaarden op grond waarvan het college bijzondere bijstand kan verlenen. Het gaat om twee situaties waarin de aanvrager nog geen gebruik kan maken van het Rotterdampakket.
Er zijn situaties denkbaar waarin de aanvrager op korte termijn zal worden toegelaten tot het Rotterdampakket. In dat geval kan van de aanvrager worden verwacht dat het maken van de kosten wordt uitgesteld. Dat beoordeelt het college aan de hand van de individuele situatie.
Artikel 6.1 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten
De datum waarop de toevoeging is afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand, is het moment dat de kosten voor eigen bijdrage rechtsbijstand opkomen.
Indien belanghebbende door wijziging van diens inkomen in aanmerking kan komen voor een lagere eigen bijdrage rechtsbijstand door het indienen van een verzoek om peiljaarverlegging, wordt de aanvrager hiertoe in de gelegenheid gesteld.
Voor de kosten van het griffierecht geldt dat de datum waarop een betrokkene het beroepschrift of hoger beroepschrift indient bij de bestuursrechter, het moment is dat de kosten opkomen. Met de indiening van het beroepschrift staat namelijk in beginsel de verschuldigdheid van het griffierecht vast.
De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en het vermogen van de rechtzoekende.
Voor aanvragen die zien op kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand is het van belang om vast te stellen of de kosten zich daadwerkelijk voordoen voor de aanvrager van de bijzondere bijstand. Daarom dient naast een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand ook een nota voor de eigen bijdrage (de factuur van de advocaat) ingeleverd te worden. Alleen in die gevallen dat de toevoeging dateert van een tijdstip dat gelegen is in een periode van 6 maanden of langer voor de datum van de aanvraag hoeft geen nota ingeleverd te worden, omdat automatisch niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat de kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt.
Artikel 6.2 Eigen bijdrage kinderopvang
De GGD kan in voorkomende gevallen een sociaal-medische indicatie vaststellen. De ouder(s) zijn nog wel een eigen bijdrage verschuldigd voor de kinderopvangkosten. Daar kan bijzondere bijstand voor worden verstrekt.
Ook het CJG kan een indicatie afgeven voor VVE, namelijk voor extra spelen en leren. Bijzondere bijstand kan verstrekt worden voor de eigen bijdrage, uitsluitend voor zover de ouder deze daadwerkelijk is verschuldigd en hier niet op andere wijze is voorzien.
Uitgangspunt is dat werk de beste weg is om uit armoede te komen. Voor ouders is kinderopvang vaak een voorwaarde om te kunnen werken. De hoge kosten van die kinderopvang in de vorm van een eigen bijdrage vormen soms een drempel voor degene met een laag inkomen. De ouder(s) die uitstroomt/uitstromen kan op aanvraag een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.
Artikel 6.3 Eigen bijdrage zorgverzekeringswet
Het college kan één keer per kalenderjaar bijzondere bijstand verstrekken, voor de eigen bijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet.
Hierbij moet het gaan om facturen van (eventueel bij elkaar opgeteld) ten minste € 50. Er wordt niet meer dan € 200 aan bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 7.1 Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden
Dit artikel bevat de regels voor het verlenen van bijzondere bijstand voor reiskosten die worden gemaakt voor het bezoeken van gezinsleden en naaste familieleden. Daaronder worden verstaan: de partner van de aanvrager of diens eerste of tweede graad bloedverwanten. In het algemeen geldt dat iedereen reiskosten heeft of kan hebben in verband met verplaatsingen die verband houden met het afleggen van bezoeken. Dat zijn algemene voorkomende kosten van het bestaan die niet noodzakelijk zijn in de zin van de wet dan wel niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dergelijke kosten moet iemand in beginsel zelf uit zijn inkomen bekostigen (CRVB:2005:AT6294, CRVB:2014:172 en CRVB:2011:BR4915). Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat reiskosten noodzakelijk zijn én kunnen voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Indien er sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend wordt geacht, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand. Is belanghebbende beperkt in zijn mobiliteit, dan geldt de Wmo 2015 als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Is er geen sprake van een voorliggende voorziening dan moeten de kosten, conform artikel 35 van de wet, zich voordoen, noodzakelijk zijn én ook voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het spreekt voor zich dat dit mede afhankelijk is van de aard van de familierelatie, dat geldt overigens ook voor de frequentie van de bezoeken die als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt (zie het zesde lid). Het dagelijks bezoeken van een minderjarig kind zal in het algemeen noodzakelijk kunnen zijn, terwijl voor een meerderjarige die in detentie verblijft volstaan zou kunnen worden met een bezoek van 1 keer per maand.
Aanvullende zorgverzekering en Rotterdampakket
Of belanghebbende aanspraak heeft op bijzondere bijstand voor de reiskosten voor het bezoek aan gezinsleden en naaste familieleden die in het ziekenhuis liggen, is afhankelijk van het beschikken over een aanvullende zorgverzekering en of die verzekering de kosten (deels) vergoed. In dat geval geldt het Rotterdampakket als voorliggende voorziening. Het ligt overigens niet voor de hand dat zich in dat geval aanvragen bijzondere bijstand zullen voordoen. In andere gevallen zal de polis van het gezinslid of naast familielid (ook) beoordeeld moeten worden. Het is namelijk meestal zo dat degene die wordt bezocht een vergoeding kan krijgen van de hier bedoelde reiskosten.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan de personen zoals genoemd in het eerste lid die in het ziekenhuis verblijven. Een dergelijk verblijf is naar zijn aard kortdurend waardoor er in principe geen sprake is van structurele kosten (ECLI:NL:CRVB:2005:AT6294). Dat is slechts anders indien en voor zover het afleggen van die bezoeken langer dan vier weken voortduurt. Het ligt op de weg van de belanghebbende om aan te tonen dat er in de eerste 4 weken reiskosten zijn gemaakt. Vanaf de vierde week kunnen de reiskosten pas in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Ook indien op voorhand duidelijk is dat de ziekenhuisopname vier weken of meer gaat duren, verstrekt het college in principe pas bijzondere bijstand nadat feitelijk vaststaat dat dit het geval is én de kosten vanzelfsprekend gemaakt worden. Daarnaast geldt onverkort dat het reizen van uitsluitend twee OV-zones geen noodzakelijke kosten zijn (zie verder het vierde lid). Indien echter meer dan twee zones wordt gereisd, dan komen de volledige gemaakte reiskosten in aanmerking voor bijzondere bijstand. Verder geldt uiteraard ook dat de aard van de relatie en de frequentie van de bezoeken bepalend zijn voor het vaststellen van de noodzaak.
In dit onderdeel staat de mogelijkheid om reiskosten te vergoeden voor het bezoeken van een gezinslid of naast familielid in het geval van calamiteiten in Nederland. Daaronder worden bijvoorbeeld niet de reiskosten verstaan in verband met het overlijden van een bloedverwant die in het buitenland woonachtig is.
Reiskosten die niet meer dan twee zones bedragen zijn geen noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid van de wet. De ratio hiervan is dat deze afstand ook te voet of per fiets kan worden afgelegd. Het is een keuze van belanghebbende daar wel of geen gebruik van te maken. Kosten die voortkomen uit een eigen keuze zijn geen noodzakelijke kosten (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2010:BP0229). Er geldt een uitzondering in het geval ouders bezoeken afleggen aan hun kind in verband met het verblijf in een instelling op grond van de Jeugdwet of de Wet langdurige zorg. In die gevallen gaat het college uit van de reis van huis naar de instelling en weer terug.
Voor reiskosten die meer dan twee zones bedragen geldt dat het uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet zijn. Het spreekt voor zich dat ook de eerste twee zones dan voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit betekent dat de volledige gemaakte reiskosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Dit lid bepaalt waar het college de hoogte van de bijzondere bijstand op kan baseren. De noodzakelijke bezoekfrequentie bedraagt in principe maximaal twee keer per week. Het college kan daar gemotiveerd van afwijken als bijzondere omstandigheden daar aanleiding voor geven. Die kunnen betrekking hebben op de aard van de relatie. Denk bijvoorbeeld aan een ouder en een minderjarig kind. In ECLI:NL:CRVB:2012:BV1249 oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de reiskosten voor een bezoek aan een gedetineerd kind extra kosten zijn die kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Als hoofdregel geldt het tarief van het OV volgens de 2de klasse rekening houdend met een eventuele kortingskaart. De kosten van een toeslagtrein komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Als belanghebbende daar om verzoekt kan ook een kilometervergoeding worden verstrekt. Dit gebeurt alleen indien belanghebbende naar oordeel van het college geen gebruik kan maken van het OV. Het tarief van € 0,23 is afgestemd op het tarief, dat de Belastingdienst hanteert wanneer reiskosten worden opgevoerd als aftrekpost voor de Inkomstenbelasting. In voorkomende gevallen wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gebaseerd op de (kortste) reisafstand volgens de ANWB-routeplanner. Alleen reiskosten worden vergoed, dus overige kosten zoals de kosten van parkeren komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 7.2 Reiskosten (partieel) leerplichtige kinderen
Het kan voorkomen dat (partieel) leerplichtige kinderen niet in aanmerking komen voor bijzonder leerlingenvervoer en toch verder moeten reizen naar het onderwijsinstituut. Om die reden moeten de ouders daar dan kosten voor maken. Bijvoorbeeld omdat het leerplichtige kind niet op het dichtstbijzijnde onderwijsinstituut geplaatst kan worden. In het algemeen kan de bijzondere bijstand gedurende het schooljaar (± 10 maanden) verstrekt worden.
Hoofdstuk 8. Overige kostensoorten
Artikel 8.1 Legeskosten verblijfsvergunning
Voor asielgerechtigden met BRP-code 26/27 en 33 met document III of IV kan in verband met gezinshereniging wel bijzondere bijstand worden verstrekt.
Dit lid bepaalt de kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. In het geval van vertaalkosten geldt de voorwaarde dat de vertaling door een beëdigde vertaler moet zijn uitgevoerd.
Artikel 8.2 Kleding en schoeisel
De kosten van kleding en schoeisel vallen onder de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. In dit artikel zijn een aantal uitzonderingen opgenomen wanneer toch bijzondere bijstand mogelijk is.
Dit lid bepaalt de uitzonderingen. In het geval van detentie kan het zijn dat belanghebbende bijna over geen kleding beschikt. Er moet concreet worden aangegeven welke kleding er nodig is. Beschikt belanghebbende nog wel over enige kleding, dan wordt de hoogte van de bijstand daarop afgestemd. Om de aanvraag voor de onderdelen b en c te beoordelen kan het aangewezen zijn dat het college deskundigenadvies inwint.
In deze situatie vraagt het college geen deskundigenadvies.
Artikel 8.3 Meerkosten dierenarts hulphonden
Kosten die verband houden met het bezit van bijvoorbeeld een hond als huis- of gezelschapsdier – waaronder kosten van de dierenarts – behoren tot de algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan (ECLI:NL:CRVB:2016:318 en zie ook ECLI:NL:CRVB:2004:AR6217). Het kan echter voor komen dat er toch een noodzaak bestaat tot het vergoeden van de noodzakelijke meerkosten van de dierenarts in het geval sprake is van een hulphond. Het ligt niet voor de hand dat het college zelf de medische of psychosociale indicatie kan vaststellen. Daarom sluit het college aan bij die hulphonden die op grond van de Regeling Zorgverzekering als zodanig worden erkend.
Van meerkosten is sprake als de (medische) kosten voor de hulphond zo hoog oplopen dat deze de reguliere kosten, die zijn verbonden aan het hebben van en de zorg voor een hond, overstijgen. Het is in een dergelijk geval aan de aanvrager aannemelijk te maken dat sprake is van noodzakelijke meerkosten, dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en dat zij niet uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan.
Dit lid bepaalt dat de (reguliere) dierenartskosten die verband houden met de zorg van een huis- of gezelschapsdier niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van diverse inentingen, jaarlijkse controles e.d. Die kosten heeft immers iedereen.
Het spreekt voor zich dat het college rekening houdt met (gedeeltelijke) vergoedingen die verkregen kunnen worden op grond van andere regelingen. Zo kan bijvoorbeeld een vrijwillige verzekering voor huis- of gezelschapsdieren (een deel van) de kosten vergoeden. Het afsluiten van zo’n verzekering kan niet verplicht worden gesteld.
De kosten van de uitvaart vallen toe aan de nalatenschap van de overledene. Indien belanghebbende de nalatenschap vol heeft aanvaard is hij verantwoordelijk voor die kosten. In het geval van meerdere erven dan zijn alle erfgenamen naar rato verantwoordelijk. Het kan echter enige tijd duren voordat bekend is of de nalatenschap vol wordt aanvaard omdat bijvoorbeeld niet bekend is of er schulden zijn.
Het college mag afwijken van het vastgestelde bedrag indien daar gegronde redenen voor zijn. In dat geval kan een hoger bedrag dat is vastgesteld aan bijzondere bijstand worden toegekend.
Artikel 8.5 Kosten bewindvoering
Problematische schulden of verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. De noodzaak voor de toekenning van bijzondere bijstand wordt aangetoond door middel van overlegging van de beschikking van de kantonrechter tot deze beschermingsmaatregel.
De gemeente kan gedurende de toekenning van de bijzondere bijstand voor bewindvoering op ieder moment aanvullende gegevens opvragen bij de bewindvoerder. Daarbij wordt beoordeeld of de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
Het is aan de bewindvoerder om aan te tonen dat de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
Met betrekking tot schulden heeft de gemeente Rotterdam samenwerkingsafspraken met beschermingsbewindvoerders vastgelegd in een convenant. (Externe link: https://www.rotterdam.nl/werken-leren/bewindvoerders/)
Gedurende de looptijd van een minnelijke schuldregeling kan de gemeente (in overleg met de klant, KBR en de bewindvoerder) informeren of een andere vorm van schulddienstverlening (budgetbeheer, coaching etc.) passender is in het individuele geval.
De kosten van bewindvoering die verband houden met het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) zijn feitelijk te vermijden door voor zorg in natura te kiezen. Dit betekent dat het geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet (ECLI:NL:CRVB:2015:1654). Daarbij wordt ook opgemerkt dat in het kader van het trekkingsrecht voor pgb’s de Sociale verzekeringsbank het feitelijk beheer van dat pgb op zich neemt (Jeugdwet, Wet langdurige zorg en Wmo 2015).
Er kan uitsluitend bijzondere bijstand worden toegekend voor deze kosten indien de aanvrager aantoont dat in zijn specifieke geval redelijkerwijs geen sprake was van een keuze voor zorg in natura.
Het treffen van een schuldregeling of het wijzen op de mogelijkheden van een schuldsanering heeft in het algemeen prioriteit omdat deze opties kunnen bijdrage aan een nieuwe start voor de aanvrager.
Alleen in geval van zeer dringende reden kan het college overgaan tot bijstandsverlening voor schuldsanering als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de onderdelen a tot en met c van dit lid. Of het niet verantwoord is de schuldsanering af te wijzen beoordeelt het college op basis van de individuele situatie. Denk bijvoorbeeld aan een te grote druk (belasting) op belanghebbende of als het naar verwachting zal leiden tot het ontstaan van ‘levensbedreigende’ omstandigheden.
De aanvrager om bijzondere bijstand voor een belastingaanslag zal eerst een verzoek tot kwijtschelding in moeten dienen.
De belanghebbende die voor zichzelf alimentatie ontvangt is daarover nog inkomstenbelasting verschuldigd. De hoogte van de (bruto) alimentatie kan daarom meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm. Met het ontvangen van de belastingaanslag kan achteraf worden vastgesteld dat het inkomen lager was dan die bijstandsnorm. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt echter nooit meer dan het verschil tussen de belastingaanslag en de (aanvullende) algemene bijstand die het college zou hebben verstrekt.
De belanghebbende kan ook een belastingaanslag ontvangen voor verschuldigde heffingsrente. Dit lid bepaalt in welke gevallen het college bijzondere bijstand kan verlenen.
In het geval belanghebbende algemene bijstand ontvangt, worden de maandelijks verschuldigde vaste lasten zoals hier genoemd rechtstreeks van de uitkering doorbetaald. Dat geldt ook in het geval de Sociale verzekeringsbank (Svb) de algemene bijstand verstrekt. De gemeente Rotterdam zal hiertoe een verzoek richten aan de Svb.
Artikel 8.7 Terugvordering ALO-kop
Voor een belastingschuld in verband met terugvordering van de ALO-kop kan bijzondere bijstand worden verstrekt, mits werd voldaan aan de voorwaarden voor het recht op AOC. Er wordt geen bijstand verstrekt, wanneer de belastingschuld door eigen toedoen is ontstaan, bijvoorbeeld wanneer het duidelijk had moeten zijn, dat er geen recht (meer) bestond op de ALO-kop.
Hoofdstuk 9. Bestedingscontrole en terugbetaling leenbijstand
Artikel 9.1 Bestedingscontrole bijzondere bijstand
De bestedingscontrole van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten of stofferingskosten is een administratief proces dat wordt gedaan met behulp van de eigen verklaring (zie begripsbepaling in deze beleidsregels). De belanghebbende aan wie bijzondere bijstand is verstrekt moet de eigen verklaring binnen de bepaalde termijn op voorgeschreven wijze inleveren maar hoeft daarbij geen aankoopbewijzen toe te voegen.
Hoewel het overleggen van aankoopbewijzen niet verplicht is, betekent dit niet dat de aankoopbewijzen niet bewaard hoeven te worden. Er geldt een bewaarplicht van 12 maanden. Dit is van belang als de bestedingscontrole aanleiding geeft tot een mogelijke terugvordering van de toegekende bijzondere bijstand.
Het kan voorkomen dat het college, bij een (gegrond) vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik, op andere wijze overgaat tot het vaststellen of de bijzondere bijstand is besteed waarvoor deze is toegekend. Dat kan bijvoorbeeld via het opvragen van de aankoopbonnen of door middel van een (onaangekondigd) huisbezoek. Daarbij zal het college het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten nemen.
Artikel 9.2 Terugvordering bijzondere bijstand
Het college is in principe bevoegd om tot terugvordering over te gaan van de verstrekte bijzondere bijstand indien belanghebbende de eigen verklaring niet of niet tijdig overlegt. Het college stelt belanghebbende wel eerst door middel van het bieden van een hersteltermijn in de gelegenheid om alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Wordt ook binnen de geboden hersteltermijn geen gehoor gegeven aan dit verzoek, dan kan het college overgaan tot intrekking en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand.
Tweede lid, aanhef en onderdeel a
Is door het college vastgesteld dat de bijzondere bijstand niet volledig is besteed voor het doel waarvoor deze is toegekend, dan kan het college overgaan tot herziening van het niet verantwoorde deel en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2015:2851). Daarbij moet onderscheid worden gemaakt naar verstrekkingen op basis van de globaliseringstabel (volledige inrichting) en verstrekkingen voor een concreet duurzaam gebruiksgoed zoals bijvoorbeeld een wasmachine.
Tweede lid, aanhef en onderdeel b
Is door het college vastgesteld dat de bijzondere bijstand is besteed voor een ander doel waarvoor deze is toegekend, dan kan het college overgaan tot herziening/intrekking en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand (ECLI:NL:CRVB:2015:2851).
Terugvordering van (een deel van) de toegekende bijzondere bijstand is slechts aan de orde indien uit de eigen verklaring blijkt dat de bandbreedte van 10% (tot maximumbedrag) wordt overschreden. In voorkomende gevallen ligt het op de weg van belanghebbende om desgevraagd aankoopbewijzen te overleggen van de overige 90% van de toegekende bijzondere bijstand zodat het college op juiste wijze kan overgaan tot herziening/intrekking van het toegekende recht en bij gevolg daarvan tot eventuele terugvordering van de bijzondere bijstand.
Stel: de globaliseringsbedragen zijn € 2.341 voor inrichtingskosten en € 1.200 voor stofferingskosten, samen € 3.541. Belanghebbende besteedt slechts € 500 aan stoffering maar de overige € 3.041 wordt correct uitgegeven aan inrichtingskosten. Ook hier geldt dan dat het de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende is of hij meer wil uitgeven aan inrichting of juist aan stoffering. Indien de € 3.541 volledig is besteed aan inrichtingskosten en/of kosten van stoffering (ongeacht de onderlinge verdeling), is terugvordering dus niet aan de orde. Wordt in dit voorbeeld minder dan € 3.441 besteed aan inrichtingskosten en stofferingskosten, dan is de bandbreedte overschreden, en zal het verschil tussen verstrekking en het (correct) bestede bedrag moeten worden teruggevorderd. Het spreekt voor zich dat wanneer alleen bijzondere bijstand is verstrekt voor stofferingskosten, deze bijzondere bijstand niet mag worden besteed aan inrichtingskosten.
Artikel 9.3 Terugbetaling leenbijstand
Op grond van artikel 51, tweede lid, van de wet, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Bij de toekenning van de bijzondere bijstand wordt het aflossingsbedrag door het college vastgesteld op basis van de situatie van belanghebbende.
Belanghebbende is in de periode van aflossing op grond van artikel 17 van de wet gehouden om wijzigingen in zijn persoonlijke situatie direct ter kennis van het college te brengen. Het college beoordeelt of deze wijziging leidt tot aanpassingen in het aflossingsbedrag.
Indien belanghebbende in totaal 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en hierbij naar vermogen heeft afgelost, wordt het restant van de lening omgezet in bijstand om niet.
Hoofdstuk 10. Draagkrachtregels
Artikel 10.1 Algemene beleidsuitgangspunten
Op voorhand kan niet worden gezegd welke kosten belanghebbende uit (een inkomen ter hoogte van) de bijstandsnorm moet of kan voldoen. Het college heeft daarbij enige beoordelingsvrijheid (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8150 en ECLI:NL:CRVB:2010:BN7953).
Voor de draagkrachtberekening geldt de toepasselijke bijstandsnorm. Dit lid bepaalt echter dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet bij de berekening van de draagkracht niet van toepassing is. Ook gelden de eventuele verlagingen wegens de woonsituatie of het als schoolverlater worden aangemerkt niet.
Bij het bepalen van de draagkracht gaat het college uit van de inkomsten en het vermogen waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Dit komt overeen met de omschrijving die de wetgever hanteert in artikel 31, eerste lid, van de wet.
Dit betekent ook dat in het geval er periodiek bijzondere bijstand wordt verstrekt van wisselende hoogten, de vastgestelde draagkracht nog steeds wordt verrekend. Het college is bijvoorbeeld ook bevoegd om bij de berekening van de bijzondere bijstand rekening te houden met de fictieve tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (ECLI:NL:CRVB:2013:2131). Dat belanghebbende ervan afziet deze tegemoetkoming aan te vragen brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de wet niet als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd.
Aanvragers die zijn toegelaten tot de wettelijke of minnelijke schuldsanering worden geacht geen draagkracht te hebben.
Artikel 10.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen
In afwijking van de algemene regels kan de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht worden verstrekt (zie art. 3.1, derde lid van de beleidsregels). De draagkrachtperiode begint altijd met ingang van de eerste dag van de eerste maand waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt.
In beginsel wordt slechts éénmaal per draagkrachtjaar een draagkrachtberekening uitgevoerd. Er kan echter aanleiding zijn om de vastgestelde draagkracht aan te passen als er zich wijzigingen voordoen in het inkomen of vermogen die een hogere draagkracht tot gevolg zouden kunnen hebben. Ook een wijziging in de gezinsomstandigheden kan aanleiding zijn voor een aanpassing, bijvoorbeeld een huwelijk, echtscheiding of overlijden. In die gevallen ligt het zeker voor de hand dat de draagkracht opnieuw wordt vastgesteld omdat belanghebbende niet meer of juist als alleenstaande (ouder) wordt aangemerkt. Indien belanghebbende wordt opgenomen in een inrichting, wordt de draagkracht over het lopende jaar opnieuw berekend. Wanneer bij de vaststelling van de draagkracht al een inkomenswijziging kan worden voorzien, kan het college de draagkrachtperiode korter vaststellen.
Artikel 10.3 Draagkracht en inkomen
Het college is bevoegd een differentiatie te hanteren in kostensoorten bij het vaststellen van draagkrachtregels (inkomen). Dat volgt uit de uit de wettekst van artikel 35, eerste lid, van de wet en kan worden afgeleid uit jurisprudentie. Bij het hanteren van (gedifferentieerde) draagkrachtregels kan het dus voor komen dat het college heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd weliswaar noodzakelijk zijn én voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, maar toch niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen omdat in deze beleidsregels is bepaald dat de kosten voldaan kunnen worden uit het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm. Het college is slechts vrij te bepalen met welk deel van de (in aanmerking te nemen) inkomsten boven bijstandsniveau en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. In de beleidsregels is er sprake van twee draagkrachtregimes te weten:
Dit lid schrijft voor hoe het college omgaat met de draagkracht in het geval van nieuwe aanvragen die worden ingediend binnen het vastgestelde draagkrachtjaar. Bij een nieuwe aanvraag binnen een lopend draagkrachtjaar wordt (ervan uitgaande dat aan de overige voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand is voldaan) uiteraard gekeken naar het restant van de draagkracht uit inkomen binnen het van toepassing zijnde draagkrachtregime. Met de eerdere aanvraag/aanvragen zal de aanvankelijk voor de draagkrachtperiode vastgestelde draagkracht immers al deels of volledig zijn verbruikt.
Zoals eerder aangegeven gelden er twee verschillende draagkrachtregimes bij de vaststelling van draagkracht uit inkomen. Bij samenloop van kostensoorten die onder bijlage 2 vallen en kostensoorten die zijn genoemd in bijlage 3, moet worden voorkomen dat er meer draagkracht wordt verrekend dan de vastgestelde draagkrachtruimte in het inkomen. Daarom is hier een anticumulatiebepaling opgenomen.
Artikel 10.4 Draagkracht en vermogen
Het college is bevoegd om bij de vaststelling van draagkracht uit vermogen afwijkende vermogensgrenzen te hanteren dan de grenzen die gelden voor de algemene bijstand. Daarbij mag onderscheidt worden gemaakt tussen kostensoorten (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BP3443). In het eerste lid is vastgelegd dat de vermogensgrens als bedoeld in de wet wordt gehanteerd.
Dit lid schrijft voor hoe het college omgaat met de draagkracht in het geval van nieuwe aanvragen die worden ingediend binnen het vastgestelde draagkrachtjaar. Bij een nieuwe aanvraag binnen een lopend draagkrachtjaar wordt (ervan uitgaande dat aan de overige voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand is voldaan) uiteraard gekeken naar het eventuele restant van de draagkracht uit vermogen.
Hoofdstuk 11. Slot- en overgangsbepalingen
Als de aanvraag vóór 1 mei 2024 is ingediend, worden de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 toegepast.
Dit lid bepaalt het overgangsrecht voor reeds vastgestelde draagkrachtperiodes. Dat wil zeggen dat het college, op grond van de nieuwe beleidsregels over draagkracht, niet terugkomt op deze besluiten.
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-184725.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.